Sporen van Sura II

Tot zover de Dikke Van der Linden, het Meertensinstituut en de Dordtse literatuur. Maar dan wordt het water in de Suraput troebel. In Wikipedia staan ineens een paar andere data voor Sura. Waarschijnlijk zijn die overgenomen van de Heiligen website van pater Dries van den Akker s.j. (nb. een medewerker van Stijn van der Linden) die haar geboorte situeert omstreeks 1270 en haar (tweede) dood in 1320. Ze zou van rijke Dordtse afkomst zijn geweest, deed aan Maria-verering en gaf haar bezit weg aan de armen. Ze zou van de moeder gods persoonlijk opdracht hebben gekregen die kerk te laten bouwen. Een engel zou haar een kerkmodel en de nodige bouwtekeningen hebben bezorgd.

Ook kwam er wat meer over de bouwvakkers naar voren: zo zouden ze een vildersmes hebben gebruikt om haar de keel af te snijden (ze wordt afgebeeld met een wond in haar nek). Elders wordt dit mes een vismes genoemd. Waarom die werklui een vildersmes bij zich hadden is onduidelijk. Hadden ze bijbaantjes als vilder of visser? Ik kan me trouwens nauwelijks voorstellen dat men in de middeleeuwen dergelijke nu speciale messen – met een krom en puntig lemmet – gebruikte voor die karweitjes van het ontdoen van huid, vacht of schubben. Een goed scherp mes met een niet te lang lemmet is daar prima voor te gebruiken. Dergelijke messen zijn ook bij tientallen, zo niet honderdtallen, door archeologen opgegraven.

Twee messen met handvaten van gewei en been, gevonden i Dordrecht.

De drie ter dood veroordeelde mannen zijn na te zijn vrijgepleit ook nog naar Rome gereisd, hebben absolutie gekregen van de paus en toestemming om aflaten te verkopen waardoor men geld kon verzamelen om de kerk af te bouwen. Met die drie penningen, kopkens of kopjes genoemd, per dag was dat zeker een te langdurige opgave geworden. Kopjes werden de penningen ten tijde van graaf Floris V (1254-1296) genoemd omdat hij, in navolging van wat buitenlandse vorsten, zijn hoofd erop af liet beelden. In de twaalfde eeuw waren die er nog niet, dus wat was er eerst: de naam kopkens voor de muntjes of de data 1270-1320? Er wordt ook nog wel beweerd dat het gouden penningen waren, maar die hebben nooit bestaan; alle penningen die er ooit geweest zijn waren gewoon van zilver, al of niet gemengd met andere metalen die ze alleen maar onzuiverder maakten.

Kopken van Floris V

We hebben nu dus ook twee bouwprocessen: één in de twaalfde en één in de late dertiende eeuw. Er is inderdaad in het laatste kwart van de twaalfde eeuw een romaanse kerk gebouwd waar nu de Grote Kerk staat. Bij opgravingen in de kerk in 1986 zijn daar resten van teruggevonden (zie ook mijn boek De oudste stad van Holland (2020) 117-119). Het was echter geen simpel schuurkerkje, maar een tufstenen bakbeest van 50 meter lang en met een dwarsschip van 40 meter. En een fikse toren aan de westkant. Zo’n kerk bouwen ging niet snel want alles moest met man- en paardenkracht gebeuren, maar dat drie mannen dat in hun uppie konden klaren is natuurlijk onzin. Aan zo’n kerk bouwden wel een paar honderd man jarenlang. En zeker niet voor een penning per dag. Een knechtje kon je voor een klusje wel met een penning afschepen, maar om een kerk te bouwen had je meestertimmerlui en –metselaars nodig. En beeldhouwers, glazenmakers en smeden. En die verdienden ook in de twaalfde eeuw al flink wat meer penningen per dag. Voor de late dertiende eeuw (toen volgens anderen Sura leefde) verdiende een gewone timmerman al 18 penningen per dag en een meestertimmerman 40 tot 50 penningen idem.

Reconstructie van de 12e eeuwse fase van de Grote Kerk afgezet in de plattegrond van de huidige kerk.
De rode stukken zijn opgegraven.

Er werd in de late dertiende eeuw inderdaad, tegen de toen al ruim een eeuw oude tufstenen kerk aan, de Mariakapel gebouwd. De Dordtse stadsrekeningen laten daar de kosten van zien. Daar komen bovenstaande bedragen van timmermansloon uit. Bovendien waren lonen niet het enige dat betaald moest worden. Ook steen, dakleien, hout, ijzer en glas moesten gekocht worden, evenals mortel en nagels. Dat was geen penningenwerk. Het is dus nogal vergezocht dat we moeten denken dat een kerk in romaanse stijl, of een latere gotische versie, met drie man tegen drie penningen per dag kon worden gebouwd. Geen enkele middeleeuwer zou ooit in zo’n sprookje getrapt zijn.

De oudste berichten over Sint Sura dateren uit de late vijftiende eeuw. Misschien dat ze toen geloofden dat je drie eeuwen eerder met drie man voor een penning per dag nog een kerk(je) kon bouwen. Juist in die tijd werd de echte, veertiende-eeuwse Grote Kerk, zwaar beschadigd na de brand van 1457, weer voor veel geld en met veel mensen herbouwd en uitgebreid. Ze konden toen in levende lijve zien dat de goedkope versie in hun tijd een onmogelijkheid was. Maar elke mediëvist kan u vertellen dat zoiets daarvoor ook nooit mogelijk is geweest.

Een kerk is dus niet te bouwen door drie bouwvakkers tegen een penning per dag, en dat moet al heel vroeg duidelijk geweest zijn. Waarom dan in 2022 zo’n onwaarschijnlijk heiligenverhaal herdenken, dat vooral in de protestantse tijd door de stedelijke geschiedschrijvers is verspreid? En waarom nu, in de tijd van ontkerkelijking, een ‘paapse superstitie’ onderdeel maken van een historisch evenement dat via kunst, architectuur en muziek de vroege geschiedenis van Dordrecht moet vieren? Ik realiseer me dat in Dordtse katholieke kringen de naam nog steeds de ronde doet. Er is een school naar  haar genoemd, een toneelvereniging en er is hier zelfs een pleintje met haar naam. Al zou ik als heilige die parkeerplaats aan de Houttuinen niet erg passend bij mijn status gevonden hebben. En nu ook nog een cantate.

Het Sint Suraplein aan de Houttuinen

Het beeld op het voormalige kerkhof aan het Grotekerksplein, dat door veel Dordtenaren voor Sint Sura wordt gehouden, is door de beeldhouwer nooit zo bedoeld. Charles Vergouwen (1946-2019)  noemde het de Omwikkeling en het zou een non moeten voorstellen.

Charles Vergouwen (Roosendaal 1946 – Tilburg 2019). OMWIKKELING, brons, voetstuk van Impala graniet, afmeting 195 x 60 x 40 cm. Tijdens een tentoonstelling van zijn werken in het Dordrechts Museum in 1985 is het beeld aangekocht door de gemeente Dordrecht en kreeg het een plaats op het grasveld bij de Grote Kerk.

Sporen genoeg zou je zeggen, maar waar zijn ze op gebaseerd? Niet op een stuk geschiedenis. Je vindt in de binnenstad trouwens ook geen sporen meer uit haar tijd. Zelfs niet uit beide tijden. De Grote Kerk staat natuurlijk nog wel op de plaats van de oudste kerk. De in 1284 gebouwde Mariakapel is er ook nog wel, maar dat is in zijn uiterlijk een latere versie van dat dertiende-eeuwse aanbouwsel. Behalve de loop van de Thuredrecht en de daardoor gevormde beide hoofdstraten van de stad herinnert ook niets meer aan de oorsprong en oudste vorm van de stadsplattegrond. Geen spoor meer van te vinden dus, behalve wat late beelden en houtsnijwerk in kerken hier en in Den Bosch.

Ten tijde van de bouw van de achtereenvolgende fases van de Grote Kerk had waarschijnlijk nooit iemand van de zogenaamde stichteres gehoord. En anders niet geloofd dat het zo gegaan was, want het was gewoon een te ongeloofwaardig verhaal. Maar waarom zou je dan nu een hoop gedoe overhoop halen om een onbestaanbare, vrome martelares met een onmogelijk wonderverhaal tot boegbeeld van een cultureel evenement te maken? Ik snap dat niet. Maar misschien ben ik wel te weinig katholiek en te veel historicus.

Henk ’t Jong, juni 2022



Sporen van Sura I

Een al in 2020 gepland evenement ging vanwege de bekende oorzaak niet door: Sporen van Sura. Het evenement, onderdeel van Dordrecht 800, had één doel: “de vroegste periode van Dordrecht tot leven brengen door een combinatie van geschiedenis, kunst, architectuur en muziek”.

Zo werd het mini-symposium aangekondigd op de Dordt800 website.

Ik weet niet of mijn lezers op de hoogte zijn van het ‘verhaal’ van Sint Sura, maar Oud Dordrecht kwam een paar dagen geleden met een korte samenvatting: “Ze bouwde met Gods hulp de kerk, werd vermoord en stond op uit de dood om haar daders te vergeven. Het verhaal van de heilige Sura geeft een inkijkje in de belevingswereld van de vroege Dordtenaren.” Die kerk was onze Grote of Onze Lieve Vrouwekerk. De daders waren drie werklui die er aan bouwden en elke dag als loon een penning kregen uit haar nimmer leeg rakende beursje. Ze brachten haar om in de hoop de schat uit haar portemonnee te innen maar daar bleken alleen maar die drie muntjes in te zitten. Ze werden opgepakt, maar, oh wonder, Sura stond op uit de dood, vergaf de moordenaars, pleitte ze vrij en nam hen mee op een bedevaart naar Rome.

De nieuwe kerk had blijkbaar een wonder nodig om in trek te raken bij pelgrims. Van wie uiteraard gehoopt werd dat ze dan geld in het offerblok achter zouden laten. Een aanvullend  wonder was het  op de plaats waar ze stierf ontstaan van een bron; ergens op het kerkhof van die kakelverse kerk. Niet echt vol fris water, lijkt me. Maar de vereerders van de heilige kwamen er toch op af en vonden blijkbaar genezing voor, bijvoorbeeld, koorts. In een artikel over de heilige van collega Herman van Duinen  in navolging van het lemma over de heilige in Bedevaarten en bedevaartsplaatsen in Nederland van het Meertensinstituut staat trouwens dat die bron of vijver in het Latijn piscaria werd genoemd. De schrijver van dat lemma, oud archivaris van Delft en kenner van het middeleeuwse katholicisme, Gerrit Verhoeven, merkte terecht op dat een piscaria geen vijver is, maar een visserij. Oftewel een stuk rivier waarin tegen betaling aan de eigenaar of pachter gevist mocht worden. Dat die visserij iets met de stichtster van de kerk te maken had lijkt me dubieus, maar het verhaal van de bron is braaf door alle historieschrijvers over Dordrecht overgenomen.

Er is wel een vermelding van het rond 1607 dichtgooien van een put op het kerkhof, waarbij inderdaad pelgrims neerknielden om Sura om voorspraak te bidden. Of dat een droge of een natte put was staat er nooit bij, maar in het laatste geval lijkt me dat midden op een kerkhof geen erg hygiënisch gebeuren te zijn geweest.

Verdwenen gevelsteen uit de Vleeshouwersstraat

Het was niet het eerste noch het enige wonderverhaal in de middeleeuwse wereld dat door kerkelijke autoriteiten als lokker voor pelgrims werd verzonnen. Die waren bewijsbaar goedgelovig, maar of iedereen echt in de verhalen geloofde die erbij werden verteld is de vraag. Nu is dat geloof eigenlijk helemaal niet meer aan de orde. Of wel? Herman houdt in zijn verhaal over zowel de heilige als haar verering in ieder geval veel slagen om de arm: “Vermeende stichteres van de Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk van Dordrecht”, “Waarschijnlijk werd Suwaert (Sura) vereenzelvigd met Sint Sotheris”, “Uiteindelijk is Sura zalig gestorven, maar wanneer dit is geschied, is niet bekend” (zalig is nog niet heilig; nergens is te lezen wanneer ze dan heilig is verklaard),“volgens de legende”, “volgens overlevering”, etc… 

Het boek, De Heiligen van Stijn van der Linden: bijna 7 cm dik.

Intussen zitten diezelfde kerkelijke autoriteiten wel een beetje met Sura in hun maag. In het vuistdikke boek De Heiligen van Stijn van der Linden (2002) 1176 pagina’s (zie foto) heeft ze wel een lemma; op p. 829. Ze wordt er Sura of Zuwarda genoemd en zelfs Sura Zuwarda, een dubbele voornaam dus. Ook komt ze, volgens de redacteur voor als Soetje, Soutje en Suurtje. Op bitter na was ze dus in alle smaken verkrijgbaar. Ze zou ergens in de twaalfde eeuw geleefd hebben.

Nadat de martelares dus weer in levende lijve aan de bouwvakkers was verschenen, bepleitte ze clementie voor hen. Bij wie staat er niet bij. Wel nog dat de opgestane heilige een beeltenis van Maria, die in een boom hing, ging vereren. Een beetje ongelukkig gesteld want niet duidelijk is of er een beeltenis (een plaatje, schilderij, beeldje?) van Maria in een boom hing of dat ze een plaatje vereerde waarop OLV in een boom hangend werd afgebeeld. De wandschildering hieronder toont een heiligenbeeldje.

St. Sura Zuwarda van Dordrecht, schildering van Jan Dunselman in de St. Nicolaaskerk in Zoetermeer

“Mogelijk leidde deze devotie tot de verering van OLV van Dordrecht”, eindigt het lemma. De samensteller noemt dan ook een ‘kapel van de dorre boom’ en een ‘plaagkapel’, waar dat zou hebben plaatsgevonden. Hij duidt hier waarschijnlijk  enkele kapellen van die naam in en in de omgeving van Dordrecht. Curieus is dat hij niet de door haar na aandringen van Maria gebouwde Grote Kerk zelf noemt, die toch zelf aan de heilige maagd was gewijd.

Detail van een onbekende wandschildering dat St Sotera moet voorstellen

Sura’s feestdag was 10 februari. Die dag deelde ze met de heilige Soteris van Rome. Die “wordt soms als identiek met haar beschouwd”, maar waarom is niet duidelijk, want haar geschiedenis wijkt nogal af van die van onze Suur. Soteris (in hetzelfde boek op p. 820) was een oudtante van Sint Ambrosius van Milaan (339-397) en stierf in 304 als maagd en martelares. In of bij Rome, dus niet in Dordrecht. Daar, in de San Callisto catacomben aan de Via Appia, zou ze ook begraven zijn bij een groep andere heiligen, pausen en bisschoppen. Gek genoeg vond ik alleen op Spaanse heiligensites wat plaatjes. Ze schijnt daar, in Barcelona en omstreken, nog wel vereerd te worden als Santa Sotera. Daar is haar dag trouwens 11 februari.

Overigens komen beide heiligen in de Dikke Van der Linden in de Heiligenkalender niet onder 10 of 11 februari voor. Betekent dat dat ze door de RK kerk niet meer echt als heilige beschouwd wordt? Zoals Sint Nicolaas?  Maar diens heiligendag staat er nog wel degelijk in.

Wordt vervolgd

Het ‘verhaal’ van Rivier-Boot-Stad

Gezien de reacties die op Facebook de ronde doen over het prestigieuze project met de hektjalk die op 9 oktober 2021 van de museumtuin in Dordrecht naar het Hof gesleept zal worden is het nodig dat ik even uitleg waarom ik de verantwoording ervoor niet acceptabel vind. De lezers worden namelijk gemanipuleerd door een slimme mix van interessant klinkend jargon en klassieke retoriek om een ‘solide’ basis te geven aan het doordrukken van een duur stuk stadspromotie. Niet iedereen gelooft dat er gemanipuleerd wordt, maar als je, zoals ik, al vijftig jaar te maken hebt met lieden die dergelijke trucs gebruiken om hun wil door te drijven bij het gewone publiek, dan leer je het op den duur wel herkennen. Ik heb om die herkenning te vergemakkelijken de bewuste passages onderstreept. Bovendien heb ik het modewoord verhaal vet gemaakt om te laten zien hoeveel dat gebruikt wordt om te suggereren dat men hier met iets belangrijks bezig is; het opstuwen van Dordrecht in de vaart der volken. Alsof dat nodig is…

Er werd me al voorgehouden dat mijn bezwaar tegen de historische onderbouwing in een eerder blog natuurlijk waardevol is, maar dat ik het meer als fictie moet zien (een verhaal dus, maar dat was me vanaf het begin al wel duidelijk). Het zou toch mooi zijn, schreef de bewuste reageerder, als toekomstige stadsrondleiders “straks het verhaal van het hek met de vorm van het schip in brons kan vertellen. Het Hof ga je hier niet mee verkopen, maar de stad Dordrecht wel!” Denkt iemand dat echt? Net zoals die toeristen denken dat wij hier in Dordt de eigen schilder Aelbert Cuyp zien als glimmend Flipje van Tiel op gympies, of Willem van Oranje als een groene reus met een rotkop? En dan zou ik nog wel even door kunnen gaan ook. Ik hoor ze denken: gekke Dordtenaren. Hoe dichter bij die stad hoe raarder het wordt. Afijn…

Natuurlijk zat er een idee achter het hele project: te weinig bezoek op het Hof. Wat doen we eraan? Want daar ging en gaat het in eerste en laatste instantie om (zie hieronder). Dordt-promotie is secundair, maar niet onbelangrijk, want de toerist moet in de watten worden gelegd.

Ik citeer, om bovenstaande aan te tonen, daarom uit de websitepagina met FAQ, maar ik zet het in iets andere volgorde en laat veel weg. Ik gebruik de zaken die het meest het stempel van manipulatie dragen.

Middel en doel

“Een van de beleidswensen van de Gemeente Dordrecht is om door middel van kunst de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren en de belevingswaarde van de gebouwde omgeving te verhogen.

Het doel is om de bestaande verbindingen tussen het Dordrechts Museum, Cinema The Movies en Het Hof van Nederland een aantrekkelijk cultureel profiel te geven.”

Dus wat doe je als er te weinig bezoekers in je andere museum komen? Dan geef je een kunstenaar opdracht om met veel spektakel en daaruit voortkomende op gemanipuleerd toeval gebaseerde openbare kunst op letterlijk maar één (1) dag die route aan te geven door een niet erg schilderachtig ogend stukje Dordrecht. Waarna er langs die route tot in eeuwigheid bronzen wrakstukken blijven liggen of hangen.

En hoe maak je dat een aantrekkelijk project? Door een kunsthystericus, sorry, kunsthistoricus een in die branch veel toegepast stukje ronkende proza te laten schrijven waarmee de lezer via hun beroepsretoriek en jargon een vaag, sentimenteel en mystiek ‘verhaal’ in slaap gewiegd wordt. Goh, dat klinkt interessant; laten we daar een paar ton aan uitgeven. De overdonderde ambtenaren en gemeenteraadsleden tekenen wel. En ’t is een leuk afscheidscadeautje voor Piet.

Ik heb even de citaten achter elkaar gezet en het jargon onderstreept zodat de lezer kan zien waar de kunsthyst… sorry, kunsthistoricus is bezig geweest. Lees even mee:

“Het kunstwerk rivier, boot, stad kan enerzijds worden gezien als een vanitas, in zijn reflectie op de vergankelijkheid van het leven. Maar ook als een viering van wat mogelijk is door middel van collectieve inspanning. Het evenement waarbij het schip versleept wordt is een mythisch verhaal over een onmogelijke reis van een enorm schip door de smalle straten van het Hofkwartier. Dit verhaal wordt na het evenement naverteld door de sporen die het schip achterliet: een serie sculpturen in het Hofkwartier. Schrijvers denken lang na over de eerste zin van hun boek: het vertelt de lezer iets over de rest van het verhaal. Dat geldt ook voor de eerste sculptuur in de serie. Het is een samenvatting van de rest van het verhaal dat verderop in het Hofkwartier te zien is. Het schip dat door het hek breekt is een dramatisch gebaar: het lijkt gevaarlijk, spannend, tragisch. Maar zal in zijn praktische uitvoering niet gevaarlijk zijn. Het verhaal vertelt over de schoonheid van destructie. Het schip breekt met het oude om een nieuw verhaal te vertellen. De handeling van het oversteken van de drempel van het museum, de openbare ruimte in, is een symbolische daad van collectieve kracht.

Thomson wil geen stroom van objecten afzetten in de overvolle publieke ruimte, maar ze inbedden in een verhaal dat door de gemeenschap wordt gedragen. Bij de bouw en het verplaatsen van het schip zijn zoveel mogelijk Dordtenaren betrokken en het proces is zo openbaar mogelijk geweest. De zeggingskracht van het kunstwerk wordt rijker wanneer het langer de kans krijgt om ingebed te raken in het stedelijke leven en wanneer het verhaal ervan (de oorsprong van de stad en het memorabele moment waarvan Dordtenaren deelgenoot of zelfs deelnemer waren) de kans krijgt om aan een nieuwe generatie te worden doorverteld.

De vraag of het niet zonde is om het schip kapot te laten gaan is een logische. We willen vasthouden aan haar schoonheid. We vereenzelvigen ons met schepen: we geven ze namen, staren naar hun trage beweging over het water en we bewonderen hun kracht en constructie. Een schip dat vergaat heeft iets emotioneels en tragisch. Maar er zit ook schoonheid in destructie, omdat je daarin het moment van transformatie en het verlopen van de tijd ervaart.

Kunst biedt ons handvatten waarmee we kunnen reflecteren op het leven. Elk schip heeft zijn doel, sommige vervoeren goederen, andere zijn pleziervaartuigen, in dit geval is het schip gebouwd om iets onmogelijks te doen en vertelt daarmee een verhaal. Een verhaal dat begint met de geschiedenis van Dordrecht en de verbinding met de binnenvaart, een verhaal dat wordt uitgedragen door de teams van vrijwilligers die het schip bouwen of door de smalle straatjes slepen. Een verhaal dat zijn sporen achterlaat in de houten romp terwijl het schip uit elkaar valt in de onmogelijke smalle straatjes. Een verhaal dat keer op keer wordt verteld door middel van de in brons gegoten fragmenten van een boot die zichtbaar zullen blijven langs de route (HtJ: let ook op de drievoudige herhaling van “Een verhaal dat…”; een eeuwenoude retorische truc om de boodschap erin te hameren) .

Met het zwart blakeren van het schip komt het los van zijn oorspronkelijke functie en wordt het een autonoom object, een kunstwerk.

In elke fase van het project vieren we transformatie. De hele boomstammen die arriveerden voordat ze in planken werden gezaagd. Het uitsnijden van deze planken in een schip. De verkoling van het schip abstraheert het van zijn oorspronkelijke functie. De dramatische transformatie tijdens het evenement van het schip dat in fragmenten uiteenvalt. Het gieten van deze fragmenten tot bronzen sculpturen. In de sculpturen zullen al deze lagen van transformatie zich openbaren”.

Tot zover de ‘verantwoording’ van dit project. Drama, overdrijving, gevoel, mystiek, zelfs alchemie worden van stal gehaald om de lezer te raken. Ik hoop dat ik door het uit de webpagina lichten van deze fragmenten de lezer van dit blog heb kunnen overtuigen van hoe en met wat voor taal hij/zij gemanipuleerd wordt door de mensen die dit onzalige plan hebben  doorgedrukt. Net zoals het al met veel openbare kunst in Dordrecht al jaren gebeurt. En je hoeft hier niet eens tussen de regels door te lezen. Er staat in wezen: als je het hier niet mee eens bent ben je een cultuurbarbaar en niet geschikt om van Dordrecht als historische stad echt te genieten. Wij, de elite van stedelijke cultuurbobo’s, zullen u wel vertellen wat mooi en waardevol is. En jullie gaan lekker toch niet over waar wij het belastinggeld aan uitgeven.

Als staartje geef ik nog even de reactie door op de vraag: Wat doet de gemeente/Museum met de 2 petities? Er zijn zoveel mensen op tegen. Hoe gaan jullie hiermee om?

Het antwoord:

“Het gebeurt wel vaker dat kunst in de openbare ruimte veel reacties oproept, zie bijvoorbeeld het beeld van Willem van Oranje. Voor het project rivier, boot, stad is een zorgvuldig participatietraject doorlopen. We constateren dat pas in een heel laat stadium deze weerstandsreacties komen. Het is aan het college van burgemeester en wethouders om te bezien wat het met de reacties uit de stad doet.”

Met andere woorden: wij trekken ons niks aan van protesten of petities en die boot gaat echt door het Hofkwartier gesleept worden. Met alle gevolgen vandien.

En daar kunnen we het mee doen.

Dordrecht en zijn geschiedenis 3

statenzaal

Over de meer verborgen geschiedenis van de stad moet je de meeste Dordtenaren maar niet vragen. Ja, we zijn de oudste stad van Holland, of was het nou Nederland? Maar hoe oud? En hoe dat kwam? De wat meer geïnteresseerde Dordtenaar kan nog wel een paar jaartallen en namen opnoemen:

                1421      St. Elisabethsvloed

                1457      Grote stadsbrand (als die tenminste is blijven hangen…)

                1572      ‘Eerste vrije statenvergadering’

                1619      Nationale synode en de Statenbijbel

                1672      Jan en Kees de Witt ‘vermoord’

In de 18e eeuw gebeurde hier niks en alleen een enkeling weet dat op 5 oktober 1811 Napoleon hier nog door de havens is gevaren. Dat is het zo’n beetje. De stad heeft daarom al enkele jaren geleden een soort herdenkingskalender op internet gezet: de Dordtse historische kalender.

Daarin kan je zien hoe lang een sportclub of winkel al in Dordrecht is gevestigd en dus een jubileumfeestje verdient. Of hoelang geleden een belangrijke Dordtenaar is geboren of overleden zodat we hem of haar op tijd kunnen gedenken. Daarin staan ook wat stedelijke herdenkingsmomenten opgenoemd. Zo is het dit jaar 50 jaar geleden dat mijn stamboekhandel De Bengel werd geopend; ik kan het me nog goed herinneren. Ook staat ons Stadskantoor aan de Spuiboulevard er inmiddels 50 jaar; ook daar kwam ik al vanaf die tijd. Op 24 oktober aanstaande is het 75 jaar geleden dat er een geallieerd bombardement op het Merwesteinpark plaats vond (1944) en 100 jaar geleden reed hier de laatste paardentram. We hebben ook net de viering van 400 jaar Synode (1619) achter de rug en het is tegelijk 350 jaar geleden dat de eerste Statenbijbel bij drukkerij Keur van de pers kwam (1669).

Ook uit de middeleeuwen of de tijd er net na zijn er voor 2019 vierbare data bekend: 475 jaar geleden werd het bouwvallige stadhuis aan de Tolbrug naar het de Vlaamse Hal aan wat nu het Stadhuisplein heet verplaatst (1544), 500 jaar geleden werd de Van Slingelandtshof (1519) gesticht en het is ook  500 jaar geleden dat augustijner prior Hendrik van Zutphen door het stadsbestuur werd afgezet (1519) omdat hij Lutherse sympathieën zou hebben. En volgend jaar hebben we 800 jaar Dordrecht. Denken de Dordtenaren. Want zo staat het ook op de website, zoals ik in september nog schreef:

In 2020 vieren we met de hele stad dat Dordrecht achthonderd jaar geleden als eerste nederzetting in het toenmalige graafschap Holland stadsrechten kreeg. Hiermee is onze stad dan ook echt de oudste stad van (het huidige) Holland. Een gebeurtenis om niet te vergeten en om samen te vieren met activiteiten gericht op het verleden, het heden en de toekomst.

Lezers van mijn blog weten inmiddels wel beter, maar Dordrecht Marketing, al of niet gecontroleerd door b&w, weet van niks en denkt dat we toen, in 1220, stadsrechten hebben gekregen, daardoor een stad werden en daarmee tegelijk ook de oudste stad van (het huidige) Holland werden. Dat ‘huidige’ staat tussen haakjes omdat Geertruidenberg in 1213 zijn ‘stadsrechten’ kreeg,  gelukkig  nu in Noord-Brabant ligt. Toen was het echter Hollands en daar is in 2011 die hele rel  over ontstaan. Ik heb er toen niet minder dan negen blogs aan besteed en ben er later nog diverse keren op teruggekomen. Hoewel ze door duizenden mensen zijn gelezen, is de inhoud ervan nog steeds niet doorgedrongen tot de gemeentelijke diensten. Ik betwijfel zelfs of het Dordtse college van b&w of de lokale cultuurbobo’s mijn schrijfsels kennen. Als dat zo is hebben ze ze in ieder geval niet begrepen.

Ik denk dat dit typerend is voor de omgang met de eigen geschiedenis door Dordtenaren. En dat dat niet alleen geldt voor de gemiddelde burger, maar ook voor de bestuurlijke elite of de culturele bovenlaag. Er zitten diverse kanten aan die ik niet anders kan ontleden dan door me te bedenken wat hier de oorzaken van kunnen zijn.

  • Men kan niet begrijpend lezen
  • Men kan niet van eigen vooroordelen of traditionele kennis loskomen
  • Men weigert wetenschappelijk bewezen feiten te erkennen uit botte eigenwijsheid
  • Men heeft een hekel aan kritiek en weet niet hoe ermee om te gaan. Standaard is:
    • Negeren
    • Op de man terugspelen
    • Met drogredenen of onbewezen tegen-stellingen komen
    • Of, en dat vind ik eigenlijk de ergste: het allemaal niet boeiend vinden

Intussen heb ik wel dikwijls het gevoel of ik tegen de bierkaai of windmolens vecht. En als ik een sombere bui heb (dat komt gelukkig weinig voor) of ik omgeven wordt door heel onwetende mensen dan raak ik wel eens gefrustreerd.

Het hele gedoe rondom de zogenaamde ‘Eerste Vrije’ statenvergadering is een prima voorbeeld van hoe men tot in de hoogste ambtelijke en culturele gelederen zijn  poot stijf hield na gekozen te hebben voor een wel heel onhistorische interpretatie van deze vergadering. Die was louter bedoeld om Willem van Oranje financieel en moreel te helpen met het organiseren van het verzet tegen de opgedrongen Spaanse  overheersing. Ten onrechte werd daar het ontstaan van een klimaat van gewetensvrijheid en godsdienstige verdraagzaamheid aan opgehangen, terwijl duidelijk in de notulen staat dat beslissingen op dat gebied zouden moeten wachten tot de Staten Generaal bij elkaar zouden komen. Dat is er nooit van gekomen, dus dat Nederland zo’n tolerant land werd moet een andere oorzaak hebben. En op een ander tijdstip hebben plaatsgevonden. Als het dat is is tenminste…

Prof. Dr. Judith Pollmann

Toch is er een glimpje hoop aan de horizon verschenen. Ter gelegenheid van het onthullen van het controversiële standbeeld van Willem van Oranje jongstleden 9 oktober 2019 kwam er een boekje uit met de titel ‘Willem van Oranje en de Eerste Vrije Statenvergadering’. Hierin schreef prof. dr. Judith Pollmann, een zeer deskundige historica op het gebied van vroeg-moderne geschiedenis van Nederland een hoofdstuk getiteld: ‘De statenvergadering en de herinnering’, waarin ze het omgaan met deze historische gebeurtenis door de eeuwen beschrijft. Dat ging dus van kwaad tot erger; er werd van alles aan die vergadering opgehangen. Met name het volkomen belachelijke idee dat daarmee in 1572 Nederland begon ontwikkelde zich gedurende die eeuwen. Toen er ter gelegenheid van de 400-jarige herdenking van de statenvergadering in Dordrecht een congres plaats vond, hield een van de sprekers, de Leidse historicus Juliaan Woltjer, de luisteraars al voor dat dat onterecht was:

Een zekere simplificatie van het zeer complexe proces is moge­lijk, maar er is een – helaas vrij hoog – niveau waar beneden simplificatie vervalsing wordt. Wanneer de geschiedwetenschap om brede groepen aan te spreken, beneden dat niveau afdaalt, verliest zij m.i. inderdaad haar functie.

Hij was niet bang om het woord ‘vervalsing’ te gebruiken, net als ik deed in mijn blog van 22 november 2016.

Maar ook toen werd er niet naar de stem van de rede geluisterd. Sterker nog: het idee dat in Dordrecht in 1572 het tolerante Nederland ontstond werd in 2013 nog eens extra aangewakkerd in een herdenkingsrede over het gebeurde door Herman Pleij, “emeritus-hoogleraar in de letterkunde van de Middeleeuwen en zelfverklaard kenner van de Nederlandse identiteit”, zoals Pollmann hem noemt.  Ten onrechte dus, zoals Herman van Duinen (sinds 2013) en ik (sinds 2016) hebben aangetoond. Prof. Pollmann lijkt dat idee inmiddels ook omhelsd te hebben want ze schrijft:

Prof. Dr. Herman Pleij.

Aangemoedigd door Pleijs redenaarskunst en plannen voor een nieuwe museale opstelling in het Augustijnenklooster ging het stadsbestuur aanvankelijk ver mee in deze nieuwe retoriek.

Met name dat woordje retoriek is een behoorlijk ernstige kritiek tussen twee professoren onderling. Het wijst in dit verband op manipulatie van de geschiedenis; een ernstige beschuldiging. Zij vult dat aan door een mededeling die mij wat hoop geeft voor een omslag in het denken over Dordrechts eigen geschiedenis. Maar ik houd mijn adem niet in….

Ze schrijft:

Inmiddels is ook het stadsbestuur zich ervan bewust dat het daar­mee wel erg ver afdwaald van de historische gebeurtenissen: het Hof van Nederland wordt opnieuw ingericht.

Het zal mij benieuwen.

(met dank aan Herman van Duinen)

Dordrecht en zijn geschiedenis 2

We hebben er dus een standbeeld bij. En dat hebben we geweten. Sinds 10 oktober jl staat een drie meter hoog beeld van prins Willem I van Oranje voor de achtermuur van het huis Berckepoort uit de 16eeeuw (met oudere onderdelen en fundamenten). Het is, volgens kenners, het 67steof 68ste al of niet in opdracht voor de openbare ruimte gemaakte driedimensionale  kunstwerk. Dat gebeurt al sinds de 19e eeuw, maar regelmatig sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw. Aanvankelijk werd ongeveer om de paar jaar ergens een nieuw beeld opgericht, vooral nog herdenkingsmonumenten in verband met de laatste oorlog, later kwamen ze frequenter. Soms elk jaar één en er waren jaren met onthullingen van twee (1988, 1991, 2004), drie (1990, 1998, 2008, 2009) en zelfs vijf beelden (1983, 1985, 1999). Cor van Gulik, Dordts beeldhouwer en graficus, is met zes beelden de topper als het om geplaatste kunstwerken gaat.

De meeste staan vrij in de ruimte, een zestal zit tegen een muur of muurtje. De meeste zijn ook tamelijk neutrale, nogal brave kunstwerken die soms toch echt een verschil in hun omgeving maken en waaraan de buurt, na wat gemor in het begin, toch op den duur aan gehecht raakte. Van al die standbeelden zijn er echter maar vijf die een historisch persoon herdenken. En dan zou het gaan om mensen, allen mannen, die iets voor Dordrecht betekend hebben of die iets met Dordrecht hadden.

Het oudste beeld (1862) is dat van Ary Scheffer, een schilder die in zijn tijd nogal een fenomeen was in Parijs, maar die hier werd geboren (1795-1858). Hij vertrok echter al op twee-jarige leeftijd uit Dordrecht en is bij mijn weten nooit terug geweest. Hij was wel erg beroemd en na zijn dood kreeg hij daarom in zijn geboortestad dat beeld. Het staat nog steeds op de oorspronkelijke plaats, de Beurs (men noemde hem vroeger Aoi van de Beurs), die bij die gelegenheid tot Scheffersplein werd omgedoopt. In mijn ogen staat hij er een ontspannen, maar een beetje pedant bij: kijk mij eens…

Het in tijd daarop volgende historische beeld is dat van de gebroeders De Witt, of Jan en Kees de Witt op de Visbrug, zoals ze hier worden genoemd. Ook zij waren zonen van Dordrecht en hebben een flinke rol gespeeld in de politiek van de 17e eeuwse republiek, tot ze beide in 1672 in Den Haag werden gelyncht door een Oranjegezinde groep dronken en opgejutte Haagse schutters. Bovenop de sokkel zit Johan in zijn zetel te somberen en Cornelis leunt er een beetje verveeld tegenaan. Het kunstwerk is door Toon Dupuis ontworpen en in brons uitgevoerd en werd in 1918 onthuld. Oorspronkelijk had er een beeld van prins Willem III moeten komen, dus van de man onder wiens bewind (en wiens medeweten?) de gebroeders werden vermoord, maar protesten uit de stad voorkwamen dat. Toen wel. Tegelijk werd in Den Haag op de Plaats, het pleintje waar hij en zijn broer waren afgemaakt, ook een standbeeld van Jan de Witt alleen onthuld.

Daarna was het wat historische standbeelden betreft een hele tijd stil. In 1979 volgt dan de plaatsing en herplaatsing van het beeld van graaf Dirk IV die hier in 1049 sneuvelde. Ik heb daar in eerdere blogs aandacht aan besteed. Hij wordt hier liefkozend Dirrekie genoemd, al is hij niet zo klein als men denkt.

Tot aan de top van zijn helm is het toch 1.85 m, dus hij is ongeveer 1.80 m lang, wat een nogal flinke, on-middeleeuwse lengte is.  Ook dit standbeeld is net als het recent geplaatste een geschenk, in dit geval van de bank Mees & Hope. De toenmalige archivaris en een historicus hadden tegen de bank gezegd dat de graaf “een belangrijke aanzet [zou] hebben gegeven tot het ontstaan van de stad Dordrecht”.  Hoe dat mogelijk is als hij hier alleen maar is gesneuveld is de vraag. Van hem zijn geen stadsbevorderende maatregelen bekend en dat was in 1049 ook nog helemaal niet aan de orde. Het is trouwens wel bijzonder dat enkele wetenschappers dat in 1978 nog wel dachten.

Vervolgens moeten we een hele tijd wachten voor er weer een bekende Dordtenaar in een beeld wordt herdacht. Deze keer tot 2006 toen de schilder Aelbert Cuyp zo werd vereerd. Ik zeg daar verder niks over, want als u het ziet en weet dat het beeld hier het nikkelen fruitbaasje van Dordt wordt genoemd, weet u waarom. Wie het echt graag van dichtbij wil zien moet naar het brede gedeelte van de Vriesestraat aan de rand van het centrum.

En dan komen we bij de laatste aanwinst. Ook over dit beeld heb ik uitgebreid geschreven.

Het beeld is geschonken door de Prins Willem de Eerste Herinnerings-Stichting en eigenlijk was in 2016 alles al in kannen en kruiken voor de Dordtse bevolking ermee werd geconfronteerd. Of mijn blog ertoe aangezet heeft weet ik niet, maar langzaam kwamen er protesten op gang over dit voornemen. Het belangrijkste was dat in de stad van Jan en Kees de Witt geen standbeeld van een Oranje paste. Al heeft Willem III (achterkleinzoon van Willem de Zwijger) niet fysiek meegedaan aan het lynchen van de gebroeders, “vastgesteld is dat de prins ervoor zorg droeg dat de moordenaars niet werden vervolgd en beloond werden met jaargelden en ambten”. Ook zou hij van tevoren overleg gehad hebben met mensen die samenspanden om de De Witten te vermoorden en zou hij geweigerd hebben pamfletten die daartoe opriepen te verbieden.

Het was natuurlijk al veel te laat om de plaatsing van het beeld te voorkomen. Men kreeg nog even ‘inspraak’ in welk van de vier ontwerpen het zou worden en koos natuurlijk het meest traditionele ervan.

Arie Schippers mocht aan de gang en kon op  9 oktober jl  prinses Beatrix zijn beeld zien onthullen. Helaas werd de ceremonie wat verstoord toen de aanwezige burgemeester van Oudewater, een oud-Dordtenaar en burger-raadslid alhier, concludeerde dat zijn stad niet in het rijtje van steden die de statenvergadering van juli 1572 hadden bijgewoond op de sokkel van het beeld voorkwam. De burgemeester van Dordrecht putte zich uit in verontschuldigingen en beloofde dat de naam er alsnog op zou komen. Maar dan wel om een hoekje, want op de voorkant was geen plaats meer. Blamage.

Dat werd nog erger toen de kunstenaar, Arie Schippers, beweerde dat Oudewater er niet op hoorde, want die stad had in 1572 geen stemrecht gehad op de statenvergadering. Ik kon niet anders dan hierop inspringen, want dat was grote onzin. Oudewater, dat al diverse keren bij statenvergaderingen aanwezig was geweest had het volste recht daartoe. Hij behoorde tot de zogenaamde kleine steden van het zuider-kwartier (je had ze ook in het noorder-kwartier oftewel Noord-Holland) en deed mee met de besluitvorming als het hun aanging. En zo ging dat ook in de bewuste statenvergadering: alle gedeputeerden bevestigden Willem van Oranje als stadhouder, keurden het geven van veel geld voor zijn leger goed en stelden Lumey aan als generaal van de staten in de opstand tegen de Spanjaarden. Zo staat het in de notulen: alle gedeputeerden stemden voor, inclusief de burgemeester en de pensionaris van Oudewater.

Bovendien hadden buiten de grote steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam en Gouda (Delft en Amsterdam waren er in 1572 trouwens niet bij) geen van de andere steden officieel stemrecht. Dat kwam pas een jaar of wat later, toen in het geheel 18 steden mochten stemmen. Statenvergaderingen waren er vanwege de oorlog een aantal jaren niet meer en eer ze weer begonnen was Oudewater in 1575 volkomen afgebrand en de bevolking uitgemoord door Spaanse huurlingen. Vanaf die tijd is het stadje nog wel beroepen in de vergaderingen maar kreeg het geen stemrecht meer.

Dat het in 1572 geen stemrecht had was dus een smoes van Arie Schippers (van wie zou hij dat gehoord hebben?), want zelfs als dat zo geweest was hadden ook Alkmaar, Edam, Enkhuizen, Hoorn, Medemblik en Monnickendam (noorder-kwartier) en Gorinchem (zuider-kwartier) niet op de plint moeten staan. Dat je zo je blunder recht moet praten is dus het gevolg van slordigheid van de organisatie die zo’n beeld hier naartoe wil halen. En van de onkunde bij de verantwoordelijken over de politeke situatie in het begin van de Opstand. Daarvoor had Dordrecht dus een historicus in moeten schakelen. Dat het dan nog verkeerd kan gaan zie je aan Dirrekie, maar nu was dat echt niet nodig geweest. Dordrecht heeft weer eens een flater geslagen door geen historicus voor zoiets te raadplegen.

Toen ik in een interview hierover gevraagd werd voor wie ik dan wel een standbeeld zou willen oprichten heb ik graaf Dirk VII (graaf 1190-1203) genoemd, al ga ik daar echt geen campagne voor voeren. Hij heeft werkelijk wat voor Dordrecht gedaan door stadsrechten te schenken, omdat hij zag wat voor potentie de stad als handelscentrum had. Zijn broer Willem I (graaf 1208-1222) heeft daar in 1220 nog eens het keurrecht – het recht om eigen wetten te maken zonder de graaf daarom te hoeven vragen – aan toegevoegd. Toen was het hek van de dam en kon Dordrecht onbeperkt groeien tot de belangrijkste stad van Holland. Ik kom daar later nog op terug. Maar hieruit blijkt toch weer dat niet alleen bij monumenten, maar ook bij kunst in de openbare ruimte, de kennis van geschiedenis in Dordrecht beperkt is. Men komt ook niet op het idee een historicus te vragen hoe het dan wel zit. Of men vraagt de verkeerde. En als men dan wil weten hoe Dirk eruitzag kunnen ze bij mij aanbellen, want ik weet dat…

Dordrecht en zijn geschiedenis 1

Naar aanleiding van diverse herdenkingen van historische gebeurtenissen en het plaatsen van een standbeeld dat niemand wilde in de stad Dordrecht ben ik gaan nadenken over de houding van de Dordtenaar (en hierbij betrek ik ook vrouwen) en zijn gemeentebestuur en culturele elite ten opzichte van zijn geschiedenis. En wat dat voor gevolgen heeft gehad voor de stad en nog heeft en op de beleving daarvan door bewoners en bezoekers. Hoe lang deze serie blogs gaat worden weet ik nog niet, dus dat zien we vanzelf. Misschien dat het onderzoek en het resultaat mij en de lezers wat duidelijkheid zal verschaffen. Reacties en aanvullen zijn welkom.

De Dordtenaren die ik ken – en dat zijn er nogal wat – hebben een nogal dubbele verhouding met de geschiedenis van hun stad. Aan de ene kant zijn ze best trots op hun aantrekkelijke historische centrum, maar aan de andere kant kan het de meesten geen lor schelen hoe er hier met de geschiedenis wordt omgegaan. En dan bedoel ik van gemeentewege, vanuit de politiek en de ambtenaren, stadsmarketing, erfgoedorganisaties of cultuurbobo’s. En die houding gaat ver terug. Daarom was er zo goed als niemand die protesteerde toen halverwege de 19e eeuw de vestingmuren en poorten en diverse historische gebouwen werden gesloopt om ruimte te maken voor het verkeer. Dat kan natuurlijk hebben gelegen aan de onkunde en algemene ongeïnteresseerdheid voor het verleden uit die tijd.

Stadsarchitect Itz (1799-1869) had er echter wel belangstelling voor (ondanks dat hij die lelijke neo-klassieke gevel voor ons echt-gotische stadhuis had gezet) en heeft er ook voor gezorgd dat veel ouds voor het verdween door Jan Rutten (1809-1884) in potlood, pen en aquarel voor het nageslacht werd vastgelegd. Zo kunnen we nog steeds zien wat er toen voor eeuwig verdween. Na de dood van Itz nam Simon van Gijn (1836-1922) de opdrachten over en startte de verzameling Atlas Dordracum Illustratum, die nu nog een geweldige schat aan door Rutten prachtig getekende en geschilderde monumenten bevat. De kunstenaar schonk zijn hele werk, toen zijn ogen achteruit gingen, aan Van Gijn. Het heeft de afbraak helaas niet voorkomen.

Een bredere, landelijke waardering voor monumenten ontstond pas nadat Victor de Stuers in 1873 het artikel ‘Holland op zijn smalst’ in De Gids had gepubliceerd. Daarin kaartte hij het gebrek aan belangstelling voor ‘kunstmonumenten’ in Nederland aan.

Hoe het met de kunstmonumenten hier te lande gesteld is, is aan de meesten en inzonderheid aan hen die officieel geroepen zijn daarvoor te waken, geheel onbekend; evenmin vormt men zich een denkbeeld van het moreel en materieel belang der kunst, en een zware nevel bedekt de vraag wat er behoort en wat er kan gedaan worden.

Het werd de aanzet tot het oprichten in 1875 van wat nu Monumentenzorg heet. Het belang van monumenten (en daar verstond men niet alleen gebouwen onder, maar ook diverse andere nationaal belangrijke kunstwerken) voor ons geschiedenisbesef drong maar langzaam door. Schoorvoetend werden in diverse steden historische verenigingen opgericht die al snel begonnen met het inventariseren van hun monumentenarsenaal. Dordrecht was in 1892 aan de beurt. In dat jaar werd de vereniging Oud-Dordrecht opgericht door o.a. zulke coryfeeën als mr. Simon van Gijn, kunstschilder Bas Veth en stadsarchivaris mr. dr. Jacob Cornelis Overvoorde.

Al die verenigingen waren trouwens clubjes bestaande uit leden van de stedelijke elites; het is wel zeker dat de middenstand en de werkende klasse geen enkele belangstelling voor het beschermen van ouwe meuk had. Niettemin hebben deze verenigingen vanaf ongeveer 1900 een flinke invloed gehad op het bewaren van het landelijke materiële erfgoed.

Oud Dordrecht heeft echter in de jaren ’60 van de vorige eeuw niet kunnen voorkomen dat nog eens een tweede afbraak van onze binnenstad plaatsvond. Hoogstens hebben  ze het bewaren van mooie Dordtse gevels bevorderd, die vervolgens voor nieuwe rijtjes in de Hofstraat en de Nieuwstraat werden herplaatst. En we kregen een Grote Markt, een Statenplein en een Spuiboulevard en diverse verbrede (en dus half of heel afgebroken en herbouwde) straten. En het zo geliefde postkantoor ging plat. Eindelijk kwam, onder andere daardoor, nu ook de gewone Dordtenaar in opstand, maar inspraak was in de jaren ’60 nog echt niet zo in het maatschappelijk debat doorgedrongen als nu (is dat zo?). Er werd dus niet naar hen geluisterd en er werd gesloopt. De binnenstad moest bereikbaar blijven en dus kreeg de auto voorrang.

Afbraak bij de Tolbrugstraat Waterzijde, Foto begin jaren ’70, Regionaal Archief Dordrecht 131-552-720052.

Tot burgemeester Van der Lee de verdere plannen begin jaren ’70 afblies. Daarna werden er  parkeergarages gebouwd, pleinen autovrij gemaakt en kwamen er zelfs pollers om de auto nog verder terug te dringen. De binnenstad werd weer bewoonbaar en flats en Van Dam-eenheden vulden de gaten op. De rijks- en stedelijke monumenten (ongeveer 2000 stuks inclusief beeldbepalende panden) werden beter onderhouden en gerestaureerd en geliefd bij de beter gesitueerde stedeling. Er gingen zelfs stemmen op om een meer elitair winkelbestand te gaan bevorderen om het grote geld naar Dordrecht te lokken. Tot de crisis kwam, met als nasleep het veranderende  winkelgedrag. Lege etalages, failliete winkelketens, telefoonwinkels die de grond uit schoten en pop-up stores met ultra-goedkope tinnef, die na een paar jaar weer verdwenen.

En dan hebben we het nog maar over het uiterlijk van onze monumentale stad.

De Zwijger als beeld in Dordt! 3

Nou, ik had dus ongelijk: de meerderheid heeft gesproken en het is het ontwerp van Arie Schippers geworden. Er komt dus een traditioneel gekleid beeld van Willem de Zwijger achter de Berckepoort te staan. Ben ik nou blij? Nee, maar dat komt voornamelijk omdat ik het helemaal niet nodig vind dat er hier in Dordt een standbeeld van een Oranje komt te staan. Ik ga de argumenten niet nog eens herhalen, want ik weet dat dat helemaal geen zin heeft. Het besluit is genomen en je mag, volgens de cultuurbobo’s, een gegeven paard nou eenmaal niet in de bek kijken.

De achterkant van het huis de Berckepoort nu. Eigen foto.

Het komt volgens de gesjopte foto bovenaan het blog op een lage plint te staan, met ruimte ernaast om nog wat mee te doen (hangplek? Podium voor politieke activisten, staande komieken of straatmuzikanten? Toeristenuitrustplaats?). U ziet ook wel dat er eveneens het nodige is weggesjopt: straatnaambordje, verkeersborden, vuilnisshoot, lantaarn, electrakastjes. De kliko’s en de fietsen zijn voor de foto weggehaald. Alleen de regenpijpen en de muurankers zijn gebleven. Het is de vraag of het er ooit zo kaal uit gaat zien, want ik vermoed dat de gemeente niet echt makkelijk zijn straatmeubilair daar zal verwijderen. En waar moeten de bewoners anders hun kliko’s neerzetten of de marktbezoekers hun fietsen kwijt?

Graaf Dirk IV op de Grote Markt. Eigen foto.

En dan het beeld zelf. Zoals het op die foto staat wordt het meer dan manshoog; een meter of drie. Daarin verschilt het in ieder geval van Dirrekie die toen hij op de Roobrug stond opging tussen de voetgangers. En daar het nodige over zich heen kreeg; van emmers rode menie tot witte muurverf. Hij is niet voor niets naar de parkeerplaats die Grote Markt heet verplaatst waar hij al sinds 1983 naar visrestaurant Marktzicht staat te staren (ik heb daar nog eens een blog aan gewijd).

Fotomanipulatie Augustijnenhof.

Er zijn trouwens al stemmen opgegaan dat het met Willem ook wel zo zou gaan, nu die niet zoals andere beelden op een hoge sokkel komt te staan. Dus dat wordt dan ook verplaatsen naar een rustiger plekje. Als het maar niet naar de Museumtuin is, zoals Jan Willem Boezeman eens heeft voorgesteld, want dat zou wel  zonde van de mooiste openbare tuin van Dordrecht zijn. En dan moest Dirrekie ook maar tussen de uitlaatgassen vandaan gehaald worden…

Het beeld, man zowel als hond, is groen en heeft een zwarte Spaanse mantel aan en hoge zwarte rijlaarzen. Vooral die mantel lijkt er achteraf een beetje onhandig tegenaan geplakt te zijn. De vraag is waarom. Was het echt de bedoeling om het tweekleurig te maken? Of was die mantel eerst iets anders, een tabbaard bijvoorbeeld. Ik weet niet of mijn lezers dat weten maar er staat op het Plein in Den Haag al sinds 1848 een soortgelijk beeld van de Zwijger van de hand van Louis Royer. En raad eens hoe dat beeld eruit ziet? Een staande Willem met een naar hem opkijkend hondje naast zich. Het zit daar in tegenstelling tot het hondje van Schippers tegen zijn rechterbeen. Je zou bijna gaan denken dat de beeldkleier, om te voorkomen dat ze te veel op elkaar zouden lijken, hem achteraf die mantel en laarzen heeft aangedaan. En het hondje heeft verplaatst. Want plagiaat mag natuurlijk niet.

‘Versierd’ beeld van de Zwijger bij een school in Waalwijk in 2016 in het kader van Brabantse Onafhankelijkheid.

Het is wel te hopen dat dit nogal naturalistische beeld echt kleding uit het derde kwart van de 16e eeuw aankrijgt. Royer wist hoe die eruit zag, maar ik heb er niet zo veel vertrouwen in dat Schippers dat ook weet. Afijn; het is nog maar een ontwerp. Wie weet wordt het nog een heel gezellig en goed lijkend portret van onze ‘Vader des Vaderlands’, waar het huftergedeelte van de stadsbevolking niet eens aan durft te komen. Want je moet er toch niet aan denken dat ook Willem een pot menie over zich heen kan krijgen…

Aanvulling

Één van mijn lezers, een echte Dordtenaar,  wees me erop dat op de voor het standbeeld uitgekozen standplaats vroeger een pisbak, sorry: urinoir, stond. Hij vroeg zich af of dat toevallig was… Bijgaande het bewijs. Het stond waar nu de rechterkant van de plint komt te liggen.

Het urinoir in de Hofstraat, ca 1960-65. Dia van architect W. van den Berg. Foto Regionaal Archief Dordrecht.

De Zwijger als beeld in Dordt! 2

De kogel is door de kerk, het gaat er echt van komen: het ‘standbeeld’ van Willem van Oranje alias de Zwijger. Dus dat beeld waar ik eerder aandacht aan besteedde in mijn blog omdat de man dat niet heeft verdiend. Mijn donkerbruine vermoeden is bewaarheid geworden: de club van WvO bewonderaars gooit er een paar centen tegenaan en laat een beeld neerzetten ongeveer op de plek waar in bovenstaande foto Thijs Blom van RTV Rijnmond in zijn microfoon stond te praten.  U weet wel, vlak bij de vuilniszakkenshoot, voor de regenpijp met electrakastje, het eenrichtingsverkeersbord, de bordjes ‘fietsen en aanhangwagens uitgezonderd’ en het straatnaambordje Hofstraat. En voor de lappendeken van een achtermuur van de Berckepoort met die enorme muurankers. Wel voor de neo-klassieke muurlantaarn, maar regelmatig naast een stel kliko’s van de omwonenden. Niet echt een esthetisch plezierige plek met de er steeds geparkeerde fietsen tijdens marktdagen erachter, maar… moet kunnen…

Ontwerp 1 van Anne Wenzel

Ik wist ook wel dat protesteren geen zin had: Peter Schoon had al lang het besluit genomen dat het er zou komen. Daar doe je dan echt niks meer tegen. Afijn. De kunstenaars zijn bekend en hun ontwerpen zijn af en te bewonderen in het Hof. Dordtenaren mogen tot 1 juli stemmen welke ze het mooist vinden. Heel democratisch. Maar… “de stem van het publiek telt mee als één jurystem”. Dat win je dus nooit. De grootste gemene deler van de Dordtse bevolking tegen een “deskundige jury” onder leiding van Piet Sleeking; dat is doorgestoken kaart. Deskundigen op kunstgebied hebben nu eenmaal een andere smaak dan Niek en Wil uit Nieuw Krispijn of Cor en Alie uit de Wielwijk. En ik weet al welk van de vier die gaan kiezen (als ze al de weg naar het museum weten te vinden).

Ontwerp 2 van Johan Tahon

Want als afgestudeerd Academie voor Beeldende Kunsten leerling heb ik wel een beetje verstand van kunst en kijk ik door de retoriek van de vier kandidaten heen, die grif door de conservator moderne kunst van de gemeente, Gerrit Willems, werd gereproduceerd in het RTV Rijnmond filmpje.

Duitse, maar in Rotterdam werkende, Anne Wenzel (46) heeft zoals bij haar gebruikelijk van druipsteen en kaarsvet een poppetje gemaakt waar deze keer een lading stront overheen is uitgestort.  Johan Tahon (53), Belg, had er waarschijnlijk niet veel zin in en heeft een vaag gezicht gekleid en op een stapel verkreukelde dozen gezet en er een emmer gips over gegooid.

Ontwerp 3 van Pieter Mol

Pieter Laurens Mol (Breda , 71) (die vroeger gewoon Piet Mol heette) zet zo’n jaren vijftig Amerikaanse candy automaat neer op een paar treetjes; dat gaat nog voor veel verwarring zorgen als die er komt. Maar misschien was dat de bedoeling van Mol: kunstenaars ‘vervreemden’ graag. En Arie Schippers (Rotterdam, 65), de enige die echt kan tekenen en schilderen, maakte een traditioneel mannetje met een hondje.

Ontwerp 4 van Arie Schippers

Dus die wordt het als het aan de Dordtenaren zelf zou liggen. Maar dat gaat niet gebeuren, als het aan een vakjury ligt; dat weten we allemaal. Veel te traditioneel. Dus het wordt gegarandeerd het lelijkste ding, waarbij ik niet kan raden welke van de twee buitenlanders het gaat winnen. Het geintje van Mol wordt dan uiteraard veel te licht mebevonden.

Blijft het feit, zoals Herman van Duinen me vertelde, dat de Zwijger hier wel een aantal keren meer verbleef dan ik dacht, soms maanden achter elkaar. Langer dus dan ik uit oud-archivaris Jensma’s artikel kon opmaken. Hij logeerde dan in de Berckepoort (dat was zijn hof, niet het klooster dat nu zo heet) en schreef vooral in 1575 hier veel brieven. Wat hij hier toen verder deed is me niet zo duidelijk, maar in de omgeving werd nog volop oorlog gevoerd. Dordrecht kan daarom een militair hoofdkwartier geweest zijn van waaruit hij operaties leidde, maar om daar een standbeeld voor neer te zetten…

Desalniettemin heeft zijn achterkleinzoon mee geholpen bij de moord op de De Witten; niet echt een aanbeveling om je hier Oranje te herinneren. Daar vallen nog steeds heel wat Dordtenaren over, maar dat maakt geen indruk op de Dordtse cultuurbobo’s. De man verdient hier in mijn ogen geen standbeeld en die WvO appreciation society die overal zijn beeld neerplempt met (de rente van?) geërfd geld moet daar eens mee ophouden. Voor Dordrecht is het inmiddels te laat, maar alsjeblieft: niet meer!

Ik ga nog even in het echie kijken naar die ontwerpen, maar ik verwacht niet dat ik mijn recensie van de ‘beelden’ bij zal moeten stellen. Nou, dan moeten ze het zelf maar weten. Als ze zich dan ook maar wel realiseren dat ik gewoon mijn fiets daar blijf neerzetten als ik naar de Klandermuelen ga.

 

PS. De ontwerpen vielen me nog behoorlijk tegen. Alleen zag de troep over het beeld van mevrouw Wenzel er wat minder uit als poep dan op de foto, maar het bleef een glimmende druipkaars, waar je Willem echt niet in herkende. Het ding van Tahon was echter nog lelijker dan gedacht: wat een armoedige, ongeïnspireerde zooi. Het lijkt wel alsof hij persé niet wilde winnen.

De Zwijger als beeld in Dordt?

Ik had dat gemist. Dat komt omdat ik geen Dordtse kranten lees en zeker het AD niet. Maar vorig jaar januari 2016 werd al door kunsten-directeur Peter Schoon aangekondigd dat er in Dordrecht een standbeeld van Willem van Oranje zou komen. Ik werd er, eerlijk gezegd, pas vandaag (25.7.2017) op attent gemaakt, toen een Facebook-vriend mijn blog tipte als interessant leesvoer voor Kees Thies. Kees had als columnist in AD namelijk aandacht besteed aan de bekendmaking door onze museumdirecteur dat het beeld op het Statenplein, vlak bij de Hofstraat, zou komen. Het zou inderdaad niet gek zijn als die lelijke kopse achterkant van de Berckepoort (zie hierboven) wat opgefleurd zou worden. Maar waarom Willem van Oranje?

Willem in Dillenburg

Het is niet zo dat hij hier de deur platliep toen hij nog leefde. Ik heb nog eens de vormgeving gedaan van het nummer van het Dordtse archiefblad Kwartaal & Teken dat aan de officiële ontvangsten van de Habsburgse vorsten en die van Willem van Oranje gewijd was. Dat was in 1984. De archivaris, Theunis Jensma, had daarvoor de archieven doorgevlooid om te zien hoe dat gegaan was en hoeveel de stad eraan kwijt was geweest. Hij kwam tot de conclusie dat Willem, met gezin en gevolg, hier in 1562 en 1565 een nachtje had geslapen. Pas in 1573 en 1574 kwam hij weer even langs, door schutters ingehaald, etend op kosten van de stad en logerend bij Matthijs Berck in de Berckepoort. In 1577 kwam hij met zijn gezin weer bij Berck logeren en liet gedurende dit verblijf zijn dochtertje Elizabeth dopen in de Grote Kerk. In 1579 was hij hier even met aartshertog Matthias van Oostenrijk. Steeds kreeg hij een maaltijd aangeboden van de stad en maakten zijn familie en gevolg af en toe tripjes in de omgeving (nee, niet naar Kinderdijk). Maar dat was het. Jensma zegt het zo: “Voor een deel zullen het beleefdheids- en gelegenheidsbezoeken zijn geweest, maar ook dan nog – zelfs onder de (eerste) gangen van een copieuze maaltijd – zullen de onderwerpen van gesprek een grotere draagwijdte hebben gehad dan de Dubbeldamse eendekooien.”

Willem in Delft

Iedereen weet inmiddels dat de prins naar die vermaarde statenvergadering in 1572 zijn rechterhand Philips van Marnix had afgevaardigd. Hij had dan wel zijn agenda meegestuurd, maar het waren de staten die de beslissing namen dat ze hem geld zouden sturen, verdedigingsmaatregelen zouden nemen en die Lumey, op zijn aandringen, aanstelden als verzetsleider. Die hele vergadering was eigenlijk een kruising tussen een bijeenkomst van een crisiscomité en een krijgsraad in tijd van (dreigende) oorlog. En dat hij in Dordrecht werd gehouden was nogal toevallig, want Gouda was de eerste keus geweest. Dus die connectie met Oranje was duidelijk gebaseerd op het feit dat hij, en andere politieke figuren, niet om Dordrecht als eerste stad van Holland heen konden. Maar om nou te zeggen dat de Oranjes hier erg populair waren is behoorlijk overdreven. Zeker niet toen de pastoors, monniken en nonnen uit de stad gegooid werden en de kerken werden ontdaan van hun santenkraam. Natuurlijk was de magistraat goed-calvinistisch, maar het volk was dat bepaald nog niet.

Willem in Leiden

En nu krijgt de man in onze stad een standbeeld. De stad van de De Witten, die met medeweten van zijn achterkleinzoon prins Willem III in 1672 werden vermoord, zoals Kees Thies dat, in navolging van collega historicus Kees Klok, wat onhandig in herinnering bracht. Waarom?

Als u de eerste berichten over dit plan goed leest, moet het u opvallen dat er sprake is van de Prins Willem de Eerste Herinneringsstichting, met wie al sinds 2012 contact was. De naam zegt het al, maar wat is dat voor een stichting? Na wat zoeken blijkt het een in 1999 opgerichte club te zijn die het geld beheert van ene Edgar Nordlohne, die in dat jaar overleed. Nordlohne was voorlichter en raadgever van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen (nu Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) nadat hij ook nog journalist en redacteur van het NRC was geweest. Hij was econoom, een prominent VVD lid en oud-voorzitter van de JOVD. In zijn testament stelde hij de helft van zijn vermogen beschikbaar om er beelden van zijn held mee op te richten op de plaatsen die hij belangrijk had gemaakt. In de statuten staat het:  ‘…het oprichten en onderhouden van gedenktekens die herinneren aan Willem de Eerste…’ (…) ‘…door het aanbrengen, plaatsen enzovoorts van smaakvolle, kunstzinnig verantwoorde afbeeldingen waar in ieder geval het gelaat van Willem de Eerste op voorkomt.’

Willem in Middelburg

De reden waarom hij dat wilde was onduidelijk, maar het had wat te maken met het feit dat hij de verdraagzaamheid van de Zwijger bewonderde. Een Vlaamse journalist schreef: “Waar zijn liefde voor Willem de Zwijger vandaan komt is een raadsel. Als geboren Pool is dit zeker geen vanzelfsprekendheid. Toen hij in 1999 kinderloos stierf was de verassing voor zijn familie dan ook groot.” Het bleek dat hij het tijdens zijn leven al vreemd vond dat er van Willem van Oranje zo weinig openbare herinneringen te vinden waren. Er waren” twee standbeelden in Den Haag, één in Curaçao, het praalgraf in Delft en een belachelijk standbeeld in Wiesbaden.”

Oorspronkelijk was VVD coryfee Henk Vonhoff voorzitter van de stichting, maar tegenwoordig is het professor Coen Tamse (1937), een historicus die zich in het verleden van de Oranjes in de 19e eeuw heeft gespecialiseerd. Op internet zijn er met wat zoeken van zijn hand de nodige redenen te vinden om de prins verder de hoogte in te steken. Inmiddels zijn er de nodige beelden afgeleverd. Nordlohne begon zelf met het aanbieden van een borstbeeld voor het kasteel van Vianden in Luxemburg (1989), één van Willems bezittingen. Na zijn dood werden beelden en wandplaquettes geplaatst bij de Wilhelmsturm in Dillenburg (zijn geboorteplaats, 2000), Delft (2003), Leiden (Academiegebouw, 2009), Middelburg (2012), Breda (KMA 2014),  Antwerpen (2014) en Parijs (2015). En nu zijn wij aan de beurt. Maar ik vraag nogmaals: waarom? In al die andere plaatsen heeft de prins gewoond of iets belangrijks gedaan, maar in Dordrecht niet.

Willem in Breda

Gek genoeg ging me bij het onderzoek naar de hierboven opgeschreven gegevens een lichtje op. Ik schreef al dat bleek dat men sinds 2012 bezig was met een beeld. Dat was nog voor bekend was wat er in het museum in het Hof zou komen. Dat weet ik omdat ik er toen al bij betrokken was en me vooral bezighield met het middeleeuwse gedeelte. Sinds de opening en vooral  sinds die Koningsdag van 2015 vroeg ik me steeds meer af: waarom zoveel nadruk op die statenvergadering en het belang van Dordrecht als bakermat van de natie? Wat moest er bewezen worden? Waarom werd er, sinds 2013 (het artikel van Herman van Duinen in Dordrecht Monumenteel), zo geringschattend gedaan over de feiten die historici, zoals Herman en ik, aandroegen om die gebeurtenis te nuanceren? Waarom werden sommige zaken, zoals het artikel van Van Duinen, gewoon dood gezwegen? Waarom werd er op de vergadering die ik met zekere verantwoordelijken had gezegd: we zijn  het niet met je eens en we gaan gewoon door? Of woorden van gelijke strekking.

Willem in Antwerpen

Ik ben niet iemand van complot-theorieën. Ik ben historicus en houd me bezig met verifieerbare feiten en logische conclusies. Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat wat hier is gebeurd en nog gebeurt wel heel veel lijkt op het warm maken van de bevolking voor een indrukwekkende ode aan de Oranje-Nassaus en hun rol in het ontstaan van Nederland. Voor de in Dordrecht in 1572 plaatsvonden gebeurtenissen wordt een rookgordijn van slogans en kreten opgetrokken, zodat het gebrek aan historische onderbouwing aan het gezicht wordt onttrokken. Dat gebeurt waarschijnlijk vooral om te verbergen dat die hele vergadering  niet veel bijzonders was. Dat hij, behalve dat hij veel weggegooid geld opleverde, echt geen zoden aan de dijk zette in het begin van de oorlog met Spanje. En die zeker niet het begin was van onze bekende tolerantie ten opzichte van andersdenkenden. Laat staan dat hier Nederland begon, ondanks dat het museum, dat zo’n beetje om deze gebeurtenis is gedrapeerd, dat in zijn naam suggereert.

Willem in Parijs

Straks zitten we in de stad van Jan en Kees de Witt met een standbeeld van de Zwijger opgescheept. De man die hier in de 16e eeuw een paar keer heeft gegeten, overnacht en een kerkdienst of wat heeft bijgewoond. Wat wordt de volgende plaats waar een beeld wordt neergeplempt? Moerdijk, omdat ze daar het Hollands Diep moesten overvaren? Rotterdam omdat je daar onderweg  naar Den Haag ook soms moest overnachten? Ik noem maar wat.

Het standbeeld dat de schilder Aelbert Cuyp, leerling van Rembrandt, moet voorstellen op zijn sokkel in de Vriesestraat.

Het enige positieve van dat beeld wordt, gezien de al geplaatste exemplaren, dat het geen Aelbert Cuyp, Fruitbaasje van Tiel, zal worden. Ze zijn allemaal, stuk voor stuk, zeer traditioneel van uiterlijk (al heeft het Antwerpse beeld wat moderne trekjes). Het zijn, eerlijk gezegd, nogal duffe beelden. Ik zie, gezien de samenstelling van  het comité der belanghebbenden, behoudende types van VVD huize, geen gedurfd kunstwerk op de hoek Statenplein-Hofstraat verschijnen. Of Peter Schoon moet hier wat moderners hebben kunnen eisen.