Waardeoordeel

Toen onze lichting deeltijdstudenten in 2003 in Leiden begon waren we met ruim 200 man. We werden in 6 of 7 groepen opgedeeld en in obscure zaaltjes overal binnen de universiteitsgebouwen kregen we dat eerste semester onze colleges. Zo stond in een bovenzaaltje van het academiegebouw aan het Rapenburg Maurits Ebben voor ons met een college vroeg-moderne geschiedenis. Ik wist nog van niks (ik stelde vragen in hoorcolleges!) en ik reageerde op enkele uitspraken over de 80-jarige oorlog. Het ging of over Philips II of de hertog van Alva en ik zei zoiets van: “dat was geen beste…”. Direct eroverheen strafte Maurits dat af met: “wij doen hier niet aan waardeoordelen!” Daar zat ik dan als 55-jarige volwassene, terechtgewezen door iemand die 7 jaar jonger is dan ik. Ik weet niet meer of ik bloosde, maar het kwam behoorlijk binnen.

Dat was dus typerend voor mijn opleiding in Leiden: er werd niet om de hete brij heen gedraaid. Je kreeg direct te horen als je iets fout deed of als je een verkeerde kant dreigde heen te gaan met je onderzoek. En dat vergat je vervolgens nooit meer. En alle docenten deden dat, ook de meest zachtaardige types. Ik grapte wel eens dat het net leek of ze volgens een vooropgezet plan en een uitgestippeld parcours werkten om ons op te voeden. Dan glimlachten ze maar zo’n beetje.

Wat opvalt als je met niet-historici praat over geschiedenis dat men heel makkelijk die fout van het vellen van waardeoordelen maakt. De collega’s (een archeoloog en een waterbouwkundige) met wie ik een boekje over het ontstaan van Dordrecht schreef, zeggen gerust dat een Hollandse graaf uit de elfde eeuw gewoon een struikrover of warlord was, zonder dat ze daar enig bewijs voor hebben. Ik weet dat ze dat deels als een soort plagerijtje bedoelen, maar toch… Of de mensen die mijn boek lezen en die daaruit op denken te maken dat een bepaalde graaf zielig of misdadig is. Ik schrijf ergens in de inleiding dat ik ondanks alle bronnen eigenlijk nog steeds geen idee heb wat voor mensen die graven nou eigenlijk waren. Je krijgt af en toe wel een glimp van een karakertrek of uiterlijk, maar om daar nou een oordeel uit te destilleren over hoe ze in het leven stonden… nee.

Eigenlijk gebeurt dat aan de lopende band. Men leest een paar feiten, die lang niet voldoende vertellen over een gebeurtenis, en men gaat zelf invullen. Van geschiedenis wordt het een verhaal, een fabel, een roman. Fictie dus. Terwijl geschiedenis non-fictie is. Incompleet overgeleverde gebeurtenissen uit het verleden die door een historicus worden geïnterpreteerd. Een historicus die na onderzoek in bronnen en eerder verschenen literatuur een zo compleet mogelijk verslag van aanleiding, gebeuren en nasleep op schrift probeert te zetten, zodat een stuk geschiedenis wat beter te begrijpen wordt. Hoe verder je teruggaat hoe minder materiaal je hebt om mee te werken. En geloof me: dan is het bijzonder verleidelijk om zaken in te gaan vullen om er zo een lopend verhaal van te maken.

Niet dat dat verboden is, maar je bent verplicht om al je aannames te verklaren aan de hand van de redenaties die je naar aanleiding van je bronnenstudie hebt gemaakt. Die moeten allemaal op logica, waarschijnlijkheid en fysieke mogelijkheden berusten, anders moet je het gewoon niet doen. Je kan nog zo narrativistisch bezig zijn, als je betoog (deels) op fantasie of wishful thinking is gebaseerd klopt het gewoon niet. Het moet aannemelijk blijven en er moeten parallellen zijn met vergelijkbare onderzoeken. Hoe meer bronnen en interpreteurs hoe beter, want op één been kan je niet (lang genoeg) staan.

Dus als ik bijvoorbeeld geen andere aanwijzing heb voor de vergiftigingsdood van Lodewijk van Loon (ca. 1180-1218), de tragische would-be graaf van Holland, dan één vage vermelding in één tijdeigen kroniek, dan moet ik me inhouden er geen complot-theorie achter te zoeken. Dan moet ik nagaan wat er nou eigenlijk precies staat en of je die conclusie wel mag trekken. En dan moet ik als een rechercheur gaan denken aan middelen, motief en gelegenheid. Wie zou de mogelijkheid hebben aan vergif (en waarom vergif en niet gewoon een dolk of zwaard) te komen? Waarom dan Lodewijk (en drie dagen erna zijn broer Hendrik) vermoorden? En waar en wanneer zou hij dat hebben kunnen doen? Vooropgesteld dat je uit hun leven of de politieke situatie in 1218 de nodige gegevens voor zoiets zou kunnen destilleren. Dat is hondsmoeilijk.

Reinier van St. Jacob (1157-1230), de Luikse geestelijke die in zijn kroniek over die vergiftiging schreef, had overigens geen bezwaar tegen het geven van waardeoordelen. Hij schreef over Lodewijk (vertaling door Eef Dijkhof):

Dat jaar overleed Lodewijk graaf van Loon, een man sterk met wapens en, ondanks zijn jonge leeftijd, wel bespraakt bij een beraadslaging en aanzienlijk in alles door goedheid en eerlijkheid.

Dergelijke adellijke doden werden door kroniekschrijvers wel meer de hemel in geprezen en je weet maar nooit of ze het wel meenden. Misschien zat er de nodige vleierij achter en hoopte de schrijver op een (financiële) tegemoetkoming van de familie. De voormalige Hollandse onderdanen van Lodewijk zullen het er in ieder geval niet mee eens zijn geweest. Aan de andere kant moet je je afvragen of Reinier de man wel gekend heeft. Hij noemt hem jong, maar zijn ouders trouwden volgens de bronnen vóór 1179 en Lodewijk was de oudste zoon, dus hij moet in 1218 ongeveer 38 jaar geweest zijn. Dat is in de middeleeuwen al behoorlijk middelbaar. Hij was al sinds zijn 13e of 14e graaf van Loon, dus hij had ook de nodige ervaring in de politiek en oorlogsvoering. Je zou dus bijna denken dat de kroniek niet al te betrouwbaar is, al heeft hij onder historici die kwalificering wel degelijk.

Tegelijk moet je er rekening mee houden dat die vergiftiging van de broers Van Loon plus nog wat andere mensen ook niet helemaal was wat hij leek. Voor hetzelfde geld overleden ze na het eten van bedorven voedsel, wat in de hele middeleeuwen regelmatig gebeurde. Al ontstonden daar dan weer complot-theorieën over. Ook toen…

De historicus mag zich dus niet bezig houden met het vellen van waardeoordelen over de mensen (of gebeurtenissen) over wie hij schrijft, maar heeft wel te maken met die van middeleeuwers zelf die deze mensen kenden of die de gebeurtenissen meemaakten. Dat is een lastige positie, zeker als verschillende bronnen verschillende waardeoordelen laten zien. Het komt erop neer dat je dan keuzes moet maken en via logische redeneringen tot een afgewogen oordeel moet komen. Maar het komt ook voor dat het onbegonnen werk is om te kiezen. Dan kan je alleen die verschillende meningen maar tegenover elkaar laten staan en tegen je lezers bekennen dat je er niet uit komt. Dat doe ik in ieder geval liever dan dat ik een keuze maak en de rest invul met fantasie. De lezers van Dageraad zullen dat dilemma in ieder geval enkele keren zijn tegengekomen. En daar schaam ik me niet voor.

Historisch toerisme

Zolang ik me kan herinneren heb ik op vakantie historische locaties bezocht. Eerst in Nederland met mijn ouders en zus, later ook in het buitenland, maar dan alleen of met gezin. Mijn historische belangstelling en kennis zorgden er door de jaren heen steeds beter voor dat ik wat ik zag in context kon plaatsen en erover kon vertellen tegen mijn reisgenoten. Ik vraag me wel eens af hoe mensen die die belangstelling en kennis moeten ontberen lol beleven aan zo’n historische locatie. Dat zijn dan meestal oude dorpen of stadskernen, met eventuele historische musea, kastelen of de ruïnes ervan en andere erfgoederen. Als je die inmiddels door de moderne tijd aangetaste locaties niet kunt begrijpen omdat datgene wat je op school aan geschiedenis hebt geleerd of wat je uit de populaire media kent je daar bepaald niet bij helpt dan mis je toch wat? Ik vraag me dat regelmatig af als ik naar mijn medebezoekers kijk en hun opmerkingen hoor.

Historisch erfgoed is natuurlijk al lang een aanvaard begrip, zeker in Nederland. Ik moet ook zeggen dat de diverse instellingen dikwijls hun geschiedenis adequaat presenteren in goed vormgegeven tentoonstellingen en begrijpelijke informatie, maar als er, zoals in Dordrecht, het één en ander mankeert aan de betrouwbaarheid van de informatie dan sla je toch een paar planken mis. Zonder dat de gemiddelde toerist dat merkt uiteraard, want waaraan zou hij/zij dat kunnen controleren. Gevolg: het gebodene wordt voor zoete koek aangenomen en de toerist wordt bedot, zoals de journalist van Trouw uit mijn vorig blog. Ik heb ook geleerd dat die foute kennis, zeker als hij overtuigend wordt gebracht, heel gemakkelijk wordt doorgegeven aan vrienden en familie en zich dus als een lopend vuurtje verspreidt. Met alle gevolgen van dien.

Een andere toeristentrekker is het historische evenement, dat niet zelden in een erfgoedlocatie plaatsvindt. En daar bedoel ik ook historische dorpskernen of stadscentra mee. In het verleden was zo’n evenement dikwijls vooral gekoppeld aan een stads- of dorpsjubileum, maar tegenwoordig kan het gewoon een jaarlijks (of tweejaarlijks) terugkerend festival zijn dat al of niet een commerciële opzet heeft. Het is meestal gratis toegankelijk, maar als het maar genoeg bezoek aantrekt is het in ieder geval goed voor de lokale middenstand en dan met name de horeca. Er bestaan ook door commerciële organisatoren opgezette festivals waar je entree moet betalen en ter plekke van een niet goedkoop natje en droogje kunt worden voorzien. Dat is dus minder nuttig voor de horeca.

Sinds de jaren negentig worden dergelijke evenementen dikwijls voor een deel bevolkt door mensen die aan levende geschiedenis of re-enactment doen. Zelf ben ik daar via ons historisch adviesbureau tScapreel jaren bij betrokken geweest, tot ik er in 2011 een punt achter heb gezet. De bedoeling was oorspronkelijk om bezoekers via het tonen van kleding, ambachten en entertainment een beeld te geven van de periode van het gevierde jubileum of de gebeurtenis die herdacht werd. Dat vergde van de mensen die daarvoor ingezet werden aanvankelijk een behoorlijke inzet en kosten. De Scaprelers brachten een achtergrond van opleiding en werkervaring bij Archeon of het lidmaatschap van Die Landen van Herwaerts Over mee en wisten waar ze het over hadden. In de jaren tussen 1996 en 2011 hebben we nooit anders dan complimenten van organisatoren ontvangen. Evenals van de toeristen die ons zagen en spraken.

Helaas werd de kwaliteit van genoemde evenementen door de loop van de tijd steeds minder. Ook vanwege de bankencrisis was er op den duur steeds minder geld voor subsidies en lieten sponsors het afweten. Als zo’n festival dan toch doorging zocht men liever naar goedkopere vervanging van onze tamelijk dure Scaprelers. Of men zette publiekstrekkers in die niet echt binnen de historische periode pasten maar die wel geld in het laatje brachten. Toen dat in 2011 gebeurde tijdens het Gebroeders Van Limburgfestival in Nijmegen, nadat ik het al een paar jaar had zien afglijden, heb ik het bijltje er definitief bij neergegooid.

Ik denk nog steeds dat levende geschiedenis en re-enactment perfecte middelen zijn om de gemiddelde toerist een beeld te geven van een stuk geschiedenis. Hij/zij krijgt dat nergens anders door. Maar dan moet het wel goed gebeuren, want anders ben je net zo fout bezig als bij het vervalsen van je verleden in je historische museum. De toerist is dan weer de dupe, want die kan niet (voldoende) controleren of het echt zo was. Bovendien nemen vele historische evenementen het verleden ook op andere manieren niet serieus meer.  Ze zien geen onderscheid tussen geschiedenis en fantasy, waarbij gerust draken, elfjes en heksen tussen ridders en bedelaars het beeld vervormen. Of steampunk. Of diverse soorten kelten.

Er zijn ook erfgoedinstellingen genoeg die dergelijke mixen in hun programma opnemen, niet inziende dat het een hellend vlak is. Straks gaan toeristen nog denken dat er echt heksen bestonden (als ze dat al niet denken)  of dat in de middeleeuwen muziek ook al electronisch versterkt werd. De door films, tv series (zoals Game of Thrones), strips en games verspreide alternatieve middeleeuwen worden echt al jaren door elkaar gehaald; ik hoor en zie het overal om me heen. Ik zie ook nog geen verbetering optreden. Sterker nog: ik zie een verslechtering om zich heen grijpen. Re-enactmentgroepen en ‘historische’ handelaars worden steeds minder authentiek. Of oorspronkelijk om één jaartal draaiende feesten worden overspoeld door acts die je jaren, soms eeuwen, vroeger of later moet situeren. Bovendien zien lokale marketingbureaus (ook van gemeenten zelf…) er geen been in de geschiedenis te manipuleren om maar volk te trekken.

Ik vind dat verontrustend. Ik ben al een jaar bezig om Dordrecht te wijzen op de foute aannames die men rondom de zogenaamde eerste vrije statenvergadering doet, maar men luistert niet en gaat ijzerenheinig door. Zelfs in het tweejaarlijkse Dordt in Stoom festival, dat altijd een oase van verantwoorde nostalgie was, zijn al dieselmotoren gesignaleerd en op elektriciteit lopende kermisattracties. Wat is dat toch? Wordt daar wel eens onderzoek naar gedaan. Ik heb ik de tijd dat ik met dit soort werk bezig was, diverse kleine en leuk begonnen evenementen  zien uitgroeien tot enorme publiekstrekkers en vervolgens zien afglijden naar anachronistische schaduwen van zichzelf en vervolgens zien verdwijnen. Is dat een natuurlijk proces? Is een periode van 5 à 10 jaar een natuurlijke levensspanne voor zo’n festival en moet er dan wat anders komen? Waren de late jaren negentig en de vroege jaren nul een hoogtepunt voor historische feesten en zitten we nu in een dal voor er een nieuwe opleving komt? Ik weet het niet.

Ik heb soms oubollige oudheidskamers zien opbloeien tot volwaardige en leuke musea. Ik heb gedreven amateurs daar prachtige exposities over het verleden van hun dorp of stad zien maken, maar nu zie ik afgestudeerde conservatoren en andere museummedewerkers pretentieuze tentoonstellingen met speurtochten en multimedia presentaties neerzetten die er esthetisch prima uitzien, maar waar historisch weinig van klopt.  Mensen die de recensies van deze flops op mijn andere blog hebben gelezen kennen mijn mening daarover. Gaat dat nog verbeteren? Of moet de toch al van weinig historisch besef of kennis voorziene toerist het zelf maar uitzoeken? Ik houd mijn hart vast.

Wat was Riede en waar lag het? (1)

Het begon bij mij al heel lang geleden, toen ik nog niet eens zo heel lang met heraldiek bezig was (ik ben ook nog heraldicus, zie mijn atelier De Raaf). Ergens in de eerste helft van de jaren ’70 viel het me al op dat het wapen van de heren van de Merwede zo leek op dat van de heren van Riede. Zie de bijgaande schilden hierboven in hun 14e eeuwse vormgeving. In heraldische terminologie beschrijf je het wapen Riede als: in rood een gouden dwarsbalk vergezeld boven van 9 en onder van 6 bezanten, geplaatst 5, 4, 3, 2, 1. Bezanten waren gouden munststukken en dus werden ronde gouden schijfjes al in de middeleeuwen zo genoemd. Het woord bezant komt van Byzantium (het huidige Istanboel) dat al vroeg gouden munten uitgaf, toen hier in West-Europa alleen nog maar zilvergeld bestond. In het wapen van de Merwede was die dwarsbalk van zilver. In de praktijk werden dergelijke ‘metalen’ trouwens zo goed als altijd weergegeven met geel en wit. Dan weet u dat ook weer.

titelpagina balen
Titelpagina van de Beschryvinge der stad Dordrecht (1677)

Ik wist al voldoende van heraldiek om te concluderen dat ze familie van elkaar moesten zijn, maar hoe dat zat was me nog onduidelijk. Er was toen ook geen noodzaak het uit te gaan zoeken. Wel kwam ik te weten dat er al eerder over die relatie was geschreven. De Van Riedes stamden uit de Van de Merwedes, vandaar. In de tijd dat ik op het Dordtse gemeentearchief (nu Regionaal Archief Dordrecht) werkte, tussen 1978 en 1991, schafte ik de facsimile uitgave van Mathijs Balen’s Beschrijvinge van Dordrecht uit 1677 aan. Daar stond het gewoon in: de eerste Van Riede, Dirk, zou een zoon van Daniël II van de Merwede zijn geweest en al in 1203 zijn genoemd als “Opziender en Dijkgraaff van den Grooten-waard”. Riede zou een “smaldeelinge” van de Merwede zijn geweest en lag “omtrent” Werkendam. Er zou daar een slot en stamhuis gestaan hebben. Balen, en na hem Simon van Leeuwen in diens Batavia Illustrata (1685) gaf het wapen trouwens als  rood met een zilveren dwarsbalk en zilveren bezanten weer.

wapen riede
Afbeelding in 17e eeuwse stijl en beschrijving van het wapen Van Riede, uit Balen 1677.

Ik heb al eerder geschreven over wat de 17e eeuwse ‘historieschrijvers’ met de herkomst van adellijke en patricische geslachten deden.  Mensen zoals Wouter van Gouthoeven, Jacob van Oudenhoven en Simon van Leeuwen hebben ijverig sprookjes genoteeerd, dikwijls aangereikt door de families zelf,  over de oeroude herkomst van geslachten als de Van de Merwedes. Nu was de familie in de 17e eeuw in onze streken al een paar eeuwen uitgestorven, dus er was geen haan meer die naar verzinsels kraaide. Ze ontzagen zich niet hen aan Meroveus, de legendarische vorst der Franken (waar het koninklijke geslacht der Merovingen van afkomstig zouden zijn), te koppelen om de naam Merwede te verklaren. Hij zou in 433 ook het oorsponkelijke slot gebouwd hebben. Men wist wel dat het toch niet te controleren zou zijn.

De heren Smits en Schotel, die we al eerder zijn tegengekomen, namen in hun Beschrijving van Dordrecht (1844) die fabels gewoon over, daarin ook gevolgd door Sels (1854). Ramaer (1899) probeerde een wat nuchterder versie te maken en liet die oudste, nergens op gebaseerde generaties weg. Zelfs Jan van Dalen (1931) nam ze nog over, al noemde hij het weglaten van Ramaer wel en gaf hij ook een alternatieve telling.

baon emmanuel
Gezinsblad van baron Emanuel van der Merwede in de website Geneagraphie. Families all over the world.

Wat ik toen nog niet wist, en waar ik pas veel later achterkwam, was dat al in 1972 de heer Lenselink een geheel op echte bronnen gebaseerd artikel over de heren van der Merwede had geschreven. Hij maakte duidelijk dat de eerste Daniël in 1243 opdook en dat de stam het tot 1403 zou uithouden en toen in rechte lijn uitstierf. Overigens bleven zijtakken nog tot in de 17e eeuw elders in Nederland bestaan en zijn afstammelingen van een bastaardtak in de 19e eeuw nog naar Amerika geëmigreerd. Daar noemen de nakomelingen van die emigrant, die een bloemenzaak opende in New York, zich baron en voeren trots het ongebroken wapen Van de Merwede.

ruine merwede
De ruïne van het huis te Merwede aan de gelijknamige rivier.

Lenselink maakte aannemelijk dat die Daniël uit 1243 ook een vader moest hebben gehad die Daniël heette. Hij kon zo zeven Daniëls plaatsen die tussen (ca 1200) 1243 en 1403 heren van de gelijknamige heerlijkheid waren. Hij noemde echter de Van Riedes nergens en ging dus ook niet op die vermeende afstamming in. Die familie was echter enkele jaren eerder al beschreven in het sjieke genealogische tijdschrift De Nederlandsche Leeuw, iets waar ik overigens ook pas enkele jaren geleden achter kwam. De heer Hoek (1924-2013), een bekende genealoog en tevens de eerste gemeentearcheoloog van Rotterdam had daarin een artikel geschreven over de oudste heren van Rhoon. Hij had daarbij ook de heren van de omliggende ambachten maar meegenomen en daarbij hoorde ook Pendrecht. Enkele leden van de familie Van Riede waren hier heer en dus pluisde Hoek hen uit. Lenselink heeft het artikel ook gelezen; het komt tenminste in de noten voor. Ondanks dat hij aandacht besteedde aan het wapen van de Van de Merwedes, legde hij nergens het verband met Van Riede, al beeldde Hoek notabene het wapen van de Van Riedes in zijn artikel af. Hoek noemde wel degelijk de overeenkomst tussen beide wapens maar hij ging er, gek genoeg, verder niet op in.

route riede
De route om de Zwijndrechtse Waard in 1064.

Ik heb tijdens mijn bemoeienissen voor de viering van 950 jaar Sliedrecht in 2014-15 het nodige onderzocht over ambachtsheren in dit gebied en liep daarin zowel tegen de Van de Merwedes als de Van Riedes aan. Daarnaast kwam ik ze ook afgelopen jaar tegen bij het schrijven van dit blog. Met name in het falsum van 1064 komt de naam Riede voor en ik worstelde een beetje met de plaats van die locatie. Dat is ook te zien aan de kaart die ik bij de in dat document beschreven route langs de rivieren voegde. De naam Riede heb ik op twee plaatsen gezet, met een vraagteken erachter. Daar moest ik dus nog wel wat mee. Omdat ook kort geleden deze beide namen weer op mijn pad kwamen, ben ik dus maar eens gaan zoeken of ik niet wat meer duidelijkheid kon krijgen wie er nou eerder waren; de Van de Merwedes of de Van Riedes en wat ze met elkaar te maken hadden. En waar Riede nou eigenlijk lag.

Ik zal in de volgende blogs verslag doen van dat onderzoek.

Wordt vervolgd

De onzin van stadslegenden 2

Het is niet moeilijk om de ‘legenden’ die u in het vorige blog las te ontkrachten. Ik gebruik dit tweede deel dan ook om ze stuk voor stuk langs de maatlat van de echte historie te leggen.

wapen zuilen
Het wapen van de heren van Zuilen, zoals het er in de veertiende eeuw uitzag (Wapenboek Gelre).

Om bij het begin te beginnen: ondanks dat op het Eiland van Dordrecht (en in de naaste omgeving ervan) Romeinse vondsten zijn gedaan, is een door Romeinen gestichte stad (civitas, oppidum, portus) genoemd Antonia hier niet aan te wijzen. Niet door een keizer gesticht, noch door een Romeinse edelman genaamd Antonius Columna, die hier de dynastie van de Van Zuilens zou hebben verwekt. De Colonna’s waren trouwens bestaande Italiaanse edelen, maar hoewel ze hun herkomst ook tot de familie van Caesar trachtten terug te leiden, zijn ze pas vanaf de twaalfde eeuw aan te wijzen in Rome en omgeving. De Van Zuilens hadden geen Italiaanse wortels, maar stamden van Kleefse lagere adel af. Op den duur (ca 1200) werden ze dienstmannen van de bisschop van Utrecht. Ze hadden niks in Dordrecht te zoeken.

Stichting van onze stad door Romeinen is dus duimzuigerij. Sterker nog: tot in de negende en tiende eeuw was het hier vooral moerasbos langs de rivieren en hoogveenkoepels in de komgronden daarachter, waar hoogstens een smalle oeverwal langs de rivier bewoonbaar was. Daar zijn ook die vondsten gedaan. Steden zoals de Romeinen die aanlegden waren in dat moeras niet mogelijk.

kop valentianus
Kop van een groot bronzen standbeeld van keizer Valentianus in Barletta, Apulia (IT).

Ook invallen van het Slavische volk de Wilten, een soort Hunnen, is niet meer dan een sage. Middeleeuwse kronieken, zoals bijvoorbeelde de Tielse Kroniek (ca 1450, maar met latere aanvullingen), halen de Romeinse en volksverhuizingsverhalen wel door elkaar en zeggen bijvoorbeeld dat de Wilten de stad Antonia verwoestten en daar hun vestingstad Wiltenburg stichtten. Daar bedoelden ze dan Utrecht mee. Vervolgens zou daar dan keizer Valentianus I (321-375, keizer vanaf 364. Er zijn er drie geweest, maar de beide andere kwamen nooit Italië uit), op afgekomen zijn, die hen versloeg en Wiltenburg verwoestte. Waarna hij de Friezen ook nog eens onderwierp. Deze keizer is echter nooit in onze streken geweest.

graf hendrik de leeuw
Graftombe van Hendrik de Leeuw en zijn vrouw Mathilde van Engeland in de dom van Braunschweig (vroeg 13e eeuw)

Dat er Slaven tijdens de post-Romeinse periode, dus in de Volksverhuizingstijd, naar Nederland zijn gekomen is onwaarschijnlijk. Wel vestigden zich hier uit het Duitse gebied stammende groepen, maar die kwamen eerder van de Noordzeekust en Westfalen dan van voorbij de Elbe. De naam Wilten kan misschien, maar dan ook heel misschien, afgeleid zijn van de Wilzen of Welsten, een groep Slaven oorspronkelijk uit wat nu Polen is, die zich na het leegstromen van het oostelijk Duitse gebied in de vijfde eeuw daar vestigde. Dus ten oosten van de Elbe. Daar noemden de Duitsers hen Wenden, toen ze in de tiende en elfde eeuw zelf meer lebensraum zochten in het oosten. Er werden bloedige oorlogen met hen gevoerd. Tot in de twaalfde eeuw Hendrik de Leeuw (ca 1130-1195) hen versloeg en ze, gedwongen, het christendom aannamen. Ze zijn dus nooit in wat nu Nederland is terechtgekomen, evenmin als andere Slavische volken. Laat staan dat ze hier steden stichtten.

omslag liber
Omslag van de editie van het Liber Historiae Francorum door Bernie Bachrach uit 1973.

De Frankische koning Faramund of Faramond (in het buitenland Pharamond) gaat terug op een fictieve stamboom van de Frankische vorsten in het Liber Historiae Francorum. Dat is een achtste-eeuwse kroniek over de geschiedenis van de Franken, die hen een zeker aanzien moest geven in gebieden die ze innamen. Faramund zou van ongeveer 370 tot 427 geleefd hebben, maar er is in het geheel geen bewijs voor dat hij ooit bestaan heeft. Alle aan hem toegedichte daden zijn dus verzinsels. Zo zou hij degene geweest zijn die de Salische Franken over de Rijn in Noord Gallië heeft geleid. Daar zou hij verdragen met de Romeinse leiders gesloten hebben, maar inmiddels weten we dat de Franken al in de derde eeuw de Rijn overstaken en opgenomen werden tussen de al aanwezige Germaanse bevolking. En daarna dikwijls dienst namen in het Romeinse leger. In de kroniek wordt trouwens niet over stadsstichtingen door Faramund gesproken, noch over het Hollandse rivierengebied. De Hollandse kroniekschrijvers hebben hem dus ingelijfd vanuit wat al een sage was en hem onmogelijk aan hem toe te kennen dingen laten doen. Of Matthijs van der Houven het Liber Historiae Francorum kende is niet bekend, maar het is niet onmogelijk, omdat er sinds de middeleeuwen over heel Europa veel kopiën van circuleerden. Hij, of een (nog) onbekende voorganger, hebben Faramund  echter wel ingelijfd bij het opsmukken van de Hollandse geschiedenis.

Dit fantaseren over een ‘mythologische’ geschiedenis van een stad of land is niet ongewoon in de periode die loopt van de late middeleeuwen tot en met de Gouden Eeuw. Met name tijdens de Opstand – toen een groot deel van Nederland een republiek werd zonder vorst aan het hoofd –  werd dat over het hele gebied een rage. Dat was in Europa namelijk nog nooit vertoond, behalve in Zwitserland (maar daar was bij ons niet veel over bekend). Het terug verwijzen naar een ‘mythisch’ verleden om te laten zien dat de Hollanders (en andere lieden van boven de grote rivieren) gewend waren om hun eigen boontjes te doppen had een zeer bepaalde functie. En dan vooral het feit dat ze een historie hadden van opstandigheid tegen onderdrukkers,  zoals bijvoorbeeld de Bataven tegen de Romeinen. Het is niet toevallig dat deze mythes hun grootste bloei hadden in juist die periode tussen ca 1570 en 1650 (Rembrandt oogstte veel succes met zijn schilderij over de eed der Bataven, 1662, zie bovenaan dit blog). Historieschrijvers uit die tijd maakten daarom dankbaar gebruik van wat er al in middeleeuwse kronieken, voor zover bewaard, over zulke oeroude herkomsten te lezen was.

Niemand had toen de mogelijkheid om dergelijke verhalen te controleren. Kritische geschiedschrijving bestond niet (al was Matthijs Balen soms best sceptisch over wat hij van anderen hoorde of las) en men schreef elkaar zonder veel schuldgevoel na.  Een klein groepje geleerden had misschien een wat andere blik op dergelijke verhalen, maar dat werd niet echt opgemerkt door het merendeel van het volk. Pas in de achttiende eeuw kwam er in het kader van de Verlichting, een minder van christelijke principes afhankelijke kijk op de wetenschap op. Met meer kritiek op de fantasieën van hun voorgangers. Maar het zou nog tot ver in de negentiende eeuw, ja soms tot in de twintigste eeuw duren, voor andere methoden om de geschiedenis te onderzoeken gebruikelijk werden. Voordat dergelijk verhalen als onzin konden worden bestempeld dus.

omslag ngd
Omslag van Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 (1996).

De diverse stadsgeschiedenissen die sinds de jaren zeventig zijn verschenen besteedden er terecht geen aandacht aan. In de boeken over Woerden (1972), Gorinchem (1982), Rotterdam (1992), Haarlem (1995), Gouda (2002), Leiden (2002), Amsterdam (2004, dat zelfs vermeldt dat oudste geschiedschrijver van die stad, Johannes Pontanus (1571-1639), toen al geen aandacht meer had voor die legenden), Alkmaar (2007) en Delft (2015) komen geen verwijzingen naar ‘ontstaans-mythes’ voor. Men begint bij de prehistorie aan de hand van opgravingen, gaat door naar de ontginningen en het ontstaan van nederzettingen en vervolgt met de middeleeuwse geschiedenis. Waarom werd er bij ons in 1996 dan wel aandacht aan die sprookjes over Dordrecht besteed? De Wilten, Antonius Columna, Faramund en Herman Oem zijn alle op de eerste pagina van het boek aanwezig. Plus een plundering door de Noormannen in 827! En plus het misverstand dat de slag bij Vlaardingen in 1018 niet daar maar bij Dordrecht zou hebben plaatsgevonden.

Ik snap dat niet. Ik heb ook nooit gehoord wat de reden was waarom er in dat boek zelfs maar aandacht aan die verhalen werd geschonken.  Een oud-collega bij het archief vroeg me na het uitkomen van het tweede blog over de oudste stad van Holland: “Maar Henk, het zijn toch leuke verhalen?” Nee, ik vind het geen leuke verhalen. Het is naïeve onzin. Ze voegen niks toe aan de echte geschiedenis en behalve dat ze in de tijd zelf gebruikt werden om zich met een nep-verleden te tooien, hebben ze nooit enig nut gehad. Het is zelfs de vraag of het toen echt zo’n nut had. Dordrecht stond, toen die verhalen opgeschreven werden, al eeuwen bekend als oudste en belangrijkste stad van Holland en had die vermeende antieke herkomst helemaal niet nodig. Over mentaliteitsgeschiedenis zeggen ze ook al niks, behalve over de naïviteit van soms zelfs hooggeleerde mensen in de zestiende en zeventiende eeuw.

En cultuur? Als je je verleden verzint en niet baseert op gedegen onderzoek, ben je met fantasy bezig en niet met cultuurgeschiedenis. Dat kun je nu cultuurgeschiedenis noemen, maar het blijft verdachte cultuur. Met erfgoed hebben die verhalen ook niets te maken. Dordrecht kan op het gebied van zijn huidige stadscentrum geen relicten uit de Romeinse tijd, de periode van de Volksverhuizingen en die van de Franken en  Noormannen laten zien, al zijn er recentelijk vondsten uit die perioden gedaan in de wijdere omgeving van de stad.  Bovendien heeft men die zogenaamde historische  gebeurtenissen hier ook nooit herdacht of gevierd. Een traditie is er dus nooit uit ontstaan.

Alleen Herman Oem had de klok horen luiden, maar helaas wist hij, zoals zoveel van zijn tijdgenoten, niet waar de klepel hing.

De onzin van stadslegenden 1

divisiekroniek

Op mijn tweede blog in de serie De oudste stad van Holland, kreeg ik enkele commentaren. De volksverhalenkenner professor Theo Meder  verweet me dat ik door “binnen zo’n verhaal geen ruimte … [te maken]  voor volksverhalen … wat streng in de leer” ben.  Ook peperde hij mij in: “volksverhalen maken dan misschien geen deel uit van de reguliere geschiedenis, maar wel van de cultuurgeschiedenis, de mentaliteitsgeschiedenis, de inventions of tradition (die niet voor niets worden gemaakt) en de erfgoedbeweging.”

Dat is natuurlijk helemaal waar, maar met die zaken ben ik op dit blog niet bezig. Ik probeer de geschiedenis van het ontstaan en groeien van Dordrecht te reconstrueren en te laten zien hoe diverse mensen de bronnen hiervoor hebben geïnterpreteerd. Vervolgens vertel ik over hoe ik nog eens naar die bronnen heb gekeken en tot wat andere conclusies ben gekomen dan eerdere onderzoekers.

theo meder
Prof. Theo Meder.

Die bronnen dragen dus die feiten over de geschiedenis van de stad aan, maar ik heb ook geprobeerd te laten zien dat die feiten dikwijls niet zo stevig zijn als men denkt. Er zijn er te weinig van en ze zijn niet altijd betrouwbaar, want dikwijls zit er een verborgen agenda achter of zijn ze gewoon vals. Ook zijn ze soms voor meerdere uitleg vatbaar. En omdat er niet zoveel zijn blijven er altijd gaten over die je moet proberen op te vullen. Ik hoop dat ik de afgelopen tijd heb laten zien hoe dat gebeurt. Dat ik me dus “rigide aan de feiten” houd, zoals professor Meder denkt, kun je me niet verwijten. Ik sluit ook niet mijn ogen voor de legenden in de hoop dat ze weggaan: ze voegen gewoon niks toe aan het betoog dat ik opschrijf.

ad van der zee
Ad van der Zee

Als u die genoemde tweede blog herleest ziet u een reactie van mijn aardige collega Ad van der Zee. Hij schreef:

“Overigens kunnen die stichtingslegenden en -mythen best interessant zijn. Niet zozeer vanwege de gepresenteerde feiten, maar omdat ze in de tijd dat ze gefabriceerd werden ergens toe dienden: ze droegen bij aan de identiteitsvorming van de bewoners en de legenden laten ons zien wat men daarbij zoal belangrijk vond”.

Nou vind ik die naïeve verhaaltjes eigenlijk helemaal niet interessant. Ook betwijfel ik of buiten de elite die destijds de dure boeken konden kopen waar ze in stonden, het iemand kon schelen wie hun stad gesticht had. Als hij al kond lezen. Dus hoe bedoelt u: er identiteit aan ontlenen?

Dat neemt allemaal niet weg dat ik me begon te realiseren dat u misschien helemaal niet weet wat voor verhalen er over het ontstaan van Dordrecht  bestonden in de eeuwen voor de uitvinding van de wetenschappelijke bestudering van de geschiedenis. Ik neem aan dat u niet allemaal Balen uit 1677 in de kast heeft staan of het eerste deel van de Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 uit 1996. Vandaar dat ik de bekendste hieronder even op een rijtje heb gezet. En ze daarna voorgoed uit mijn blog verban. Maar dan weet u tenminste waarom.

matthijs balen
Matthijs Balen (1611-1691)

Matthijs Balen (1611-1691) in zijn Beschryvinge der stad Dordrecht uit 1677 citeerde een serie voorgangers die hadden geschreven over het ontstaan van Dordrecht en de naamgeving van de stad. Uit de Die Chronyk van Hollandt, Zeelandt ende Vriesland, ook genoemd de Divisiekroniek, van Cornelius Aurelius (Cornelis van Gouda, ik noem hem soms Goudse Kees, ca 1460 – 1531) uit 1517 haalde hij het verhaal aan dat in het gebied van over de Maas, waar nu Dordrecht ligt, een ruig Slavisch volk, groot van lijf en statuur, zich vestigde. Dat ging huwelijken aan met Saksen en Friezen. Ze werden de Wilten genoemd en hielden zich bezig met veeteelt. Ze vermenigvuldigden zich snel en werden een sterk volk dat goed was in wapenvoering. Één van hen werd Dorech genoemd. Hij stichtte een stad die Dorechtsdrecht werd genoemd en al snel een vermaarde handelsstad werd (zie bovenaan de pagina voor een deel van het bewuste citaat uit de Divisiekroniek).

scriverius
Petrus Scriverius (1576-1660).

Petrus Scriverius (Pieter Schrijver 1576-1660), een ‘oudheidkundige’ die de macht van Holland in de 17e eeuw in zijn boeken probeerde terug te voeren op het belang dat het graafschap in de middeleeuwen al had, maar ook, volgens hem, in de antieke tijd. Hij dichtte de stichting van Dordrecht toe aan de Romeinse keizer Antoninus Pius (keizer 138-161). Deze zou de stad eerst Benefacta ( letterlijk: goed gedaan) genoemd hebben en later Dordrana. Scriverius had dat van een Venetiaanse schrijver Dominicus Marius Niger, die in het midden van de 16e eeuw een wereldbeschrijving uitgaf in vele delen onder de naam Geographiae Commentariorum. Het is niet bekend of Niger ooit in Nederland is geweest.

boxhorn
Marcus van Boxhorn (1612-1653).

Marcus Zuerius van Boxhorn (1612-1653), volgens kenners een geniale taalkundige, schreef in zijn Theatrum sive Hollandiae comitatus et urbium nova descriptio uit 1632 dat Dordrecht in het jaar 65 gesticht was als Ant(h)onia door de Romeinse ridder en tribuun Antonius Columna (oftewel Antoon van Zuilen, van wie de bekende Utrechtse adellijke familie zou afstammen), die voor keizer Nero (keizer van 54 tot 68) uit Rome was gevlucht. Zijn nakomelingen zouden in 181 door de Slaven en Wilten zijn overwonnen, waarna de stad Wiltaburg zou gaan heten. Dit verhaal is overigens afkomstig uit de 14e eeuwse kroniek van Jan Beke, maar daar gaat het over de oorsprong van de stad Utrecht; niet Dordrecht. Boxhorn wist wel dat het verhaal over Utrecht werd verteld, maar hij verwees naar de Historia episcoporum Trajectensium (1521, gedrukt in 1612) van Wilhelmus Heda (ca 1460-1525) waarin deze Zuid-Holland het Land der Wilten noemt bij de beschrijving van de dood van Dirk IV in “het dorp van Dordrecht”, ons allemaal wel bekend. En Dordrecht was de hoofdstad van Zuid-Holland, dus….

Van Boxhorn is overigens de eerste geweest die de herkomst van de naam Dordrecht heeft afgeleid van “Door-Trekken”. Hij was de eerste die suggereerde dat al de Europese talen een gemeenschappelijke bron hadden, die hij Indo-Europees noemde, en wist veel over de veranderingen in die taal door de loop der eeuwen. Hij liep dus niet in de val die zei dat ‘drecht’ van het Latijnse ‘trajectum’ = overtocht, oversteek  kwam, maar gaf aan dat het was ontleend aan ‘traho, trahere’ dat in het Oud-Latijn ‘trekken’ betekent. Balen vond dit wel aardig en dacht dat het wat zei over de gemakkelijke verbinding via Dordrecht tussen Holland en Brabant.

Matthijs van der Houven (1577-1646) had in zijn Handvest of Chartre Chronyck (2 delen 1636-1646) weer een ander verhaal. Hij voerde een Frankische hoofdman, Faramund, op, die na de val van het Romeinse Rijk in 419 de Rijn overstak, omdat het Frankische volk meer ‘lebensraum’ nodig had. Hij zou in “de machtige hoofdstad Thuredrecht” tot eerste koning der Franken zijn gekozen. Balen merkt hier wel op dat hij ook gehoord heeft dat deze gebeurtenis te Wijk bij Duurstede had plaats gevonden. Dorestad was namelijk de Wijk en Stede van de Bataafse Thuringers of Doringers. En Dordrecht misschien ook wel… Of de naam kwam van Thor, de dondergod der Germanen, zoals anderen dachten.

Balen had ook inzage in een manuscript van Herman Oem (ca. 1600-1639), een telg uit de beroemde Dordtse familie en Rooms Katholiek priester, die een latijnse beschrijving van de stad had geschreven. Hierin beschreef hij de opkomst van Dordrecht. In het jaar 700, zo zei hij, vestigden zich op de Hogendijk (ook Oudedijk genoemd, waarmee hij waarschijnlijk de Voorstraat bedoelde, die in de middeleeuwen Hoogstraat heette) een groep mensen in vissershutten en boerenschuren. Hun nederzetting liep van het Sloe (bij de Riedijk-Boomstraat) tot het Spui (waar de Spuistraten op de Voorstraat uitkomen). Daarlangs liep het water, dat tot haven werd gegraven tussen deze dijk en de Nieuwendijk, oftewel de Wijnstraat-Groenmarkt.

Het laatste citaat klinkt eigenlijk best realistisch, ook gezien het feit dat al in de Karolingische tijd in de omgeving van Dordrecht werd gewoond, al was dat een honderd jaar later. Of deze reconstructie op een bepaalde bron is gebaseerd zegt het verhaal niet. De andere verhalen, dat zult u met me eens zijn, klinken behoorlijk onwaarschijnlijk.

(Wordt vervolgd)

%d bloggers liken dit: