Na vijf jaar wonen in de binnenstad Dordrecht verhuisde ik, pas getrouwd, in 1979 naar Oud Krispijn. Dat was de eerste wijk die in het begin van de 20ste eeuw over de spoorlijn op voormalig Dubbeldams grondgebied werd gebouwd. Het was een echte arbeiderswijk tussen de Brouwersdijk en een voormalige landweg, de Krispijnseweg. In 1988 verhuisde ons gezin, omdat we meer ruimte nodig hadden, naar de wijk Nieuw Krispijn aan de andere kant van de Krispijnseweg. Die had als ruggegraat de Dubbeldamseweg, de oeroude uitvalsweg naar het dorp van die naam. Daar stonden, naast arbeiderswoningen, ook middenstandershuizen. De meeste waren boven- en benedenwoningen, maar ze waren net wat hoger en ruimer dan de andere. Zoöok ons huis aan die Dubbeldamseweg. We braken trouwens het muurtje tussen de twee halletjes door en zo hadden we een dubbelhuis.
Omdat ik toen in deeltijd op het Gemeentearchief werkte en onderzoek leerde doen, had ik al gauw uitgevonden dat ons huis in 1913, onder één kap met twee andere, door aannemer/timmerman Van Welzenes van ’t Stek was gebouwd. Ik leerde ook dat er een hoofdonderwijzersgezin boven woonde en onder zijn dochter en schoonzoon. Later woonden er kleinkinderen op die beide verdiepingen en van zijn kleindochter hebben wij het huis gekocht. We waren en zijn er nog steeds heel blij mee.
Nieuw Krispijn is een leuke wijk, zeker het oudste, oostelijke deel. Het is er levendig, maar niet te… Er zijn behoorlijk veel winkels, al zijn het er nu lang niet zoveel meer als toen we er in 1988 kwamen wonen. De architectuur, ook die van de arbeiderswoningen, is een mengsel van Fin de Siècle en Art Nouveau, maar dan op z’n Hollands. De huizen dateren vooral van de periode 1904-1914. Bovendien staan er nog rijtjes nieuwe zakelijkheid in baksteen uit de vroege jaren twintig tussen. Dikwijls, net als veel van de oudere huizen gebouwd door baas Hoek die in de hoek tussen de Alexanderstraat en de Frederikstraat zijn bedrijf had op een groot terrein met loodsen. Het is er ook behoorlijk groen; de meeste straten hebben wel bomen en we liggen tussen de Algemene Begraafplaats (1829) en het Weizigtpark (1948). En de spoorlijn. Pas na de oorlog werd het open stuk tussen de Frederikstraat en de Krispijnseweg volgebouwd met de typische jaren vijftig revolutiebouw, die nu langzamerhand gerenoveerd is, soms afgebroken is en opnieuw bebouwd wordt met modernere architectuur.
Ons wijkje, Nieuw Krispijn Oost, is op het eerste gezicht ook mooi, want we hebben hier best aparte huizenrijen staat. Op het eerste gezicht, schreef ik. Als je beter kijkt, zoals ik tijdens corona op mijn wandelingen heb ervaren, is er nogal wat mis gegaan, vooral sinds de jaren 80 en de grote doe-het-zelf-explosie. De arbeidershuizen waren nogal klein en donker, met alleen een begane grond en een zolderverdieping onder een schuin dak. Daar werden dus dakkkapellen op gezet. Ramen werden groter gemaakt en kregen op den duur ook plastic kozijnen. Het glas-in-lood in de bovenramen verdween. Voordeuren, dikwijls mooi geprofileerd en voorzien van siersmeedwerk, werden vervangen door bij de bouwmarkt gehaalde ‘staldeuren’ en profieldeuren met nep glas-in-lood. De laatste tijd, met glas-in-lood-hobbyisten die aan de weg timmerden, werd, volkomen afwijkend in stijl, in de plastic bovenramen soms weer gekleurd glas geplaatst.
Nou had ik dat best wel regelmatig opgemerkt; ik heb mijn ogen niet in mijn zak zitten en ik fietste hier ook nogal eens rond. Maar ik kon niet merken dat er iemand ooit over viel of de opmerking maakte: mag dat allemaal wel? Er staan een paar gemeentelijke monumentjes in de wijk waar de Welstandscommissie en Monumentenzorg toezicht op houdt. Geen van beide instanties heeft echter ooit iets laten horen toen de eigenaars (en ook de huisjesmelkers die in de grotere panden kamers verhuurden) hun plannen voor aanpassingen uitvoerden. Ik weet inmiddels dat er echt niemand van die gemeentelijke diensten door de wijk rijdt om te zien of er wat mis gaat. Desgevraagd vertelden de dames van Monumentenzorg me dat ze best betere bescherming van ons wijkje zouden willen, maar dat er geen geld en geen animo voor is. De binnenstad en de 19e eeuwse schil zijn beide beschermd stadsgezicht en daar staan de meeste van onze bijna 2000 monumenten (we zijn de 8ste monumentenstad van het land) en daar komen de toeristen op af. Die zie je niet op de Dubbeldamseweg, al komt er in het hoogseizoen wel eens een backpacker langs die verbaasd van zijn/haar routekaart opkijkt. Dat zie ik namelijk vanuit mijn werkkamer in de erker op de eerste etage.
De corona-periode was wat dat betreft een extra ogenopener. Ik had de tijd en de rust om op m’n gemak door de wijk te lopen en iets te doen wat ik me al jaren had voorgenomen: foto’s maken. En toen schrok ik toch wel. Tegelijk kwam ik er achter dat het Gemeentearchief (tegenwoordig heet het Regionaal Archief) bouwtekeningen en vergunningen op het internet heeft gezet van voor 1940. Ik kon aan de hand van de blauwdrukken en mijn foto’s zien wat er allemaal met de huizen is gebeurd. Al snel besloot ik dat ik er een paar voorbeelden uit wilden halen en de veranderingen te laten zien: blauwdruk, reconstructietekening en foto van nu.
Ik koos een rijtje door baas Hoek gebouwde middenstandswoningen uit 1923-24 aan de Mauritsweg, een huis op de hoek van de Mauritsweg en de Dubbeldamseweg (1908) dat grondig gewijzigd werd en het horecapand aan de Dubbeldamseweg (1905,) waar je vanaf diezelfde Mauritsweg als het ware tegenaan loopt of rijdt. Er waren geen blauwdrukken van het laatste pand, dus ik moest daar van oude foto’s werken. De tekeningen schokten Monumentenzorg. U vindt ze in de volgende blogs.
Wordt vervolgd.
De verloedering van na-oorlogse, en zelfs van voor-oorlogse wijken komt overal in Nederland voor. Om die reden is in Leiden de hele zuidelijke schil tot beschermd stadsgezicht verklaard, ook al komt daar geen toerist. Voor de rest van de stad heeft de Historische Vereniging Oud-Leiden een speciale commissie ingesteld, “Niet-beschermd Leiden” die met argusogen de ontwikkelingen in Leiden-Noord, Lage Mors, Transvaal en zelfs Merenwijk volgt en sloopactiviteiten die de spuigaten uitlopen bij de gemeente signaleert. Zo’n commissie kan Dordrecht ook wel gebruiken, met oud-aannemers, oud-raadsleden en oud-corporatiebestuurders die daardoor genoeg kennis van zaken hebben om de echt interessante, beeldbepalende panden eruit te halen en te beschermen. Idee?
Vereniging Oud-Dordrecht heeft een erfgoedcommissie. Maar die is te klein om alles in de stad goed te kunnen volgen.
Hoe klein is te klein? Wat voor tijd kost het om af en toe eens door de oudere wijken te rijden, foto’s te maken en te vergelijken wat er is gebeurd? Ik heb eerder de indruk dat men niet weet hoe je dat moet organiseren.
Daar heb je leden voor, ruim 1.200 paar ogen die een signaalfunctie kunnen hebben voor de erfgoedcommissie.
Theoretisch is dat juist. Met deze blogs (die ook aan Oud Dordrecht zijn gericht) hoop ik een reactie uit te lokken. Ik wil proberen om hier zoiets als in Leiden te krijgen.