Die goeie ouwe tijd

Ik ben al weer een aantal jaren lid van een paar Facebook-groepen die cateren voor liefhebbers van nostalgie. De ene laat oude foto’s zien van mijn geboortedorp en de andere van de stad waar ik nu woon. Uit Sliedrecht verzamel ik beelden van het dorp zo tussen 1900 en 1930 omdat ik wil zien wat er allemaal aan goede architectuur is verdwenen of verpest. Op de andere hoop ik nog voor mij onbekende foto’s van mijn Dordtse wijk Nieuw Krispijn Oost te vinden omdat ik daar met bouwhistorisch onderzoek bezig ben. Het is best een leuke bezigheid en als je onbekende maar passende foto’s vindt is het ook bijzonder bevredigend. Omdat ik jarenlang op het Dordtse gemeentearchief heb gewerkt en de beeldbank van dat archief goed ken, zie ik daar minder verrassingen dan verwacht. Mijn moeder verzamelde vroeger prentbriefkaarten van ons dorp en de meeste foto’s zijn van dat soort en als die op de groep komen heb ik ze al eens gezien. Het is wel nuttig om ze nu eens op wijk- en straatnaam digitaal opgeslagen te hebben. En ik ben ook flink geschrokken van wat er vooral na de laatste oorlog (1940-45) is afgebroken of van nieuwe gevels is voorzien.

Dit blog gaat echter niet over architectuur, maar over hoe mensen op die foto’s reageren. En die reacties zijn in beide gemeenten ongeveer hetzelfde. Ik heb trouwens de indruk dat de reageerders vooral bestaan uit senioren, de grijze golvers, de baby-boomers, die hun lange herinneringen bij het zien van al dat jeugdsentiment op vergelijkbare wijze verwoorden. Zelfs als het plaatjes zijn uit perioden die zijzelf niet meegemaakt hebben. Buiten dat er complimenten zijn voor de foto’s: hoe mooi, duidelijk, scherp, apart, verrassend ze waren, werd er veel melancholiek commentaar gegeven. Meestal over wat er verdwenen was, zowel fysiek als in sfeer. Maar ook over de huizen waar men had gewoond of kwam, waar men werkte (winkels, kantoren, vooral Dordrecht) en over de buurt waar men opgroeide (vooral Sliedrecht). Ik geef een keuze:

Sliedrecht

-Zo zonde dat dit soort prachtige panden zijn verdwenen

-Hoe mooi was het toen en zo rustig

-Doodzonde

-Zo jammer dat dit er niet meer is! Nooit in het echt gezien maar ik vind het gewoon iets hebben

-Geef mij het oude maar

Dordrecht

-Hele fijne tijd gehad

-Jaaaaa, daar heb ik op kantoor gewerkt

-Al het mooie verdwijnt

-Alles wordt afgepakt (op verbod op houden van damherten)

-Kom daar nu maar eens om!

-Wat liepen er toch veel mensen in die tijd was altijd gezellig druk (over een plaat uit ca 1927, een jaar waarin de commentator er nog niet was)

De boomers zitten tot aan hun krop vol met jeugdsentiment. Ze hebben meestal de oorlog niet meegemaakt (of een staartje ervan) en kijken terug op de gemoedelijke jaren ’50, de woelige jaren ’60, de losgeslagen jaren ’70. Toen trouwden ze en kregen kinderen en kwamen ze in aanvaring met economische crises en allerlei  andere restricties tot de welvarende jaren ’90 begonnen en de bomen hoog de hemel in groeiden. En daarna BAMMM: de jaren ‘0. De ontploffende sociale media op internet, globalisering, fake nieuws en vluchtelingen, de derde wereld op je ontbijtbordje, klimaatverslechtering, stikstofproblemen, regeringsblunders en corruptie en als klap op de voorpijl: oorlog aan de grenzen van Europa. Geen wonder dat je je wilt terugtrekken in ‘vroeger’. Even niks geen nieuws en wat dromen over je school, je vriendjes, je kattenkwaad, je eerste sigaret, auto of liefde. De mode van toen, de brommers, de feesten en concerten, noem maar op. Terug naar het touwtje uit de voordeur van de bovenwoning en je fiets die niet op slot hoefde.

Nostalgie

Maar het is wel nostalgie, hè? Oftewel: nadruk op de leuke dingen van vroeger en het vergeten van de niet zo leuke gebeurtenissen of omstandigheden. Dat is een raar trekje van de mens, het jeugdsentiment over je verleden. Als historicus ben ik me maar al te goed bewust van het gevaar van het te rooskleurige denken over het verleden. Ten eerste natuurlijk over je eigen verleden, maar ook over dat van je familie, je buurt of wijk, je dorp of stad. En zelfs over je provincie of land. Want ondanks alles hebben we het nog nooit zo goed gehad als nu. Ik zou om dat te bewijzen dit hele blog kunnen vullen met vergelijkingen tussen nu en toen. Dat doe ik niet, want als u eerlijk tegen uzelf bent kunt u dat zelf ook wel. Maar het is gewoon zo verleidelijk. Die drukke winkelstraten met hun prachtige puien en kalm winkelende dames die nauwelijks last hebben van auto’s en de met geboomte omringde grachten en havens in de steden. Of de gezellige buurten met hun enorme olmen en huizen met rieten daken afgewisseld met de panden van de dorpselite in sfeervolle baksteen met anders gekleurde ‘kast- en spekranden’ en de kindertjes met brede hoeden en platte petten op en hun klompen en knooplaarsjes aan de voeten. Maar dan worden wel de ploeteraars in hun tochtige en vochtige huisjes in de Sliedrechtse stoepen vergeten of het stadsproletariaat in de achterstraten in hun onverklaarbaar bewoonde optrekjes. ’s Winters geen werk en niet worden doorbetaald, ’s zomers lange dagen tegen te weinig loon, de drank, de armoe en de besmettelijke ziekten vanwege de afwezigheid van riolering en schoon drinkwater. En zo kan ik nog wel even doorgaan.

Volgens Wikipedia en de diverse etymologische woordenboeken die ik erover heb geraadpleegd is het woord nostalgie via het Frans uit het Klassiek Grieks gevormd en betekent het zoiets als pijnlijke heimwee. Het werd  voor het eerst gebruikt in de 17e eeuw door Zwitserse artsen, die zulke gevoelens opmerkten bij de overal in Europa dienende Zwitserse huursoldaten. Die werden soms echt ziek van verlangen naar hun oorspronkelijke idyllische bergdorpen. Het was dus aanvankelijk een medische diagnosestelling. ‘Heimweh’, pijn door verlangen naar huis en heem dus, was de Duitse versie daarvan. En zo heette het hier dus op den duur ook. En in andere landen: Deens = hjemve, Frans = mal du pays, Engels = homesickness.

Maar er vond een betekenisverschuiving plaats. Het begrip werd bij schrijvers van de Romantiek (eind 18e-begin 19e eeuw) al snel populair. Het begon als een religieus thema: “heimwee naar de hemel, het heil”. Niet lang daarna kreeg men bij het zich afzetten tegen de rationele periode van de Verlichting “heimwee naar de ongerepte (of juist door de mens bedwongen) natuur, naar (de eigen) omgeving, naar huis”, waarna het uiteindelijk de betekenis kreeg van “verlangen naar een vroegere of betere toestand”. In het Nederlands is echter die betekenis “verlangen, heimwee naar vroeger” vooral blijven hangen, en niet het “verlangen naar huis. “Nostalgie en heimwee zijn bij ons dus niet helemaal synoniem”. Dan weet u dat… Als u dus ‘terugverlangt’ naar uw jeugd en wat u toen deed, naar autoloze straten en mannen met snorren en strohoeden en vrouwen in queue de Paris, dan bent u nostalgisch bezig. U kunt zich even verliezen in de goeie ouwe tijd, maar u moet er toch weer uit en terug naar nu. En tegelijk bent u heel wat minder positieve zaken uit het verleden, zowel dat van u als dat van waar u woont of woonde, vergeten. Wat u echter vooral niet mag vergeten is dat nostalgie geen geschiedenis is. Het is een beperkte, niet kloppende blik op het verleden die zelfs bij het minste onderzoek door de mand valt. Wordt wakker! Vroeger komt niet terug! Wat is gedaan is gedaan! Het Dordtse postkantoor zal nooit meer gereconstrueerd worden. De Sliedrechtse Kerkbuurt zal nooit meer pronken met zijn rietgedekte winkels en gebeeldhouwde houten puien. Wen er maar aan. Want zo is het altijd gegaan  sinds Dordrecht en Sliedrecht rond 1000-1100 langs hun dijken werden gesticht. Houten huizen werden stenen huizen, kruiskozijnen werden schuifvensters, 15 cm hoog glasruitjes in loodstrips werden etalageruiten, hout werd plastic. Het is geschiedenis. We leven met 17 miljoen op een stukje aarde dat in het midden van de 19e eeuw 3 miljoen Nederlanders droeg. En in de middeleeuwen in de vergelijkbare oppervlakte niet meer dan enkele honderdduizenden. Hoe kun je daar naar terug? Hoe kan je auto’s, treinen, vliegtuigen, riolering, kraanwater, electra weg willen om weer net zo lekker rustig te kunnen winkelen? Gesteld dat je er het geld voor had. Het gaat niet mensen. Hou er alsjeblieft mee op.

Leven met de middeleeuwen 10

De Raaf beeldmerk

Als je met pensioen gaat word je met je neus op de feiten gedrukt: hoe nu verder? Ik was tijdens mijn werk voor het CBG ook thuis al bezig met heraldiek, nu digitaal in plaats van met plakkaatverf en 0- en 1-penselen. Ik had in 2012 namelijk al besloten mijn oude heraldisch atelier De Raaf weer nieuw leven in te blazen, want er waren ook buiten het Wapenregister mensen die een wapen ontworpen wilden hebben. Toen het Wapenregister ook nog eens stopte stond de weg open voor een eigen ontwerppraktijk. Ik bouwde zelf mijn eerste Raaf website (voor tScapreel had ik er al één sinds 2000) en de eerste klanten dienden zich aan. In deze fase werkte ik de aanvragers van het CBG ook nog thuis af, maar Guus wilde niet verder met wapenontwerpen dus ik kon mijn gang gaan. En dat doe ik tot nu toe want mijn pensioen van de gemeente stelt niet veel voor. Sinds eind 2012 heb ik zo’n 260 familiewapens ontworpen en sinds ik in 1975 het eerste deed zijn het er nu zo’n 330. Daarmee ben ik zeker de enige heraldicus in Nederland die er zoveel op zijn naam heeft staan. En allemaal heraldisch kloppend, esthetisch verantwoord en uniek. En tot volle tevredenheid van de klanten.

Medeleden van het organisatorisch comité in Sliedrecht in laat 13e eeuws kostuum en met de door mij ontworpen banner.

Maar waarom lukte het me na de studie niet dat onderwijsrapport effect te laten krijgen? En waarom sloegen mijn nota’s over hoe je 800 jaar stadsrecht viert niet aan bij de gemeente? Ik had sinds 1996 ervaring met dergelijke jubilea en mag me best een deskundige noemen, nu met een titel, maar men reageerde lauw of helemaal niet. Het kon echt wel want al begin 2013 was ik in contact gekomen met het organiserend comité voor Sliedrecht 950 (mijn geboorteplaats) voor wie ik wel historisch adviseur kon worden. We maakten een spetterend feest dat van mei 2014 tot mei 2015 gevierd werd en veel volk trok en zeer veel waardering oogstte. En dat zegt wat in een conservatief dorp als Sliedrecht. Maar hoe zat dat dan met Dordrecht waar ik inmiddels al weer meer dan 40 jaar woonde.

Cursisten Dordtologie 2018-II tijdens de stadswandeling op de Damiatebrug  die de cursus afsloot. In de tussentijd werden de examen nagekeken.
Een groep bijna afgestudeerde Dordtologen op de Damiatebrug.

Ik begon me te beraden op andere wegen die naar Rome zouden kunnen leiden. Toevallig – maar wat is toevallig – stopte een docent van de cursus Dordtologie die het middeleeuwse gedeelte deed en ik werd daarvoor gevraagd. Dat was natuurlijk een nieuwe methode voor me, les geven. Ik ben niet zo iemand die graag voor de klas staat of lezingen geeft, maar als je een groep van maximaal 25-30 gemotiveerde volwassenen tegenover je hebt scheelt dat wel. En dat maar twee keer per jaar. En ik kon mijn eigen les maken: Dordrecht van 1000 tot 1421 (hee! zult u denken…) aan de hand van originele bronnen, zou het worden. En het sloeg nog aan ook, ondanks dat ik erg moest wennen aan het op deze manier over een middeleeuwse stad vertellen. Ik vond ook dat het in het begin niet goed ging, maar in 2016 had ik het zo’n beetje onder de knie. Alleen duurde het even voor ik een microfoon kreeg, want ik heb geen sterke stem en twee uur praten put me nogal uit.

Mooie oude foto van het pittoreske Geertruidenberg.

Ik liep tijdens die lessen natuurlijk op tegen de rare ideeën die mensen over de middeleeuwen hadden; dat was ik gewend. Maar er bleken ook grote misverstanden te bestaan over de middeleeuwse geschiedenis van Dordrecht en met name over het ontstaan van de stad en zijn stadsrechten. De bekende controverse over wie de oudste stad van Holland was, Geertruidenberg of Dordrecht, kende ik al, maar er waren nog veel meer mythen en fabels. Buiten Dordtologie (je bereikt per jaar maxinaal 60 mensen) moest er toch een manier zijn om meer mensen voor te lichten over geschiedenis. Ik had al een vriend die een blog bijhield over de oudheid, dus waarom niet over de middeleeuwen? Te beginnen met Dordrecht. Ik deed al iets dergelijks in Tiecelins gekras, maar dat waren blogs die een breed veld behapten: recensies van boeken en musea, geklaag over het onderwijs en erfgoed en het aan de kaak stellen van wetenschappelijk gesjoemel. Mijn nieuwe blog moest leken uit gaan leggen hoe dat nou echt zat met de vroege geschiedenis van Dordrecht en hoe we dat weten. Ik wilde ook het werk van een historicus uitleggen en de resultaten van onderzoek laten zien en daar was een blog ideaal voor.

dordrecht 1537
Gezicht op Dordrecht uit de kaart van Schilder, 1537. De ‘uitgelichte afbeelding’ van mijn blog.

Zo ontstond na wat verdiepen in WordPress – een voor mij nieuwe website maker – in maart 2016 een nieuw blog: apud thuredrech, waar u nu in zit te lezen. Binnen korte tijd had ik zo’n 400 vaste abonnee’s, kwamen er ook leuke en bemoedigende reacties binnen en had ik zelfs af en toe invloed op het culturele leven in de stad. Ik had bij de cursus al gemerkt dat mijn Powerpoint presentatie met eigen gemaakte kaarten en illustraties, portretten van historici en archivarissen, foto’s van originele oorkonden en historische plaatsen en gebouwen, goed werkte. Het hield de mensen bij de les en was aanleiding tot dieper reikende vragen. In het blog gebruikt ik die plaatjes dus ook. En kreeg daar veel complimenten over.

Kaart van de Grote Waard die ik maakte voor een blog over de straatnamen die daaraan ontleend waren in het Land van Valk, vlak bij mij in de buurt. Ik vind het gewoon leuk om zulke kaarten te maken.

In  de tijd dat ik op het archief tentoonstellingen maakte had ik de kracht van beelden al toegepast, maar dit was een veel intensievere vorm van die techniek, die ook veel meer mensen bereikte. Mijn lievelings studiegebied was altijd al stads- of nederzettingsgeschiedenis – daar ben ik ook op afgestudeerd – en daar horen gewoon plattegronden bij. Voor mij was dat niets bijzonders: ik tekende al stadsplattegronden van Rommeldam en Duckstad toen ik een jaar of tien was en ontwierp niet veel later al steden van de toekomst. Ik heb altijd al iets gehad met kaarten en atlassen (en heb dat blijkbaar ook op mijn oudste zoon en kleinzoon overgebracht) en dat viel tijdens mijn studie dan ook precies op z’n plaats.

Birdseye view van Gravendam, het middeleeuwse stadje in Archeon, en hoe het had moeten worden.

Ik had in Leiden ook geleerd dat niet alleen jaartallen, dynastieën, oorkonden, rekeningen en ridderromans de basis van middeleeuwse geschiedenis zijn, maar ook de realia (voorwerpen, gereedschappen) die uit de grond komen en in musea terechtkomen. Of die uit particuliere verzamelingen stammen zoals meubels, huisraad en verdere huisinrichting. Kledinggeschiedenis zowel van geestelijken als leken, historische bouwkunde (en niet alleen die van kathedralen), kastelenkunde, de ontwikkeling van wapens en wapenrustingen, kookboeken en voedingsgeschiedenis, heraldiek en zegelkunde maken allemaal onderdeel uit van de kennis die, in mijn ogen, een mediëvist nodig heeft. En voeg daar ook maar economische en sociale geschiedenis bij. In ieder geval zoog ik dat allemaal in me op. Dat sloot dus allemaal nauw aan bij wat ik werkend voor het archief en Archeon al had geleerd. En waar ik als heraldicus inmiddels al 40 jaar mee bezig was. En waar ik als levende geschiedenis speler en re-enacter jaren mee bezig was geweest. Inclusief hoe je een zwaard hanteert, in formatie met een piek vecht en op de correcte manier boog schiet. Hoe middeleeuwse kleding en wapenrusting voelt  en wat je tegenkomt als je in een middeleeuws huis leeft.

Dat moest toch een keer allemaal tezamen komen?

Wordt vervolgd

De canon vernieuwd?

Het is bijna acht jaar geleden dat de Canon van Nederland, die in 2006 gepresenteerd werd, verplicht op scholen ingevoerd werd: 1 augustus 2010. Sindsdien zie je blauwe poster met de slinger van 50 vensters op elke school hangen. De website www.entoen.nu vormt er de onderbouwing van en diverse lesmaterialen, zoals de Canonclips, ondersteunen het project.

Dat ging allemaal niet zonder slag of stoot. Het duurde niet voor niets vier jaar voor het kind van de commissie Van Oostrom in het onderwijs was geaccepteerd. Ik heb tijdens mijn onderzoek, De middeleeuwen in de klas, dat in 2010-11 plaatsvond, diverse leraren en onderwijzers gesproken die me vertelden dat ze die canon de eerste tijd zeker niet serieus namen. Dikwijls vonden ze het veel te oppervlakkig en iedereen miste wel een aspect van de geschiedenis dat ze er liever in gehad hadden willen hebben. Niet voor niets zijn er daarna allerlei alternatieve, regionale en lokale canons verzonnen die op vele manieren werden gebruikt in onderwijs, erfgoeduitingen en (toeristische) cultuur.

Wat dikwijls onderbelicht bleef is het waarom van de geschiedenis terugbrengen tot 50 vensters. Tijdgebrek dus. Er werd en wordt steeds minder geschiedenisles gegeven op scholen en bij sommige onderwijstypen is het vak gewoon afgeschaft. Of opgegaan in iets wat ze vroeger maatschappijleer noemden, maar dat nu met allerlei moderne termen aan de man wordt gebracht. Minister Slob heeft het over burgerschapsonderwijs waarin ‘respect’ voor ons en ons democratisch systeem zouden moeten worden  aangeleerd. Een aardige reactie daarop is hier te lezen. Maar ook een mooie kritische column over het fenomeen canon en waar die voor bedoeld was stond in Trouw.

Ik heb in mijn blogs al enkele malen geconcludeerd dat dat gebrek aan tijd er ook voor zorgt dat er gegraasd wordt in de vensters en dikwijls maar een selectie eruit op school wordt behandeld. Het is niet vreemd om dan te concluderen dat vooral de geschiedenis van de laatste 100 jaar min of meer uitgebreid wordt behandeld en de rest er een beetje bijhangt. Recent concludeerde ik echter dat ook daarover de inhoud in de lesmethoden zienderogen kleiner, korter en oppervlakkiger is geworden.

En nu moet de canon dus op de schop. De Tweede Kamer vond afgelopen week dat hij aan een herziening toe was. Trouw nam gisteren, zaterdag 23 juni 2018, een voorschotje en interviewde enkele historici over dit voornemen. En vroeg enkele van hen ook wat eruit mocht en wat zij dan erin wilden hebben. Ook niet-historici kregen dergelijke vragen, zoals een ontwerper en een muziekwetenschapper. Dat leverde de Afsluitdijk in plaats van de Beemster op en het Concertgebouworkest in plaats van Srebrenica.  U leest het hier.

Daarnaast gingen natuurlijk al direct stemmen op voor meer vrouwen en slavernij in de canon, met lijstjes van voorbeelden, onder andere van vrouwelijke slaven die hun juk niet pikten. Elke tijd lijkt zijn eigen canon te maken en die is meestal nogal politiek correct ook. Iets waar de verdieping van al die vensters ook nogal last van heeft. Mijn vakgebied, de middeleeuwen (1000 jaar geschiedenis in maar vijf vensters),  werd zomaar gekoppeld aan moderne hangups als analfabetisme, helden en “het nut van sociale vaardigheid om iets te kunnen bereiken”. De bekendste Hollandse graaf, Floris V, kreeg in de canon een eigen venster waarin hij ten onrechte werd beschuldigd van het afknijpen van zijn edelen (machtsmisbruik!) die hem daarom maar vermoordden. En dat is niet de enige historische fout die erin gemaakt werd.

Het is nog niet bekend  wat er gaat veranderen en wie dat gaan doen, maar ik verwacht er niet veel van. Het principe blijft hetzelfde: hoe vullen we die 1 tot 2 uur geschiedenisles per week (als het tenminste nog zo heet) zodat je er aan het eind van het schooljaar een stel multiple choice vragen over kunt stellen. Het gaat al lang niet meer om het kweken van historische besef bij de leerling, zoals de jaren-negentig-onderwijskundigen wilden bereiken, maar nooit voor elkaar hebben gekregen. En dat ondanks de kerndoelen die de regering nog voor de 10 tijdperken en de 50 vensters uitgebracht werden had vastgesteld. Het is zelfs de vraag of men in de toekomst nog wat over onze geschiedenis zal leren als het aan de overheid ligt.

Ik heb in een blog uit 2012 nog eens opgeroepen tot anarchie en voorgesteld als lokale musea, archieven en scholen met hulp van historici lokale geschiedenismethoden te gaan maken. Ik kreeg één reactie van iemand die me steunde en me toeriep te blijven vechten. In 2015 hebben we ter gelegenheid van 950 jaar Sliedrecht zo’n lokaal lespakket gemaakt dat op alle groepen 6 van alle basisscholen in het dorp verspreid werd. Het bloedde helaas een beetje dood…

Natuurlijk kregen de krantenartikelen ook al wat reacties van de lezers. Dat waren duidelijk geen scholieren, maar de trend daarin was dat de canon maar afgeschaft moest worden. Het was toch  allemaal gemanipuleer wat de klok sloeg. Er waren ook voorstellen om het anders te gaan doen. Waarom niet, zoals Geert Mak voorstelde, een geschiedenis van eten gaan schrijven (wat overigens in verschillende landen al is gebeurd) want:  “aan de hand daarvan kun je aandacht besteden aan allerlei dingen: politiek, handelsafspraken, slavernij, de cultuur van koken. Zo zouden heel veel mensen een plek krijgen in de geschiedenis.” En daar bedoelde hij dus niet alleen de vorsten en politici mee, en wilde hij ook niet de vrouwen op de voorgrond trekken, maar al die mensen die door de eeuwen heen in de weer waren voor onze dagelijkse maaltijd. Ik vind dat een verfrissende gedachte. En als je dat uitbreidt met drinken, kleding, huizenbouw en –inrichting, vervoer te land en over water, wapens en wapenrusting en nog zowat dagelijkse dingen, dan heb je een vracht van aanknopingspunten tot je beschikking die je aan de geschiedenis van, bijvoorbeeld, je woonplaats kunt koppelen. Zo zou je een historisch kloppend beeld kunnen krijgen van het leven van je voorouders tot aan dat van jezelf. Maar of zoiets ooit van de grond komt is de vraag. Zolang een regering bepaalt welke historische feiten nu weer in de mode zijn en zolang populisten erop blijven hameren dat onze levenswijze de enige echt goede is en al die vreemdelingen hier niet horen zal er, vrees ik, niet veel veranderen. Het gaat weer om onze ‘identiteit’ en die heeft de neiging nogal eens te veranderen. Het zal wel weer “een nationale discussie zonder eind” worden.

Wat was Riede en waar lag het? (4)

De vraag is nu natuurlijk wel welk bewijs er is voor het localiseren van het ambacht Riede ten oosten van Dordrecht en niet in de Riederwaard. Ik zeg het maar eerlijk: niet veel. Er is bijvoorbeeld nergens een vermelding van een heer van Riede, dus je kunt er zelfs niet zeker van zijn dat ze het bewuste stuk land van iemand in leen hadden. Hoek zegt in zijn artikel dat de Van Riedes, als ze heren in Barendrecht en Pendrecht worden in de tweede helft van de 13e eeuw, duidelijk al een ‘versteende’ achternaam hadden. Dat houdt in dat ze hun naam niet meer veranderden naar die van de nieuwe heerlijkheden, zoals eerdere nieuwe heren deden. Daarom vermoedt hij dat ze al een flinke tijd over de heerlijkheid Riede regeerden voor ze, als leenmannen van de heren van Altena (die daar bezit hadden), in de Riederwaard terecht kwamen. Hij zocht die basis in de buurt van Werkendam. Misschien was, volgens hem, de naam Riede wel de oorspronkelijke naam van het plaatsje. Toen de dam even voor 1230 werd aangelegd, veranderde dus de naam. Ik kom daar nog op terug.

Eerst even de minst verdachte bewijzen voor Riede naast Dordrecht. Het zijn er vijf.

riedijk
Plattegrond Voorstraat-Riedijk (Google Maps)

1   Aan het noordoostelijke eind van de Dordtse Voorstraat gaat die straat over in de Riedijk. Er zijn nogal wat mensen die denken dat die naam afgeleid is van Rietdijk, waarbij de ‘t’ in het spraakgebruik verzacht is tot een ‘d’. Toch heet die dijk al heel lang zo. In de Dordtse stadsrekening van 1286-87 komt al ene Gilles van den Riedyke voor. De dijk maakt een scherpe bocht naar het oosten en liep in het verleden, dus voor 1421, langs de zuidoever van de Merwede richting Werkendam. Achtereenvolgens kwam hij door de ambachten Merwede, Crayenstein, Langambacht, Kortambacht, Houweningen en Werkendam, waar hij aansluit op de al genoemde dam. Dergelijke dijken werden meestal genoemd naar de plaats waar ze naar toe leiden. Dus als hij Riedijk heet, kan dat slaan op de dijk die je neemt als je vanuit de stad naar Riede gaat.

2   De oudste personen die Van Riede worden genoemd komen voor in oorkonden die in Dordrecht zijn opgesteld of die over zaken in de nabijheid van Dordrecht plaats vinden. De vroegst genoemde is Theodericus de Rithe die in 1216 in Dordrecht als getuige voor gravin-weduwe Aleid van Kleef (die we al eerder zijn tegengekomen) fungeert. Hij wordt in de genealogische literatuur ook dijkgraaf van de Grote Waard genoemd, maar dat kan niet kloppen want dijkgraven komen pas in de 14e eeuw voor. De Grote Waard werd trouwens pas na 1230 zo genoemd, toen er een aantal dammen waren aangelegd die het gebied aaneen sloten.

brun de riethen
Detail uit het zwaar beschadigde ‘stadsrecht’ van 1220. Er staat duidelijk ‘Brun de Riethen’. Het blijft natuurlijk de vraag of Riethen hetzelfde is als Riede.

3   Even later is er Brun de Riethen (ook Riden) die notabene als getuige wordt genoemd onderaan het ‘stadsrecht’ van 1220. Hij wordt ook nog in 1243 als getuige in een oorkonde van Nicolaes van Putten genoemd als die de rechten van Almsvoet regelt met het kapittel van St Pieter te Utrecht. U ziet wel dat we heel wat bekende zaken tegenkomen waar vroege Van Riedes in figureren. Ze waren in ieder geval belangrijk genoeg om in gravelijke en hoogadellijke oorkonden te getuigen. Samen met Brun wordt trouwens Daniël van de Merwede in 1243 genoemd. Volgens Lenselink is dit de eerste keer dan een Van de Merwede in de nog bewaard gebleven bronnen voorkomt. Dat zou kunnen betekenen dat Riede dan inmiddels Merwede heet, want het is redelijk duidelijk dat hij naar een heerlijkheid is genoemd. Maar wat is er dan met Riede gebeurd?

crayenstein
Gefantaseerde weergave van het in 1563-64 afgebroken kasteel Crayenstein (aquarel uit de 18e of 19e eeuw).

4   Even daarna, in 1275 en 1277, wordt ene Zigerus (Zeger) de Riede of Ryde vermeld in oorkonden waarin hij een van de mensen is die dicht betrokken zijn bij de inhoud van die documenten. In de vroegste wordt hij provisor van de Grote Waard genoemd (dat was de voorloper van de latere dijkgraaf) en in de latere is hij één van de gegoeden in de Alblasserwaard als dat waterschap zijn eerste keur krijgt. Hij is daar leenman van een stuk van Oversliedrecht aan de noordoever van de Merwede. Tegelijk was hij zelf heer van Crayenstein, het ambacht dat tussen Riede/Merwede en het Langambacht van Sliedrecht aan de zuidelijke Merwedeoever ligt (zie de kaart bovenaan dit blog). Volgens de overlevering is hij ook degene die het kasteel Crayenstein daar omstreeks 1250 heeft gebouwd.

5   Rond 1286 is er Antonis van Riede heer van het Kortambacht van Sliedrecht, tussen het Langambacht en Houweningen in. Zijn zoon en kleinzoon zijn dat ook. De laatste komt nog in 1390 in de leenregisters van Altena voor. Antonis was in 1290 ook heer van Pendrecht in de Riederwaard, evenals zijn zoon Herbaren en zijn kleinzoon die ook Herbaren heette. Beide laatsten waren ook heren van Werkendam als leenmannen van Altena.

Als u dan ook nog weet dat het Langambacht van Sliedrecht tenminste van ca 1300 tot 1421 in handen was van een tak van de familie Van de Merwede, dan kan er ondanks al deze circumstantial evidence toch wel voorzichtig geconcludeerd worden dat de zuidelijke oever van de Merwede sinds ca 1200, maar waarschijnlijk al vroeger, geheel in handen was van de Van Riedes. Het gebied over een lengte van circa 18 km werd op den duur opgedeeld in kleinere stukken, zes of zeven, waarbij de oostelijke twee of drie onder de heren Van Altena vielen en de westelijk onder de heren van Voorne, en hun leenmannen de heren Van Putten. Dat ze zowel betrokken waren bij de stad Dordrecht als bij grafelijke politiek, plus dat ze hoge functies in de Grote Waard vervulden, duidt aan dat ze belangrijke edelen waren. Ook in de 14e eeuw zijn Van Riedes nog dijkgraaf daar geweest en de Van de Merwedes hebben het zelfs tot baljuw (vertegenwoordiger van de graaf in een deel van het graafschap) van Zuid-Holland geschopt.

Kort voor 1243 kan het oorspronkelijke westelijke Riede de naam Merwede hebben gekregen en wie weet bestond er ergens rond de Werkendam een oostelijk Riede, van waaruit een tak ook naar de Riederwaard verhuisde. Of ze daar hun naam aan gaven is onbekend, maar niet onwaarschijnlijk. Dat zal dan echt niet veel later dan 1260 geweest zijn, toen Dirk van Riede Barendrecht moest gaan inpolderen en er een kerk zou gaan stichten (of heroprichten). Ik zal in het volgende en laatste blog proberen uit te leggen dat die waard voor die tijd echt niet zo heette.

Wordt vervolgd

Wat was Riede en waar lag het? (3)

We moeten het nu over Riede en de Van Riedes hebben. Ik heb al gewezen op het artikel van Hoek in de Nederlandsche Leeuw in 1969. Dat gaat niet over de Van Riedes maar ze komen er wel in voor. Zoals het een goed genealoog betaamt is Hoek van (hopelijk) betrouwbare bronnen uitgegaan, die hij ook netjes in de voetnoten vermeldde. Dat wil echter niet zeggen dat hij de eerste of enige was die de Van Riedes genealogisch heeft nagezocht. Er is  zelfs een hele website aan een familie Van Rij(e) gewijd die probeert te bewijzen dat ze van de Van Riedes afstammen.

website wapen van rij
Versie van het Van Riede-wapen op de Van Rij website. Een door die familie op dubieuze gronden geüsurpeerd familiewapen.

Niet alleen dat, maar ze voeren ook het volledige wapen van de adellijke familie. Als heraldicus en historicus kan ik dat, zonder grondig bewijs, niet goedkeuren, dan weet u dat maar vast. De stamboom op de website gaat bovendien terug op die in Balen en Van Leeuwen en dat is ook al geen goed teken. Zeker niet als je, zoals hier gebeurt, allerlei tussenliggende generaties gaat verzinnen om de diverse daarin genoemde personen met elkaar te kunnen verbinden. Latere generaties genealogen hebben daar verder naar hartenlust allerlei families die vergelijkbare namen hebben aan vast geknoopt. Op Genealogieonline is daarvan zeer veel te vinden. Het is meestal duidelijk dat ze het artikel van Hoek niet hebben gelezen. Ik voel het echter niet als mijn taak om die stambomen te corrigeren; daar gaat dit blog niet over.

Wat wel behandeld moet worden is de in die stambomen terugkerende bewering dat de oudst bekende Van Riede ene Adelhelmus is, die al in 1105 voor zou komen.

genealogieonline
De ‘oudste’ Van Riede op Genealogieonline.

Om dit direct maar te ontzenuwen: dat is onzin. Als ik 1105 lees denk ik aan een nog steeds bestaande en volkomen betrouwbare oorkonde in het Utrechtse Archief. Die gaat over een uitspraak van bisschop Burchard van Utrecht (bisschop 1100-1112) over de kerk van Houweningen aan de Merwede (u bent het dorp al tegengekomen in het blog over de straatnamen in het Land van Valk) die, zoals de Sliedrechtse pastoor bepleitte, onder die van Sliedrecht hoorde en dus niet zelfstandig was. De pastoor had naast een groep parochianen, vrije mannen, een heel stel collega-pastoors uit de buurt naar Utrecht meegenomen om zijn gelijk te bewijzen. Die worden ook allemaal als getuigen in dat stuk genoemd (zie bovenaan het blog voor het origineel):

presbyteri parochiani: Hugo de Papendreht, Sigfridus de Duplamunde, Franco de Herradeskerke, Engelfridus de Almifuthe, Gisebertus de Wolfgersdiken, Euerwocrus de Fornhe, Rauengerus de Herdingfelde, Adelhelmus de Riede.

Oftewel:

parochiepriesters: Hugo van Papendrecht, Sigfried van Dubbelmonde, Frank van Herradeskerke, Engelfried van Almsvoet, Gisebert van Wolfgersdijk, Everwerk van Voorne, Ravenger van Hardingsveld, Adelhelm van Riede.

Het is duidelijk dat de pastoors genoemd zijn met hun voornaam en de plaats waar ze ‘staan’. Adelhelm is dus pastoor van Riede en niet de toenmalige heer van die plaats of heerlijkheid. Hij kan dus ook niet als de stamvader van de Van Riedes worden beschouwd, zoals veel stambomen doen. Het betekent wel dat er in 1105 al een parochie Riede bestaat. De vraag is alleen: waar lag die dan? Het is logisch dat de Sliedrechtse pastoor een groep collega’s heeft meegenomen die hij kende en die wisten van zijn claim en het daar ook mee eens waren. Het is duidelijk dat sommige ervan buren zijn van Sliedrecht, dat toen nog aan de zuidelijke oever van de Merwede lag. Papendrecht en Hardingsveld lagen aan de overkant, Almsvoet sloot in het zuiden aan bij Sliedrecht en Herradeskerke lag daar niet ver vandaan aan de andere kant van de Alm. Dubbelmonde lag over de Maas tegenover Almsvoet. Voorne lag een stuk verder weg, maar als we weten dat dit deel van de Grote Waard, en zeker dat langs de Merwede aan beide zijden, een leen van Voorne was, is dat niet zo heel vreemd. Everwerk was als het ware de pastoor van de hoofdheerlijkheid van de heren van Voorne.

Uitsnede uit een 17e eeuwse kaart van Zeeland. Het eiland wordt nog geen Wolphaartsdijk genoemd. De plaats van die naam heet nog Oostkerk.

Wel vreemd is Wolfgersdijk. Het is natuurlijk heel verleidelijk hier een vroege vorm van de naam voor de gemeente op Zuid-Beveland die nu Wolphaartsdijk heet in te zien. Zelf doen ze dat daar ook.

Voor Wolphaartsdijk binnen Zuid-Beveland werd getrokken was het een eiland. Op zijn beurt bestond dat eiland echter voor 1134, zegt men, uit drie kleinere eilandjes. Volgens de geschiedenis van Oud-Sabbinge zou er al in de 11e eeuw één eilandje zijn omdijkt door ene Wulfard en Wolfaartsdijk zijn gaan heten. Het enige bewijs daarvoor is dus die vermelding van pastoor Gisebert van Wolfgersdijk in 1105. De naam Wolfaersdike komt echter pas aan het eind van de 13e eeuw voor het eerst voor in de Rijmkroniek van Melis Stoke als hij de St Aagtenvloed van 1288 in Zeeland beschrijft. In de bronnen van het Oorkondenboek van Holland en Zeeland komt Wolfersdiick pas na 1291 voor.

Het oudste eilandje met de vroegste nederzetting, Sabbinge, wordt pas voor het eerst vermeld in 1203-1208 en kort daarvoor moet de oudste kerk van Sabbinge gebouwd zijn. Hoe men dat weet, blijft echter onduidelijk. Dat zou wel betekenen dat er in 1105 nog geen pastoor geweest kan zijn en dat Wolfaartsdijk waarschijnlijk nog niet onder die naam bestond. De bedijking van 1134 is ook maar aangenomen, omdat er toen grote overstromingen waren geweest, die ook Holland hadden getroffen, waarna in Zeeland grootschalige bedijkingen op gang kwamen. Kortom het is niet waarschijnlijk dat de parochie Wolfgersdiken uit 1105 in Zeeland lag.

Waar hij dan wel lag is natuurlijk niet meer na te gaan, maar persoonlijk denk ik dat het óf in de latere Alblasserwaard (pas na 1277 zo genoemd en bedijkt) of in de latere Grote Waard (na 1230 volledig bedijkt en dan pas echt een grote waard) lag. Datzelfde geldt voor Riede. Maar ik hoop te kunnen aantonen dat Riede wel degelijk ten zuiden van de Merwede lag.

riede 1064
Het woord ‘riede’ uitgelicht in de beschrijving van een deel van de route in het falsum van 1064.

We zijn Riede namelijk al eerder tegengekomen in dit blog. Het komt voor in de route door de  rivieren rondom de Zwijndrechtse Waard en over de Merwede in het falsum van 1064. Letterlijk staat er:

…van het einde der rivier Alblas tot de Merwede, vandaar tot Menkenesdrecht de helft van het gehele land, met alle ambachten, voorts van Riede langs de Merwede tot Sliedrecht…

reconstructie riede 1reconstructie riede 2Eerder heb ik dat, in navolging van andere historici en geografen, geïnterpreteerd als een  route van de monding van de Alblas in wat toen de Merwede was (nu de Noord), naar de omgeving van Papendrecht, waar ik Menkenesdrecht vermoedde, en dan weer terug naar de Riederwaard (ten noorden van de Waal) en dan weer over diezelfde Merwede/Noord route naar Sliedrecht aan de zuidkant van de Merwede. Eigenlijk is dat onlogisch. Waarom zou je op die korte route – Alblasserdam-Papendrecht-Ridderkerk-Sliedrecht –  zo’n lus terug maken. Het is veel logischer als Riede ergens tussen Papendrecht en Sliedrecht lag. En dat zou dan alleen maar de latere, sinds het midden van de 13e eeuw (anderhalve eeuw later) bekende, heerlijkheid Merwede kunnen zijn.

Wordt vervolgd

De Dordtse Waard (2)

Eerst behandel ik de plaatsen die echt in de Dordtse Waard lagen:

 

 

Crayensteynstraat

Crayensteyn was één van de drie ambachten waaruit het oorspronkelijke Sliedrecht aan de zuidoever van de Merwede bestond en wel het meest westelijke. Het grensde in het westen aan het ambacht van de Merwede en in het oosten aan het middelste ambacht van Sliedrecht, Langambacht. Oorspronkelijk waren waarschijnlijk alle ambachten langs de  zuidoever van de Merwede bezit van de heren van Riede. Crayensteyn was in het midden van de 13e eeuw nog van Zeger van Riede, die er msschien het gelijknamige kasteel bouwde. Later, in de 14e eeuw, blijken al die ambachten lenen van Voorne en in handen van de Van de Merwedes, een jongere tak van de Van Riedes. Het lag tegenover wat nu het westelijk einde van Sliedrecht is.

 

 

Houweningestraat

In 1105 heette dit dorp Hougninke, in 1168 Houninge en in 1189 Howeninge om in 1266 als Houninghen bekend te staan. Tegenwoordig wordt het als Houweningen, met een eind-n,  geschreven. Het was in 1100 een aan Sliedrecht onderhorig ambacht waarin een dorp lag dat Boiteskerke heette. Boite was waarschijnlijk de heer die zijn naam had gegeven aan de door hem gestichtte kapel, die een dochterkerk van de Sliedrechtse kerk was. Het lag ten oosten van het Kortambacht van Sliedrecht en grensde aan de andere kant aan Werkendam. Het lag tegenover Giessendam.

 

 

Erkentrudenstraat

Dit is een foute naam. Het dorp heette Erkentrudenkerke, dus de straat had Erkentrudenkerkestraat moeten heten. Misschien vond men dat een beetje te lang. Het was het kerkdorp in het ambacht Tolloysen en dat was een ambacht dat ik handen was van een jongere tak van de Van de Merwedes. Erkentrudenkerke lag ongeveer op de plaats van het huidige centrum van Dubbeldam en grensde aan de Dubbel. Het werd in 1240 voor het eerst genoemd.

 

 

Toloysenstraat

Tolloysen of Tolloysen (met 2 l’s) wordt in de jaren ’80 van de 13e eeuw voor het eerst genoemd als achternaam van Jan van Tolloysen, de heer van het ambacht uit het huis van de Merwede. Tolloysen was dus geen dorp, maar een ambacht. Het was een parochie van het kapittel van St. Jan, ook in Utrecht. De tienden werden in de late 13e eeuw gepacht door een paar rijke broers uit Dordrecht, Giso en Willem Dukinc.

 

 

Almsvoetstraat

Almsvoet was een dorp aan de Alm, een smallere veenrivier,  waar die uitkwam in de Maas. De Alm vormde de grens tussen de Dordtse Waard en de Herrades- of Heer Aarnoutswaard. Het is niet duidelijk of het ook de naam van de heerlijkheid was. De naam, Almesfote, komt al in 1215 voor en in 1227 heet het Almesfute. Weer wat later, in de jaren 40, was het Almesvote of Almesvute. In deze periode was er ook een tol gevestigd, die de scheepvaart in de Maas in de gaten hield. Of die na het afdammen van de Maas bij Maasdam rond 1280 nog belangrijk was is de vraag. De parochie was in handen van het kapittel van St. Pieter in Utrecht en de tienden daar werden gepacht door de heren van Putten. In 1297 is er een riddermatig persoon die zich Jan van Almsvoet noemt, maar het is niet duidelijk of hij heer van een ambacht was.

 

 

 

Eemkerkstraat

Eemkerk was een dorp, ambacht en parochie in het uiterste zuidwesten van de Dordtse Waard. Het lag aan het riviertje de Eem, die in de Alm uitkwam. Het dorp lag waarschijnlijk op die plaats. Het komt in 1259 voor  als Emekerke. De ambachtsheer in 1275 is Gijsbert, gezegd Bot, van der Eme. De familie Bot van der Eem was in de 13e en 14e eeuw niet onbelangrijk in de Grote Waard, maar stierf tegen 1370 in mannelijke lijn uit. In deze parochie lag het klooster Eemsteyn.

 

 

 

Eemsteynplein en Eemsteynstraat

Het klooster Eemsteyn was een stichting uit ongeveer 1380 van de Broeders des Gemenen Levens, de door Geert Grote van Deventer gestichte hervormingsbeweging, die ook wel de Moderne Devotie genoemd wordt. Het was met het klooster Windesheim bij Zwolle en kloosters bij Hoorn en Arnhem één van de eerste vier kloosters van die orde. De stichter was een Dordtse burger, Reinout Minnebode, een bekende van Geert Grote. In 1395 werd het door de paus bevestigd als horende bij de Orde van Windesheim. Het verdronk in de St. Elisabethsvloed, maar werd weer opgebouwd in de Zwijndrechtse Waard. Ook daar heette het Eemsteyn. In juni 1572, even voor de bekende Statenvergadering van 19-23 juli in Dordrecht, werd het klooster door Watergeuzen op hun bekende verdraagzame manier in brand gestoken. Het werd niet meer opgebouwd.

 

 

 

(Wordt vervolgd)

Dordrecht in de Zwijndrechtse Waard 3

Het denken over Dordrecht in de Zwijndrechtse Waard veranderde pas weer toen de Wageningse professor Leen Pons (1921-2008) in 1994 een artikel publiceerde in Zwijndrechtse wetenswaardigheden over  ‘De Zwijndrechtse Waard in 1332. Een reconstructie op grond van bodemkundige gegevens.’ Pons was fysisch geograaf, oftewel bodemkundige, en sinds zijn pensionering in 1986 bezig geweest met de historie van de streek waarin hij was opgegroeid: de Zwijndrechtse Waard. Hij combineerde de historische bronnen met de geografische lagen en eigenaardigheden in dit gebied en kon een helder overzicht geven van de plaatsen en karakteristieken van de ambachten in de waard sinds de omdijking van 1331-32. Hij schreef in de inleiding ook over de periode daarvoor en meldde als het ware tussen neus en lippen door de doorbraak van de Merwede in de tweede helft van de 12e eeuw die Dordrecht van de Zwijndrechtse Waard scheidde.

Waarschijnlijk smaakte dat naar meer, want in 1997 verscheen in het Historisch-geografisch Tijdschrift een artikel met de titel ‘Dordrecht en de grenzen van ‘Swindrehtwert’’. Ik heb er hier al eerder over geschreven. Hij legde er duidelijk in uit dat zo’n doorbraak heel wel mogelijk was en dat hij er ook werkelijk is geweest. Hij maakte korte metten met het ‘zwingebied’ (de diverse kreken en  andere veenstromen) tussen Dordrecht en Zwijndrecht omdat het niet paste in het veenlandschap met weinig eb en vloed dat het rond 1000-1100 nog was.

Het enige dat een beetje vreemd was in het artikel uit 1994 is de uitspraak van Pons dat de waard in 1028 nog geen dijken had. Dat roept natuurlijk de vraag op waarom het gebied dan ‘waard’ heette. Volgens de etymologische woordenboeken is dat een door water omgeven, bedijkt gebied. Of zou hier de oudere betekenis van ‘eiland’ toepasbaar zijn? Dan kan het een gebied zijn dat wel ontgonnen is, maar waar men nog op oeverwallen, al of niet op terpen, langs de omringende rivieren woonde. Dat zou dus overeen komen met de andere ontginningen in dit gebied, die pas in de loop van de 12e eeuw last kregen van hoog water en vanaf die tijd omdijkt werden. In het artikel uit 1997 komt dit zinnetje over de afwezigheid van dijken trouwens niet meer voor.

kaart doorbraak
Kaart van hoe de doorbraak boven Dordrecht de rivierenloop in zuidelijk Holland veranderde (naar L. Pons 1992-1997).

De grotere stormvloeden van de 12e eeuw waren, volgens Pons, een gevolg van het doordringen van de zee in de brede riviermonding van de Maas-Merwede die gepaard gingen met het afbreken van waterscheidingen, het wegruimen van ondieptes als slikken en schorren en het verbreden van rivierbeddingen. Dat had hij al in een artikel uit 1992 geschreven. Er kwam meer verschil tussen eb en vloed en extremere weersomstandigheden plus de afwezigheid van stevige dijken gaven stormvloeden vrij spel. Die in 1134, 1163 en 1170 en 1174 hebben grote veranderingen in het landschap veroorzaakt. Waaronder de doorbraak van de Merwede die de rivieren de Thuredrecht en de Dubbel in tweeën splitsten. En die Dordrecht dus definitief van de Zwijndrechtse Waard scheidde. Bovenaan het blog ziet u de situatie voor die doorbraak en hierbij de reconstructie van de doorbraak zelf. Ik heb de beide tekeningen gebaseerd op de originele van Leen Pons uit 1997.

Aan beide zijden van deze nieuwe Merwede-tak zijn  voorbeelden gevonden van ophogingen, een soort terpen, uit het laatste kwart van de 12e eeuw. Ook werden die terpen al door dijkjes met elkaar verbonden, die zo een doorgaande dijk langs de omringende rivieren ging vormen. Een echte waard, zoals wij die kennen dus. Deze fase wordt bevestigd door de meest recente archeologische boringen rond de Grote Kerk die op kunstmatige ophogingen met klei en rietmatten op een oeverwal  wijzen. Maar ook al eerder waren hier terpen, die volgens de archeologen wel terug kunnen gaan tot voor het jaar 1000. En die in de 12e eeuw moeten zijn afgeslagen door overstromingen, waarna weer nieuwe ophogingen gedaan zijn die tot in de 14e eeuw door zouden lopen.

GvD1
Omslag van de laatst verschenen geschiedenis van Dordrecht, deel 1 tot 1572 (1996)

In de Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 uit 1996 staat het artikel van Pons uit 1994 wel in de literatuurlijst, dat uit 1997 natuurlijk niet. In het eerste deel van het boek wordt echter de theorie van Easton beschreven, een beetje vermengd met wat invloeden uit Van Dalen en zijn overstromings theorieën:

Omstreeks 1150 werd de Dordtse veenkreek (de Thuredrecht dus…) als gevolg van zware overstromingen een doorvaartroute en ontstond er bij de nederzetting een nieuwe rivierbocht.

Dit gedeelte werd geschreven door de ons al bekende Jan van Herwaarden. Het boek werd echter door een viertal  historici samengesteld en dan kan er toch wel eens verschil van mening geweest zijn over bepaalde aspecten van de geschiedenis. Het hoofdstuk over de kerkelijke geschiedenis van Dordrecht was bijvoorbeeld van de hand van Gerrit Verhoeven. Die schreef wel degelijk over het van de Zwijndrechtse waard afgescheiden parochiegebied, dat niet meer dan het stukje Dordrecht ten noorden van de Thuredrecht omvatte. Hij meldde ook nog dat voor het oprichten van een kapel voor de Begijnen in 1265 toestemming aan de Sliedrechtse pastoor moest worden gevraagd. Dat houdt in dat het gebied ten zuiden van de Thuredrecht onder de parochie Sliedrecht hoorde (evenals Merwede en Crayestein, dus). Hij schreef ook letterlijk:

Bij de herinrichting van de Waard (de Zwijndrechtse dus… HtJ) lag het niet voor de hand over het water heen de oude banden te herstellen en werden daar nieuwe parochies gevormd.

Verhoeven ging dus in tegenstelling tot Van Herwaarden, in hetzelfde boek, wel degelijk van een doorbraak van de Merwede uit. Hij gebruikte de kleine, door het water van de oorspronkelijke voorganger gescheiden parochie als bewijs.

Wordt vervolgd

Hoe oud is Dordrecht nou eigenlijk?

Ik heb hier geschreven over Dordrecht Marketing, dat niets ziet in 800 stadsrecht maar in 2020 een lekkerder bekkend festival wil, dat ze 1000 jaar Dordrecht gaan noemen. Ik heb ook aangeduid dat er hier in 1020 niks noemenswaardigs gebeurde. Dat is te zeggen: niet iets dat in de weinige bronnen uit die periode is opgetekend. In de Annalen van Egmond staat op de bewuste pagina 149v alleen maar: Annus M XVIIII. Annus M XX. (jaar 1019, jaar 1020), met niks erachter. In het jaar 1021 stierf aartsbisschop Heribert van Keulen en in 1022 gebeurde er weer niets. Pas in 1023 is er weer iets het vermelden waard: een zonsverduistering en de wijding van de nieuwe St Maartenskerk, de dom dus, in Utrecht. Etcetera…

utrecht 1040
Gezicht op Utrecht ca 1040. Reconstructie in 3D van de mannen van Bouwdomtoren. Links de toen nog nieuwe St Maartenskerk oftwel de Dom (https://www.facebook.com/Bouwdomtoren/photos)

Maar is Dordrecht dan wel 1000 jaar oud? Jawel. En nog wel ouder ook. Het schijnt dat onze stadsarcheologen recent aanwijzingen hebben gevonden dat we nog verder terug kunnen. Ze zullen daar binnenkort wel mee naar buiten komen. Nou is die vroege bewoning in dit gebied niet ongewoon. Al lang is bekend dat in de Alblasserwaard, de Zwijndrechtse Waard en de Sliedrechtse Biesbosch ten zuiden van de Merwede al in de Romeinse tijd werd gewoond. Na het midden van de derde eeuw moet deze streek echter verlaten zijn, waarschijnlijk vanwege te veel wateroverlast. Ook de toenemende onveiligheid door de invallen van Germaanse stammen in het Romeinse Rijk kan een oorzaak geweest zijn voor het wegtrekken van de oorspronkelijke bevolking. Tot aan de zevende eeuw is daar nauwelijks verandering ingekomen. Alleen op de geestgronden achter de duinen en in het rivierengebied van de Betuwe lijken nederzettingen te hebben overleefd. Inmiddels zijn er de laatste tijd meer bewoningssporen gevonden in onze streken, die zich vanuit het oosten naar het westen verspreiden. Gorinchem en Woudrichem en meer plaatsen in die omgeving behoren tot de vroegste nederzettingsnamen in de streek grenzend aan ons gebied. Archeologische opgravingen hebben voor de Karolingische periode (ca 750- ca 900) niet alleen bewoning aangetroffen in het geestgebied, of er net buiten (Koudekerk, Rijnsburg) maar ook ten zuiden van de Maasmond (Geervliet, Poortugaal, Spijkenisse) en ten noorden ervan langs de Gantel (Wateringen, Delft). Verder zijn Karolingische vondsten gedaan langs de Alblas in de Alblasserwaard en langs de Dubbel en de Waal (Heerjansdam) in de Zwijndrechtse Waard. Ook langs de Dubbel in de Dordtse Waard (Wolbrandskerke) moet in de negende eeuw al zijn gewoond.

archeologie 850 1000
Kaart met de vindplaatsen van Karolingische stukken in zuidelijk Zuid/Holland (850-1000)

Wat betreft de periode van de vroegste ontginningen: ten noorden van Heerjansdam is een kerkhof uit de (vroege?) elfde eeuw opgegraven, dat hoorde bij het uit overlevering bekende Serheienkerk of Heinkerk. Men neemt aan dat dit de hoofdkerk van de Zwijndrechtse Waard is geweest. Dat deze waard al in 1028 zo genoemd wordt, houdt in dat het voor die tijd al nodig was om het ontgonnen gebied te omdijken, want anders kun je het geen waard noemen. Er is ook een bron die wijst op een eerdere schenking van dit gebied, dat van de bisschop van Utrecht was,  dan die uit 1028. Beide waren gericht aan het in 1010 gestichtte klooster Hohorst bij Leusden (UT). Het gebied is dus al zeer vroeg ontgonnen, snel na 1005 toen Dirk III zich in Vlaardingen vestigde, nadat hier op de oeverwallen van de beide riviertjes in de waard, de Waal en de Dubbel, al eeuwen was gewoond.

De Dubbel en zijn beide oostelijke zijriviertjes, de pas van veel later bekende Vaart en de Thuredrecht (die misschien één riviertje waren), vormde de zuidgrens van de Zwijndrechtse Waard.  In het uiterste zuidoosten van de waard kan dan waarschijnlijk ook al gewoond zijn op de daar aanwezige oeverwallen. Het was de perfecte plaats om een soort wachtpost te plaatsen die de boel over de Thuredrecht in de gaten hield.  Ik heb al meer betoogd dat de graaf daar best een versterking kan hebben gehad. Het is een feit dat hij in de dertiende eeuw aan die kant van het water, de Thuredrecht dus, een eigen stuk van de nederzetting bezat, waar op den duur een grote stenen zaal voor hem gebouwd werd. Die staat nu nog bekend als het huis Henegouwen.

huis henegouwen
Het huis Henegouwen zoals het er ca. 1905 uitzag (foto Regionaal archief Dordrecht).

Omdat er een stad op staat en omdat in de beide straten langs de Thuredrecht niet gegraven mag worden, zullen we waarschijnlijk nooit weten of er hier in de negende eeuw al mensen woonden. Het is in ieder geval, gezien de bewoning in de naaste omgeving, niet onmogelijk. Dus hoe bedoelt u: 1000 jaar Dordrecht? In ieder geval weten we dat het vroeger dan 1020 moet zijn en misschien was de nederzetting langs het  riviertje nog veel ouder.

Voor de volledigheid moet ik hierna nog melden dat uit de bronnen niet blijkt dat er hier ooit een rivier heeft gestroomd die Thure heette. Die naam is ontstaan in het brein van mensen die ervan uitgingen dat de naam Thuredrecht betekende dat er een doorwaadbare plaats  in een Thure genoemde rivier was. Ward van Osta heeft dat idee in een zorgvuldige etymologische studie uit 1996 voorgoed ontkracht. Een ‘drecht’ is een waterloop waar schepen doorheen of langs getrokken moeten worden en ‘thure’, ‘thur’, ‘dur’, is gewoon het oude woord voor ‘door’. De Thuredrecht was dus gewoon de ‘Doortrek’ of ‘Doortocht’ en de eraan gebouwde nederzetting werd op den duur ook zo genoemd. Net zoals dat bij plaatsen als Vlaardingen gebeurde, dat naar de Vlaarding, een water, was genoemd en net als bij (Oud) Alblas, dat naar het gelijknamige water werd vernoemd. In ons gebied was dat klaarblijkelijk een normaal gebruik.

U zult begrijpen dat die nederzetting aan de Thuredrecht in het jaar 1000 nog lang geen stad was. We gingen in 2020 ook niet vieren dat Dordrecht 800 jaar stad was, maar dat er in 1220 een serie rechten en plichten werd gegeven die men al heel lang ‘stadsrecht’ noemt. Dordrecht verkeert in de uitzonderlijke positie dat de oorkonde waarin die staan nog, gedeeltelijk, bewaard is gebleven. De andere nog in het origineel bestaande stadsrechten in Holland en Zeeland dateren alle van ongeveer het midden van de dertiende eeuw en later. U begrijpt uit het feit dat ik stadsrecht tussen aanhalingstekens zet dat hier meer aan de hand is dan het op het eerste gezicht lijkt. En dat klopt. Ik ga in de volgende reeks blogs in op het fenomeen stad en de daarbij horende rechten (en plichten). Als u op de hoogte gehouden wilt worden van de verschijning ervan, denk er dan eens over om abonnee te worden. Zie de rechterkolom bovenaan.