Leven met de middeleeuwen 1

Voorafgaande aan de publicatie van mijn nieuwe boek, De oudste stad van Holland. Opkomst en verval van Dordrecht 1000-1421, (zie hiernaast) wil ik de lezers van dit blog vertellen waarom ik zo met die middeleeuwen bezig ben en waarom ik er op deze manier over schrijf. Ik ben van plan tot eind mei een klein serietje te maken over de bedoelingen die ik met mijn manier van doen heb en hoe ik daartoe gekomen ben. Hopelijk beantwoordt dat tegelijkertijd een aantal van de vragen die ik de afgelopen jaren van u kreeg.

Dit is een versie van Karel
de Grote zoals ik die in
1962 nog tekende.

Al sinds de derde klas van de lagere school (groep 5) heb ik wat met de middeleeuwen. Ik was toen 8 à 9 jaar en het was 1957. Meester Saaltink kon boeiend vertellen en tekende het schoolbord vol met figuren uit het verleden: een bataaf, een romein, Karel de Grote, een ridder, etc. Thuis tekende ik die uit mijn hoofd na en voor vriendjes moest ik dat nogal eens herhalen. Het was een soort party-trick die me van pas kwam om een zekere onschendbaarheid ten opzichte van pestkoppen te krijgen.

De verhalen die de meester (en later diverse andere onderwijzers en leraren) me vertelde maakten diepe indruk op me. Zeker als ze over ridders en kastelen gingen. Ik heb nog lijstjes van mijn boekenbezit van toen ik een jaar of 10 was en daar figureert al een boek over Koning Arthur en zijn ridders in. Dat was goed gezien van mijn ouders, die dat als gewone arbeiders toch maar deden. Er was ook een stripboek van Johan bij (later met Pirrewiet) dat De nederlaag van Basenau heet en dat, zoals de kenner weet, ook in een soort middeleeuwen speelde.

Met mijn vriendjes was ik dan ook al gauw in de weer met ‘riddertje spelen’. De jongens met wie ik speelde hadden wel hun ideeën over cowboys en indianen, maar niet  zozeer van ridders, dus ik had nogal wat uit te leggen. Toen al. De commercie was in die laten jaren ’50 al op deze trend gedoken en leverde pakketjes van plastic ridderhelm, schild en zwaard in schede. Die helm paste me niet, want ik had en heb een bijzonder groot hoofd, het schildje stelde niks voor en het zwaard sloeg bij de pareerstang al snel dubbel, omdat het daar te dun was. Sommige jongen staken er daarom een tak of een latje in. Ik maakte echter van resthout uit mijn vaders knutselhoek een houten zwaard, dat met gemak die plastic dingen dubbel sloeg, ook als er een tak in zat. Dat vonden mijn vriendjes niet leuk. Ik had ook al snel in de gaten dat je een ‘zwaard’ niet alleen hoefde te gebruiken als wild rondgezwaaid hakwapen, maar dat er ook mee kon prikken. Als mijn tegenstanders al een schild gebruikten lieten ze hun verdediging ook altijd helemaal open en kon je goed door het gezwaai heen steken. Praktisch, maar geheel zonder voorbeeld, want ik had dat nog nergens kunnen zien.

Ook kreeg ik van mijn tante, die in Duitsland woonde, een bamboe boog met houten pijlen, waaraan rubber doppen zaten. Die kon je hier niet krijgen. Zelfgemaakt pijl-en-bogen braken altijd, maar die van mij was onbreekbaar en schoot verder dan alle andere. Je reinste Robin Hood, al had ik daar toen nog niet van gehoord. Pijlen werden destijds bij ons in  Sliedrecht trouwens van zo recht mogelijke takken gemaakt, met een uitgehold stukje vliertak als punt erover geschoven, maar die dingen vlogen alle kanten op. Mijn boog schoot recht,  tot de pijlen op den duur kwijt raakten in hoog gras of struikgewas.

Een grote inspiratiebron toen ik inmiddels in de zesde klas zat was de Engelse tv-serie Ivanhoe die vanaf 1961 in Nederland werd uitgezonden. Wij hadden nog geen tv, maar ik zag hem, min of meer regelmatig, bij mijn oma. Ik was er weg van. Zoiets hadden we hier nog nooit gezien: echte ridders op paarden en met helmen met deinende pluimen erop en zwaaiende zwaarden die schurend uit schedes werden getrokken: dzzzzjingggg! We gingen dat natuurlijk direct naspelen, maar eigenlijk was ik daar al een beetje te oud voor: ik werd in juni 13. Ik werd er ook door leeftijdgenoten op aangekeken dat ik met buurjongens van 10-11 speelde; kinderachtig. Dus het plezier van riddertje spelen ging eraf. Zeker toen ik in september naar de HBS ging was het helemaal afgelopen.

Op de middelbare school kwam ik eigenlijk pas echt met onze geschiedenis in aanraking via meneer Buurman, een verlegen geschiedenisleraar, die heel goed kon vertellen. Ik heb hem alleen maar gehad in het tweede jaar HBS, maar dat was wel het jaar waarin de middeleeuwen werden behandeld. Helaas zat ik in een rumoerige klas met nogal wat lastige zittenblijvers die de verteluurtjes zo verstoorden dat Buurman het regelmatig opgaf en strafwerk uit ging delen. Inmiddels had ik me van mijn ouders mogen abonneren op de sinds 1960 verschenen encyclopedie Sesam Wereldgeschiedenis in 18 pockets, want ze merkten wel dat geschiedenis mijn grote belangstelling had. Ik heb ze allemaal gelezen (en er veel uit geleerd), maar de deeltjes 6 en 7 die over de middeleeuwen gingen waren voor ik ze uiteindelijk, nog niet eens zo lang geleden, weggooide bijna stukgelezen. Elke paar maanden werd een deeltje toegestuurd en toevallig kwamen die twee net voor ik bij meneer Buurman belandde uit. Ik kwam dus al een beetje beslagen ten ijs.

Links de heer Laureyssen en rechts meneer Buurman

Dat had ook effect bij andere vakken. Zo moesten we bij meneer Laureyssen van Nederlands regelmatig een opstel schrijven. We mochten dan kiezen uit enkele titels en daar dan 2 of 3 velletjes van een schrift over vol schrijven. Zo koos ik “Een postduif vloog naar Bordeaux”. In plaats van een verslag van wat duivenmelkers doorstaan als hun doffer maar niet het hok in wil (wat ik elke zondag bij ons achter aanhoorde), schreef ik een roman over een beleg van een Frans kasteel door Engelsen tijdens de honderjarige oorlog. Daar had ik namelijk net over gelezen in de Encyclopedie. Die Engelsen verschalkten een rustende duif met een boodschap voor de belegerden, waardoor er iets dramatisch moest gaan gebeuren. Ik heb dat verhaal die avond echter niet afgeschreven, want ik moest naar bed. De volgende dag leverde ik 13 pagina’s in. Meneer Laureyssen, een gemoedelijke Brabander, bekende dat hij het opstel niet helemaal uit had gelezen (hij was tot pagina 9 gekomen), maar hij vond het zo’n leuk verhaal dat hij me een 8,5 gaf. Dat heeft mijn cijfer voor Nederlands, dat altijd zo rond de 6 hing, dat jaar nog flink opgewaardeerd.

Zulke dingen dus. Inmiddels heb ik de vier dikke delen over de Hundred Years War van Jonathan Sumption hier in de kast staan en gelezen. Ik heb daarbij wel gezien dat mijn verhaal niet echt realistisch was en dat ik de Franse koning toch wat te negatief had neergezet, maar het had op de een of andere manier wel kunnen gebeuren. Alleen werden zulke gebeurtenissen meestal niet door de chroniqueurs opgeschreven, laat staan dat ze in de echte bronnen voorkomen. Intussen was ik  door dat schrijven en enkele andere dingen die me opvielen wel op een paar praktische vragen gestuit. Daar gaat het volgende blog over.

Wordt vervolgd.

4 antwoorden op “Leven met de middeleeuwen 1”

  1. Ik denk ook met veel plezier aan de heer Buurman terug. Twee jaar les van hem gehad. Mythologie en geschiedenis. Zijn optreden als Galilei (en toch draait zij) staat me nog steeds bij. De bijna 1500 afleveringen van Dordt Eigen-Aardig in het Vrije Volk later in De Dordtenaar en Ad/De Dordenaar zijn deels toch aan hem te danken.

    1. Precies, Jaap. Ik ben hem nog eens in de trein tegengekomen en heb hem toen verteld hoe dat jaar les van hem mijn leven heeft bepaald. Hij kon alleen maar blozen. We hebben toen nog een leuk gesprek gehad.

  2. Als ik dit lees, herken ik opnieuw dat bepaalde leraren of leraressen zo’n verschil kunnen maken, dat je dit je hele leven bijblijft. Zo had ik in de 5e klas lagere school een meester De Vries, die ons een eigen krant liet maken van een week artikelen die in oude kranten geplaatst waren. Ik vond het enig om te doen en zat thuis ijverig te knippen, te puzzelen en te plakken. Op de HBS in Rotterdam ging ik in de redactie van de schoolkrant ’t Stocksche * (van Van Oldenbarnevelt) . Hoewel ik eerst in de horeca als receptioniste werkte en pas later lerares werd, was ik helemaal op mijn plaats in de redactie van de Stem van Dordt (toen nog onafhankelijk). Ik vond het heerlijk om stukkies te schrijven en een keer in de week te puzzelen en te plakken. Ik ben de meeste van mijn leraren dankbaar dat ze me zagen! Dat is namelijk het belangrijkste voor een leerling: gezien te worden op een positieve manier en uitgedaagd te worden zijn of haar taleneten te tonen.

  3. Je bent dan wel net iets meer dan een handvol jaren ouder dan ik maar je verhaal en ervaringen zijn heel herkenbaar.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.