Het falsum van 1064 (1)

falsum citaat

Dit is het eerste  in een serie van vijf (of zes) blogs over een bron die heel veel vragen heeft opgeroepen. Al in 1909 is hij vals verklaard, maar toch wordt hij als één van de vroegste bronnen voor de geschiedenis van Zuid-Holland beschouwd. Hoe dat kan? Dat ga ik u proberen uit te leggen. Het betoog is nog niet helemaal af, vandaar dat ik nog niet precies weet hoeveel blogs ik er aan ga spenderen.

Onder Nederlandse historici die zich met dit deel van de middeleeuwen bezig houden is de oorkonde van 2 mei 1064 zeer bekend. Het is niet alleen het tweede document, in chronologische volgorde, waarin Dordrecht wordt genoemd, maar ze weten ook allemaal dat het een vervalsing is, falsum in het latijn, van tientallen jaren later. De gemiddelde Dordtenaar weet dat niet, tenzij hij/zij Van Herwaarden cs Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 heeft gelezen. Websites over de geschiedenis van de stad noemen het ook niet, evenmin als populaire boekjes en pamfletten die het oudste Dordrecht behandelen. Ook het historisch museum in het Hof heeft het er niet over. In mijn eerste blog heb ik al verteld dat die vervalsing in Wikipedia foutief aan de oudste vermelding van de Thuredrech werd opgehangen, waardoor de verwarring over het ontstaan van de stad alleen maar groter werd.

In Van Herwaarden cs wordt ingegaan op wat er in die vervalste oorkonde over Dordrecht staat. Ze geven een vertaling van het voor de stad belangrijkste deel:

…van Riede langs de Merwede tot Sliedrecht, voorts langs de Merwede in de Dordrecht, vandaar in de Dubbel, vandaar in de Duvelhara (Devel), vandaar in de Waal, vandaar weer in de Merwede tot in (de) Dordrecht, met de pas gebouwde kapel, van (de) Dordrecht oostwaarts tot Godekins hofstede die bij Werkenmonde staat.

Bovenaan de serie blogs over deze bron staat het stuk in het latijn in de versie uit de twaalfde eeuw. Uit dit citaat is duidelijk dat hier een route beschreven wordt en wel een die door een serie rivieren en riviertjes voert. Er blijkt ook uit dat Dordrecht, in het origineel als Thuredrith geschreven, zowel een water als een nederzetting is. Overigens wordt er in het hele boek geen aandacht besteed aan de herkomst van deze oorkonde, waarom hij als vervalsing wordt gezien en wat de reden van die vervalsing is geweest. Ik wil in een korte serie een poging wagen om meer begrip te vragen voor de betekenis van dit document als bron. Met name waarom een vervalsing toch waardevol kan zijn voor de geschiedenis van een streek. Ik hoop dat het ook voor wat meer helderheid zal zorgen in het kader van de zoektocht naar het ontstaan en de groei van Dordrecht.


Het is geen simpel verhaal dus ik zal proberen het zo duidelijk mogelijk te beschrijven. De hoofdpersonen in de oorkonde uit 1064 zijn de Duitse koning Hendrik IV (1050-1106) en de Utrechtse bisschop Willem Flamens (ca 1024-1076) die gezamenlijk actie ondernamen tegen de Westfriese graven. We hebben gezien dat die het er wel naar gemaakt hadden en dat met name Dirk IV en Floris I het daarom met de dood moesten bekopen. Na de dood van de laatste in 1061 was zijn oudste zoon Dirk nog maar 6 of 7 jaar en dus nog minderjarig. Zijn moeder, gravin Geertruid, nam de regering op zich. In de middeleeuwen lag dat voor vrouwen nogal moeilijk. Vandaar dat ze twee jaar na de dood van graaf Floris een huwelijk sloot met een jongere zoon van de graaf van Vlaanderen, Robrecht (ook Robert genoemd) met het uiteindelijke doel om beter bestand te zijn tegen de vijandschap van de nabije bisschop en de verder weg verblijvende koning.

hendrik IV
Één van de weinige portretten van koning Hendrik IV. Er zijn er geen van toen hij 16 was, maar hier is hij in de kracht van zijn leven voorgesteld, ca 30 jaar oud. Elfde eeuwse miniatuur.

Ook koning Hendrik was bij het overlijden van zijn vader, keizer Hendrik III (die graaf Dirk IV gestraft had) in 1056 nog minderjarig, eveneens niet meer dan 6 of 7. Ook zijn moeder, keizerin Agnes, nam de regering waar. Zeker bij de Duitse hoge adel en de aartsbisschoppen van Keulen en Bremen, die zelf van hoge adellijke afkomst waren, lag dat niet goed en er braken opstanden uit. In 1062 lieten ze Hendrik ontvoeren en hij kwam onder invloed van met name die aartsbisschoppen te staan.

De bisschop van Utrecht, Willem, zat sinds 1054 op de troon en stond onder de aartsbisschop van Keulen, één van die koninklijke voogden. Het bisdom Utrecht was dus onderdeel van het aartsbisdom Keulen, net als Luik, Osnabrück, Minden, Bremen en Munster. Willem maakte van de gelegenheid gebruik om de teruggave van een hele serie kerken in West-Frisia, die door de graven aan de abdij van Egmond waren geschonken, voor elkaar te krijgen. Daar was na de dood van Dirk IV al over onderhandeld, maar er was nog niets van een regeling getroffen. In 1063 werd er door een synode (bisschoppen vergadering) besloten dat Utrecht de kerken weer terug zou krijgen en de inkomsten zou delen met de abdij van Echternach in Luxemburg. Die was gesticht door de heilige Willibrord, die in de zevende eeuw al die kerken in West-Frisia (en elders) had gesticht. Die waren bij zijn dood allemaal aan de abdij gekomen. De monniken zaten echter te ver weg om te kunnen voorkomen dat de graven hun kerken inpikten.

Via de aartsbisschoppen wist bisschop Willem bij de koning (inmiddels dertien) te bereiken dat hij ook het graafschap weer in zijn bezit kreeg. De bisschop wierp zich dus op als de leenheer van de graven van Westfrisia. De oorkonde waarin de koning dat bevestigde is gedateerd op 30 april 1064. Let op: dit is dus niet het falsum: dit is een onverdacht stuk.

30 april 1064
Detail over de graafschappen Westflinge en Horas Reni uit de oorkonde van 30 april 1064. Dit is een latere optekening van deze oorkonde. Ik kom daar in een volgende blog nog op terug.

Er staat met zoveel woorden in dat bisschop Willem het hele graafschap Westflinge en de het gebied circa horas Reni, dat graaf Dirk bezette, terugkreeg. Met Westflinge werd het gedeelte van Holland boven het IJ bedoeld. Westflinge, oftewel de gouw ten westen van het Vlie, kan gezien worden als het huidige West-Friesland, met waarschijnlijk Texel, een stuk (Noord-)Kennemerland, plus Waterland en de Zeevang daarbij aansluitend. Horas Reni, of de Oevers van de Rijn,  is het gebied aan weerszijden van de Rijn van de monding bij Katwijk via Rijnsburg en Leiden tot bijna aan Bodegraven toe. Het was de voorloper van het latere Rijnland. Bovendien kreeg de bisschop ook de abdij van Egmond met al zijn bezittingen (en dat was een flink stuk Kennemerland) in beheer. De graven beschouwden die al ruim een eeuw als eigen bezit.

abdij egmond
Het monnikenverblijf en de kerk van de moderne abdij van Egmond. Het origineel is in 1573 verwoest. Vorige week nog geweest: een zeer rustige plek.

In de praktijk kon de bisschop zijn gebied niet zonder hulp terugkrijgen. Graaf Robrecht, die inmiddels De Fries werd genoemd, en gravin Geertruid hadden de touwtjes in het graafschap nog stevig in handen. Willem had ook de pech dat de koning nog jong was (hij zou pas in 1065 meerderjarig worden verklaard) en nog niet veel kon beginnen, want hij stond onder zware druk van de aartsbisschoppen en had met zijn Saksische onderdanen veel te stellen. Ook Godfried met de Baard, de hertog van Lotharingen, die de militaire arm van de koning was, was niet beschikbaar: die verbleef vooral in zijn nieuw verworven bezittingen in Italië. Er veranderde pas wat toen de hertog in 1069 overleed en zijn opvolger, zijn zoon Godfried met de Bult, bisschop Willem te hulp kwam. Dat kwam ook omdat de abt van Echternach hem, als hij West-Frisia zou veroveren, een flink bedrag uit de opbrengst van de door de graven ingepikte kerken had beloofd.

In 1070 wist de Lotharingse hertog met een groot leger graaf Robrecht te verslaan. Hij en zijn gezin (de latere Dirk V was nog steeds maar 15 of 16 jaar) vluchtten naar Vlaanderen, met de bedoeling om daar hulp te zoeken voor een herovering. Datzelfde jaar overleed Robrechts oudere broer, graaf Boudewijn VI, en hij raakte verzeild in de opvolgingsproblemen. Hij werd na de nodige oorlogsvoering, onderhandelingen en vredes zelf graaf, maar moest zich eerst met Vlaanderen bemoeien voor hij zijn blik weer naar het noorden kon richten.

(Wordt vervolgd)

Waarom werd Dirk IV bij Dordrecht gedood? (4)

bayeux borduurwerk

Het vierde en laatste blog in een serie van vier over de dood van graaf Dirk IV bij Dordrecht.

Was dat normaal dat een graaf tijdens een strafexpeditie werd gedood? Nee, dat was het niet. Iedereen weet dat de middeleeuwen soms een behoorlijk gewelddadige tijd kon zijn, waarin mensen elkaar met allerlei scherpe wapens afmaakten, maar het zomaar doden van een hoge edelman was zeker tamelijk zeldzaam. Natuurlijk sneuvelden edelen regelmatig op een toernooi of in een oorlog, maar dat zo iemand door of op bevel van zijn leenheer werd gedood was niet gebruikelijk. Het geval van de aanstichter van de opstand tegen keizer Hendrik III waar Dirk ook aan meedeed, de Opper-Lotharingse hertog (en dat is nog wel wat hoger dan een graaf) Godfried met de Baard, toont dat duidelijk. Hij werd gedurende zijn opstanden regelmatig gevangen genomen, na een tijdje weer vrijgelaten en als onderdaan aangenomen om dan weer te rebelleren, etc.  Ondanks dat hij steeds weer verraad pleegde tegen de keizer werd hij ook steeds weer vergeven.  Ook de andere samenzweerders werden zo behandeld. Het land van de Vlaamse graaf, bijvoorbeeld, werd verwoest, maar de graaf kon weer gewoon terugkomen.

De adel ging namelijk van een soort erecode uit die zei dat je collega-edelen niet zomaar dood maakte. Het was beter de verliezer van een gewapend conflict te vragen zich over te geven, hem gevangen te nemen en losgeld voor hem te vragen. Dat was een stuk voordeliger. Niet dat er nooit edelen sneuvelden, maar dat was  zelden de opzet. Dat hield overigens tegelijkertijd in dat het niet-adellijke voetvolk min of meer vogelvrij was en door de zwaar gewapende ruiters zonder probleem gedood mocht worden. Boeren vielen natuurlijk niet onder de erecode. En dat gold ook voor de boeren die de pech hadden dat ze het land van de vijand bewerkten zoals die in Vlaanderen. Het in brand steken van hun boerderijen en oogst was een soort economische oorlogsvoering die zo de vijandelijke welvaart trof.

Waarom bestond die ‘erecode’? Veel lieden van Europese adel waren  aan elkaar verwant en je ging niet zomaar je eigen familie uitroeien, ook al was je neef toevallig even je vijand. Een jaar later kon de situatie politiek weer heel anders liggen en vocht je weer aan dezelfde kant. Dat ging heel snel in de middeleeuwen (en later). Het hield ook in dat je je opeens kon realiseren dat je er de schuld van was dat je het land en de dorpen van je nieuwe vrienden had verwoest en dat die de opbrengst daarvan nu moesten missen. En dat ze nu misschien wel een beroep op je moesten doen om toch te kunnen eten en drinken. En soldaten betalen. Dan boette je op die manier dus voor je eigen misdaden. Over de boeren werd echter verder niet gepraat. Tenminste: daar wordt door historici van uitgegaan. Ik kan me echter niet voorstellen dat edelen op den duur niet in de gaten hadden dat ze door hun gedrag zichzelf benadeelden. Maar dat is een onderwerp waar al het nodige over is geschreven en nog heel wat over te zeggen valt.

guldensporenslag
Scene uit de Guldensporenslag uit 1302 waarin bij Kortrijk een Frans ridderleger door Vlaamse burgers gewapend met o.a. ‘goedendags’ (zware knotsen met een ijzeren punt) werd verslagen. Honderden edelen werden gedood en hun vergulde sporen werden daarna in één van de stedelijke kerken opgehangen. Houtsnijwerk van vlak na de slag op de zogenaamde kist van Oxford.

Het ging pas mis met de adel toen mensen zich niet meer aan die code hielden. En dat waren rond 1300 vooral de steeds belangrijker wordende steden en hun zelfverzekerde, rijke, burgers. Er zijn zo tussen 1280 en 1350 diverse momenten geweest dat ridderlegers, vol edelen en ridders (er is verschil; ik kom daar nog wel eens op terug), volledig in de pan werden gehakt door gewone burgers. Er werd geen kwartier gegeven, geen gevangenen gemaakt  ook. Ze werden gewoon gedood. Op den duur kregen de stedelingen wel door dat losgeld vragen van gevangen genomen adellijke tegenstanders ook voor hen best voordelig kon zijn. Maar dan zitten we nog later in de middeleeuwen.

Rond 1040-50 was je als edelman, als je geen pech had, redelijk veilig. Maar het in opstand komen tegen je heer kon toch ook wel fataal uitpakken. Zeker als je je bij een andere heer aansloot en tegen je eerdere heer ging vechten. Felonie werd dat genoemd. Er stonden allerlei straffen op dat gedrag. De belangrijkste was natuurlijk dat je het risico liep dat je heer je af kwam straffen met een leger en je land ging verwoesten. De graaf van Vlaanderen, bijvoorbeeld, sloot zich voor zijn Duitse landen aan bij de Lotharingse hertog, waardoor hij zijn echte leenheer de keizer in de steek liet, en werd zo afgestraft.

Hendrik III en bisschoppen
Keizer Hendrik III tussen enkele bisschoppen. Miniatuur uit het midden van de elfde eeuw die de consecratie van de abdij van Stavelot in 1140 voorstelt.

Keizer Hendrik III had een goede band met de kerk. Hij vertrouwde meer op de bisschoppen in zijn rijk (die hij zelf aanstelde) dan op de hoge adel. Bisschoppen bouwden geen erfelijke macht op zoals de adel, al verzamelden ze wel land. Na een tijdje kwam er gewoon een nieuwe, die geen familie van de vorige was. De hoge adel vond dat niet leuk en daarom zijn er zijn hele regering (1039-1056) opstanden van edelen tegen Hendrik III geweest. Zoöok die waaraan Dirk IV meedeed. De Westfriese graaf plunderde en brandde bovendien in de landen die de betreffende bisschoppen van de keizer of zijn voorgangers hadden gekregen. Hij speelde nogal met vuur. Daarom werd het graafschap van Dirk in 1046 en 1047 zo gestraft.

Graaf Dirk heeft in 1048 misschien gedacht dat het zo’n vaart niet zou lopen met zijn opstand en plundertochten, net zoals bij de beide vorige keren. De keizer nam de opstandelingen die hij kon overwinnen meestal gevangen, zoals gebeurde met Godfried met de Baard. Gezien wat ik hierboven heb geschreven zal het waarschijnlijk niet de bedoeling zijn geweest dat hij werd gedood. Van bisschoppen mag je zelfs verwachten dat ze niet zo moorddadig zijn en nog eerder vergeven dan een keizer dat zou doen. Dirk  had echter pech. Hij was te weinig op zijn hoede voor zijn vijanden en sneuvelde in een hinderlaag.

Hierna komt nog een blog over het misverstand of Dirk nu vermoord werd of sneuvelde. Houd deze plaats in de gaten.

Oorkonden (2)

Dit is het tweede en laatste deel van een serietje van twee blogs over de soorten geschreven bronnen naast kronieken en annalen. Het bevat nogal wat droog statistisch materiaal, maar zo krijgt u wel een indruk van de kleine hoeveelheid documenten waar historici soms vanuit moeten gaan.

frans van mieris
Frans van Mieris (II) gravure door Jacob Houbraken, ca 1750.

Een deel van wat we weten over het graafschap Westfrisia, later Holland (en Zeeland), in de middeleeuwen is dus afkomstig uit oorkonden.  Al heel lang is men bezig geweest alle uitgaande en inkomende documenten van die graven te inventariseren. In de achttiende eeuw, tussen 1753 en 1756 gaf de Leidse schilder en geschiedschrijver Frans van Mieris (1689-1763) vier grote, dikke boeken uit met daarin alle op Holland en Zeeland slaande oorkonden die hij kon vinden.

De meest recente verzameling is die van het Oorkondenboek van Holland en Zeeland (OHZ voor de kenners) dat tussen 1970 en 2006 in vijf dikke delen verscheen. Ze bevatten alle officiële stukken die naar en van de graven gingen tussen het eind van de zevende eeuw en het eind van 1299. En dat zijn er niet minder dan 3536… Van Mieris heeft in het eerste deel van zijn Groot Charterboeck voor de periode 723 – 1299 ruim 600 pagina’s nodig. Het OHZ telt in de vijf delen samen voor die periode niet minder dan ruim 4500 pagina’s. Dat is natuurlijk wel met meer commentaar en bewijsvoering dan wat Van Mieris kon doen, maar het mag duidelijk zijn dat er sinds het midden van de achttiende eeuw flink wat meer materiaal boven water is gekomen.

ohz
De serie Oorkondenboeken van Holland en Zeeland (1970-2006)

Toch valt het aantal oorkonden  voor de vroegste periode behoorlijk tegen. Er werd gewoon nog weinig geschreven. En het is natuurlijk het langst geleden, dus is het waarschijnlijk dat er naar verhouding meer is verdwenen. Uit de aantallen per boek in de OHZ serie kun je mooi aflezen hoe men steeds meer officiële geschreven documenten produceerde in de loop van de zes eeuwen tussen 700 en 1300. Of dat er steeds meer bewaard zijn gebleven, natuurlijk…

Deel      Data                      Jaren                    Aantal charters

1             700 – 1222          522 jaar                423

2             1222 – 1256         34 jaar                  660

3             1256 – 1278        22 jaar                  740

4             1278 – 1291        13 jaar                  747

5             1291 – 1299        8 jaar                    963

Het is misschien een beetje saai, maar om te laten zien met hoe weinig oorkonden-bronnen we het voor de vroegste geschiedenis van Holland moeten doen, heb ik een soort inventarisatie gemaakt van de nog bekende oorkonden uit de periode 700-1120. Dat laatste is het jaar waarin de vroegste gegevens over de geschiedenis van het graafschap in de abdij van Egmond werden opgeschreven. Daar komt het volgende uit:

  • Uit die periode van 420 jaar zijn 102 charters bekend.
  • Daar zijn er maar twaalf van bewaard gebleven, de andere zijn allemaal afschriften van soms veel later.
  • Vier van die bewaarde oorkonden berustten in de abdij van Sint Baafs en twee in die van Sint Pieter, beide te Gent en nu dus in het stadsarchief aldaar.
  • Drie liggen in het archief van het kapittel van Sint Jan in Utrecht en berusten in het Utrechtse stadsarchief.
  • Dan is er nog één in Thorn (Limburg) en één in Hannover en één in Munster, alle drie in Duitse kerkelijke archieven.
nationaal archief
Het gebouw van het Nationaal Archief naast het Centraal Station in Den Haag.

Dat is alles. Er bevindt zich zelfs geen enkel origineel document uit de periode van vóór 1120 in het grafelijke archief, dat in ons Nationaal Archief in Den Haag verblijft. Ook daar liggen alleen afschriften en kopieën.

  • Van de 90 overgebleven exemplaren zijn er bovendien 15 bewezen vals, plus dat men nog enkele stukken verdacht vindt.
  • De bewaard gebleven ca 70 stukken zijn vooral afkomstig van de Duitse koningen en keizers en gericht aan kloosters.
  • Ook van bisschoppen zijn er exemplaren voor kloosters bekend met gegevens over geschonken landerijen in ‘Holland’ en ‘Zeeland’.
  • De ‘Hollandse’ graven worden in die 102 oorkonden 40 maal genoemd, maar tien keer daarvan in valse oorkonden.
  • Zes van die vervalsingen zijn van voor het jaar 1000, twee uit de de late elfde eeuw: 1083 en 1099, en twee uit de vroege twaalfde eeuw: 1108 en 1116.
  • Van die 40 vernoemingen van de graven worden ze 23 keer alleen maar als getuige in een konings- of bisschopsoorkonde genoemd.
sint baafsabdij
Wat nog rest van de Sint Baafsabdij te Gent is o.a. de refter. Nu opslag van vloeren en grafstenen.

Eigen uitgaven van de graven zijn er maar heel weinig:

  • Dirk II in 967: een schenking aan de St Pietersabdij te Gent.
  • Arnulf in 980: een morgengave aan zijn vrouw Lutgard ter gelegenheid van hun huwelijk.
  • Dirk III in 993: samen met zijn moeder Lutgard aan dezelfde St Pietersabdij.
  • Dirk V in 1083 (die is dus vals), Floris II in 1108 (ook vals) en 1116 (vals).
  • Er zijn maar vier graven die schenkingen ontvangen, toevallig allemaal koningsoorkonden die in Egmond in afschrift bewaard bleven in de Annalen. Dat waren Gerulf in 889, Dirk I in 922 en Dirk II in 969 en 985.
sint pietersabdij gent
Van de middeleeuwse abdij van Sint Pieter te Gent is niet veel over, de meeste nu zichtbare gebouwen zijn later toegevoegd.

Overigens is al langer bekend dat pas vanaf ongeveer 1100 door de graven van Holland regelmatig geoorkond wordt. Of daarvoor veel geschreven bronnen bestaan hebben is onbekend, maar het zullen er vast niet veel geweest zijn. Voor de geïnteresseerden: het Oorkondenboek van Holland en Zeeland (OHZ) is gedigitaliseerd en staat op internet.

Het is dus maar een magere hoeveelheid bronenmateriaal waarover historici kunnen beschikken voor de geschiedenis van ons graafschap van vóór 1150: wat vermeldingen in kloosterannalen en enkele tientallen oorkonden die voor het grootste deel slechts in afschrift bewaard zijn gebleven. Zoals we gezien hebben worden gebeurtenissen die hier hebben plaatsgevonden ook wel in buitenlandse kronieken genoemd, maar dat is het wel…

U kunt zich wel voorstellen dat historici die deze vroege periode van de Hollandse geschiedenis behandeld hebben – en dat zijn er behoorlijk veel geweest – niet veel  vastigheid hadden bij het reconstrueren van de periode tussen het wegtrekken van de Romeinen en het eerste op schrift stellen van een min of meer  regelmatige kroniek omstreeks 1120. Gelukkig zijn er de laatste eeuw ook de nodige andere bronnen aangeboord, met name archeologische, waardoor men gaten in het verhaal kon opvullen. Langzaam kwamen soms ook meer buitenlandse bronnen beschikbaar die informatie over onze streken bevatten. Telkens kon zo weer een link tussen gebeurtenissen en mensen die deze meemaakten of veroorzaakten gelegd worden.

Overigens ging dat bij historici onderling niet altijd zonder slag of stoot, vooral als er iemand kwam die zo’n bron voor vals verklaarde. Daarna ontstond er dikwijls een soort stammenstrijd van voor- en tegenstanders van deze ontmaskeraars. Die duurde dan meestal tot degene die deze knuppel in het hoenderhok gooide overleed, waarna de ruzies langzaam afnamen. Historici waren (en zijn) wat dat betreft net mensen…

Oorkonden (1)

Dit is nummer één van een serietje van twee over één van de typen geschreven bronnen die ons hebben voorzien van gegevens over de vroege en hoge middeleeuwen.

Het andere type middeleeuwse bronnen, naast de annalen en kronieken, zijn oorkonden.  Als moderne mensen dat woord horen denken ze aan getuigschriften voor het winnen van iets of over het vieren van zoveel jaar trouwe dienst, etc. Als men dat er een beetje antiek uit wil laten zien dan geeft men het vorm als een van  boven en onder omkrullend, vergeeld blad perkament met verschroeide randen en daar ook voorzien van scheurtjes.

nep-oorkonde
Commercieel sjabloon van een zogenaamde oorkonde.

Daarop zit dan een felrode ronde plak lak, waarin een eveneens  rond zegel is afgedrukt met soms iets erin dat op een wapenschild lijkt. Het blad moet dan beschreven zijn in een krullerige letter met bovenaan een grote rode hoofdletter en eventueel nog andere versieringen. Dat beeld klopt niet met oorspronkelijke oorkonden. Het is door Hollywood verspreid, zoals zoveel foute ideeën over de middeleeuwen. In historische films zie je daar mensen officiële aankondigingen uit voorlezen. Of er worden schatkaarten op getekend. We komen er maar moeilijk vanaf.

Echte oorkonden zagen er heel anders uit. Hieronder ziet u een voorbeeld van een door de bisschop van Utrecht in 1105 uitgegeven oorkonde, met opgedrukt zegel, die toevalligerwijze gaat over de omgeving van Dordrecht. U ziet dat na 911 jaar het perkament niet is omgekruld, dat het geen schroeiranden heeft en geen scheurtjes vertoont aan die randen. Het zegel is niet rood, maar van blanke was en laat, hoewel moeilijk te zien, een afbeelding van de bisschop zien. Het is ook mooi regelmatig beschreven in een zogenaamd kanselarijschrift, dat, als je er een beetje aan gewend bent (en als je latijn kent) makkelijk te lezen is. Dat het er zo gaaf uitziet ligt natuurlijk wel aan het feit dat dit stuk altijd goed opgeborgen is geweest en dat het niet van vuur of andere rampen te lijden heeft gehad. Maar toch…

charter 1105
Beslechting van een ruzie tussen Sliedrecht en Houweningen door bisschop Burchard van Utrecht, 1105. Utrechts Archief, archief kapittel van St Jan, nr. 321.

Wat is een oorkonde dan eigenlijk? Wikipedia heeft een aardige definitie van deze bronnen:

Een oorkonde is een schriftelijke weergave van afspraken.[…] Veelal zijn deze oorkonden op perkament geschreven. Veel oorkonden bleven zo goed bewaard, omdat zij voor latere eigenaren het bewijs van eigendom van een stuk grond of een recht vormden.

Door archivarissen worden ze ook wel charters genoemd. In de middeleeuwen zelf noemde men ze in de taal die hier gesproken werd, het middelnederlands, een ‘perkamenten brieve’. Dikwijls werden die brieven, als ze eenmaal opgeschreven waren, ook nog hardop voorgelezen (verkondigd aan het oor), zodat getuigen later zouden kunnen bevestigen dat hij op een bepaalde datum was uitgegeven en wat er in stond. De meeste middeleeuwers konden voor 1300 niet lezen en daarom waren mondelinge getuigenissen nog heel belangrijk in de rechtspraak of de politiek.

perkament maken
Het schrapen van een opgespannen dierenhuid om perkament te maken.

Wat veel mensen zich niet realiseren is dat perkament dierenhuid is, leer dus. Meestal werd het van geiten of schapen gemaakt, soms van kalveren. De huiden ondergingen een hele serie bewerkingen tot het mooi wit was en geschikt om aan beide kanten te beschrijven. Men denkt tegenwoordig  dat het een soort papier is en dat verklaart ook die scheurtjes aan de randen in Hollywoodse oorkonden. Leer scheurt echter erg moeilijk, en daarom zal je dat soort beschadigingen heel zelden in echte oorkonden terugvinden. De verwarring wordt trouwens ook veroorzaakt doordat er zogenaamd perkamentpapier verkrijgbaar is, dat oppervlakkig een soort perkamentstructuur heeft. Al is nieuw perkament, als je het niet aanraakt, niet te onderscheiden van papier; het is net zo glad en wit.

zegel floris V
Zegel van graaf Floris V uit ca 1285.

Oorkonden werden dus uitgegeven door belangrijke mensen die schenkingen konden doen of die konden bevestigen. Dus onder de uitgevers waren keizers, koningen, hertogen, graven, maar ook de paus, kardinalen, bisschoppen en abten van kloosters. Als bewijs dat zij die oorkonde hadden uitgegeven stond bovenaan hun naam en hing onderaan hun zegel. Of het was er opgedrukt. Zegels zijn afdrukken in blanke of gekleurde was (lak kwam pas in de zeventiende eeuw op) met een  zegelstempel, dat meestal van metaal was. Hierin stond aanvankelijk het portret van de vorst, al of niet op een troon gezeten, of als het een hertog of graaf (of wat later: ridder) was, zijn afbeelding te paard met schild en lans of zwaard. Geestelijken beeldden zichzelf ook af in hun liturgische dracht, al of niet met krom- of kruisstaf. Later werden voor vorsten en ridders zowel als voor geestelijken hun familiewapen gebruikt, maar dan zijn we inmiddels in de dertiende eeuw of later.

Omdat deze oorkonden belangrijk waren werd er goed voor gezorgd en werden ze veilig opgeborgen. Helaas is er veel tijd vergaan sinds de middeleeuwen en hebben veel verzamelingen daar erg onder te lijden gehad. Er zijn oorkonden door vuur of water vernietigd, tijdens opstanden en oorlogen gestolen en soms gewoon vergeten en vergaan. Gelukkig zijn in sommige vorstelijke  en kerkelijke archieven later ook kopieën gemaakt van oudere oorkonden of zijn er afschriften aan derden gegeven. Soms is het origineel op de plaats van uitgave niet meer bewaard, maar bijvoorbeeld wel bij degene die hem heeft ontvangen. Elke oorkonde werd namelijk op z’n minst in twee exemplaren gemaakt: één voor de ontvanger en één voor het archief van de uitgever. De ontvanger kon er dan ook nog een kopie van gemaakt hebben – één om op te bergen en één om te kunnen laten zien- die bewaard kan zijn gebleven.

(Wordt vervolgd)

Wij waren Duitsers (3)

Dit is de derde en laatste blog over wat u van ‘graven’ moet weten en met name over die van Holland, dat voor 1100 Westfrisia heette.

Wat de graven, zeker in onze streken, ook deden, was de wildernis ontginnen. Ons gebied, aan de mondingen van Rijn, Merwede en Maas,  had een eigen graaf die aanvankelijk de Westfriese graaf werd genoemd omdat zijn graafschap West-Frisia heette. Het huidige Friesland en Groningen was toen Midden-Frisia en over de Dollard begon Oost-Frisia. In wezen waren alle mensen die daar woonden Friezen, die een vergelijkbaar dialect spraken, en die pas langzaam uit elkaar groeiden.

elzenbroekbos
Voorbeeld van een nat elzenbroekbos met laag struikgewas. Zo zagen de oeverwallen en het land erachter in zuidelijk Holland er voor 1100 meestal uit.

Het was hier aan de grote riviermondingen, tussen Zwin en Vlie, waterrijk met veel veenmoeras en uitgebreide moerasbossen en hoge veenkussens. Je kon eigenlijk alleen in de duinstreek en de geestgronden erachter comfortabel wonen en voor een gedeelte op de oeverwallen van die grotere rivieren. Toen de noormannen aan het einde van de tiende eeuw hier waren verdwenen konden de boeren weer ongehinderd landbouw bedrijven en trok de internationale handel weer aan. Dat had tot gevolg dat de bevolking groeide en dat veroorzaakte een gebrek aan land om iedereen een bestaan te bieden. De Westfriese graven van even voor en omstreeks 1000 begonnen daarop vanuit de geestgronden en via de oeverwallen de hoog- en laagveenmoerassen te ontginnen, om meer bebouwbaar land te winnen. Al voor het jaar 1000 was zo al een flink stuk land aan weerszijden van de Rijn ten oosten van Leiden in cultuur gebracht.

bisschop 12e eeuw
Een bisschop zoals die er ca 1175 uitzag als hij in vol ornaat was. British Library, Yates Thompson MS 26, f. 1v. Aan zijn voeten knielt een Benedictijner monnik.

Tegelijk was al sinds de zevende eeuw in Utrecht een bisschop gevestigd die, in naam, al het land van zijn bisdom bezat. In principe was dat eigenlijk heel modern Nederland boven de Maas. Dat had hij van de Duitse koning/keizer bevestigd gekregen. Daar hoorde ook de wildernis bij, het veenmoeras. Toen de graaf dat rond 1000 geschikt ging maken voor landbouw en de inkomsten daarvan zelf op ging strijken, ontstond er een conflict. Die ruzie heeft ongeveer 150 jaar geduurd. Toen gaf de bisschop het verzet tegen de inbeslagneming van zijn land pas op. De graaf was te machtig geworden in zijn eigen gebied. Dat kwam ook omdat de koningen en keizers te veel met hun eigen politiek en in hun eigen gebied in Duitsland bezig waren. Ze kregen ook steeds minder over de bisschoppen te zeggen. De bisschoppen waren dus op zichzelf aangewezen. Als zowel kerkelijke als wereldlijke leiders moesten ze het tegen de agressie van de graven in hun bisdom opnemen en dat lukte steeds minder goed. Oorspronkelijk, in de tijd van Karel de Grote, waren graven gewoon een soort hoge ambtenaren die aangesteld en afgezet konden worden. Rond het jaar 1000 waren ze echter zelfstandige potentaatjes die hun gebied aan hun oudste zoon nalieten en zo een dynastie stichtten.

Het waren echter geen wetteloze krijgsheren, zoals ze in het verleden wel werden weggezet. De Westfriese graven konden wijzen op koningsoorkonden waarbij ze gebieden in Texel en Kennemerland, rond de mond van de Rijn in de buurt van Rijnsburg en Leiden en in het Maasland ten zuiden van Den Haag toegewezen kregen als eigen bezittingen. Ze voelden zich daar, terecht, heer en meester. Dat de aangrenzende wildernis onder beheer van de bisschop stond, het zogenaamde wildernisregaal, kon hen blijkbaar niet zoveel schelen. Bovendien hadden ze land nodig en schoven zo met de ontginningen hun grenzen steeds verder op naar het oosten en zuiden.

De laatste reconstructie van Vlaardingen ten tijde van de slag van 1018. Copyright Ulco Glimmerveen 2018.

Graaf Theoderik III (wij kennen hem als Dirk de Derde) verhuisde als nog zeer jonge man, na moeilijkheden met een deel van zijn onderdanen (die zijn vader hadden vermoord), naar het zuiden van zijn gebieden. Dat was het Maasland met Vlaardingen als hoofdplaats. Hij bouwde er een sterkte en hief van daaruit al tol voor eigen rekening, terwijl dat eigenlijk zoals gezegd een koninklijk recht was. De opbrengst moest naar Duitsland, maar Dirk hield hem zelf. En als kooplui niet wilden betalen roofde hij hun schepen leeg. Natuurlijk klaagden ze bij de keizer en die stuurde in 1018 een leger om de graaf een lesje te leren. Het leger raakte echter in de moerassen zijn initiatief kwijt, verloor veel mensen en moest eerloos vluchten. Dirk kon daarna voorlopig zijn gang gaan.

slag bij Vlaardingen
Heropvoering van de slag bij Vlaardingen in 2008. Het gevangen nemen van de Lotharingse hertog. Linksachter, in de zwarte pij, uw blogger als monnik. Foto copyright René Kuysten (2008).

Het Maasland was ook de basis van de ontginningen die Dirk III inzette. Zowel naar het noordoosten, het latere Delfland, als over de rivier de Merwede (die toen via Noord en Nieuwe Maas naar zee stroomde) naar het zuiden begon men met het graven van sloten en het opwerpen van kades. Het Merwedewoud, nu de Riederwaard en IJsselmonde, was kort na 1005-10 het eerst aan de beurt. Rond 1010-20 ontgonnen ze al in de Zwijndrechtse Waard, tussen  1020-40 rond Dordrecht en de oevers van de Boven Merwede en op de Zuid-Hollandse eilanden. In diezelfde periode werd er langs de Rotte, de Hollandse IJssel en de Gouwe ontgonnen. Tegen 1100 had men ongeveer de grenzen van het huidige Zuid-Holland bereikt. Tegelijk kwam men in dat gebied de ontginners van de bisschop van Utrecht tegen, die naar het westen toe werkten. Het zorgde daar nog voor de nodige moeilijkheden tussen de graaf en de bisschop, voor het ca 1150 tot een soort staakt-het-vuren kwam. De grenzen van de expansie  waren bereikt en bestaan eigenlijk nu nog als provinciegrenzen.

Wij waren Duitsers (2)

Dit is de tweede blog over het onderwerp ‘graaf’. Er volgt hierna nog een derde.

In tegenstelling tot wat dikwijls gedacht wordt werden misdaden in vroege en hoge middeleeuwen (ca 500-ca 1200) zelden met de dood gestraft. Majesteitsschennis en verraad waren in dat deel van de middeleeuwen eigenlijk de enige zaken die altijd in de doodstraf resulteerden. Voor andere ernstige misdaden werd er wel mee gedreigd, maar er werd de voorkeur aan boeten gegeven; dan bracht het ook nog wat op (al vervielen de goederen van een ter dood veroordeelde aan zijn heer). Die boeten kwamen oorspronkelijk ten goede aan de koning in het verre Duitsland, maar de graaf mocht er een deel van houden. Op den duur ‘vergaten’ de graven dat geld door te sturen en hielden ze het zelf. Er waren namelijk nogal wat perioden in de middeleeuwen waarin het gezag van de koning over zijn buitengebieden minimaal was. De graven maakten daar dankbaar gebruik van om hun eigen gang te gaan en extra inkomsten binnen te krijgen.

evangelarium Hendrik V
Keizer Hendrik IV (1050-1106) tussen zijn zonen Hendrik V (links) en Koenraad, die beide na hem koning werden. Evangelarium Heinrich V (na 1106), Krakau, Bibliotheek Domkapittel 208, f. 2v.

Bij het ontstaan en bloeien van de steden (in noordelijk Nederland pas echt na 1200) werd de samenleving ingewikkelder. Daar leefde men in grotere groepen dichter op elkaar dan in de dorpjes uit en van voor die tijd en was bewust gepleegde misdaad meer verspreid dan tijdens de eerdere plattelandssamenleving. Doodstraf, maar vooral lijfstraf, kwamen duidelijk meer voor. Bij het doorvlooien van gerechtsboeken kom je verder vooral agressie-misdrijven tegen: schelden, vechten, verwonden, en dat dikwijls in dronken toestand. Een duidelijk teken van altijd aanwezige onrust in dichter bevolkte gemeenschappen. De graaf voer er wel bij, evenals de stadsregering.

En dat gold ook voor de tolopbrengsten. Als je als koopman met een wagen of schip vol goederen het Duitse rijk binnenkwam, moest je bij de grens invoerrechten of tol betalen. Er stond daar dan een versterkt gebouw, het tolhuis, waar tolgaarders het geld inden. Meestal was dat een percentage van de waarde van de lading. En dat kon ook in natura zijn. Het werd een koninklijk recht genoemd, een regaal. De graaf in het deel van het rijk waar de tol stond was verantwoordelijk voor het doorsluizen van dat geld naar de koning. Ook daarvan mocht hij een deel zelf houden. Maar ook daar kwam het steeds minder van.

Het hielp ook niet als een koning of keizer de tol aan de graaf overdeed, bijvoorbeeld omdat hij grote schulden bij zo’n graaf had of als hij wat goed had te maken. Zo kreeg graaf Floris III van Holland in 1158 de tol van Geervliet van keizer Frederik Barbarossa in leen; een actie die waarschijnlijk de bevestiging van een al bestaande situatie was en bedoeld om de graaf te vriend te houden. Iedereen die van zee de Maas-Merwedemonding opvoer moest daar langs en dus tol betalen. De Rijn was inmiddels bij Katwijk, waar hij in zee uitmondde,  dichtgeslibt dus als je naar Duitsland moest kon je niet om het zuiden van Holland heen. De keizer heeft niet meer meegemaakt hoe de Hollandse graven van die schenking hebben geprofiteerd. Het heeft ze echter ook de nodige problemen opgeleverd.

tollenkrans
De Hollandse tollen rondom Dordrecht afgezet op een reconstructie van Zuid-Holland ca 1200. De plaats- en riviernamen zijn in modern Nederlands maar de locaties zijn historisch.

De opvolger van graaf Floris III, zijn zoon Dirk VII, was namelijk zo voortvarend om naast Geervliet (schuin tegenover Vlaardingen op het eiland Putten) ook aan de andere grenzen van zijn graafschap Holland tolhuizen te bouwen en daar tol te heffen van de kooplieden die via de rivieren zijn gebied binnen kwamen. Zo was er bij Moordrecht aan de Hollandse IJssel een tol, bij Ammers aan de Lek, bij Niemandsvriend, een deel van Sliedrecht, aan de Merwede, bij Almsvoet aan de Maas en bij Strienemonde aan de Striene, de verbinding met Zeeland. En om die ‘krans’ van tollen te controleren bouwde hij een toren in Dordrecht , de jonge stad die als een spin midden in dat tollenweb lag. Dat was de Toltoren, waar de huidige Tolbrug en Tolbrugstraatjes aan weerszijden van de Dordtse Voorstraathaven nog steeds aan herinneren.

Die tollen werden Dirk niet aan dank afgenomen door zijn buren. Hij lag dan ook rond 1200 overhoop met de hertog van Brabant, in het zuiden, en de graaf van Gelre in het oosten. Maar ook de bisschop van Utrecht was er niet blij mee. De conflicten werden zoals gewoonlijk in die tijd over en weer uitgevochten tussen legertjes van die heren, met natuurlijk de nodige schade voor boeren die zich toevallig tussen de partijen bevonden. Met Brabant wist hij trouwens een verdrag te sluiten waarbij Brabantse en Hollandse kooplieden werden ontzien. Ook werden ‘vrijdommen’ van tol onderling geregeld. Want ook de buren hadden de voordelen van tollen al lang ingezien.

Natuurlijk kwam er ook nog wel wat ander geld binnen. De boeren op de sinds ongeveer het jaar 1000 nieuw ontstane ontginningen moesten de graaf ook een klein bedrag per jaar betalen en pachters van grafelijke hoeven betaalden hem natuurlijk pacht. Ook was een deel van de opbrengst van zijn eigen landerijen, al dan niet in natura,  voor hem en zijn hof.  Pas toen er steden begonnen te ontstaan in het graafschap kwam daar een andere geldbron bij. Maar dan zijn we inmiddels in de dertiende eeuw.

(Wordt vervolgd)

Wij waren Duitsers (1)

(Dit is het eerste deel van drie over het begrip ‘graaf’, om de lezers een beetje up-to-date te brengen wat betreft hun kennis van de Nederlandse middeleeuwse geschiedenis)

Bij een les Dordtologie die ik gaf voor ambtenaren van de gemeente viel het me op dat ze eigenlijk heel weinig historische voorkennis hadden. Het waren voornamelijk dames tussen de 30 en 50, met een enkele uitschieter naar boven. Toen ik ze nogal soepig zag kijken toen ik de grafelijke bemoeienis met Dordrecht benoemde, vroeg ik hen: “Jullie weten toch wel wat graven zijn?” Schouderophalen en glazige blikken en veel “nee” waren mijn deel. Dat verbaasde me eigenlijk wel. Ik had de indruk dat de nogal wat oudere garde in de beide andere Dordtologie-groepen die ik inmiddels heb ‘gehad’ wel wisten over wie ik het had. Zou het geschiedenisonderwijs tussen de jaren 70 en 80 zo achteruit gegaan zijn dat ze niets meer over die graven hoefden te weten? Ik weet dat graaf Floris V tegenwoordig in de Canon zit als zesde venster, maar als je daar gaat kijken krijg je geen uitleg over wat een graaf nou eigenlijk is. Het is duidelijk dat hij een leidende functie had, maar hoe en wat blijft onduidelijk. En dan nog gevangen genomen en vermoord worden ook.

Uit: De historische canon van Fokke & Sukke. Auteursrechten berusten bij Reid, Geleijnse & Van Toll.
Uit: De historische canon van Fokke & Sukke. Auteursrechten berusten bij Reid, Geleijnse & Van Toll.

Als je mijn blogs over de geschiedenis van het gebied rondom Dordrecht een beetje wilt volgen is het wel nodig dat je tenminste weet wat de graaf van Holland voor iemand was en wat hij ongeveer deed. Dus hier wat uitleg.

Wat nu Nederland is behoorde een flink deel van de middeleeuwen (die je ruwweg tussen ca 500 en ca 1500 moet dateren) tot het zogenaamde Duitse Rijk. Ons gebied was in de achtste eeuw veroverd door de Frankische koningen. Dat was onder de opvolgers van Karel de Grote in 843 verdeeld in drie stukken, waardoor wij sinds 855 behoorden tot het noordelijk deel van middelste rijk, dat naar koning Lotharius Lotharingen werd genoemd. Toen die lijn uitstierf greep de koning van West Francië zijn kans en lijfde het in, maar in 925 kwam het definitief bij het Oost-Frankische rijk oftewel Duitsland. Wij waren sindsdien dus Duitsers. En we hadden een koning, of een keizer, boven ons staan. Dat was een man van zeer hoge adel, een hertog meestal, die door enkele mede-edelen en een aantal belangrijke bisschoppen in het Duitse rijk gekozen werd om dat uit vele losse staatjes en bisdommen bestaande gebied te regeren en bij elkaar te houden. Hij begon als koning, maar als het tijdens zijn koningsschap lukte om naar Rome te gaan kon hij door de paus ook nog tot keizer gekroond worden. Daarin was hij opvolger van Karel de Grote, die op kerstdag 800 als eerste na de Romeinse keizers die eer te beurt viel. Niet alle koningen werden keizer en sommige keizers zijn zelfs door de paus van hun titel ontdaan.

De koning of keizer was in onze uithoek van dat grote rijk echter ver weg. En zo’n koning of keizer had ook dikwijls geen zin of tijd om naar ons toe te komen om te komen regeren. Dat lieten ze daarom aan zetbazen over en dat waren de graven. Die regeerden in naam van de koning of keizer over een flink gebied, een gouw of graafschap, en zorgden er daar, in theorie, voor dat alles in goede orde verliep. Ze verdedigden het land tegen aanvallen van buiten, spraken recht over de bevolking en inden de boeten van overtredingen, belastingen en invoerrechten voor de koning/keizer. Zelf mochten ze daar overigens een deel van houden, want ze hadden natuurlijk ook kosten.

Een graafschap was een rechtsgebied. Vanaf het begin heerste er het koningsrecht dat ter plekke werd vertaald als een binnen  de bewuste streek gehanteerd gewoonterecht dat in de loop der eeuwen, zonder echt op schrift te zijn gesteld, was ontwikkeld. Het voorzag voornamelijk in de straffen, meestal in de vorm van boetes, die op misdaden of overtredingen van dat recht stonden. Een belangrijk onderdeel daarvan waren de weergelden die voor bepaalde beschadigingen van het menselijk lichaam of zelfs het doden van mensen golden. Dat was een oeroud Germaans gebruik dat vooral bedoeld was om het ontstaan van vetes te voorkomen. Die hadden de neiging om voort te woekeren, omdat men nogal op zijn eer gesteld was zodat de ene gewelddaad de andere uithaalde. Niet dat weergeld een einde maakte aan vetes, maar als de graaf (of een andere vorst) zijn ‘geweldsmonopolie’ kon uitoefenen, was het veiliger te betalen dan een oorlog tussen een paar families te beginnen.

Ridders ca 1080.
Ridders. Detail uit het borduurwerk van Bayeux, ca 1080.

In principe oefende de graaf de rechtspraak in hoogsteigen persoon uit. Zeker als het om ernstige zaken ging. Hij hield dan enkele keren per jaar een hof op een (of meer) vaste gerechtsplaats binnen zijn graafschap en sprak, met zijn gewapende gevolg van dienstmannen recht. Die dienstmannen, vrije of halfvrije mannen die belangrijke functies aan zijn hof vervulden, kregen voor hun onderhoud stukken van het graafschap in leen om van te leven. Tegelijk waren zij dan de heer over de mensen die daar woonden en deden op hun beurt de rechtzaken op lager niveau af. Dikwijls waren die dienstmannen, ook ministerialen genoemd, hun heer ook als bewapend ruiter van nut. Ze vormden eigenlijk de kern van zijn legertje. Na het jaar 1000 vormden zij een eigen stand die zich langzaam als onderste trap van de adel achter de hogere edelen schaarde. Ze werden ridders genoemd omdat ze op paarden reden (ridder = rijder = ruiter) en hun stand heette de ridderschap.

De graaf was zelf ook verplicht zijn heer, de koning of keizer, met raad en daad bij te staan. Vandaar dat zo’n graaf, als hij daar toe in staat was, toch minstens wel een keer per jaar naar het hof van de koning reisde om aan die plicht te voldoen.  En als de koning ten oorlog trok moest hij, als het even kon, meedoen en een leger meebrengen al naar gelang zijn rijkdom en mogelijkheden. De dienstmannen en ridders waren dan zijn aanvoerders en de kern van de zware ruiterij, gevolgd door bijvoorbeeld de wachters op de burchten van de graaf en zijn ridders van lagere rang. Bij zo’n leger kon eventueel een groep boeren aanwezig zijn. Meestal hadden die niet meer dan een schetsmatige opleiding tot soldaat gehad en bezaten ze nauwelijks wapens of wapenrusting. Maar ze konden bij belegeringen in ieder geval grachten graven en wallen opwerpen.

(Wordt vervolgd)

Hoe weten we dat van die graven? (2)

Ik schreef in de voorgaande blog dat middeleeuwse schrijvers niet altijd te vertrouwen zijn. Sommige zagen er niet tegenop oorkonden te vervalsen. Dat gravenlijstje met die eerste Westfriese graven waar ik het over had is ook een vervalsing. Dat wil zeggen: het is een document dat is samengesteld uit een serie van citaten uit eerdere bronnen, die nooit voor of op de datum van uitgifte bij elkaar gestaan hebben.

Oorkonde 1083
Detail van de aanhef van oorkonde 88 (OHZ 1). Facsimile 5 uit O. Oppermann, Untersuchungen zur nordniederländischen Geschichte des 10. bis 13. Jahrhunderts III (Utrecht 1920).

Het stuk is opgesteld in de abdij van Egmond en bevat een serie schenkingen door de eerste zes graven van Westfrisia en hun echtgenotes plus twee van hun broers, gedateerd 1083. Het is één van de meest besproken bronnen voor de geschiedenis van Holland. Er is sinds de zeventiende eeuw over gebakkeleid door geschiedschrijvers en historici (er is verschil!). Na veel onderzoek en lang overwegen is men rond 1970 tot de conclusie gekomen dat het stuk tussen 1125 en 1150 gemaakt moet zijn en dat gebruik is gemaakt van een gravenlijst die rond 1120 in diezelfde abdij opgesteld is, maar die inmiddels niet meer bestaat. En die gegevens over de schenkingen die ze al hadden, natuurlijk. De oorkonde was zogenaamd van graaf Dirk V (graaf van 1061 tot 1091) afkomstig. Diens zegel in witte was werd er ook nog eens door iemand opgedrukt, waarna het bruin geverfd werd om het ouder te laten lijken.

Dat zegel is trouwens niet het enige foutje waardoor de vervalser door de mand valt. Hij noemt bijvoorbeeld bij de datering van de oorkonde dat 1083 het acht en twintigste jaar is van keizer Hendrik IV (bekend van zijn Canossa-gang). Helaas werd Hendrik pas in 1084 tot keizer gekroond, dus was hij nog koning in 1083. Dat men dat in 1125 niet meer wist is wel tekenend voor de kennis van de internationale gebeurtenissen in onze uithoek van het rijk.

Nog pijnlijker is dat in het gravenrijtje Dirk IV (die dus in 1049 bij Dordrecht sneuvelde na ruim 9 jaar regeren) ontbreekt. Zijn neef Dirk V, zoon van broer Floris I, krijgt van de auteur van de oorkonde nummer vier. Als de oorkonde echt in 1083 geschreven zou zijn, zou Dirk echt wel hebben geweten dat hij nummer vijf was. Het is dan trouwens wel vreemd dat men dat na een kleine 50 jaar, dus ca 1125-30 of wat later, niet meer wist. In de gravenreeks die in de Kroniek van Egmond (dus niet de Annalen) staat opgeschreven komt Dirk IV wel voor, maar die dateert uit de dertiende eeuw. Deze zou zijn genomen uit het verloren gegane Egmondse Kalendarium. Daarin werd de dood van diverse graven en hun familie vermeld en waar ze begraven waren omdat ze in de abdij bijhielden wanneer ze memorie-missen voor hun graven en gravinnen moesten opdragen.

gravenlijst 13e eeuw
Pagina met graven- en abtenregister uit het Chronicon Egmundanum (13e eeuw). Facsimile 15 uit O. Oppermann, Untersuchungen zur nordniederländischen Geschichte des 10. Bis 13. Jahrhunderts  III (Utrecht 1920).

Voor een kenner was dus het feit dat deze oorkonde een vervalsing was wel duidelijk, er is alleen eeuwen over geruzied over wanneer hij vervalst was. Men is er nu wel zo’n beetje uit en dateert hem ergens in het tweede kwart van de twaalfde eeuw.

Dikkie Dikkie Flo

Vroeger kreeg je op de lagere school (nu de basisschool) vaderlandse geschiedenis.  Die term heeft inmiddels een beetje oubollige lading gekregen en wordt niet meer gebruikt. In wezen is de Canon van vijftig vensters niets anders dan een moderne versie van die vaderlandse geschiedenis, maar dan veel korter. Er is minder tijd voor geschiedenis op school en als je toch een beetje een overzicht van Nederland’s verleden wilt krijgen moet je je beperken. Dat zo de samenhang tussen die 50 thema’s verdwijnt heeft men klaarblijkelijk op de koop toe genomen.

De middeleeuwen (ca 500 – ca 1500) is in dat opzicht teruggebracht tot vijf vensters:

  • Willibrord. De verbreiding van het christendom
  • Karel de Grote. Keizer van het Avondland.
  • Hebban olla vogala. Het Nederlands op schrift.
  • Floris V. Een Hollandse graaf en ontevreden edelen.
  • De Hanze. Handelssteden in de Lage Landen.

Op dit lijstje is van alles aan te merken, al was het alleen maar dat de helft van onze geschiedenis vanaf het jaar nul is teruggebracht tot 10 % van de canon. Nederland heeft echter altijd al gedacht dat de echte geschiedenis pas begon toen we ons losscheurden uit de greep van het Habsburgse rijk via de Opstand, met een hoofdletter. Alles daarvoor was donker en een moerassige barbarij.

Ik heb zelf die middeleeuwse vaderlandse geschiedenis nog op mijn lagere school gehad en ik vond het allemaal machtig interessant. Zelfs op de middelbare school kreeg ik nog te horen wat de Bourgondiërs hier deden. Kom daar nu eens om. Veel van mijn leeftijdgenoten doen daar nog nostalgisch over. Ik niet. Ik weet namelijk best wel dat de kennis die we toen kregen voorgeschoteld niet diep ging en nogal nationalistisch was. De rol van kerk en vorstenhuis waren, van welke zuil je ook was, prominent aanwezig. Dat is nu gelukkig minder, al is het nog lang niet helemaal verdwenen. En zeker het hollandocentrisme doet het nog steeds goed in de lesmethoden.

Ik behandel in dit blog juist die Hollandse geschiedenis en dan met name die van het gedeelte van Zuid-Holland rondom Dordrecht. Dat komt omdat ik vind dat er niks mis is met regionale of zelfs lokale geschiedenis. Als je echt wilt dat kinderen belangstelling voor geschiedenis krijgen (en wie wil dat niet?) moet je dicht bij huis beginnen. Als je wilt dat kinderen begrijpen hoe de geschiedenis hun eigen omgeving heeft bepaald en veranderd dan focus je op dijken, straten, rivieren, kerken, boerderijen, openbare gebouwen en de mensen die daar leefden. Dat onthouden die kinderen, want dat waren hun eigen voorouders. Hoewel… er is natuurlijk altijd import, zowel binnen- als buitenlandse.

Die voorouders van die Hollandse kinderen leefden een flink deel van het verleden onder hun eigen graven. Niet dat ze die man elke dag op straat tegenkwamen, maar mensen tussen 850 en 1555 zullen hem (en in een enkel geval haar) wel eens voorbij hebben zien komen. Al werd dat op den duur, tijdens vreemde overheersing bijvoorbeeld, natuurlijk wel minder. De onderdanen van de  graven van het eerste Westfriese, later Hollandse, huis zullen hun heer best gekend hebben. En geweten hebben hoe hij heette. De oudere lezers leerden hun namen ook nog op school. Ze hadden zelfs een ezelsbruggetje om die namen makkelijker te kunnen onthouden:

Dikkie, Dikkie, Arnout

Dikkie, Dikkie, Flo

Dikkie, Flo

Dikkie, Flo

Dikkie, Ada

Wimpie, Flo

Wimpie, Flo

Jan

Dat lijstje opdreunen gebeurt nu niet meer. Ik maak me sterk dat men nog enkele van die namen paraat heeft, en dat zullen dan vooral de lezers van het tamelijk succesvolle boek van De Boer en Cordfunke zijn. De canon laat het ook zien: van de 18 graven tussen ca 880 en 1299 is alleen de voorlaatste, Floris V, overgebleven.

U telt er 17 en dat klopt. In de tijd dat dit lijstje werd verzonnen was nog niet bekend (of doorgedrongen) dat de eerste Dikkie nog een vader had wiens naam in de bronnen was terug te vinden: Gerulf.  Dat moet dan wel in de negentiende eeuw geweest zijn, want pas aan het eind van die eeuw werd hij door de wetenschap erkend als stamvader van het zogenaamde Hollandse huis.

Dit lijstje staat dus voor de echte gravenlijst die er als volgt uitziet:Gravenlijst

Van al die graven en gravinnen zijn hier alleen de overlijdensjaren gegeven, omdat van de meesten het geboortejaar, laat staan de datum, niet bekend is. Pas bij Floris IV zijn we zeker van zijn geboorte, bij Willem II en Floris V is hij te reconstrueren, maar bij de laatste, Jan I, moeten we weer raden. Als u nu dit lijstje bewaart kunt u altijd de gebeurtenissen die ik ga noemen in dit blog in hun tijd plaatsen. Van de meeste van deze graven zijn ook de vrouwen, kinderen, broers en zussen bekend, maar daar komen we al bloggend nog wel op terug.

Maar eerst: hoe komen we aan die gegevens over die graven?