Dordrecht en zijn geschiedenis 3

statenzaal

Over de meer verborgen geschiedenis van de stad moet je de meeste Dordtenaren maar niet vragen. Ja, we zijn de oudste stad van Holland, of was het nou Nederland? Maar hoe oud? En hoe dat kwam? De wat meer geïnteresseerde Dordtenaar kan nog wel een paar jaartallen en namen opnoemen:

                1421      St. Elisabethsvloed

                1457      Grote stadsbrand (als die tenminste is blijven hangen…)

                1572      ‘Eerste vrije statenvergadering’

                1619      Nationale synode en de Statenbijbel

                1672      Jan en Kees de Witt ‘vermoord’

In de 18e eeuw gebeurde hier niks en alleen een enkeling weet dat op 5 oktober 1811 Napoleon hier nog door de havens is gevaren. Dat is het zo’n beetje. De stad heeft daarom al enkele jaren geleden een soort herdenkingskalender op internet gezet: de Dordtse historische kalender.

Daarin kan je zien hoe lang een sportclub of winkel al in Dordrecht is gevestigd en dus een jubileumfeestje verdient. Of hoelang geleden een belangrijke Dordtenaar is geboren of overleden zodat we hem of haar op tijd kunnen gedenken. Daarin staan ook wat stedelijke herdenkingsmomenten opgenoemd. Zo is het dit jaar 50 jaar geleden dat mijn stamboekhandel De Bengel werd geopend; ik kan het me nog goed herinneren. Ook staat ons Stadskantoor aan de Spuiboulevard er inmiddels 50 jaar; ook daar kwam ik al vanaf die tijd. Op 24 oktober aanstaande is het 75 jaar geleden dat er een geallieerd bombardement op het Merwesteinpark plaats vond (1944) en 100 jaar geleden reed hier de laatste paardentram. We hebben ook net de viering van 400 jaar Synode (1619) achter de rug en het is tegelijk 350 jaar geleden dat de eerste Statenbijbel bij drukkerij Keur van de pers kwam (1669).

Ook uit de middeleeuwen of de tijd er net na zijn er voor 2019 vierbare data bekend: 475 jaar geleden werd het bouwvallige stadhuis aan de Tolbrug naar het de Vlaamse Hal aan wat nu het Stadhuisplein heet verplaatst (1544), 500 jaar geleden werd de Van Slingelandtshof (1519) gesticht en het is ook  500 jaar geleden dat augustijner prior Hendrik van Zutphen door het stadsbestuur werd afgezet (1519) omdat hij Lutherse sympathieën zou hebben. En volgend jaar hebben we 800 jaar Dordrecht. Denken de Dordtenaren. Want zo staat het ook op de website, zoals ik in september nog schreef:

In 2020 vieren we met de hele stad dat Dordrecht achthonderd jaar geleden als eerste nederzetting in het toenmalige graafschap Holland stadsrechten kreeg. Hiermee is onze stad dan ook echt de oudste stad van (het huidige) Holland. Een gebeurtenis om niet te vergeten en om samen te vieren met activiteiten gericht op het verleden, het heden en de toekomst.

Lezers van mijn blog weten inmiddels wel beter, maar Dordrecht Marketing, al of niet gecontroleerd door b&w, weet van niks en denkt dat we toen, in 1220, stadsrechten hebben gekregen, daardoor een stad werden en daarmee tegelijk ook de oudste stad van (het huidige) Holland werden. Dat ‘huidige’ staat tussen haakjes omdat Geertruidenberg in 1213 zijn ‘stadsrechten’ kreeg,  gelukkig  nu in Noord-Brabant ligt. Toen was het echter Hollands en daar is in 2011 die hele rel  over ontstaan. Ik heb er toen niet minder dan negen blogs aan besteed en ben er later nog diverse keren op teruggekomen. Hoewel ze door duizenden mensen zijn gelezen, is de inhoud ervan nog steeds niet doorgedrongen tot de gemeentelijke diensten. Ik betwijfel zelfs of het Dordtse college van b&w of de lokale cultuurbobo’s mijn schrijfsels kennen. Als dat zo is hebben ze ze in ieder geval niet begrepen.

Ik denk dat dit typerend is voor de omgang met de eigen geschiedenis door Dordtenaren. En dat dat niet alleen geldt voor de gemiddelde burger, maar ook voor de bestuurlijke elite of de culturele bovenlaag. Er zitten diverse kanten aan die ik niet anders kan ontleden dan door me te bedenken wat hier de oorzaken van kunnen zijn.

  • Men kan niet begrijpend lezen
  • Men kan niet van eigen vooroordelen of traditionele kennis loskomen
  • Men weigert wetenschappelijk bewezen feiten te erkennen uit botte eigenwijsheid
  • Men heeft een hekel aan kritiek en weet niet hoe ermee om te gaan. Standaard is:
    • Negeren
    • Op de man terugspelen
    • Met drogredenen of onbewezen tegen-stellingen komen
    • Of, en dat vind ik eigenlijk de ergste: het allemaal niet boeiend vinden

Intussen heb ik wel dikwijls het gevoel of ik tegen de bierkaai of windmolens vecht. En als ik een sombere bui heb (dat komt gelukkig weinig voor) of ik omgeven wordt door heel onwetende mensen dan raak ik wel eens gefrustreerd.

Het hele gedoe rondom de zogenaamde ‘Eerste Vrije’ statenvergadering is een prima voorbeeld van hoe men tot in de hoogste ambtelijke en culturele gelederen zijn  poot stijf hield na gekozen te hebben voor een wel heel onhistorische interpretatie van deze vergadering. Die was louter bedoeld om Willem van Oranje financieel en moreel te helpen met het organiseren van het verzet tegen de opgedrongen Spaanse  overheersing. Ten onrechte werd daar het ontstaan van een klimaat van gewetensvrijheid en godsdienstige verdraagzaamheid aan opgehangen, terwijl duidelijk in de notulen staat dat beslissingen op dat gebied zouden moeten wachten tot de Staten Generaal bij elkaar zouden komen. Dat is er nooit van gekomen, dus dat Nederland zo’n tolerant land werd moet een andere oorzaak hebben. En op een ander tijdstip hebben plaatsgevonden. Als het dat is is tenminste…

Prof. Dr. Judith Pollmann

Toch is er een glimpje hoop aan de horizon verschenen. Ter gelegenheid van het onthullen van het controversiële standbeeld van Willem van Oranje jongstleden 9 oktober 2019 kwam er een boekje uit met de titel ‘Willem van Oranje en de Eerste Vrije Statenvergadering’. Hierin schreef prof. dr. Judith Pollmann, een zeer deskundige historica op het gebied van vroeg-moderne geschiedenis van Nederland een hoofdstuk getiteld: ‘De statenvergadering en de herinnering’, waarin ze het omgaan met deze historische gebeurtenis door de eeuwen beschrijft. Dat ging dus van kwaad tot erger; er werd van alles aan die vergadering opgehangen. Met name het volkomen belachelijke idee dat daarmee in 1572 Nederland begon ontwikkelde zich gedurende die eeuwen. Toen er ter gelegenheid van de 400-jarige herdenking van de statenvergadering in Dordrecht een congres plaats vond, hield een van de sprekers, de Leidse historicus Juliaan Woltjer, de luisteraars al voor dat dat onterecht was:

Een zekere simplificatie van het zeer complexe proces is moge­lijk, maar er is een – helaas vrij hoog – niveau waar beneden simplificatie vervalsing wordt. Wanneer de geschiedwetenschap om brede groepen aan te spreken, beneden dat niveau afdaalt, verliest zij m.i. inderdaad haar functie.

Hij was niet bang om het woord ‘vervalsing’ te gebruiken, net als ik deed in mijn blog van 22 november 2016.

Maar ook toen werd er niet naar de stem van de rede geluisterd. Sterker nog: het idee dat in Dordrecht in 1572 het tolerante Nederland ontstond werd in 2013 nog eens extra aangewakkerd in een herdenkingsrede over het gebeurde door Herman Pleij, “emeritus-hoogleraar in de letterkunde van de Middeleeuwen en zelfverklaard kenner van de Nederlandse identiteit”, zoals Pollmann hem noemt.  Ten onrechte dus, zoals Herman van Duinen (sinds 2013) en ik (sinds 2016) hebben aangetoond. Prof. Pollmann lijkt dat idee inmiddels ook omhelsd te hebben want ze schrijft:

Prof. Dr. Herman Pleij.

Aangemoedigd door Pleijs redenaarskunst en plannen voor een nieuwe museale opstelling in het Augustijnenklooster ging het stadsbestuur aanvankelijk ver mee in deze nieuwe retoriek.

Met name dat woordje retoriek is een behoorlijk ernstige kritiek tussen twee professoren onderling. Het wijst in dit verband op manipulatie van de geschiedenis; een ernstige beschuldiging. Zij vult dat aan door een mededeling die mij wat hoop geeft voor een omslag in het denken over Dordrechts eigen geschiedenis. Maar ik houd mijn adem niet in….

Ze schrijft:

Inmiddels is ook het stadsbestuur zich ervan bewust dat het daar­mee wel erg ver afdwaald van de historische gebeurtenissen: het Hof van Nederland wordt opnieuw ingericht.

Het zal mij benieuwen.

(met dank aan Herman van Duinen)

Dordrecht en zijn geschiedenis 2

We hebben er dus een standbeeld bij. En dat hebben we geweten. Sinds 10 oktober jl staat een drie meter hoog beeld van prins Willem I van Oranje voor de achtermuur van het huis Berckepoort uit de 16eeeuw (met oudere onderdelen en fundamenten). Het is, volgens kenners, het 67steof 68ste al of niet in opdracht voor de openbare ruimte gemaakte driedimensionale  kunstwerk. Dat gebeurt al sinds de 19e eeuw, maar regelmatig sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw. Aanvankelijk werd ongeveer om de paar jaar ergens een nieuw beeld opgericht, vooral nog herdenkingsmonumenten in verband met de laatste oorlog, later kwamen ze frequenter. Soms elk jaar één en er waren jaren met onthullingen van twee (1988, 1991, 2004), drie (1990, 1998, 2008, 2009) en zelfs vijf beelden (1983, 1985, 1999). Cor van Gulik, Dordts beeldhouwer en graficus, is met zes beelden de topper als het om geplaatste kunstwerken gaat.

De meeste staan vrij in de ruimte, een zestal zit tegen een muur of muurtje. De meeste zijn ook tamelijk neutrale, nogal brave kunstwerken die soms toch echt een verschil in hun omgeving maken en waaraan de buurt, na wat gemor in het begin, toch op den duur aan gehecht raakte. Van al die standbeelden zijn er echter maar vijf die een historisch persoon herdenken. En dan zou het gaan om mensen, allen mannen, die iets voor Dordrecht betekend hebben of die iets met Dordrecht hadden.

Het oudste beeld (1862) is dat van Ary Scheffer, een schilder die in zijn tijd nogal een fenomeen was in Parijs, maar die hier werd geboren (1795-1858). Hij vertrok echter al op twee-jarige leeftijd uit Dordrecht en is bij mijn weten nooit terug geweest. Hij was wel erg beroemd en na zijn dood kreeg hij daarom in zijn geboortestad dat beeld. Het staat nog steeds op de oorspronkelijke plaats, de Beurs (men noemde hem vroeger Aoi van de Beurs), die bij die gelegenheid tot Scheffersplein werd omgedoopt. In mijn ogen staat hij er een ontspannen, maar een beetje pedant bij: kijk mij eens…

Het in tijd daarop volgende historische beeld is dat van de gebroeders De Witt, of Jan en Kees de Witt op de Visbrug, zoals ze hier worden genoemd. Ook zij waren zonen van Dordrecht en hebben een flinke rol gespeeld in de politiek van de 17e eeuwse republiek, tot ze beide in 1672 in Den Haag werden gelyncht door een Oranjegezinde groep dronken en opgejutte Haagse schutters. Bovenop de sokkel zit Johan in zijn zetel te somberen en Cornelis leunt er een beetje verveeld tegenaan. Het kunstwerk is door Toon Dupuis ontworpen en in brons uitgevoerd en werd in 1918 onthuld. Oorspronkelijk had er een beeld van prins Willem III moeten komen, dus van de man onder wiens bewind (en wiens medeweten?) de gebroeders werden vermoord, maar protesten uit de stad voorkwamen dat. Toen wel. Tegelijk werd in Den Haag op de Plaats, het pleintje waar hij en zijn broer waren afgemaakt, ook een standbeeld van Jan de Witt alleen onthuld.

Daarna was het wat historische standbeelden betreft een hele tijd stil. In 1979 volgt dan de plaatsing en herplaatsing van het beeld van graaf Dirk IV die hier in 1049 sneuvelde. Ik heb daar in eerdere blogs aandacht aan besteed. Hij wordt hier liefkozend Dirrekie genoemd, al is hij niet zo klein als men denkt.

Tot aan de top van zijn helm is het toch 1.85 m, dus hij is ongeveer 1.80 m lang, wat een nogal flinke, on-middeleeuwse lengte is.  Ook dit standbeeld is net als het recent geplaatste een geschenk, in dit geval van de bank Mees & Hope. De toenmalige archivaris en een historicus hadden tegen de bank gezegd dat de graaf “een belangrijke aanzet [zou] hebben gegeven tot het ontstaan van de stad Dordrecht”.  Hoe dat mogelijk is als hij hier alleen maar is gesneuveld is de vraag. Van hem zijn geen stadsbevorderende maatregelen bekend en dat was in 1049 ook nog helemaal niet aan de orde. Het is trouwens wel bijzonder dat enkele wetenschappers dat in 1978 nog wel dachten.

Vervolgens moeten we een hele tijd wachten voor er weer een bekende Dordtenaar in een beeld wordt herdacht. Deze keer tot 2006 toen de schilder Aelbert Cuyp zo werd vereerd. Ik zeg daar verder niks over, want als u het ziet en weet dat het beeld hier het nikkelen fruitbaasje van Dordt wordt genoemd, weet u waarom. Wie het echt graag van dichtbij wil zien moet naar het brede gedeelte van de Vriesestraat aan de rand van het centrum.

En dan komen we bij de laatste aanwinst. Ook over dit beeld heb ik uitgebreid geschreven.

Het beeld is geschonken door de Prins Willem de Eerste Herinnerings-Stichting en eigenlijk was in 2016 alles al in kannen en kruiken voor de Dordtse bevolking ermee werd geconfronteerd. Of mijn blog ertoe aangezet heeft weet ik niet, maar langzaam kwamen er protesten op gang over dit voornemen. Het belangrijkste was dat in de stad van Jan en Kees de Witt geen standbeeld van een Oranje paste. Al heeft Willem III (achterkleinzoon van Willem de Zwijger) niet fysiek meegedaan aan het lynchen van de gebroeders, “vastgesteld is dat de prins ervoor zorg droeg dat de moordenaars niet werden vervolgd en beloond werden met jaargelden en ambten”. Ook zou hij van tevoren overleg gehad hebben met mensen die samenspanden om de De Witten te vermoorden en zou hij geweigerd hebben pamfletten die daartoe opriepen te verbieden.

Het was natuurlijk al veel te laat om de plaatsing van het beeld te voorkomen. Men kreeg nog even ‘inspraak’ in welk van de vier ontwerpen het zou worden en koos natuurlijk het meest traditionele ervan.

Arie Schippers mocht aan de gang en kon op  9 oktober jl  prinses Beatrix zijn beeld zien onthullen. Helaas werd de ceremonie wat verstoord toen de aanwezige burgemeester van Oudewater, een oud-Dordtenaar en burger-raadslid alhier, concludeerde dat zijn stad niet in het rijtje van steden die de statenvergadering van juli 1572 hadden bijgewoond op de sokkel van het beeld voorkwam. De burgemeester van Dordrecht putte zich uit in verontschuldigingen en beloofde dat de naam er alsnog op zou komen. Maar dan wel om een hoekje, want op de voorkant was geen plaats meer. Blamage.

Dat werd nog erger toen de kunstenaar, Arie Schippers, beweerde dat Oudewater er niet op hoorde, want die stad had in 1572 geen stemrecht gehad op de statenvergadering. Ik kon niet anders dan hierop inspringen, want dat was grote onzin. Oudewater, dat al diverse keren bij statenvergaderingen aanwezig was geweest had het volste recht daartoe. Hij behoorde tot de zogenaamde kleine steden van het zuider-kwartier (je had ze ook in het noorder-kwartier oftewel Noord-Holland) en deed mee met de besluitvorming als het hun aanging. En zo ging dat ook in de bewuste statenvergadering: alle gedeputeerden bevestigden Willem van Oranje als stadhouder, keurden het geven van veel geld voor zijn leger goed en stelden Lumey aan als generaal van de staten in de opstand tegen de Spanjaarden. Zo staat het in de notulen: alle gedeputeerden stemden voor, inclusief de burgemeester en de pensionaris van Oudewater.

Bovendien hadden buiten de grote steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam en Gouda (Delft en Amsterdam waren er in 1572 trouwens niet bij) geen van de andere steden officieel stemrecht. Dat kwam pas een jaar of wat later, toen in het geheel 18 steden mochten stemmen. Statenvergaderingen waren er vanwege de oorlog een aantal jaren niet meer en eer ze weer begonnen was Oudewater in 1575 volkomen afgebrand en de bevolking uitgemoord door Spaanse huurlingen. Vanaf die tijd is het stadje nog wel beroepen in de vergaderingen maar kreeg het geen stemrecht meer.

Dat het in 1572 geen stemrecht had was dus een smoes van Arie Schippers (van wie zou hij dat gehoord hebben?), want zelfs als dat zo geweest was hadden ook Alkmaar, Edam, Enkhuizen, Hoorn, Medemblik en Monnickendam (noorder-kwartier) en Gorinchem (zuider-kwartier) niet op de plint moeten staan. Dat je zo je blunder recht moet praten is dus het gevolg van slordigheid van de organisatie die zo’n beeld hier naartoe wil halen. En van de onkunde bij de verantwoordelijken over de politeke situatie in het begin van de Opstand. Daarvoor had Dordrecht dus een historicus in moeten schakelen. Dat het dan nog verkeerd kan gaan zie je aan Dirrekie, maar nu was dat echt niet nodig geweest. Dordrecht heeft weer eens een flater geslagen door geen historicus voor zoiets te raadplegen.

Toen ik in een interview hierover gevraagd werd voor wie ik dan wel een standbeeld zou willen oprichten heb ik graaf Dirk VII (graaf 1190-1203) genoemd, al ga ik daar echt geen campagne voor voeren. Hij heeft werkelijk wat voor Dordrecht gedaan door stadsrechten te schenken, omdat hij zag wat voor potentie de stad als handelscentrum had. Zijn broer Willem I (graaf 1208-1222) heeft daar in 1220 nog eens het keurrecht – het recht om eigen wetten te maken zonder de graaf daarom te hoeven vragen – aan toegevoegd. Toen was het hek van de dam en kon Dordrecht onbeperkt groeien tot de belangrijkste stad van Holland. Ik kom daar later nog op terug. Maar hieruit blijkt toch weer dat niet alleen bij monumenten, maar ook bij kunst in de openbare ruimte, de kennis van geschiedenis in Dordrecht beperkt is. Men komt ook niet op het idee een historicus te vragen hoe het dan wel zit. Of men vraagt de verkeerde. En als men dan wil weten hoe Dirk eruitzag kunnen ze bij mij aanbellen, want ik weet dat…

Dordrecht en zijn geschiedenis 1

Naar aanleiding van diverse herdenkingen van historische gebeurtenissen en het plaatsen van een standbeeld dat niemand wilde in de stad Dordrecht ben ik gaan nadenken over de houding van de Dordtenaar (en hierbij betrek ik ook vrouwen) en zijn gemeentebestuur en culturele elite ten opzichte van zijn geschiedenis. En wat dat voor gevolgen heeft gehad voor de stad en nog heeft en op de beleving daarvan door bewoners en bezoekers. Hoe lang deze serie blogs gaat worden weet ik nog niet, dus dat zien we vanzelf. Misschien dat het onderzoek en het resultaat mij en de lezers wat duidelijkheid zal verschaffen. Reacties en aanvullen zijn welkom.

De Dordtenaren die ik ken – en dat zijn er nogal wat – hebben een nogal dubbele verhouding met de geschiedenis van hun stad. Aan de ene kant zijn ze best trots op hun aantrekkelijke historische centrum, maar aan de andere kant kan het de meesten geen lor schelen hoe er hier met de geschiedenis wordt omgegaan. En dan bedoel ik van gemeentewege, vanuit de politiek en de ambtenaren, stadsmarketing, erfgoedorganisaties of cultuurbobo’s. En die houding gaat ver terug. Daarom was er zo goed als niemand die protesteerde toen halverwege de 19e eeuw de vestingmuren en poorten en diverse historische gebouwen werden gesloopt om ruimte te maken voor het verkeer. Dat kan natuurlijk hebben gelegen aan de onkunde en algemene ongeïnteresseerdheid voor het verleden uit die tijd.

Stadsarchitect Itz (1799-1869) had er echter wel belangstelling voor (ondanks dat hij die lelijke neo-klassieke gevel voor ons echt-gotische stadhuis had gezet) en heeft er ook voor gezorgd dat veel ouds voor het verdween door Jan Rutten (1809-1884) in potlood, pen en aquarel voor het nageslacht werd vastgelegd. Zo kunnen we nog steeds zien wat er toen voor eeuwig verdween. Na de dood van Itz nam Simon van Gijn (1836-1922) de opdrachten over en startte de verzameling Atlas Dordracum Illustratum, die nu nog een geweldige schat aan door Rutten prachtig getekende en geschilderde monumenten bevat. De kunstenaar schonk zijn hele werk, toen zijn ogen achteruit gingen, aan Van Gijn. Het heeft de afbraak helaas niet voorkomen.

Een bredere, landelijke waardering voor monumenten ontstond pas nadat Victor de Stuers in 1873 het artikel ‘Holland op zijn smalst’ in De Gids had gepubliceerd. Daarin kaartte hij het gebrek aan belangstelling voor ‘kunstmonumenten’ in Nederland aan.

Hoe het met de kunstmonumenten hier te lande gesteld is, is aan de meesten en inzonderheid aan hen die officieel geroepen zijn daarvoor te waken, geheel onbekend; evenmin vormt men zich een denkbeeld van het moreel en materieel belang der kunst, en een zware nevel bedekt de vraag wat er behoort en wat er kan gedaan worden.

Het werd de aanzet tot het oprichten in 1875 van wat nu Monumentenzorg heet. Het belang van monumenten (en daar verstond men niet alleen gebouwen onder, maar ook diverse andere nationaal belangrijke kunstwerken) voor ons geschiedenisbesef drong maar langzaam door. Schoorvoetend werden in diverse steden historische verenigingen opgericht die al snel begonnen met het inventariseren van hun monumentenarsenaal. Dordrecht was in 1892 aan de beurt. In dat jaar werd de vereniging Oud-Dordrecht opgericht door o.a. zulke coryfeeën als mr. Simon van Gijn, kunstschilder Bas Veth en stadsarchivaris mr. dr. Jacob Cornelis Overvoorde.

Al die verenigingen waren trouwens clubjes bestaande uit leden van de stedelijke elites; het is wel zeker dat de middenstand en de werkende klasse geen enkele belangstelling voor het beschermen van ouwe meuk had. Niettemin hebben deze verenigingen vanaf ongeveer 1900 een flinke invloed gehad op het bewaren van het landelijke materiële erfgoed.

Oud Dordrecht heeft echter in de jaren ’60 van de vorige eeuw niet kunnen voorkomen dat nog eens een tweede afbraak van onze binnenstad plaatsvond. Hoogstens hebben  ze het bewaren van mooie Dordtse gevels bevorderd, die vervolgens voor nieuwe rijtjes in de Hofstraat en de Nieuwstraat werden herplaatst. En we kregen een Grote Markt, een Statenplein en een Spuiboulevard en diverse verbrede (en dus half of heel afgebroken en herbouwde) straten. En het zo geliefde postkantoor ging plat. Eindelijk kwam, onder andere daardoor, nu ook de gewone Dordtenaar in opstand, maar inspraak was in de jaren ’60 nog echt niet zo in het maatschappelijk debat doorgedrongen als nu (is dat zo?). Er werd dus niet naar hen geluisterd en er werd gesloopt. De binnenstad moest bereikbaar blijven en dus kreeg de auto voorrang.

Afbraak bij de Tolbrugstraat Waterzijde, Foto begin jaren ’70, Regionaal Archief Dordrecht 131-552-720052.

Tot burgemeester Van der Lee de verdere plannen begin jaren ’70 afblies. Daarna werden er  parkeergarages gebouwd, pleinen autovrij gemaakt en kwamen er zelfs pollers om de auto nog verder terug te dringen. De binnenstad werd weer bewoonbaar en flats en Van Dam-eenheden vulden de gaten op. De rijks- en stedelijke monumenten (ongeveer 2000 stuks inclusief beeldbepalende panden) werden beter onderhouden en gerestaureerd en geliefd bij de beter gesitueerde stedeling. Er gingen zelfs stemmen op om een meer elitair winkelbestand te gaan bevorderen om het grote geld naar Dordrecht te lokken. Tot de crisis kwam, met als nasleep het veranderende  winkelgedrag. Lege etalages, failliete winkelketens, telefoonwinkels die de grond uit schoten en pop-up stores met ultra-goedkope tinnef, die na een paar jaar weer verdwenen.

En dan hebben we het nog maar over het uiterlijk van onze monumentale stad.