Het werk van de historicus (2)

Tweede en laatste deel van het blog over het gebruik van literatuur bij het overbrengen van kennis aan de leek op geschiedenisgebied. Zo’n blog is geen discussieplatform voor vakhistorici.

Één van de, afgesproken, taken van de historicus is dat hij zijn kennis op een begrijpelijk manier overbrengt aan ten eerste scholieren en studenten en daarna aan alle andere belangstellenden. Helaas gebeurt dat veel te weinig. Dat heeft verschillende oorzaken. Ten eerste is het niet makkelijk en ook veel werk een al voor de collega’s geschreven artikel of boek om te werken tot een voor iedereen begrijpelijk ‘verhaal’. Niet iedereen is daar ook goed in. Dikwijls hebben historici ook helemaal die tijd niet. Het tweede punt is namelijk dat er vooral bij aan universiteiten les gevende geschiedkundigen een flinke druk is om juist voor de collega’s te publiceren. Universiteiten worden namelijk ook afgerekend op wat hun docenten en professoren produceren over hun vak. En dan heb ik het dus niet alleen over het vak geschiedenis. Het derde punt is wat controversieel. Sommige historici hebben namelijk helemaal geen zin om hun werk te ‘populariseren’ zoals ze dat wat geringschattend noemen. Het is soms een beetje een lelijk woord binnen het vak.

Ik denk echter dat het feit dat het te weinig gebeurt de reden is – of in ieder geval één van de redenen – dat het geschiedenisonderwijs zo’n laag niveau heeft. Ik heb tussen 2009 en 2011 de Nederlandse geschiedenismethoden voor BO en VO bestudeerd om te zien wat ze over de middeleeuwen zeggen en laten zien. Daar ben ik zeer van geschrokken.  De situatie is trouwens nog niets verbeterd. Zo is er een uitgever, die vooral kinder- en kleutertijdschriften uitgeeft, in het onderwijsvak gedoken en heeft o.a. een geschiedenismethode ontwikkeld voor digitaal gebruik.

Bovenaan dit blog ziet u de uit deze methode afkomstige afbeelding van wat een middeleeuwse stad ten tijd van graaf Floris V (1254-1296) moet voorstellen. Ik heb eind vorig jaar bij de uitgever geklaagd dat er werkelijk niks van klopte en noemde zonder probleem 20 fouten op. Ziet u ze ook? En dat waren ze nog lang niet allemaal. De reactie op mijn kritiek was doorspekt van smoezen en uitvluchten: dat het zo moeilijk was goede bronnen voor dergelijke illustraties te vinden. En dat ze toch gerenommeerde mediëvisten in de arm hadden genomen om het te controleren. Voor mij was dat geen excuus. Ik weet uit eigen ervaring maar al te goed dat als het op de kennis van de dagelijkse omgeving of het dagelijks leven aankomt ze dat niet op de universiteit leren. Ik zal daar nog wel eens een blog over schrijven.

Het komt erop neer dat uitgevers geen probleem zien in het verkeerd weergeven van het verleden en dat ze het ook helemaal niet erg vinden dat de geschiedenis zo versimpeld wordt dat het eerder geschiedvervalsing is. Je kunt hoog en laag springen: ze gaan gewoon gewetenloos hun eigen gang.

eindadvies onderwijs 2032
Het uiteindelijke rapport over hoe ons onderwijs tot 2032 zou moeten gaan worden. Lees en huiver.

Bovendien zijn er allerlei krachten aan het werk om dat wat nog aan geschiedenisonderwijs gegeven wordt terug te brengen tot  het ‘lesgeven’ over enkele kale feiten die niet bepaald zorgen voor ‘historisch besef’ bij leerlingen. Die feiten hebben per onderwerp (de tien tijdperken en de 50 canon-vensters) nauwelijks diepgang en er is geen verband onderling te ontdekken. En als in de nieuwe plannen voor Ons Onderwijs 2032  allemaal doorgaan, verdwijnt geschiedenis als vak gewoon uit de school, voor zover dat al niet het geval is. Op diverse VMBO opleidingen bestaat  het vak namelijk in het geheel niet meer of alleen het stuk vanaf ca 1900. Geen wonder dat jeugd al jaren niets meer weet van een wat verder verleden, behalve wat kreten en sensationele feitjes.

Ik heb in dit blog al geschreven over het schokkende gebrek aan voorkennis  van mijn Dordtologie cursisten over het ontstaan van onze stad en omgeving. Het is één van de redenen geweest om met dit blog te beginnen.  Ik wil mensen over het verleden van hun eigen omgeving onderwijzen, want ik weet dat je daarmee moet beginnen om belangstelling voor geschiedenis op te wekken. Maar ik wil ook laten ziet hoe historici aan hun kennis gekomen zijn  en begrip wekken voor het belang van het vak. Ik hoop dan ook op reacties van mijn lezers. Wat echter niet opschiet zijn reacties van historici.

Daar bedoel ik het volgende mee. Ik schrijf mijn blogs zonder noten met literatuurverwijzingen, want niet alleen is daar geen ruimte voor, maar de meeste niet-historici willen dat gewoon niet lezen. Natuurlijk heb ik voor elk blog wel zelf mijn huiswerk gedaan. De bronnen ken ik en kan ik gewoon, zoals gezegd, op de pc raadplegen. De literatuur staat bij me in de kast en desnoods zoek ik er ook naar op het internet. Of ik ga naar ons rijke regionale archief,  zoals bibliothecaris Alleblas vorige maand nog suggereerde. Ik gebruik zelfs Wikipedia wel als het om niet controversiële zaken gaan, zoals bijv. de biografieën van de Duitse keizers (in het Nederlands, Duits, Engels en desnoods Frans of Italiaans), al is dat voor sommige historici vloeken in de kerk.

Ik beweer dus nooit zomaar iets. Over alles is nagedacht, soms al heel lang. Natuurlijk kunnen er, met zo weinig bronnen voor, bijvoorbeeld, de Nederlandse elfde eeuw, verschillen van mening heersen over bepaalde conclusies. In het verleden hebben historici dingen beweerd die inmiddels achterhaald zijn, maar die niet iedereen kent. Ook ik soms niet. Ook kunnen er nog ongepubliceerde meningen circuleren en die dus nog niemand onder ogen heeft gekregen. Dus aanvullingen op die kennis zijn altijd welkom, maar ik zie ze liever niet in de reacties. Mail me erover, spreek me erover aan of spendeer er een bezoek aan. Dan kom ik er later in een blog nog wel eens op terug. De historische leek raakt er alleen maar van in verwarring en zou zelfs de indruk kunnen krijgen dat we vechtend over straat rollen. Terwijl de verschillen van mening eigenlijk heel miniem zijn.

Beschouw mijn blogs daarom als geconcentreerde samenvattingen van een lading door mij opgedane kennis die ik graag wil doorgeven om aan iedereen die dat leuk vindt een idee te geven wat hier 1000 jaar en korter geleden gebeurde. Wil je meer weten, reageer met een vraag en ik mail je met een antwoord, een boek- of artikeltitel of een andere verwijzing naar een plek waar je meer over het bewuste onderwerp kunt lezen.

Vanaf morgen ben ik ruim een week weg, dus een volgend blog is pas in week 21 te verwachten.

Dirrekie (2)

Tweede deel over het standbeeld van graaf Dirk IV in Dordrecht. Hierin concentreer ik me op zijn uiterlijk en waarom dat historisch niet klopt.

apud boekje
Omslag van het in 1979 uitgekomen boekje van Prof. Dr. H.P.H. Jansen over graaf Dirk IV (eigen exemplaar).

Professor H.P.H. Jansen had ten behoeve van de bank Mees en Hope en de gemeente een artikel geschreven over graaf Dirk, zijn dood en het belang ervan voor de geschiedenis van Holland. Het verhaal werd ter gelegenheid van de onthulling van het beeld ook door de bank uitgegeven als een dun boekje (32 pagina’s) dat inmiddels redelijk zeldzaam is geworden. In het originele typscript staan naast het historische deel (dat wel een beetje is achterhaald) verder nog aanwijzingen voor de beeldhouwer. Die waren vooral bedoeld om hem duidelijk te maken hoe Dirk eruit gezien kan hebben. Er zijn namelijk geen afbeeldingen uit de elfde eeuw van hem bewaard gebleven, dus moet je op zoek naar plaatjes van vergelijkbare edelen uit dezelfde periode. Aan de in de vijftiende eeuw ontstane gravenportretten, die in later eeuwen werden gereproduceerd in gravurevorm en die nog tot nu toe boeken en artikelen over die graven bevolken, heb je niks. Kunstenaars uit die tijd wisten niet hoe graven er in de elfde eeuw uitzagen en gaven ze gewoon laat-middeleeuwse of renaissance kleding of wapenrusting aan. Zie de gravure op de omslag van het genoemde boekje.

close up dirk
Close-up van de kop van het standbeeld van Dirk IV (eigen foto).

Jansen gaf aan Jan Haas door dat Dirk ten tijde van zijn dood ergens tussen de 20 en 30 jaar oud was. Als je het resultaat ziet vind ik het meer een man van rond de 50, maar dat kan persoonlijk zijn. Hij dacht ook dat hij wel een snor en een kort ringbaardje zou hebben gedragen. Hij verwees daarvoor naar hoe keizer Hendrik III, een tijdgenoot van wie wel een portret bestaat, het droeg. Nou zijn er, voorzover mij bekend, maar heel weinig portretten van de keizer en die laten allemaal een soort rode of donkerblonde puntbaard, soms met twee punten, zien. Die verwijzing is dus niet echt behulpzaam. Wie zegt trouwens dat graaf Dirk zijn baard hetzelfde droeg als zijn koning/keizer Hendrik?

drie maal hendrik III
Drie elfde-eeuwse portretten van keizer Hendrik III.

Als je trouwens naar de weinige elfde-eeuwse beeldbronnen kijkt (o.a. het ‘tapijt’ van Bayeux) dan zie je maar weinig baarden bij de daarop voorkomende mannen. Duidelijk oudere mannen en vorsten hebben inderdaad baarden, maar verder niemand. Het is ook onlogisch om aangezichtshaar te hebben als krijgsman, want dit was de tijd van de maliënkolders, de ringetjespantsers, die ook over je hoofd heengingen. Geloof me: je wilt niet dat je (baard)haar tussen die ringetjes komt. Men zal zich waarschijnlijk niet elke dag geschoren hebben, maar ik betwijfel of actieve mannen echt hun baard lieten staan. Maar Dirks bronzen beeltenis heeft dus een volle baard en snor en tamelijk lang haar. Dat is één…

Gjermundbu mailien
Het Gjermundbu maliehemd of byrnie (Kulturhistorisk Museum, Oslo).

Professor Jansen beschreef ook de wapenrusting van ridders uit die tijd. Hij noemde “een leren hemd en een tot de knie reikende broek, beide bestikt met  metalen plaatjes zoals op het tapijt van Bayeux”. En hier gleed hij uit! Het is al heel lang bekend dat de wapenrustingen die op dat stuk borduurwerk uit ca 1080 voorkomen gewoon maliënkolders vertonen. De veel te grote ringen moeten niet gezien worden als realistische weergave van de werkelijkheid. Ze staan meer  symbolisch voor de in het echt veel kleinere ringetjes. Uit  opgravingen in Gjermundbu (Noorwegen 1943) is een zeer zeldzaam maliënkolder bekend uit ca 970. De ringetjes zijn tussen de 7 en 8,5 mm in doorsnee.

detail gjermundbu malien
Close-up van de maliën van het Gjermundbu maliekolder. De meeste van die ca 7,5 à 8 mm grote ringetjes zijn geklonken.

De beschreven opgenaaide plaatjes zou je als een schubbenpantser kunnen zien, maar uit de elfde eeuw zijn die in Noordwest Europa niet bekend. Het was van de Romeinen overgebleven bepantsering die in de vroege middeleeuwen nog wel voorkwam, maar die na 900 snel verdween. Hier werd de beeldhouwer dus op het verkeerde been gezet.

Jansen noemt ook nog de “konische helm”, maar het eenvoudige exemplaar dat het beeld op heeft was al verleden tijd in 1050. Er hoorde minstens een nasal aan, een ijzeren strip middenvoor die de neus beschermde.  Op de foto van het ontwerp voor het beeld in was is trouwens nog een rudimentair stukje nasal te zien. Waarom het verdwenen is, is niet meer bekend. De kap van de ringetjespantser paste nog onder de helm. Daar weer onder zat een gewatteerde kap die de haren van de ringetjes weg moest houden en klappen op de helm moest dempen.

normandische ridder
Reconstructie van een gewapende man in de tweede helft van de elfde eeuw. De stijl is Normandisch, maar week niet tot nauwelijks af van de andere Europese krijgers uit die tijd.

Kortom: wat bepantsering betreft ziet Dirk er behoorlijk ouderwets uit: een beetje als een Noorman van ruim anderhalve eeuw vroeger. Hij zal er, in volle wapenrusting, eerder hebben uitgezien als bijgaande foto van een moderne jongeman, Patrick Kelly, die een Normandisch krijgsman van ca 1060 voorstelt.  En zijn haar en baard zullen veel korter geweest zijn, als je die al zag. Ook de banden om de onderbenen, de schoenen en de kruisvormige banden op de zwaardschede zijn niet  historisch. Die gaan terug op romantische voorstellingen van vroege middeleeuwers zoals men in de negentiende eeuw dacht dat die eruit zagen.

19e eeuwse kruisridders
Deels gefantaseerde reconstructies van laat elfde-eeuwse krijgslieden uit Braun & Schneider, Zur Geschichte der Kostüme (München 1861-1890) plaat 13.

Van het zwaard is trouwens te weinig te zien of het met de periode klopt. Het schild daarentegen lijkt niet op wat men in de elfde eeuw gebruikte. De foto van de Normandische ridder laat een langwerpig ruiterschild zien. Soldaten uit andere landen, die zelden te paard vochten, hadden ronde schilden die meestal wel een stuk groter waren dan het exemplaar van Dirk, maar die vooral ook die schildknop hadden. De mantel die het standbeeld draagt komt wel overeen met typen die men in zijn tijd droeg, maar dat is dus eigenlijk het enige dat historisch klopt aan het beeld.

rond schild
Rondschild met schildknop, 10e-11e eeuw. De ijzeren strips zijn modern; die houden de planken bij elkaar.

Jan Haas heeft daar geen schuld aan. Die ging af op wat professor Jansen hem schreef. Als een historicus het al niet wist, wie dan wel? Op die gedachte is echter nogal wat af te dingen. Uit eigen ervaring weet ik dat je op de universiteit niet leert hoe mensen er in het verleden uitzagen en waarom. Uiteraard zijn historici (en kunsthistorici) op de hoogte van eigentijdse beeldbronnen zoals standbeelden, wandschilderingen en miniaturen, maar dat betekent nog niet dat ze weten wat ze daarop zien. Of dat ze het in de juiste historische context kunnen plaatsen. Daar heb je meer specialistische studies voor nodig. En dan helpt het ook nog als je zelf die kleding en verdere uitrusting reproduceert en ook nog draagt. Zoals ondergetekende en veel van zijn collega-re-enacters dat hebben gedaan. Maar ik moet toegeven: dat was in 1979 in Nederland nog helemaal niet aan de orde.