Jacoba van Beieren en het beleg van Dordrecht van 1418 (2023) – Een recensie

Kees Voorbij, gepensioneerd docent Nederlands en Culturele en Kunstzinnige Vorming, heeft in de reeks Verhalen van Dordrecht in deeltje 44 de belegering van de stad in juli-augustus 1418 beschreven. In de populaire literatuur over de Dordtse geschiedenis wordt dit feit dikwijls nogal uitvergroot, ook omdat we een leuke gedenksteen van die gebeurtenis in de muur naast de Groothoofdspoort hebben zitten. Die suggereert aan de toeristen dat hier iets groots werd verricht. Immers Gods hand had de machtige Brabantse hertog Jan toch maar mooi krachtig van de muren verdreven? Om die gebeurtenis heen figureerden in de verhalen erover de Hollandse gravin Jacoba van Beieren uit de titel van het boekje, echtgenote van diezelfde hertog, en haar oom Jan van Beieren die haar de heerschappij betwistte. Jan, een gedroste en inmiddels gehuwde bijna-bisschop van 44 jaar vond zichzelf een betere opvolger voor zijn in 1417 aan de gevolgen van een al in 1406 opgelopen hondebeet overleden broer graaf Willem VI, dan diens 16-jarige, verwende enige dochter. Achteraf gezien had hij daar gelijk in.

Het geheel vond plaats tegen de achtergrond van de beruchte Hoekse en Kabeljauwse Twisten, waar heel Nederland van heeft gehoord, maar waar niemand het fijne van weet. De namen hebben een betekenis: de vissen zijn genoemd naar de blauwe en witte ruiten van het Beierse wapen, die op schubben lijken, en de hoeken of haken zijn natuurlijk de middelen waarmee je die roofvissen kunt vangen. In dit geval hoef je alleen maar te onthouden dat Jacoba van de Hoeken was en oom Jan van de Kabeljauwen. Dordrecht zag opvolging door een, zo bleek, fun-loving bakvis als enige Hollandse stad naast Brielle, niet zitten en presenteerde zichzelf als Kabeljauws (men wisselde nogal eens van partij) en sloot zich bij Jan van Beieren aan. Een conflict was geboren.

Dat verergerde alleen maar toen Jacoba en haar moeder in 1417 langs Dordrecht voeren op weg naar een beleg van Gorinchem. Er werd vanaf de wallen op haar geschoten. Er vielen geen slachtoffers, maar toen de juwelen van de dames ook nog door de Dordtenaren op een schip dat hun bezittingen naar huis vervoerde – zelf reisden ze over land via Schoonhoven – in beslag werden genomen, was bij de jonge gravin de maat vol. Dordrecht moest gestraft worden. Haar oom bereidde zich vervolgens voor op de aanval. Hij vestigde zich in de hem trouwe stad en legerde er een flinke compagnie huurlingen.

Twee legers van elk ongeveer 8000 man trokken naar de rebelse stad. Aan de ene kant Hollanders en Zeeuwen die zich op de dijk van Papendrecht langs de Merwede op stelden en aan de andere Brabanders die zich ten zuiden van de stad, aan de Oude Maas bij het dorpje de Mijl ingroeven. Dat wil zeggen: ze bouwden daar elk een blokhuis, oftewel een soort houten fortje met een gracht eromheen, waar wel 100 man in kon. Waar de andere 15.800 soldaten kampeerden is de vraag. In de rivieren werden palen geslagen om te voorkomen dat er schepen Dordt binnenkwamen en overal werd gepatrouilleerd. De belegering begon eind juni 1418 en duurde zes hete, droge weken tot 7 augustus. Toen waren beide blokhuizen in de fik gestoken: dat aan de Mijl door de vluchtende Brabanders zelf en dat in Papendrecht door de Dordtenaren en de huurlingen toen het door de soldaten was verlaten. De palen waren al eerder weer uit het water getrokken, schepen vol voorraad en harnassen van de Brabanders waren buit gemaakt en via uitvallen en hinderlagen waren vele aanvallers gedood of gevangen genomen.

Het in brand steken van het Blokhuis aan de Mijl, geschilderd ca 1520,
en gereconstrueerd in 1620.

Hertog Jan IV van Brabant was er inderdaad bij. Hij was inmiddels 15 en het jaar daarvoor met zijn iets oudere nicht getrouwd, maar hij was niet bepaald machtig. Hij was een zwakke bleekneus zonder pit die overheerst werd door zijn raadslieden en veldheren. Hij was degene die het blokhuis in brand liet steken en die op de vlucht sloeg. Jacoba was er niet eens bij. Die verbleef met haar moeder in het Haagse Binnenhof en ging ondermeer jagen bij Eikenduinen. Daar beten haar jachthonden elf schapen dood, waarvoor de eigenaren wat later compensatie ontvingen. Dat is alles. De belegering is bepaald geen heldhaftige strijd geweest en de hertog en zijn vrouw hebben er nauwelijks of geen rol in gespeeld. De hand van God is er dus ook niet echt in te ontdekken.

Het vreemde is dat Voorbij zich afvraagt waar Jacoba na afloop was gebleven (p. 24). Heeft hij de meest recente biografie van de gravin, Een pion voor een dame (2009) door Antheun Janse niet gelezen want daar staat het bovenstaande in? De titel komt wel degelijk voor in de zeer rommelige literatuuropgave achterin het boekje. Dus wat is hier aan de hand? Het betekent daardoor ook dat ze tijdens het beleg niet in het huis te Merwede verbleef. Daar zouden de Dordtenaren, volgens de verhalen, in hun overwinningsroes naar haar gezocht hebben en uit teleurstelling het kasteel hebben afgebroken, zodat de huidige ruïne overbleef. Inmiddels weten we dat het kasteel al voor, maar zeker na de Elisabethsvloeden verlaten was door de familie die er woonde. In de eeuwen erna diende het als baksteenleverancier voor de Dordtse stadsmuren.

Als je dit leest als recensent dan ga je toch wel twijfelen aan het historische gehalte van die 20 A5 paginaatjes tekst (de andere helft bestaat uit illustraties). Als dan ook nog blijkt dat de schrijver niet veel heeft begrepen van hoe een middeleeuwse stad als Dordrecht functioneerde en werd bestuurd, dan haak ik af. De schrijver heeft ook mijn De oudste stad van Holland (2020) in de literatuurlijst staan. Daarin had hij alles kunnen lezen over de geschiedenis van de stad. De belegering van 1418 staat er trouwens ook in, inclusief wat ik hier boven heb geschreven. En dan had hij ook mijn Hoogtij van Holland (2022) nog kunnen lezen, want daarin staat waar die Hoekse en Kabeljauwse Twisten nu eigenlijk over gingen. Voorbij heeft die duidelijk niet begrepen en verwart andere oorlogjes met dat conflict.

Voeg daar ook nog bij dat er veel fouten in staan op genealogisch en heraldisch gebied. De conclusies  die Janse over haar trekt op persoonlijk, dynastiek en politiek gebied worden door Voorbij niet gevolgd. Ook het beeld dat de sentimentele romantiek uit de 19e eeuw van haar schetste als een tragische, maar sexy heldin, wordt nog te veel bevestigd en zelfs haar zogenaamde feminisme uit recentere dameslectuur is nog steeds aanwezig. Janse: “…het is duidelijk dat het verloop van haar leven niet werd bepaald door haar temperament, maar door dynastiek toeval (vier huwelijken zonder kinderen HtJ) en machtspolitieke tegenstellingen waarin anderen dan zijzelf de hand hadden.” Ze werd haar hele leven door haar omgeving (moeder, ooms, neef en haar twee laatste echtgenoten) gemanipuleerd en vond dat best. Ze ging liever jagen, feesten of schaatsen op de Hofvijver. Janse: “in feite heeft Jacoba vooral historische betekenis als verliezer.” Haar drie van de Duitse keizer in leen gehouden vorstendommen kwamen in handen van een Franse prins: de hertog van Bourgondië. Die vormde al die graafschappen en hertogdommen tot een groot rijk, dat via een opstand tegen de erfgenaam van de Bourgondiër op den duur een republiek werd. Maar daar kan ze gelukkig niet voor verantwoordelijk gehouden worden, want dat heeft ze zeker niet aan zien komen. En haar zo manipulatieve omgeving heeft dat toch wel spectaculaire verlies ook niet (kunnen) voorkomen.

Jacoba in viervoud zoals ze nog steeds door de Keukenhof loopt. Over anachronismes gesproken…

Een meer literaire kwestie – en misschien is dit een persoonlijke irritatie – is het feit dat het hele boekje in de (voltooid) tegenwoordige tijd is geschreven. Ik ben van mening dat een boek over een geschiedkundig onderwerp in de verleden tijd hoort te zijn geschreven. Je loopt namelijk groot gevaar dat het verhaal op een bepaald moment te veel op fictie gaat lijken. Zeker als je gebeurtenissen gaat beschrijven alsof je erbij bent; dan wordt het een roman. En dat gebeurt regelmatig in dit toch ultrakorte verhaal. Het leest bovendien niet lekker en ziet er amateuristich uit.

Kortom: ik ben niet blij met dit boekje. De gebeurtenissen uit 1418 in een Verhaal van Dordrecht opnemen was een goed idee als je geen zin, tijd of geld hebt de boeken te lezen, maar dan moet het wel historisch kloppen.

Floris uit de Canon: oorzaak en gevolgen (6)

Ik heb de commissie Kennedy voorgesteld het anders te gaan doen met de vensters over de middeleeuwen (500-1500). Ik heb mijn verlangens voor een nieuw type Canon uitgesproken in vier punten:

  • Ik wil pleiten voor het nadenken over de huidige inhoud van de vensters en methoden over de middeleeuwen en of die eigenlijk wel relevant is voor wat kinderen moeten weten over de invloed van die periode op hun eigen leefomgeving. Hoe de ontginningen het hen bekende landschap vormden (en niet alleen in Holland en Zeeland), de middeleeuwse handel het uiterlijk van hun steden en dorpen bepaalde en de invloed van de buitenlandse vorsten onze kunst en cultuur vorm gaf.
  • Ik wil ook pleiten om de informatie over een stuk maatschappelijke ontwikkeling niet meer af te laten hangen van een aansprekende naam. Ik geloof namelijk niet in het belang van historische ‘helden’ voor het denken van nu en het zijn van een voorbeeld voor een moderne mens: we leven niet meer in de 19e eeuw waarin men om een wij-gevoel te kweken nationale helden meende nodig te hebben.
  • Ik wil ook graag dat wat er over de middeleeuwen verteld wordt klopt met de laatste onderzoeksresultaten en literatuur over deze periode, in plaats van het herhalen van achterhaalde informatie, die alleen maar weer meer voeding geven aan door de media gretig uitgedragen clichés en vooroordelen.
  • Ik zou ook willen dat de archeologie en diverse andere disciplines, die als hulpwetenschappen voor de geschiedenis fungeren, in dit deel van de Canon meer aan bod komen.
Detail uit een gravure van de graaf door Cornelis Visscher, ca 1650.

Ik wilde ook dat er anders gedacht gaat worden over middeleeuwse illustraties. De plaatjes die in de Canonclips werden en worden gebruikt dateren meestal uit veel later eeuwen. Dat is helaas nogal gebruikelijk bij het illustreren van middeleeuwse geschiedenis. Zo werden bij Floris in de tijd dat hij nog in de Canon stond bijvoorbeeld de zeventiende-eeuwse verzonnen gravenportretten en verouderde schoolplaten gebruikt. Natuurlijk zijn er geen echte portretten van die graaf; die maakten ze in die tijd nog niet (behalve misschien in grafbeelden, maar daar zijn er weinig van bewaard gebleven). Het is echter een kleine moeite een andere mooie afbeelding uit zijn tijd te vinden; zijn ruiterzegel bijvoorbeeld, daar staat hij tenminste zelf op afgebeeld. Men gaat er nog teveel van uit dat er weinig materiaal is van voor 1500, dus men gebruikt de al jaren overal voorkomende standaard-plaatjes zonder wat verder te zoeken. Ik heb in mijn boek over de graven van Holland tussen 1100 en 1300 aangetoond dat er illustraties uit de regeringsperiode van elk van die graven te vinden is en dat die een veel beter beeld van de tijd geven dan de meestal anachronistische platen uit later tijd.

Ik vind ook dat moderne illustratoren, als ze reconstructies gaan tekenen van middeleeuwse gebeurtenissen en plaatsen, betere voorlichting moeten krijgen over hoe het er in een bepaalde periode uitzag. Daar is tegenwoordig voldoende kennis over aanwezig, zodat de mixen van anachronismen zoals die nu in hun platen te zien zijn, voorkomen kunnen worden. Het gaat niet aan om 13e eeuwse krijgslieden op een 14e eeuwse kogge te tekenen, bij wie 16e eeuwse rapieren aan hun zijde hangen terwijl het een 15e eeuwse situatie voorstelt (zie de eerste illustratie bij het Hanze venster) als bekend is hoe het er wel uitzag.

Vensterplaat De Hanze – Illustratie Ivan & Ilia.

Ik ga het maar niet over de filmpjes hebben, want die zijn te treurig voor woorden. Alleen de met hulp van tScapreel geacteerde Teleac/Schooltv filmpjes bij Floris V zijn maar historische correct, de rest in het geheel niet. Al is er nog tijdens de opnamen, ondanks mijn tegenwerpingen, wel gesjoemeld met de gang van zaken bij de doodslag van 1296.

Mijn voorstel is om voor de vijf vensters (als het er dan vijf moeten zijn) ter zake doende onderwerpen te kiezen, die én de situatie in de tijd correct beschrijven en weergeven én waarmee je een link kunt leggen naar nu zonder gedwongen te worden allerlei modieuze zijpaden in te gaan. Ik geef hieronder die onderwerpen aan. Wat mij betreft mogen ze ook ook pakkende korte titels krijgen, als het maar geen naam is van een middeleeuwse ‘held’ want die stonden echt niet model voor de betekenis van die onderwerpen.

  • Kerstening

Verspreiding van het Christendom onder Frankisch beheer.

                              Breed: De effecten van een christelijke cultuur. Kerken en kunst.

  • Graven en gouwen

Bedreiging door zeerovers en ontstaan van vorstendommen.

                              Breed: Hoe ontstaat een land. Topografie en geografie.

  • Sloten en schepen

Ontginningen en vorstensteun bij maatschappelijke ontwikkelingen.

                              Breed: Een nieuw landschap en de geboorte van een identiteit. Mentaliteit.

  • Stad en handel

Invloedrijke steden in een internationaal handelsnetwerk.

                              Breed: Ons erfgoed en onze globale invloed. Wetenschap en toerisme.

  • Erfenis en verovering

Opvolgingsproblemen, buitenlanders en partijstrijd.

                              Breed: Het ontstaan van ons politieke systeem. Centralisatie en de gevaren ervan.

Er was, volgens het rapport over de nieuwe Canon, bij de commissie Kennedy ook “een beschouwing over de plaats van de middeleeuwen in de canon” binnengekomen. Was dat mijn voorstel? Slings liet zich er niet over uit. Als dat zo was; leuk dat het even genoemd is, maar er is niets van in de nieuwe Canon terecht gekomen. Helaas. En nu maar 9 jaar wachten en hopen dat ik dan wel aan de beurt kom. Maar ik houd mijn adem niet in. En misschien is dan de Canon al wel helemaal afgeschaft en wordt er geen geschiedensles meer gegeven. Ik heb daar wel eens nachtmerries over als ik zwaar getafeld heb…

Het nieuwe boek. Voor bestellen zie de kolom rechts in het blog.

In ieder geval heeft uitgeverij Omniboek ervoor gezorgd dat belangstellenden – en waarom zouden daar geen scholieren bij zijn? – vanaf dit jaar toch te lezen kunnen krijgen hoe het nou wel zat met graaf Floris V. Ik kreeg namelijk de opdracht een nieuwe biografie van de graaf te schrijven en tegelijk het raadsel op te lossen van het enige grafmonument dat er van Floris nog bestaat. Het boek is verschenen in de serie Tastbaar Verleden van die uitgever want dat monument kan je als het ware nog aanraken. Het staat in de Grote of Sint-Laurenskerk te Alkmaar, iets dat maar weinig mensen weten. Zelfs voor Alkmaarders is het geen bekend gegeven. Ik wil echter in het geheel geen tijdperk, zoals de zogenaamde ‘Riddertijd’, aan hem ophangen. Er waren genoeg andere personen en gebeurtenissen die daar invloed op hadden. Floris was bovendien niet zo’n vechtersbaas en gebruikte waarschijnlijk liever diplomatie om zijn functie uit te oefenen. Al kon hij natuurlijk niet helemaal aan het uitoefenen van geweld ontkomen; hij was nu eenmaal een kind van zijn tijd. Ik hoop dat mijn boek een genuanceerder beeld van graaf Floris V van Holland en Zeeland, heer van Friesland (1254-1296) zal verspreiden en dat nu eindelijk eens al die fouten uit zijn levensbeschrijvingen op internet en in druk worden gehaald. De basis daarvoor ligt op 8 juni in de boekwinkel.

Floris uit de Canon: oorzaak en gevolgen (5)

De lezer zal inmiddels wel begrepen hebben dat ik geen hoge pet op heb van de nieuwe Canon van de Nederlandse geschiedenis. Ik vind namelijk dat die, net als de oude, niks toevoegt aan de kennis van onze geschiedenis omdat hij alleen maar de feitjes oplepelt die je moet weten voor de eindtoetsen en daarna weer mag vergeten. Maakt niet uit of er een verband tussen die verhalen bestaat en of je nou eigenlijk wel begrijpt waar het over gaat. En of de feitjes wel kloppen, want de leerlingen hebben geen enkele mogelijkheid om dat te controleren, tenzij ze de boeken en artikelen van historici over het betreffende onderwerp op eigen houtje gaan nalezen. Maar wie doet dat? Of wie weet die boeken te vinden, want het is lang niet zeker dat  de bibliotheken waar moderne leerlingen toegang toe hebben, ze ook op de plank hebben staan. Laat staan dat ze ze vanwege hun pittige prijzen aan kunnen schaffen als ze dat zouden willen. Wie kan verder die recente historische artikelen achter de betaalmuren van de tijdschriften vandaan halen behalve als je geschiedenis studeert of beroepshistoricus bent?

De boekenlijstjes bij de vensters bevatten daarbij voornamelijk populaire lectuur, hoewel ze ook altijd wel een aantal titels hebben van die nogal dure, niet al te oude non-fiction boeken. En dan moet je maar hopen dat de openbare bieb die voor je te pakken kan krijgen. Nationale Canons (dus niet regionale of stedelijke) zijn er daarom alleen maar omdat er te weinig tijd op basisschool en in voortgezette opleidingen over is voor fatsoenlijk geschiedenisonderwijs. En dan mag of moet je er nog een keuze uit doen ook, want er is voor een compleet geschiedenisoverzicht geen tijd. Dus dat leerlingen ooit nog een breed, opeenvolgend stuk geschiedenis gaan leren en leren begrijpen is bijzonder onwaarschijnlijk. In de praktijk komt het er inmiddels op neer dat voornamelijk de geschiedenis sinds 1900 wordt  behandeld. Waarbij moet worden aangetekend dat ook politiek-correcte modes als de VOC  en ‘ons’ aandeel in het slavernij-probleem de nodige aandacht trekken. Zeker als zo’n onderwerp, zoals het slavernijverleden, begeleidt wordt door een nu al controversiële tentoonstelling, met dubieus lesmateriaal, in het Rijksmuseum. De deskundigen van de periode zijn er al voor in de pen geklommen, bevolken de krantencolumns en ‘schuiven aan’ bij de TV-spreekstonden.

Cartoon in Trouw door Pieter Geenen, 5.10.2019

Natuurlijk hield ik het bij mijn contacten met de canoncommissie via Hubert Slings niet alleen bij kritiek. Ik hield een pleidooi om met name nog eens goed naar de middeleeuwen te kijken. Ik wilde me namelijk expres niet buiten mijn vakgebied begeven, want mijn collega’s zijn best zelf in staat hun kennisperiode te verdedigen. Ik wilde een aanzet geven tot een nieuwe denkwijze over de plaats van de middeleeuwen in de Canon. De eerste versie zat vol fouten, was naïef en politiek correct uitgewerkt in de website entoen.nu en liet enkele van de belangrijkste ontwikkelingen die Nederland in die 1000 jaar onderging ongenoemd.

De middeleeuwen worden slechts vertegenwoorigd door vijf van de vijftig vensters. Dat is natuurlijk nogal mager voor zo’n lange periode, te meer omdat de volgende 520 jaar niet minder dan 43 vensters kreeg, maar ik zeur daar verder niet over. Het gaat mij er meer om hoe die vensters vervolgens vorm hebben gekregen en wat voor vragen je eraan had kunnen stellen. Omdat het in dit blog over Floris gaat, zal ik die maar bij de kop te pakken, maar het had net zo goed één van die andere ‘helden’ kunnen zijn.

De vraag luidt: zijn leven en dood van Floris V nou echt zo belangrijk geweest voor het reilen en zeilen van de Nederlandse gewesten? Was hij echt zo invloedrijk dat hij model moest staan voor de ‘Riddertijd’? Enkele van zijn bij het grote publiek volkomen onbekende voorgangers of nakomers hebben veel meer invloed op de bloei van bijvoorbeeld het graafschap Holland en Zeeland gehad dan hij. Hij was niet de enige vorst in de middeleeuwse wereld wiens vader werd gedood en die dus wraak moest nemen. Hij was ook niet de enige of eerste die kastelen bouwde om onrustige onderdanen er onder te houden of die slim genoeg was om wat minder onrustige onderdanen voorrechten te geven. En hij was ook niet de eerste of enige die op onnatuurlijke wijze om het leven werd gebracht. Dat het nog bestaande, maar onherkenbaar gerestaureerde, Muiderslot, met zijn reputatie als Floris’ laatste verblijfplaats, en zijn even rigoureus gerestaureerde  Ridderzaal er nu nog staan is ook niet uniek in Nederland.

Cartoon in Trouw door Pieter Geenen, 8.6.2019

Dat geldt namelijk ook voor de graven van Vlaanderen, Kleef en Loon, en de hertogen van Brabant en Gelre. Vlak daarbij ook de invloed en het belang van de bisschop van Utrecht in het Sticht, Overijssel, Friesland, Drenthe en Groningen niet uit en, via hem, die van de paus op de politiek en de bezitsvorming op ons grondgebied. Floris V, hoewel op den duur uitgroeiend tot een gewiekst politicus, was niet meer of beter dan zijn vorstelijke tijdgenoten elders op ons grondgebied. Hertogen Hendrik I en Jan I van Brabant en Gelderse graven (later ook hertogen) als de Otto’s en de Reinouds, hebben voor de bloei van hun rijkjes gestreden en gemanipuleerd. Diverse bisschoppen van Utrecht hebben daarbij grote invloed op de noordelijke en oostelijke gewesten gehad, maar niemand die daarover in de klas iets zou kunnen navertellen. Zelfs niet zij die in die gewesten opgroeiden, al proberen groepjes  zoals De Ridders van Gelre , daar op een ludieke manier bij hen in de regio wat aan te doen.  En overal in ons land zijn nog middeleeuwse gebouwen en landschappen te zien.

Moeten we niet kijken naar wat werkelijk de invloed van de middeleeuwen op onze geschiedenis was? Hoe die het uiterlijk van Nederland hebben veranderd, zoals, bijvoorbeeld, door de ontginningen en ontbossingen? Daar kunnen dan vanzelf de aanvankelijk feodale invloeden, maar ook de latere, veel practischer georganiseerde waterschappen of marken aangehangen worden. En om aan te sluiten bij de moderne realiteit: het ontstaan van het beroemde ‘polderen’.  Hoe dat alles onze maatschappij heeft beïnvloed en gevormd, zodat nu de toeristen (en wijzelf) nog genieten van ons uit de middeleeuwen daterende erfgoed.

En moeten we het niet eens hebben over de culturele invloed van de uit het Franse taalgebied afkomstige dynastiën der Henegouwers en de Bourgondiërs en die van de oorspronkelijk Duitstalige Beierse en Gulikse hertogen en hoe die hier terecht gekomen zijn? En hoe de daarna komende Habsburgers tot hun breuk met de Nederlanden in 1581 ons hebben gevormd. En hoe moderne devotiebewegingen hier al in de veertiende eeuw de basis hebben gelegd voor de Hervorming en de daaruit voortkomende Opstand?

Wordt vervolgd.

Floris uit de Canon: oorzaak en gevolgen (4)

Dat een Canon nooit volledig kan zijn (punt 1) klopt natuurlijk. Maar hoe komt dat? Met de Tien Tijdperken van De Rooy om de vaderlandse geschiedenis overzichtelijker in te delen, lukte het al niet: de onderwijzers en leraren kwamen lang niet aan alles toe en kozen dan maar hun lievelingsperioden en -onderwerpen. Als mediëvist heb ik in het verleden (2011) eens een studie gedaan naar wat kinderen tussen ca. 7 en 18 jaar oud leren over mijn periode: de middeleeuwen (ca 500 – ca 1500). Daar heb ik de toen verkrijgbare en gebruikte lesmethodes van basisschool en voortgezet onderwijs voor door gevlooid. Die waren alle ingedeeld volgens het na 2003 ingevoerde systeem van de Tien Tijdperken, waarin de middeleeuwen in twee keer 500 jaar de nummers 3 en 4 vulden. Bij elk van die tijdperken hoorde een boek in de serie De kleine geschiedenis van Nederland, op didactisch en pedagogisch verantwoorde wijze geschreven door kenners van de bewuste periode. In het geval van de beide middeleeuwen-delen was dat Ben Speet. Ik heb wel eens aan geschiedenisleraren nagevraagd of ze die boeken in de kast hadden staan. Nee, was het antwoord meestal. Er waren er zelfs die er nog nooit van gehoord hadden.

Over het algemeen kregen onderwijsautoriteiten klachten dat het allemaal te veel was om in de toen al inkrimpende lestijd te proppen. Daarom werd vervolgens door de eerste Canon-commissie de hele bubs ingekort tot 50 vensters die, als je ze na ging lezen, nergens op elkaar aansloten en waardoor je een verknipt beeld van het nationale verleden kreeg. Na de verplichte invoering in 2010 bleek dat men in de praktijk voornamelijk de laatste 100 à 200 jaar deed. Of er werd aandacht aan zo’n stuk politiek correct hobbyisme besteed als er een modieus onderwerp rondzoemde zoals immigratie, kolonisatie of slavernij. Om een beetje volledig beeld te krijgen van de Nederlandse geschiedenis heb je in de klas gewoon meer tijd nodig voor geschiedenisonderwijs. Maar die tijd is er niet meer. Geschiedenisles is op bepaalde scholen of bepaalde delen van opleidingen soms al afgeschaft.

Bovendien krijg ik signalen binnen van leraren die me vertellen dat in het voortgezet onderwijs de Canon in zijn geheel genegeerd wordt. Of dat waar is kan ik niet controleren zonder uitgebreid onderzoek te doen, maar het lijkt me wel tekenend voor de invloed van de Canon. Een onderzoeksrapport uit 2019, De Canon van Nederland – Vervolgonderzoek 2018/19 (in opdracht van de stichting entoen.nu) laat zien dat zowel in het basis- als het voortgezet onderwijs ca 60 % van onderwijzers en leraren van de eerste Canon gebruik maakte. Dat is natuurlijk niet de bedoeling geweest: hij is in 2010 verplicht gesteld op alle (openbare?) scholen. Bij het BO wordt nog vermeld dat de leerkrachten die de Canon gebruiken dat meestal op eigen houtje deden.

“Als er al collega’s op school zijn die er ook mee werken, wordt dat doorgaans niet op elkaar afgestemd. De helft van de leerkrachten werkt structureel met de Canon van Nederland en er is ook een flinke groep leerkrachten die er projectmatig of incidenteel mee werkt.”

Dus 50 % werkte er echt, als eigenheimer, mee en die andere 10 % deden het af en toe. Niemand die ze verplichtte tot toepassing van de Canon. De gebruikers daar vonden het ook geen van allen nodig de Canon te ‘herijken’.

Ook op het VO, en dan voornamelijk de onderbouw (t/m 14 jaar), paste dus 60 % van de leraren eveneens de vensters toe in de lessen. Met dat verschil dat het

“meestal incidenteel gebeurt, als het zo uitkomt, als aanvulling op methode of andere lesmaterialen. De meesten gebruiken de Canon op eigen initiatief, zonder afstemming met collega’s.”

Still uit het Teleac filmpje over de ‘moord’ op Floris V: de graaf richt zich tot zijn lanndlieden; ikke middenvoor en vrienden en familie op de achtergrond.

Dus ook hier geen inbreng van de schoolleiding of als onderdeel van een lesplan geschiedenis. Dat is, meen ik, toch echt niet de bedoeling geweest van de ontwikkelaars. De leraren die de Canon toepasten maakten wel graag gebruik van het illustratiemateriaal op de website, die ze daarvoor regelmatig raadpleegden. Dat gold niet voor de leerlingen, die minder vaak werden aangemoedigd zelf in de les (!) de website te bezoeken. Of ze dat thuis wel deden is niet gevraagd. De helft van de bevraagde leraren in het VO had wel behoefte aan herijking van de vensters en men vond “dat een meer evenredige spreiding van de vensters over de tien tijdvakken een verbetering zou zijn”. Annie MG Schmidt, De Stijl en De gasbel behoorden tot de top drie die er wel uit mochten, alle drie 20ste eeuwse geschiedenisonderwerpen. Zou dit betekenen dat de vroegere geschiedenis daar toch wat geliefder was en dat Floris er voor de geschiedenisleraren eigenlijk niet uit had gehoeven? Dat zou ik wel willen weten, maar ik ga daar, denk ik, niet achter komen.

Het Historisch Nieuwsblad had tegelijkertijd met dit onderzoek in 2018 een enquète gehouden onder volwassenen (leraren?) en leerlingen. Ik heb toen al geklaagd dat er niets bij stond over de representativiteit van die enquète en hoeveel mensen er precies de multiple choice vragenlijst (20 vragen) hebben teruggemaild. En hoe de verdeling over leeftijd en kennisniveau lag. Ik heb hem ook gedaan en kwam op een cijfer van 9,5 uit 10. De volwassen invullers van de wel ingestuurde vragenlijsten scoorden een magere 5.2 en de scholieren maar 4.4. Dat was dus, ondanks de verplichte invoering in 2010, na 8 jaar geen best resultaat. Er was sinds de vorige drie enquètes van het Nieuwsblad eigenlijk niks veranderd.

Was dat omdat toevallig de gebruikers van de Canon niet de vragenlijst hebben ingevuld en opgestuurd? Of was het omdat degenen die het wel deden niks van de Canon hebben geleerd? Het veroorzaakte wel een curieuze reactie van prof. dr. Frits van Oostrom, de voorzitter van de eerste Canon-commissie:

“We moeten niet bang zijn de stekker eruit te trekken als blijkt dat docenten en leerlingen er niets aan hebben”.

Dat gebeurde dus niet; hij is opgewaardeerd door de commissie Kennedy. Er zijn 10 vensters verdwenen en 10 vensters voor in de plaats gekomen, de rest is hetzelfde gebleven. Er zijn zeven hoofdlijnen ontwikkeld waaraan steeds een aantal vensters is verbonden die een soort verband met elkaar zouden moeten hebben. Als je die lijnen trouwens een beetje kritisch bekijkt vraag je je wel af waar die verbanden bij sommige combinaties dan zitten. Maar dat is een ander verhaal… Op de website kan je overigens nog gewoon naar de verdwenen vensters toe zodat we nu eigenlijk met 60 vensters zitten. En de tekst erin is geen steek veranderd. Dus er staat nog steeds dezelfde onzin over graaf Floris in zijn venster, maar gelukkig is ook het filmpje van Teleac over zijn dood, waar tScapreel destijds in 2004 zoveel figuranten, acteurs, kleding en uitrusting aan heeft geleverd, er nog op te zien. Het is het enige videomateriaal van een historische gebeurtenis in de hele Canon dat wat authentieke aankleding betreft dan ook klopt.

De in een sloot gesprongen graaf wordt afgemaakt door, links, Gerard van Velsen (Arne Koets) en nog iemand. Still uit hetzelfde Teleac-filmpje (2004).

Ik ben dus nog steeds niet blij met de nieuwe Canon, net zomin als ik dat was met de oude. En als u nu denkt dat ik de enige ben die kritiek heeft op de nieuwe Canon, verwijs ik u naar een interview met Frits van Oostrom in de Volkskrant van 22.6.2020, dus ter gelegenheid van de lancering. Hij betreurt namelijk ook het verdwijnen van

“Floris V, die model stond voor de riddertijd en het Binnenhof (‘waar nu Mark Rutte loopt’) als icoon had… Je zou kunnen zeggen, dat Floris V voor de tweede keer door de edelen is vermoord”.

Op het gegeven na dat Floris nu niet bepaald een model van ridderschap was (hij vocht waarschijnlijk niet graag) is dit toch wel een pregnante uitspraak van een professor die zijn Canon min of meer zag mislukken. Het klinkt ook alsof hij niet veel vertrouwen heeft in de nieuwe versie.

Wordt vervolgd.

Waardeoordeel

Toen onze lichting deeltijdstudenten in 2003 in Leiden begon waren we met ruim 200 man. We werden in 6 of 7 groepen opgedeeld en in obscure zaaltjes overal binnen de universiteitsgebouwen kregen we dat eerste semester onze colleges. Zo stond in een bovenzaaltje van het academiegebouw aan het Rapenburg Maurits Ebben voor ons met een college vroeg-moderne geschiedenis. Ik wist nog van niks (ik stelde vragen in hoorcolleges!) en ik reageerde op enkele uitspraken over de 80-jarige oorlog. Het ging of over Philips II of de hertog van Alva en ik zei zoiets van: “dat was geen beste…”. Direct eroverheen strafte Maurits dat af met: “wij doen hier niet aan waardeoordelen!” Daar zat ik dan als 55-jarige volwassene, terechtgewezen door iemand die 7 jaar jonger is dan ik. Ik weet niet meer of ik bloosde, maar het kwam behoorlijk binnen.

Dat was dus typerend voor mijn opleiding in Leiden: er werd niet om de hete brij heen gedraaid. Je kreeg direct te horen als je iets fout deed of als je een verkeerde kant dreigde heen te gaan met je onderzoek. En dat vergat je vervolgens nooit meer. En alle docenten deden dat, ook de meest zachtaardige types. Ik grapte wel eens dat het net leek of ze volgens een vooropgezet plan en een uitgestippeld parcours werkten om ons op te voeden. Dan glimlachten ze maar zo’n beetje.

Wat opvalt als je met niet-historici praat over geschiedenis dat men heel makkelijk die fout van het vellen van waardeoordelen maakt. De collega’s (een archeoloog en een waterbouwkundige) met wie ik een boekje over het ontstaan van Dordrecht schreef, zeggen gerust dat een Hollandse graaf uit de elfde eeuw gewoon een struikrover of warlord was, zonder dat ze daar enig bewijs voor hebben. Ik weet dat ze dat deels als een soort plagerijtje bedoelen, maar toch… Of de mensen die mijn boek lezen en die daaruit op denken te maken dat een bepaalde graaf zielig of misdadig is. Ik schrijf ergens in de inleiding dat ik ondanks alle bronnen eigenlijk nog steeds geen idee heb wat voor mensen die graven nou eigenlijk waren. Je krijgt af en toe wel een glimp van een karakertrek of uiterlijk, maar om daar nou een oordeel uit te destilleren over hoe ze in het leven stonden… nee.

Eigenlijk gebeurt dat aan de lopende band. Men leest een paar feiten, die lang niet voldoende vertellen over een gebeurtenis, en men gaat zelf invullen. Van geschiedenis wordt het een verhaal, een fabel, een roman. Fictie dus. Terwijl geschiedenis non-fictie is. Incompleet overgeleverde gebeurtenissen uit het verleden die door een historicus worden geïnterpreteerd. Een historicus die na onderzoek in bronnen en eerder verschenen literatuur een zo compleet mogelijk verslag van aanleiding, gebeuren en nasleep op schrift probeert te zetten, zodat een stuk geschiedenis wat beter te begrijpen wordt. Hoe verder je teruggaat hoe minder materiaal je hebt om mee te werken. En geloof me: dan is het bijzonder verleidelijk om zaken in te gaan vullen om er zo een lopend verhaal van te maken.

Niet dat dat verboden is, maar je bent verplicht om al je aannames te verklaren aan de hand van de redenaties die je naar aanleiding van je bronnenstudie hebt gemaakt. Die moeten allemaal op logica, waarschijnlijkheid en fysieke mogelijkheden berusten, anders moet je het gewoon niet doen. Je kan nog zo narrativistisch bezig zijn, als je betoog (deels) op fantasie of wishful thinking is gebaseerd klopt het gewoon niet. Het moet aannemelijk blijven en er moeten parallellen zijn met vergelijkbare onderzoeken. Hoe meer bronnen en interpreteurs hoe beter, want op één been kan je niet (lang genoeg) staan.

Dus als ik bijvoorbeeld geen andere aanwijzing heb voor de vergiftigingsdood van Lodewijk van Loon (ca. 1180-1218), de tragische would-be graaf van Holland, dan één vage vermelding in één tijdeigen kroniek, dan moet ik me inhouden er geen complot-theorie achter te zoeken. Dan moet ik nagaan wat er nou eigenlijk precies staat en of je die conclusie wel mag trekken. En dan moet ik als een rechercheur gaan denken aan middelen, motief en gelegenheid. Wie zou de mogelijkheid hebben aan vergif (en waarom vergif en niet gewoon een dolk of zwaard) te komen? Waarom dan Lodewijk (en drie dagen erna zijn broer Hendrik) vermoorden? En waar en wanneer zou hij dat hebben kunnen doen? Vooropgesteld dat je uit hun leven of de politieke situatie in 1218 de nodige gegevens voor zoiets zou kunnen destilleren. Dat is hondsmoeilijk.

Reinier van St. Jacob (1157-1230), de Luikse geestelijke die in zijn kroniek over die vergiftiging schreef, had overigens geen bezwaar tegen het geven van waardeoordelen. Hij schreef over Lodewijk (vertaling door Eef Dijkhof):

Dat jaar overleed Lodewijk graaf van Loon, een man sterk met wapens en, ondanks zijn jonge leeftijd, wel bespraakt bij een beraadslaging en aanzienlijk in alles door goedheid en eerlijkheid.

Dergelijke adellijke doden werden door kroniekschrijvers wel meer de hemel in geprezen en je weet maar nooit of ze het wel meenden. Misschien zat er de nodige vleierij achter en hoopte de schrijver op een (financiële) tegemoetkoming van de familie. De voormalige Hollandse onderdanen van Lodewijk zullen het er in ieder geval niet mee eens zijn geweest. Aan de andere kant moet je je afvragen of Reinier de man wel gekend heeft. Hij noemt hem jong, maar zijn ouders trouwden volgens de bronnen vóór 1179 en Lodewijk was de oudste zoon, dus hij moet in 1218 ongeveer 38 jaar geweest zijn. Dat is in de middeleeuwen al behoorlijk middelbaar. Hij was al sinds zijn 13e of 14e graaf van Loon, dus hij had ook de nodige ervaring in de politiek en oorlogsvoering. Je zou dus bijna denken dat de kroniek niet al te betrouwbaar is, al heeft hij onder historici die kwalificering wel degelijk.

Tegelijk moet je er rekening mee houden dat die vergiftiging van de broers Van Loon plus nog wat andere mensen ook niet helemaal was wat hij leek. Voor hetzelfde geld overleden ze na het eten van bedorven voedsel, wat in de hele middeleeuwen regelmatig gebeurde. Al ontstonden daar dan weer complot-theorieën over. Ook toen…

De historicus mag zich dus niet bezig houden met het vellen van waardeoordelen over de mensen (of gebeurtenissen) over wie hij schrijft, maar heeft wel te maken met die van middeleeuwers zelf die deze mensen kenden of die de gebeurtenissen meemaakten. Dat is een lastige positie, zeker als verschillende bronnen verschillende waardeoordelen laten zien. Het komt erop neer dat je dan keuzes moet maken en via logische redeneringen tot een afgewogen oordeel moet komen. Maar het komt ook voor dat het onbegonnen werk is om te kiezen. Dan kan je alleen die verschillende meningen maar tegenover elkaar laten staan en tegen je lezers bekennen dat je er niet uit komt. Dat doe ik in ieder geval liever dan dat ik een keuze maak en de rest invul met fantasie. De lezers van Dageraad zullen dat dilemma in ieder geval enkele keren zijn tegengekomen. En daar schaam ik me niet voor.

Mijn boek

Interview door Thijs Blom voor RTV Rijnmond op de Pottenkade bij de Grote Kerk.

Ik heb even gewacht tot de eerste recensies binnen waren voor ik in mijn blog aandacht ging besteden aan het boek dat ik geschreven heb: De dageraad van Holland. De geschiedenis van het graafschap 1100-1300. Het is op 16 oktober 2018 verschenen bij uitgeverij Omniboek in Utrecht. De volgende dag is het in de Dordtse boekhandel Vos en Van der Leer gepresenteerd aan cultuurwethouder Piet Sleeking onder grote belangstelling van familie, vrienden en lokale cultuurdragers. Daar waren al interviews aan vooraf gegaan op de lokale radio Studio De Witt, RTV Dordrecht en Radio Rijnmond, plus de Drechtstedenbijlage van het Algemeen Dagblad.

Presentatie bij Vos en Van der Leer.

De week erna heb ik er een lezing over gegeven in Archeon voor een publiek van de vrienden van dat archeologische park. Daar waren nogal wat oud-collega’s onder die ik jaren niet had gezien. Weer een week later hebben we de presentatie nog eens spectaculair overgedaan in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Ik heb er een goed ontvangen lezing gegeven en werd bijgestaan door graaf Floris V zelf en heer Wolfert van Borselen in volle wapenrusting. Ook hier een goed gevulde binnenplaats van het museum en ik staande voor de Egyptische tempel, geflankeerd door reclamebanners voor mijn boek. Het was een hele belevenis.

De auteur tussen graaf Floris V en Wolfert van Borselen in het RMO.

Op alle evenementen werd het boek goed verkocht en heb ik er veel gesigneerd. De uitgevers waren er duidelijk door verrast en voorspelden een voorspoedig verloop van de verkoop van de eerste druk. De eerste berichten van de lezers in mijn omgeving zijn stuk voor stuk gunstig: “het leest prettig, goed geschreven en interessant”, “in alle opzichten, zeer geslaagde boek”, ”het leest als een trein. En de tabelletjes achterin zijn om van te smullen”, “fijn boek, rustig van opbouw, heel informatief”, “de Loonse Oorlog! (Geweldig verhaal)”, “een informatief, boeiend en uitermate leesbaar boek”.

Nu, 5 weken na het verschijnen, is die al bijna voor de helft op. Het is nu wachten op de recensies in kranten en andere papieren media. Op internet zijn ze altijd wat sneller en de eerste blogs en boekbesprekingen zijn binnen. Ik was vooral blij met die van Jona Lendering, een historicus die als specialisatie de klassieke oudheid heeft, maar die graag ook daarbuiten leest. Hij schreef een uitermate lovende recensie op het geschiedenissite Historiek. Op mijn leeftijd bloos je niet zo makkelijk meer, maar ik zat er dicht tegenaan.

Hij schrijft o.a.:

Ik bleef achter met de indruk dat het boek in elk geval buitengewoon compleet is. Daarnaast is het fijn geschreven. Het hoofdstuk over de Loonse Oorlog vond ik heel boeiend en de beschrijving van de moord op Floris V was de prachtige ontknoping.

En:

Jona Lendering. Foto: Frank Ruiter.

Als ik slechts één aspect van De dageraad van Holland mocht prijzen, dan was het dat het beeldmateriaal gewoon stamt uit de beschreven periode en dat het de tekst verheldert. Gelukkig hoef ik me bij mijn lof niet tot één aspect te beperken: dit is over de gehele linie gewoon een goed vormgegeven, didactisch goed opgebouwd en vooral boeiend boek dat ik u van harte kan aanbevelen.

Nou, daar werd ik wel even stil van…

Hij werd direct gevolgd door een zeer positieve beoordeling van mijn penvriend Jan van Aken, die met zijn De Ommegang  vorige maand net de F. Bordewijkprijs won.

Hij is voor een volgend boek bezig om gegevens uit ‘mijn’ periode te verzamelen en las mijn boek ook als bron. Hij schreef o.a.

Jan van Aken. Foto: Koos Breukel.

Ik vond het een heel goed boek. Het is helder geschreven en geeft de – best ingewikkelde – gebeurtenissen goed weer. Wat het voor mij heel bruikbaar maakt is dat je veel context geeft, en veel gegevens die andere schrijvers laten liggen. Het ontstaan van de steden, het winnen van land, de toernooien en de martiale uitrusting, Ik vond de kaders aanvankelijk wat schools aandoen, maar het is een goede keuze, want het maakt alles duidelijker, zonder het grote verhaal in de wielen te rijden.

Bovendien schreef collega-historicus en Dordtenaar Kees Klok in zijn blog lovende woorden over mijn boek. Hij concludeert zelfs:

Kees Klok. Foto: Victor van Breukelen.

De dageraad van Holland zal voor vele jaren, vermoed ik, het standaardwerk worden voor de ontstaansgeschiedenis van Holland.

Als dat eens waar zou kunnen worden!

Kortom: je zal mij niet horen mopperen over de ontvangst van mijn boek De dageraad van Holland. En dan te bedenken dat je voor slechts € 25 niet minder dan 416 pagina’s met 13 hoofdstukken aan tekst plus noten, literatuur, tabellen en registers krijgt. En dat die rijk voorzien zijn van illustraties uit de periode tussen 1100 en 1300 zelf, inclusief een kleurenkatern van 16 pagina’s met unieke foto’s van door de graven zelf geziene en gebruikte voorwerpen als zegels, oorkonden, beeldhouwwerk en miniaturen. Dus geen enkele 16e of 17e eeuwse gravure, 19e eeuwse historieprent of 20e eeuwse schoolplaat te zien. Bovendien is er een pagina met de familiewapens van Hollandse, Zeeuwse, Utrechtse en Brabantse edelen in kleur en in 13e eeuwse vormgeving en niet in lelijke barokke of, nog erger, amateuristisch moderne tekenstijlen. Wat eveneens uniek is zijn de 14 plattegronden van Hollandse en Zeeuwse steden (en Aken!) zoals die er in de tweede helft van de 13e eeuw uitzagen. Dat is nog in geen enkel boek over deze periode en deze regio gebeurd.

Wat let u dus om voor uw historisch geïnteresseerde pa of moe, neef of nicht, zoon of dochter, of gewoon voor u zelf dit boek voor Sinterklaas in uw of hun schoen te vragen. Het is bij elke boekhandel te bestellen (en in Dordrecht op voorraad) en uiteraard bij Bol, Bruna en al die andere internetwinkels verkrijgbaar. Gratis verzonden…

Ik sluit graag af met wat Jona in een mail tegen me zei: “Hopelijk schrijf je snel weer een boek. Dit was verdomd goed.” We zullen zien…

Tollen en Dordrecht (2)

Geervliet (zie hierboven: foto Koos Prooi) komt in dit tweede blog over tollen nu echt aan de beurt. Op Dordrecht moet u nog een paar dagen wachten. Ik probeer hier te bewijzen dat er vanaf ca 700 een zo goed als ononderbroken traditie van tolheffing aan de Maas-Merwedemonding bestond.

Ik had het in het vorige blog over een koninklijke/keizerlijke tol bij of in Witla aan de Maasmonding. De geleerden zijn het erover eens die locatie aan de zuidelijke oever moet hebben gelegen, ergens op Voorne of Putten, schuin tegenover Maassluis-Vlaardingen. Het komt als Witle al voor aan het eind van de zevende eeuw in Vlaamse kloosterarchieven en wordt in de annalen van het klooster Fulda (Duitsland) Witlam genoemd, nadat het in 836 door Noormannen is verwoest. Meer dan 300 jaar later blijkt bijna op dezelfde plaats nog steeds een tol te bestaan die waarschijnlijk in 1158 als vorstelijk leen aan de Hollandse graaf Floris III (graaf 1157-1190) wordt geschonken door de Duitse keizer Frederik I (koning 1152, keizer 1155-1190). Maar die ligt dan bij het plaatsje Geervliet. En dat ligt weer aan de Bernisse, die ‘vroeger’ Widele werd genoemd. De overeenkomst Witla-Widele zegt eigenlijk al dat de tol van Geervliet een latere versie was van die originele tol van Witla. Dat zou inhouden dat er vanaf ongeveer het begin van de achtste eeuw daar door de koning of keizer invoerrechten werden geïnd die in zijn schatkist terecht kwamen.

keizer frederik I
Keizer Frederik I, bijgenaamd Barbarossa (Roodbaard) in een manuscript uit 1188 (Vaticaanse Bibliotheek)

De Westfriese graaf gooide echter roet in het eten. In 985 had graaf Dirk II van keizer Otto II al het land tussen de Lier (een water in het Westland) en (Hollandse) IJssel, dus het Maasland, ten noorden van de Maas, en ten zuiden ervan tot aan Zonnemaire op Schouwen (waaronder Voorne) in allodiaal, dus persoonlijk bezit gekregen. Plus nog gebied rond Medemblik, in Texel en in Kennemerland. Dirk II had het genoemde gebied al eerder in leen, maar waarschijnlijk had hij het in de praktijk al als een zelfstandig vorst bestuurd. Of daarbij de tolheffing inbegrepen was is niet duidelijk, maar het is niet onwaarschijnlijk, want de tol krijgen de graven pas in 1158 in leen. Dat houdt dus in dat de tol daarvoor altijd keizerlijk bezit was gebleven, maar het zou heel goed kunnen dat de graaf er al langer ook voor eigen profijt gebruik van maakte.  De keizer zat erg ver weg en had te veel andere zaken aan zijn hoofd om zich intensief met deze uithoek van zijn rijk te bemoeien. Sinds 985 was het gebied dus van de West-Friese graaf en hij had, toen hij zelf in Vlaardingen neerstreek, volgens de bronnen ook gelijk het regaal (koninklijk privilege) van het heffen van tol maar geannexeerd. Hoewel dat dus onterecht was en hij er bestraffing voor riskeerde, was het niet onlogisch. Hij had alleen de keizer erin moeten laten delen.

slag 1018 2008
Heropvoering van de slag bij Vlaardingen in 2008. Het geeft een betrouwbaar beeld van de wapenrusting uit 1018 (Foto: Rene Kuysten).

Graaf Dirk III (graaf 993-1039) hief tussen 1005, toen hij zich in Vlaardingen vestigde, en 1018 niet alleen tol, maar ontzag zich ook niet om kooplui te beroven als ze hem tegenwerkten. Klachten daarover, o.a. van Tielenaren, bereikten de keizer. Die stuurde in 1018 een vloot met een leger onder aanvoering van de hertog van Lotharingen op hem af om die praktijk af te straffen. Dat liep voor de keizer en de hertog fout af, want Dirk wist het leger door een mengsel van listen en gebruik maken van het drassige terrein te verslaan. Dat was dus de bekende slag bij Vlaardingen.

Ook na 1018 bleven de graven hier tol heffen. Misschien hebben ze vanaf die tijd in ieder geval wel een deel van de opbrengst naar de keizer doorgestuurd, want er zijn tot 1158 geen berichten meer over moeilijkheden over de tol. Die kwamen in dat laatste jaar echter uit een andere richting. Door die belening in 1158 kreeg de toenmalige graaf, Floris III, namelijk de Vlamingen op zijn nek. Die vonden dat hij allerlei extra heffingen introduceerde die zij als roof beschouwden, want een van de voorwaarden van de verlening was een halvering van het tolpercentage. De grafelijke tollenaars probeerden dat zo aan te vullen tot de oude hoogte. Ze verbrandden bezittingen van de graaf in het land van Waas en keerden met veel buit naar huis terug. Floris schijnt daarna ingebonden te hebben, maar in 1166 was het weer raak. De Vlamingen kwamen nu met een vloot naar Holland, versloegen de graaf en namen hem gevangen. Hij kwam pas vrij toen hij in 1167 in het verdrag van Brugge erkende dat Vlaamse kooplui niet meer dan normaal hoefden te betalen over hun vracht.

Dat de originele naam van de tolplaats Witla in later tijd, ondanks die verwoesting, nog wel bekend was blijkt uit de namen van twee volgelingen van diezelfde graaf Floris III. In 1167 worden er namelijk als getuigen van het verdrag van Brugge twee lieden in zijn gevolg genoemd die Costin en Willemmus de Witla heetten. Waar ze vandaan kwamen staat er niet bij, maar het zouden best eens inwoners van Voorne geweest zijn. Hun heer, Floris van Voorne, komt namelijk ook in dat document voor. Geervliet lag toen aan de Widele. Het lag daarom of op de plek van het oude Witla, of aan de andere kant van die rivierarm.

relief milaan
Relief van de terugkeer van de inwoners van Milaan in 1167, na de verwoesting van 1162 (1171, Castello Sforzesco, Milaan, Foto Giovanni Dall’Orto 2008).

Graaf Floris III  kreeg in 1158 de tol in leen en kon er de inkomsten van (voor het grootste deel?) in eigen zak steken. Er is echter geen officiële oorkonde van deze belening, er wordt alleen aan de schenking gerefereerd in een vernieuwing ervan in 1195 voor Floris’ zoon Dirk VII. Dat heeft ervoor gezorgd dat onder gezag van professor Oppermann het jaar 1179 lang als datum voor de belening is aangenomen, maar dat is echter niet logisch gezien de Vlaamse protesten uit 1158. Vandaar dat Vlaamse historici en ook Verkerk die laatste datum aanhouden.

 (Wordt vervolgd)

Gesneuveld of vermoord?

huis hollant

In mijn eerste blog schreef ik dat Wikipedia het mis had toen ze schreven dat Dirk IV in 1049 bij Dordrecht werd vermoord. Volgens mij sneuvelde hij in een oorlogssituatie omdat hij in een hinderlaag was gelokt door een leger. Ik kreeg daar wat kritiek op. Men wees mij erop dat de woorden victum occidunt, die Herman van Reichenau in zijn kroniek voor deze handeling gebruikt, als mogelijke interpretatie hebben dat de bisschoppen het vooropgezette plan hadden om de graaf “om te leggen”. Het was dus van begin af aan de bedoeling, volgens de criticus, dat hij niet gevangen genomen zou worden, maar bewust zou worden vermoord.

Ik antwoordde dat een leger van toch wel een aantal honderden gewapende mannen niet echt te vergelijken valt met een persoon met slechte bedoelingen die zijn slachtoffer stiekem opwacht met de bedoeling hem om te brengen. Dat noem je een moord. Zoiets als Balthasar Gerardts die voor geld en de eer in 1584 Willem van Oranje doodschoot, de edelen die graaf Floris V in 1296 vermoordden (al kun je daar van een moord voortgekomen uit paniek spreken) of Volkert van der Graaf die in 2002 met voorbedachten rade Pim Fortuyn vermoordde. Een leger doodt meestal een heleboel mensen in een oorlogssituatie, maar je noemt een oorlog geen moord. Al wordt in beschrijvingen van oorlogen natuurlijk wel het woord (uit)moorden regelmatig gebruikt.

Ik werd ook nog gewezen op een vroege vermelding van het woord ‘vermoord’ voor deze daad in een kroniek. Het komt namelijk al voor in de zogenaamde Rijmkroniek uit het eind van de dertiende eeuw en daar staat:

Tot Dordrecht indie poert
Wart hi belaghet ende vermoert

rijmkroniek
Detail van een pagina uit de vroeg veertiende-eeuwse versie van de Rijmkroniek. Hier kun je goed zien hoe het rijmschema in elkaar zit.

Het heet natuurlijk niet voor niets de Rijmkroniek. Het hele boek is helemaal opgebouwd uit het rijmschema AA, BB, CC, etc. en dat levert me toch een hoop kreupelrijm op… Als het daarin over steden gaat is het al heel gauw ‘in die poert(e)’ omdat je daar lekker makkelijk mee kunt dichten. Nu het hier over een graaf gaat die in de ‘stad’ Dordrecht sneuvelde is het rijm ‘moert’ al snel gevonden. Men moet er verder niet van uitgaan dat men zo rond 1280 nog wist wat er in januari 1049 nou precies was voorgevallen. De rijmer kende de Egmondse annalen – hij had er het meeste materiaal van voor 1205 uitgehaald –  en hij was misschien nog verontwaardigd over de dood van een verre oudoom van graaf Floris V. Dan klinkt zo’n berijmde dood als moord lekker pittig. Maar het is in de ogen van een historicus geen bewijs dat graaf Dirk echt vermoord werd. De kroniekschrijver wist ook dat het voorval te Dordrecht had plaatsgevonden, maar had er geen idee van dat er 250 jaar geleden nog lang niet de bloeiende handelsstad uit zijn tijd was. Want dat betekent poerte: een havenstad (zie ook Engels port = haven(stad), van Latijn: portus = haven).

Dat het een makkelijk zinnetje was om het eind van de graaf te beschrijven blijkt uit het feit dat Jacob van Maerlant het bijna letterlijk in zijn Spiegel Historiael (ca 1286) gebruikte. Van Maerlant kende de Rijmkroniek en heeft er veel  voor zijn geschiedenis van Holland aan ontleend. Hij schreef:

Wart ghebrocht des levens ave
Tote Dordrecht in die port
Van sinen viande ende vermort.

Ook dat is zo’n Sinterklaasrijm-werk, waarin op dezelfde nogal gemakzuchtige manier werd gedicht. Het was niet ongebruikelijk in die tijd om zulke kronieken in de volkstaal zo te componeren. Ze werden dikwijls voorgelezen – er waren nog weinig mensen die konden lezen –  en het rijm maakte dat je een lekkere cadans kreeg die ook nog makkelijk te onthouden was. Om er diepgravende historische conclusies uit te trekken gaat echter te ver.

Ik ben geen latinist dus ik kon bevestigen noch ontkennen dat die twee woorden die Manke Herman opschreef dat betekenden wat de criticus dacht. Dus besloot ik het probleem voor te leggen aan een aantal mediëvisten die middeleeuws latijn kennen en kunnen interpreteren. Ik vroeg hen of victum occidunt echt betekende dat Dirk gedood werd om hem te overwinnen. Nee, zeiden de geleerden. Letterlijk staat er volgens hen:

… en nadat hij in een ontstaan gevecht overwonnen was, doodden ze hem.

Dus precies andersom. Het doden was dus een gevolg van het overwinnen. Hier blijkt dus uit dat ze zich niet inhielden en de graaf, in plaats van hem gevangen te nemen, doodden. En daarom tegen die erecode ingingen waar ik het in het vorige blog over had. Dat is echter nog steeds geen moord, maar gewoon het gevolg van de bestraffing na bijna onvergefelijke misdaden en het vervolgens verliezen van een gevecht. Een ander omschreef het iets anders, maar het betekende hetzelfde:

… en toen het gevecht was aangegaan doodden ze hem nadat hij was overwonnen.

Men ontkende met klem dat er staat:

…om (hem) te overwinnen, doodden ze hem.

Trouwens: als Dirk, lafhartig, was vermoord, had de Egmondse kroniekenschrijver dan niet verontwaardigder gereageerd? De graaf was een begunstiger van de abdij, hij is er ook begraven en er werden zielenmissen voor hem opgedragen. West-Frisia was in wezen tamelijk onafhankelijk geworden van de goedkeuring van de keizer en trok zich ook niet veel aan van de buurbisschoppen. Een door die vijanden gepleegde stiekeme moord  zou voor oproer gezorgd hebben met beschuldigingen zowel naar de keizer als de bisschoppen toe. Nu staat er alleen dat de graaf niet voldoende op zijn hoede was en sneuvelde. Hij was te ver gegaan in zijn provocaties van de keizer en de bisschoppen en dat was het resultaat. Jammer. Graaf Dirk is dood, leve graaf Floris. Die hierdoor overigens wel een vete erfde; want zo’n dood moest wel gewroken worden.

huis hollant 2
Nogmaals het Huys genaemt Hollant tegenover de Gravenstraat in Dordrecht, de legendarische moordlocatie.

Opgelost? Nou, zo makkelijk gaat dat niet. Dat Dirk IV is vermoord is nogal een hardnekkig thema in de geschiedschrijving van Dordrecht. Dat komt voornamelijk omdat er in later eeuwen een hele sage om die gebeurtenis is ontstaan. Allerlei romantische en heldhaftige fantasieën zijn er op losgelaten en die zitten nog steeds vast verankerd in het brein van veel Dordtenaren. Niet in het minst omdat het nog eens van stal werd gehaald door Ruben Koman in zijn Groot Dordts Verhalenboek (Bedum 2005) p. 69-74. Ik ga dat verhaal uit principe niet in mijn blog herhalen; er wordt volgens mij al veel te veel gefabuleerd in de meer populaire geschiedenissen over de middeleeuwen. Neem van mij aan dat het Gravenstraatje in de Dordtse binnenstad niet naar de dood van Dirk IV is genoemd en dat het huis Genaemt Hollant aan de Wijnstraat, van waaruit Dirk zou zijn doodgeschoten, er in 1049 nog lang niet stond.

Waarom werd Dirk IV bij Dordrecht gedood? (4)

bayeux borduurwerk

Het vierde en laatste blog in een serie van vier over de dood van graaf Dirk IV bij Dordrecht.

Was dat normaal dat een graaf tijdens een strafexpeditie werd gedood? Nee, dat was het niet. Iedereen weet dat de middeleeuwen soms een behoorlijk gewelddadige tijd kon zijn, waarin mensen elkaar met allerlei scherpe wapens afmaakten, maar het zomaar doden van een hoge edelman was zeker tamelijk zeldzaam. Natuurlijk sneuvelden edelen regelmatig op een toernooi of in een oorlog, maar dat zo iemand door of op bevel van zijn leenheer werd gedood was niet gebruikelijk. Het geval van de aanstichter van de opstand tegen keizer Hendrik III waar Dirk ook aan meedeed, de Opper-Lotharingse hertog (en dat is nog wel wat hoger dan een graaf) Godfried met de Baard, toont dat duidelijk. Hij werd gedurende zijn opstanden regelmatig gevangen genomen, na een tijdje weer vrijgelaten en als onderdaan aangenomen om dan weer te rebelleren, etc.  Ondanks dat hij steeds weer verraad pleegde tegen de keizer werd hij ook steeds weer vergeven.  Ook de andere samenzweerders werden zo behandeld. Het land van de Vlaamse graaf, bijvoorbeeld, werd verwoest, maar de graaf kon weer gewoon terugkomen.

De adel ging namelijk van een soort erecode uit die zei dat je collega-edelen niet zomaar dood maakte. Het was beter de verliezer van een gewapend conflict te vragen zich over te geven, hem gevangen te nemen en losgeld voor hem te vragen. Dat was een stuk voordeliger. Niet dat er nooit edelen sneuvelden, maar dat was  zelden de opzet. Dat hield overigens tegelijkertijd in dat het niet-adellijke voetvolk min of meer vogelvrij was en door de zwaar gewapende ruiters zonder probleem gedood mocht worden. Boeren vielen natuurlijk niet onder de erecode. En dat gold ook voor de boeren die de pech hadden dat ze het land van de vijand bewerkten zoals die in Vlaanderen. Het in brand steken van hun boerderijen en oogst was een soort economische oorlogsvoering die zo de vijandelijke welvaart trof.

Waarom bestond die ‘erecode’? Veel lieden van Europese adel waren  aan elkaar verwant en je ging niet zomaar je eigen familie uitroeien, ook al was je neef toevallig even je vijand. Een jaar later kon de situatie politiek weer heel anders liggen en vocht je weer aan dezelfde kant. Dat ging heel snel in de middeleeuwen (en later). Het hield ook in dat je je opeens kon realiseren dat je er de schuld van was dat je het land en de dorpen van je nieuwe vrienden had verwoest en dat die de opbrengst daarvan nu moesten missen. En dat ze nu misschien wel een beroep op je moesten doen om toch te kunnen eten en drinken. En soldaten betalen. Dan boette je op die manier dus voor je eigen misdaden. Over de boeren werd echter verder niet gepraat. Tenminste: daar wordt door historici van uitgegaan. Ik kan me echter niet voorstellen dat edelen op den duur niet in de gaten hadden dat ze door hun gedrag zichzelf benadeelden. Maar dat is een onderwerp waar al het nodige over is geschreven en nog heel wat over te zeggen valt.

guldensporenslag
Scene uit de Guldensporenslag uit 1302 waarin bij Kortrijk een Frans ridderleger door Vlaamse burgers gewapend met o.a. ‘goedendags’ (zware knotsen met een ijzeren punt) werd verslagen. Honderden edelen werden gedood en hun vergulde sporen werden daarna in één van de stedelijke kerken opgehangen. Houtsnijwerk van vlak na de slag op de zogenaamde kist van Oxford.

Het ging pas mis met de adel toen mensen zich niet meer aan die code hielden. En dat waren rond 1300 vooral de steeds belangrijker wordende steden en hun zelfverzekerde, rijke, burgers. Er zijn zo tussen 1280 en 1350 diverse momenten geweest dat ridderlegers, vol edelen en ridders (er is verschil; ik kom daar nog wel eens op terug), volledig in de pan werden gehakt door gewone burgers. Er werd geen kwartier gegeven, geen gevangenen gemaakt  ook. Ze werden gewoon gedood. Op den duur kregen de stedelingen wel door dat losgeld vragen van gevangen genomen adellijke tegenstanders ook voor hen best voordelig kon zijn. Maar dan zitten we nog later in de middeleeuwen.

Rond 1040-50 was je als edelman, als je geen pech had, redelijk veilig. Maar het in opstand komen tegen je heer kon toch ook wel fataal uitpakken. Zeker als je je bij een andere heer aansloot en tegen je eerdere heer ging vechten. Felonie werd dat genoemd. Er stonden allerlei straffen op dat gedrag. De belangrijkste was natuurlijk dat je het risico liep dat je heer je af kwam straffen met een leger en je land ging verwoesten. De graaf van Vlaanderen, bijvoorbeeld, sloot zich voor zijn Duitse landen aan bij de Lotharingse hertog, waardoor hij zijn echte leenheer de keizer in de steek liet, en werd zo afgestraft.

Hendrik III en bisschoppen
Keizer Hendrik III tussen enkele bisschoppen. Miniatuur uit het midden van de elfde eeuw die de consecratie van de abdij van Stavelot in 1140 voorstelt.

Keizer Hendrik III had een goede band met de kerk. Hij vertrouwde meer op de bisschoppen in zijn rijk (die hij zelf aanstelde) dan op de hoge adel. Bisschoppen bouwden geen erfelijke macht op zoals de adel, al verzamelden ze wel land. Na een tijdje kwam er gewoon een nieuwe, die geen familie van de vorige was. De hoge adel vond dat niet leuk en daarom zijn er zijn hele regering (1039-1056) opstanden van edelen tegen Hendrik III geweest. Zoöok die waaraan Dirk IV meedeed. De Westfriese graaf plunderde en brandde bovendien in de landen die de betreffende bisschoppen van de keizer of zijn voorgangers hadden gekregen. Hij speelde nogal met vuur. Daarom werd het graafschap van Dirk in 1046 en 1047 zo gestraft.

Graaf Dirk heeft in 1048 misschien gedacht dat het zo’n vaart niet zou lopen met zijn opstand en plundertochten, net zoals bij de beide vorige keren. De keizer nam de opstandelingen die hij kon overwinnen meestal gevangen, zoals gebeurde met Godfried met de Baard. Gezien wat ik hierboven heb geschreven zal het waarschijnlijk niet de bedoeling zijn geweest dat hij werd gedood. Van bisschoppen mag je zelfs verwachten dat ze niet zo moorddadig zijn en nog eerder vergeven dan een keizer dat zou doen. Dirk  had echter pech. Hij was te weinig op zijn hoede voor zijn vijanden en sneuvelde in een hinderlaag.

Hierna komt nog een blog over het misverstand of Dirk nu vermoord werd of sneuvelde. Houd deze plaats in de gaten.

Waarom werd Dirk IV bij Dordrecht gedood? (3)

Het derde blog in een serie van vier over de dood van graaf Dirk IV bij Dordrecht.

Maar waarom kwam dat leger hem dan mores leren? In eerste instantie kwam dat door de al genoemde ontginningen. Ik heb het al gehad over de bisschop van Utrecht die in ieder geval een flink deel van het gebied, waar de Dirken aan het graven waren, als het zijne beschouwde. Maar ook de bisschop van Luik had last van hen. Dat bisdom reikte in het noorden tot de Oude Maas, die dus niet meer dan een kilometer of vijf onder wat nu Dordrecht is, stroomde. Een restje van die Maas is nog te vinden in de huidige Hoeksche Waard, waar het de Binnenbedijkte Maas heet. Trek die waterloop, met de nodige bochten erin, naar het oosten door en je hebt een idee waar hij ongeveer liep. De ontginners staken de Maas over en veroorzaakten daar dezelfde moeilijkheden als in het Utrechtse gebied. Dat moet allemaal al tussen 1039 en 1045 zijn gebeurd, maar misschien was Dirk III zelfs al met die zaak begonnen.

vita st aubin
Een schip met zwaarbewapende soldaten uit het laatste kwart van de elfde eeuw. Miniatuur in het heiligenleven van St Aubin (Vita S. Albini, Angers, FR).

In 1046 kwam de koning, Hendrik III (1017-1056, koning sinds 1028 naast zijn vader en na 1039 alleen) naar Utrecht om pasen te vieren. Na de feestelijkheden voer de vloot waarmee hij naar het westen was gevaren, door naar de Maasmond en dwong daar Dirk tot teruggave van de ontgonnen gebieden. Welke de teruggegeven gebieden waren staat nergens beschreven, maar het zal zeker niet zijn eigen Maasland oftewel het graafschap Vlaardingen zijn geweest. Waarschijnlijk moest hij de ontginningen in het Merwedewoud, de Zwijndrechtse waard en die langs de Merwede en Oude Maas aan de respectieve bisschoppen teruggeven.

Zodra de koning en zijn troepen verdwenen waren trok hij zich niets meer aan van die nederlaag. Hij begon nu zelfs te plunderen in de beide bisdommen.  Bovendien verbond hij zich met een aantal edelen die al in opstand waren gekomen tegen de koning. Daar waren de hertog van Opper Lotharingen (tussen Duitsland, Zwitserland en Frankrijk) en de graven van Vlaanderen en Henegouwen, in wat nu België is, bij. Bronnen suggereren dat hij met zijn mede-opstandelingen aanwezig was bij het platbranden van keizerlijke palts van Nijmegen, het latere Valkhof, en het omliggende dorp. Dat was natuurlijk vragen om moeilijkheden: keizerlijk bezit aantasten mocht niet.

nicolaaskapel valkhof
De St Nicolaaskapel is het enige stukje van het Valkhof in Nijmegen dat nog dateert van voor de aanval van 1047. Het origineel is in ca 1030 gebouwd (de portaaltoren vertoont nog stenen uit die tijd) maar later veel verbouwd en uitgebreid.

De inmiddels eind 1046 tot keizer gekroonde Hendrik III rustte weer een expeditie uit en trok in september 1047 met een vloot langs de Rijn naar Frisia. Waarmee in dit geval het hele Westfriese graafschap van Texel tot en met Zeeland werd bedoeld. Deze keer kwam Dirk er niet genadig af. De keizer veroverde de ‘versterkte nederzettingen’ Vlaardingen en Rijnsburg, waarbij hij de laatste verwoestte. Auteurs over de graven melden dan altijd dat Dirk IV klaarblijkelijk het deel van Holland aan de oevers van de Rijn weer beheerste. Hij moet er zelfs al munten geslagen hebben.

Bij het terugtrekken van het leger naar Duitsland zaten de Friezen, in lichte bootjes, het achterna en via guerilla oorlogsvoering wisten ze de achterhoede herhaaldelijk flinke verliezen toe te brengen. Zo liep die expeditie voor de keizer niet echt goed af.

kerk aalburg
De kerk van Aalburg werd al in 1012 genoemd. Hij is in de 14e eeuw bijna geheel opnieuw gebouwd: de toren en het schip dateren van die tijd. Later is nog veel toegevoegd en de daken zijn eveneens veranderd.

Dirk was hardleers en ging daarna toch weer zijn eigen gang. Hierbij schijnt hij niet alleen de bisschoppen van Utrecht en Luik, maar ook die van Metz, in Noord-oost Frankrijk, lastig gevallen te hebben met branden en plunderen. Hoe dat kan?  De abdij van St. Truiden in Belgisch Brabant, tussen Leuven en Hasselt, was in bezit van de bisschop van Metz. Deze abdij bezat veel land in wat nu Noord-Brabant  is, onder andere Aalburg, in land van Altena een paar kilometer boven Heusden, waar de Hollandse graaf Floris II later, rond 1100, voogd bleek te zijn voor de abdij.  Daar was je, als je de Maas naar het zuidoosten volgde, zo. We weten niet welke kerken of dorpen hij daar plunderde, maar de bisschop was niet blij.

De drie bisschoppen besloten hem nu echt hard aan te pakken. Het is niet waarschijnlijk dat ze zelf de wapens opnamen, want daar hadden ze hun mannetjes voor. Er waren diverse leken in dienst van de bisschoppen die aan hun hof als dienstmannen functies hadden, onder andere die van militair. Ook  waren er edelen die als leken-voogden de kloosters in de bisdommen beschermden. De kronieken zeggen dan ook dat een leger van deze mensen naar het graafschap Vlaardingen trok. Herman van Reichenau schreef ook nog dat edelen en soldaten uit de streek zelf er aan mee deden. Waren dat ontevreden onderdanen van de graaf? Er zijn verder geen aanwijzingen, dus we zullen het niet meer te weten komen.

Reconstructiekaartje van de routes naar Thuredrech in 1049.

In wat een gecoördineerde aanval over Lek en Merwede (vanuit Utrecht naar het oosten en noorden) en Maas (vanuit het zuiden) geweest moet zijn, trok men op de zuidoosthoek van het graafschap aan. Anderen zeggen trouwens dat men bij Tiel verzamelde en vandaar de Merwede afvoer, want dat gecoördineerde aanvallen over water in die tijd moeilijk te plannen waren. In ieder geval kwam men hem in Thuredrech op het lijf vallen. Hoe ze wisten dat de graaf daar zat is onduidelijk. De Egmondse kroniek zegt met zoveel woorden dat hij:

…te weinig op zijn hoede [was] voor zijn vijanden…

motteburcht
Een mottekasteel zoals dat in Lüneburg (DE) is gereconstrueerd. Het is niet gezegd dat de Vlaardingse burcht hierop leek, maar het bouwprincipe kan er ook gevolgd zijn.

Daaruit zou je op kunnen maken dat hij dacht dat hij in Dordrecht veilig was. Daar kun je direct de vraag aan verbinden: waarom voelde hij zich veilig in Dordrecht? Hij had in Rijnsburg en in Vlaardingen een soort burcht. Daar moet je je niet te veel van voorstellen. Rijnsburg (Rinasburg in de elfde eeuw) zal een soort ringwalburcht geweest zijn. Een ronde wal, met een houten palissade, waaromheen een gracht en een paar ingangen, die een stuk land van ongeveer een hectare omgeeft. Daar kun je je als bevolking terugtrekken als er kapers op de kust zijn. Vlaardingen bezat een grafelijke burcht. Dat was waarschijnlijk een houten toren binnen een palissade op een kunstmatige heuvel, een motte, met een ronde gracht eromheen, die dicht bij de uitmonding van de Vlaarding in de Merwede-Maasmonding lag.

Voor de jaren 1040-1046 was er al jaren flink ontgonnen in het gebied van de Merwede en Maas  en het is niet onwaarschijnlijk dat de graaf, vanwege de dreiging van de buren, op een strategische plaats net zo’n nogal geïmproviseerde sterkte had gebouwd. Dordrecht, net voorbij het uiterste zuidoostelijke puntje van de Zwijndrechtse Waard vormde een prima plek om zo’n soort burcht te bouwen. We hebben er alleen geen bewijs voor. Maar als Dirk zich daar veilig voelde en desondanks daar sneuvelde, is het niet geheel onwaarschijnlijk.

Het ziet er naar uit dat Dirk echt in een hinderlaag is gelopen. Hij zal best een legertje van geoefende soldaten bij zich gehad hebben als zijn lijfwacht, maar was waarschijnlijk niet voorbereid op een van beide kanten komende aanval. Het ziet er naar uit dat hij geen kans maakte. Dirk werd overwonnen en sneuvelde daarbij. Hij was nog niet echt oud, waarschijnlijk zo rond de 30, ongehuwd en kinderloos. Het is duidelijk dat hij in de abdij van Egmond werd begraven, bij zijn voorvaderen. Er wordt in alle talen gezwegen over wat er verder met zijn landen gebeurde. Zijn broer Florens volgde hem op, maar het is niet duidelijk wat die daarna deed.  Hij had natuurlijk een vete geërfd: zijn broer was gedood. Verder wordt hij ‘krijgszuchtig’ genoemd en zal de politiek van zijn broer, ontginnen en de buurbisschoppen lastig vallen, hebben voortgezet. Hij werd tenminste toen hij, van een krijgstocht terugkomend bij Hemert onder een boom een dutje deed, door bisschoppelijke troepen omgebracht. Men mocht hem daar dus niet.

Zijn zoontje, de latere Dirk V, was nog erg jong en de voogdij van zijn moeder was niet bestand tegen de macht van de bisschop, die het gebied van de Westfriese of Vlaardingse graven inlijfde. Daarmee was de rol van de graven voorlopig uitgespeeld.