Wij waren Duitsers (2)

Dit is de tweede blog over het onderwerp ‘graaf’. Er volgt hierna nog een derde.

In tegenstelling tot wat dikwijls gedacht wordt werden misdaden in vroege en hoge middeleeuwen (ca 500-ca 1200) zelden met de dood gestraft. Majesteitsschennis en verraad waren in dat deel van de middeleeuwen eigenlijk de enige zaken die altijd in de doodstraf resulteerden. Voor andere ernstige misdaden werd er wel mee gedreigd, maar er werd de voorkeur aan boeten gegeven; dan bracht het ook nog wat op (al vervielen de goederen van een ter dood veroordeelde aan zijn heer). Die boeten kwamen oorspronkelijk ten goede aan de koning in het verre Duitsland, maar de graaf mocht er een deel van houden. Op den duur ‘vergaten’ de graven dat geld door te sturen en hielden ze het zelf. Er waren namelijk nogal wat perioden in de middeleeuwen waarin het gezag van de koning over zijn buitengebieden minimaal was. De graven maakten daar dankbaar gebruik van om hun eigen gang te gaan en extra inkomsten binnen te krijgen.

evangelarium Hendrik V
Keizer Hendrik IV (1050-1106) tussen zijn zonen Hendrik V (links) en Koenraad, die beide na hem koning werden. Evangelarium Heinrich V (na 1106), Krakau, Bibliotheek Domkapittel 208, f. 2v.

Bij het ontstaan en bloeien van de steden (in noordelijk Nederland pas echt na 1200) werd de samenleving ingewikkelder. Daar leefde men in grotere groepen dichter op elkaar dan in de dorpjes uit en van voor die tijd en was bewust gepleegde misdaad meer verspreid dan tijdens de eerdere plattelandssamenleving. Doodstraf, maar vooral lijfstraf, kwamen duidelijk meer voor. Bij het doorvlooien van gerechtsboeken kom je verder vooral agressie-misdrijven tegen: schelden, vechten, verwonden, en dat dikwijls in dronken toestand. Een duidelijk teken van altijd aanwezige onrust in dichter bevolkte gemeenschappen. De graaf voer er wel bij, evenals de stadsregering.

En dat gold ook voor de tolopbrengsten. Als je als koopman met een wagen of schip vol goederen het Duitse rijk binnenkwam, moest je bij de grens invoerrechten of tol betalen. Er stond daar dan een versterkt gebouw, het tolhuis, waar tolgaarders het geld inden. Meestal was dat een percentage van de waarde van de lading. En dat kon ook in natura zijn. Het werd een koninklijk recht genoemd, een regaal. De graaf in het deel van het rijk waar de tol stond was verantwoordelijk voor het doorsluizen van dat geld naar de koning. Ook daarvan mocht hij een deel zelf houden. Maar ook daar kwam het steeds minder van.

Het hielp ook niet als een koning of keizer de tol aan de graaf overdeed, bijvoorbeeld omdat hij grote schulden bij zo’n graaf had of als hij wat goed had te maken. Zo kreeg graaf Floris III van Holland in 1158 de tol van Geervliet van keizer Frederik Barbarossa in leen; een actie die waarschijnlijk de bevestiging van een al bestaande situatie was en bedoeld om de graaf te vriend te houden. Iedereen die van zee de Maas-Merwedemonding opvoer moest daar langs en dus tol betalen. De Rijn was inmiddels bij Katwijk, waar hij in zee uitmondde,  dichtgeslibt dus als je naar Duitsland moest kon je niet om het zuiden van Holland heen. De keizer heeft niet meer meegemaakt hoe de Hollandse graven van die schenking hebben geprofiteerd. Het heeft ze echter ook de nodige problemen opgeleverd.

tollenkrans
De Hollandse tollen rondom Dordrecht afgezet op een reconstructie van Zuid-Holland ca 1200. De plaats- en riviernamen zijn in modern Nederlands maar de locaties zijn historisch.

De opvolger van graaf Floris III, zijn zoon Dirk VII, was namelijk zo voortvarend om naast Geervliet (schuin tegenover Vlaardingen op het eiland Putten) ook aan de andere grenzen van zijn graafschap Holland tolhuizen te bouwen en daar tol te heffen van de kooplieden die via de rivieren zijn gebied binnen kwamen. Zo was er bij Moordrecht aan de Hollandse IJssel een tol, bij Ammers aan de Lek, bij Niemandsvriend, een deel van Sliedrecht, aan de Merwede, bij Almsvoet aan de Maas en bij Strienemonde aan de Striene, de verbinding met Zeeland. En om die ‘krans’ van tollen te controleren bouwde hij een toren in Dordrecht , de jonge stad die als een spin midden in dat tollenweb lag. Dat was de Toltoren, waar de huidige Tolbrug en Tolbrugstraatjes aan weerszijden van de Dordtse Voorstraathaven nog steeds aan herinneren.

Die tollen werden Dirk niet aan dank afgenomen door zijn buren. Hij lag dan ook rond 1200 overhoop met de hertog van Brabant, in het zuiden, en de graaf van Gelre in het oosten. Maar ook de bisschop van Utrecht was er niet blij mee. De conflicten werden zoals gewoonlijk in die tijd over en weer uitgevochten tussen legertjes van die heren, met natuurlijk de nodige schade voor boeren die zich toevallig tussen de partijen bevonden. Met Brabant wist hij trouwens een verdrag te sluiten waarbij Brabantse en Hollandse kooplieden werden ontzien. Ook werden ‘vrijdommen’ van tol onderling geregeld. Want ook de buren hadden de voordelen van tollen al lang ingezien.

Natuurlijk kwam er ook nog wel wat ander geld binnen. De boeren op de sinds ongeveer het jaar 1000 nieuw ontstane ontginningen moesten de graaf ook een klein bedrag per jaar betalen en pachters van grafelijke hoeven betaalden hem natuurlijk pacht. Ook was een deel van de opbrengst van zijn eigen landerijen, al dan niet in natura,  voor hem en zijn hof.  Pas toen er steden begonnen te ontstaan in het graafschap kwam daar een andere geldbron bij. Maar dan zijn we inmiddels in de dertiende eeuw.

(Wordt vervolgd)

Wij waren Duitsers (1)

(Dit is het eerste deel van drie over het begrip ‘graaf’, om de lezers een beetje up-to-date te brengen wat betreft hun kennis van de Nederlandse middeleeuwse geschiedenis)

Bij een les Dordtologie die ik gaf voor ambtenaren van de gemeente viel het me op dat ze eigenlijk heel weinig historische voorkennis hadden. Het waren voornamelijk dames tussen de 30 en 50, met een enkele uitschieter naar boven. Toen ik ze nogal soepig zag kijken toen ik de grafelijke bemoeienis met Dordrecht benoemde, vroeg ik hen: “Jullie weten toch wel wat graven zijn?” Schouderophalen en glazige blikken en veel “nee” waren mijn deel. Dat verbaasde me eigenlijk wel. Ik had de indruk dat de nogal wat oudere garde in de beide andere Dordtologie-groepen die ik inmiddels heb ‘gehad’ wel wisten over wie ik het had. Zou het geschiedenisonderwijs tussen de jaren 70 en 80 zo achteruit gegaan zijn dat ze niets meer over die graven hoefden te weten? Ik weet dat graaf Floris V tegenwoordig in de Canon zit als zesde venster, maar als je daar gaat kijken krijg je geen uitleg over wat een graaf nou eigenlijk is. Het is duidelijk dat hij een leidende functie had, maar hoe en wat blijft onduidelijk. En dan nog gevangen genomen en vermoord worden ook.

Uit: De historische canon van Fokke & Sukke. Auteursrechten berusten bij Reid, Geleijnse & Van Toll.
Uit: De historische canon van Fokke & Sukke. Auteursrechten berusten bij Reid, Geleijnse & Van Toll.

Als je mijn blogs over de geschiedenis van het gebied rondom Dordrecht een beetje wilt volgen is het wel nodig dat je tenminste weet wat de graaf van Holland voor iemand was en wat hij ongeveer deed. Dus hier wat uitleg.

Wat nu Nederland is behoorde een flink deel van de middeleeuwen (die je ruwweg tussen ca 500 en ca 1500 moet dateren) tot het zogenaamde Duitse Rijk. Ons gebied was in de achtste eeuw veroverd door de Frankische koningen. Dat was onder de opvolgers van Karel de Grote in 843 verdeeld in drie stukken, waardoor wij sinds 855 behoorden tot het noordelijk deel van middelste rijk, dat naar koning Lotharius Lotharingen werd genoemd. Toen die lijn uitstierf greep de koning van West Francië zijn kans en lijfde het in, maar in 925 kwam het definitief bij het Oost-Frankische rijk oftewel Duitsland. Wij waren sindsdien dus Duitsers. En we hadden een koning, of een keizer, boven ons staan. Dat was een man van zeer hoge adel, een hertog meestal, die door enkele mede-edelen en een aantal belangrijke bisschoppen in het Duitse rijk gekozen werd om dat uit vele losse staatjes en bisdommen bestaande gebied te regeren en bij elkaar te houden. Hij begon als koning, maar als het tijdens zijn koningsschap lukte om naar Rome te gaan kon hij door de paus ook nog tot keizer gekroond worden. Daarin was hij opvolger van Karel de Grote, die op kerstdag 800 als eerste na de Romeinse keizers die eer te beurt viel. Niet alle koningen werden keizer en sommige keizers zijn zelfs door de paus van hun titel ontdaan.

De koning of keizer was in onze uithoek van dat grote rijk echter ver weg. En zo’n koning of keizer had ook dikwijls geen zin of tijd om naar ons toe te komen om te komen regeren. Dat lieten ze daarom aan zetbazen over en dat waren de graven. Die regeerden in naam van de koning of keizer over een flink gebied, een gouw of graafschap, en zorgden er daar, in theorie, voor dat alles in goede orde verliep. Ze verdedigden het land tegen aanvallen van buiten, spraken recht over de bevolking en inden de boeten van overtredingen, belastingen en invoerrechten voor de koning/keizer. Zelf mochten ze daar overigens een deel van houden, want ze hadden natuurlijk ook kosten.

Een graafschap was een rechtsgebied. Vanaf het begin heerste er het koningsrecht dat ter plekke werd vertaald als een binnen  de bewuste streek gehanteerd gewoonterecht dat in de loop der eeuwen, zonder echt op schrift te zijn gesteld, was ontwikkeld. Het voorzag voornamelijk in de straffen, meestal in de vorm van boetes, die op misdaden of overtredingen van dat recht stonden. Een belangrijk onderdeel daarvan waren de weergelden die voor bepaalde beschadigingen van het menselijk lichaam of zelfs het doden van mensen golden. Dat was een oeroud Germaans gebruik dat vooral bedoeld was om het ontstaan van vetes te voorkomen. Die hadden de neiging om voort te woekeren, omdat men nogal op zijn eer gesteld was zodat de ene gewelddaad de andere uithaalde. Niet dat weergeld een einde maakte aan vetes, maar als de graaf (of een andere vorst) zijn ‘geweldsmonopolie’ kon uitoefenen, was het veiliger te betalen dan een oorlog tussen een paar families te beginnen.

Ridders ca 1080.
Ridders. Detail uit het borduurwerk van Bayeux, ca 1080.

In principe oefende de graaf de rechtspraak in hoogsteigen persoon uit. Zeker als het om ernstige zaken ging. Hij hield dan enkele keren per jaar een hof op een (of meer) vaste gerechtsplaats binnen zijn graafschap en sprak, met zijn gewapende gevolg van dienstmannen recht. Die dienstmannen, vrije of halfvrije mannen die belangrijke functies aan zijn hof vervulden, kregen voor hun onderhoud stukken van het graafschap in leen om van te leven. Tegelijk waren zij dan de heer over de mensen die daar woonden en deden op hun beurt de rechtzaken op lager niveau af. Dikwijls waren die dienstmannen, ook ministerialen genoemd, hun heer ook als bewapend ruiter van nut. Ze vormden eigenlijk de kern van zijn legertje. Na het jaar 1000 vormden zij een eigen stand die zich langzaam als onderste trap van de adel achter de hogere edelen schaarde. Ze werden ridders genoemd omdat ze op paarden reden (ridder = rijder = ruiter) en hun stand heette de ridderschap.

De graaf was zelf ook verplicht zijn heer, de koning of keizer, met raad en daad bij te staan. Vandaar dat zo’n graaf, als hij daar toe in staat was, toch minstens wel een keer per jaar naar het hof van de koning reisde om aan die plicht te voldoen.  En als de koning ten oorlog trok moest hij, als het even kon, meedoen en een leger meebrengen al naar gelang zijn rijkdom en mogelijkheden. De dienstmannen en ridders waren dan zijn aanvoerders en de kern van de zware ruiterij, gevolgd door bijvoorbeeld de wachters op de burchten van de graaf en zijn ridders van lagere rang. Bij zo’n leger kon eventueel een groep boeren aanwezig zijn. Meestal hadden die niet meer dan een schetsmatige opleiding tot soldaat gehad en bezaten ze nauwelijks wapens of wapenrusting. Maar ze konden bij belegeringen in ieder geval grachten graven en wallen opwerpen.

(Wordt vervolgd)

Hoe weten we dat van die graven? (2)

Ik schreef in de voorgaande blog dat middeleeuwse schrijvers niet altijd te vertrouwen zijn. Sommige zagen er niet tegenop oorkonden te vervalsen. Dat gravenlijstje met die eerste Westfriese graven waar ik het over had is ook een vervalsing. Dat wil zeggen: het is een document dat is samengesteld uit een serie van citaten uit eerdere bronnen, die nooit voor of op de datum van uitgifte bij elkaar gestaan hebben.

Oorkonde 1083
Detail van de aanhef van oorkonde 88 (OHZ 1). Facsimile 5 uit O. Oppermann, Untersuchungen zur nordniederländischen Geschichte des 10. bis 13. Jahrhunderts III (Utrecht 1920).

Het stuk is opgesteld in de abdij van Egmond en bevat een serie schenkingen door de eerste zes graven van Westfrisia en hun echtgenotes plus twee van hun broers, gedateerd 1083. Het is één van de meest besproken bronnen voor de geschiedenis van Holland. Er is sinds de zeventiende eeuw over gebakkeleid door geschiedschrijvers en historici (er is verschil!). Na veel onderzoek en lang overwegen is men rond 1970 tot de conclusie gekomen dat het stuk tussen 1125 en 1150 gemaakt moet zijn en dat gebruik is gemaakt van een gravenlijst die rond 1120 in diezelfde abdij opgesteld is, maar die inmiddels niet meer bestaat. En die gegevens over de schenkingen die ze al hadden, natuurlijk. De oorkonde was zogenaamd van graaf Dirk V (graaf van 1061 tot 1091) afkomstig. Diens zegel in witte was werd er ook nog eens door iemand opgedrukt, waarna het bruin geverfd werd om het ouder te laten lijken.

Dat zegel is trouwens niet het enige foutje waardoor de vervalser door de mand valt. Hij noemt bijvoorbeeld bij de datering van de oorkonde dat 1083 het acht en twintigste jaar is van keizer Hendrik IV (bekend van zijn Canossa-gang). Helaas werd Hendrik pas in 1084 tot keizer gekroond, dus was hij nog koning in 1083. Dat men dat in 1125 niet meer wist is wel tekenend voor de kennis van de internationale gebeurtenissen in onze uithoek van het rijk.

Nog pijnlijker is dat in het gravenrijtje Dirk IV (die dus in 1049 bij Dordrecht sneuvelde na ruim 9 jaar regeren) ontbreekt. Zijn neef Dirk V, zoon van broer Floris I, krijgt van de auteur van de oorkonde nummer vier. Als de oorkonde echt in 1083 geschreven zou zijn, zou Dirk echt wel hebben geweten dat hij nummer vijf was. Het is dan trouwens wel vreemd dat men dat na een kleine 50 jaar, dus ca 1125-30 of wat later, niet meer wist. In de gravenreeks die in de Kroniek van Egmond (dus niet de Annalen) staat opgeschreven komt Dirk IV wel voor, maar die dateert uit de dertiende eeuw. Deze zou zijn genomen uit het verloren gegane Egmondse Kalendarium. Daarin werd de dood van diverse graven en hun familie vermeld en waar ze begraven waren omdat ze in de abdij bijhielden wanneer ze memorie-missen voor hun graven en gravinnen moesten opdragen.

gravenlijst 13e eeuw
Pagina met graven- en abtenregister uit het Chronicon Egmundanum (13e eeuw). Facsimile 15 uit O. Oppermann, Untersuchungen zur nordniederländischen Geschichte des 10. Bis 13. Jahrhunderts  III (Utrecht 1920).

Voor een kenner was dus het feit dat deze oorkonde een vervalsing was wel duidelijk, er is alleen eeuwen over geruzied over wanneer hij vervalst was. Men is er nu wel zo’n beetje uit en dateert hem ergens in het tweede kwart van de twaalfde eeuw.

Hoe weten we dat van die graven? (1)

Schrijvers in abdij 1020
Ingehuurde leek schilderend en monnik schrijvend in de abdij van Echternach, ca 1020 – Universitätsbibliothek MS 217, Bremen.

Dat gravenlijstje uit de vorige blog; hoe komen we daar eigenlijk aan? Eenvoudig: ten minste het eerste deel tot omstreeks 1090 hebben de middeleeuwers zelf voor ons opgeschreven. En als de middeleeuwers iets hebben opgeschreven en we kunnen er wat van leren, heet het een bron. Historici werken vooral met bronnen voor ze iets beweren, en dat waren en zijn nog steeds voornamelijk geschreven bronnen. Dus die zijn eeuwen geleden met een ganzeveer met inkt op perkament (en sinds de veertiende eeuw ook steeds meer op papier) geschreven mededelingen, brieven, verhalen, rekeningen, kronieken en oorkonden.  Men zal denken: als de middeleeuwers zelf hebben opgeschreven wat er gebeurde dan zal het ook wel waar zijn. Maar met zo’n gedachte moet je oppassen.

Ook middeleeuwers hadden fantasie en soms niet zulke goede intenties. Of ze waren misschien vergeetachtig of schreven, bijvoorbeeld, een leugentje om bestwil op, om iemand gunstiger af te beelden dan hij/zij was. Dus een historicus moet altijd uitkijken voor hij volledig op zo’n bron afgaat. Het mooiste is als hij bronnen kan vergelijken die over hetzelfde onderwerp gaan. Maar ook dan moet hij voorzichtig zijn. Stel je hebt een kroniek (oftewel een jaartallenlijst met gebeurtenissen die in die jaren plaats vonden) en de kronikeur schrijft daarin over een bepaalde gebeurtenis omdat hij die meegemaakt heeft en de moeite van het herinneren waard vond. Een andere kronikeur, misschien in het buitenland, hoort via via van diezelfde gebeurtenis en schrijft dat ook op in zijn kroniek. Dat hoeft niet hetzelfde resultaat te hebben. De eerste schrijver kan bijvoorbeeld een hekel gehad hebben aan één van de personen over wie het gaat en hem nogal zwart hebben gemaakt. De buitenlander kende die mensen waarschijnlijk niet persoonlijk en wist natuurlijk ook niet dat die eerste kronikeur zo bevooroordeeld was. Hij zou juist heel positief over die man geschreven kunnen hebben. En dan was er een paar honderd jaar daarna een nieuwe kronikeur, die beide verhalen kende, maar besloot om er wat tierelantijnen aan toe te voegen en de negatieve oordelen weg te laten. Of hij had een derde verslag gelezen van iemand die dan wel niet ter plaatse was, maar het net als de buitenlander uit de tweede hand had en oorzaak en gevolgen niet zo goed begreep. Ook dat kon worden toegevoegd, met alle gevolgen van dien. Plus dat er nog vele variaties op dit thema te maken zijn. En daar moet je dan als historicus een soepel lopend en logisch stuk geschiedenis van maken…

monnik schrijvend 1150
Eadwine de monnik werkend aan zijn psalter, ca 1150 – Trinity College, Cambridge.

Bovendien zijn er ook nog bewuste vervalsingen geweest. Dikwijls weten we niet meer waarom iemand de moeite heeft genomen om zo’n vervalsing te maken. Soms is het echter wel duidelijk en blijkt dat er nogal wat redenen geweest kunnen zijn. Een veel voorkomende reden bij middeleeuwse oorkonden zijn claims op bepaalde stukken land. Iemand probeerde te bewijzen dat hij recht had op een gebied, maar de originele uitgifte of schenking was niet meer terug te vinden. Of er nooit geweest omdat die berustte op een mondelinge toestemming. Dan maar een vel perkament genomen en er in een wat ouderwets aandoend lettertype een schenking van een koning of edelman opschrijven. Veel werd dan gebruik gemaakt van echte voorbeelden van zulke oorkonden, het liefst natuurlijk van die bewuste koning, hertog of graaf zelf.

Omdat in de periode voor 1200 vooral in kerkelijke instituten werd geschreven, komen de meeste vervalsingen uit die richting. Hoe de vervalsers dat met hun geloof in overeenstemming brachten is natuurlijk niet bekend, maar de indruk bestaat dat zelfs voor bisschoppen het doel de middelen heiligde. En dat laatste neem ik dan letterlijk. Je vind die vervalsingen dan ook vooral in klooster- of kapittelarchieven en in bisschoppelijke kanselarijen, want de wereldlijke vorsten (behalve de koning in Duitsland) hadden voor 1200 meestal nauwelijks een klerk in dienst. En dan was dat nog een monnik of priester ook.

(wordt vervolgd)

Dikkie Dikkie Flo

Vroeger kreeg je op de lagere school (nu de basisschool) vaderlandse geschiedenis.  Die term heeft inmiddels een beetje oubollige lading gekregen en wordt niet meer gebruikt. In wezen is de Canon van vijftig vensters niets anders dan een moderne versie van die vaderlandse geschiedenis, maar dan veel korter. Er is minder tijd voor geschiedenis op school en als je toch een beetje een overzicht van Nederland’s verleden wilt krijgen moet je je beperken. Dat zo de samenhang tussen die 50 thema’s verdwijnt heeft men klaarblijkelijk op de koop toe genomen.

De middeleeuwen (ca 500 – ca 1500) is in dat opzicht teruggebracht tot vijf vensters:

  • Willibrord. De verbreiding van het christendom
  • Karel de Grote. Keizer van het Avondland.
  • Hebban olla vogala. Het Nederlands op schrift.
  • Floris V. Een Hollandse graaf en ontevreden edelen.
  • De Hanze. Handelssteden in de Lage Landen.

Op dit lijstje is van alles aan te merken, al was het alleen maar dat de helft van onze geschiedenis vanaf het jaar nul is teruggebracht tot 10 % van de canon. Nederland heeft echter altijd al gedacht dat de echte geschiedenis pas begon toen we ons losscheurden uit de greep van het Habsburgse rijk via de Opstand, met een hoofdletter. Alles daarvoor was donker en een moerassige barbarij.

Ik heb zelf die middeleeuwse vaderlandse geschiedenis nog op mijn lagere school gehad en ik vond het allemaal machtig interessant. Zelfs op de middelbare school kreeg ik nog te horen wat de Bourgondiërs hier deden. Kom daar nu eens om. Veel van mijn leeftijdgenoten doen daar nog nostalgisch over. Ik niet. Ik weet namelijk best wel dat de kennis die we toen kregen voorgeschoteld niet diep ging en nogal nationalistisch was. De rol van kerk en vorstenhuis waren, van welke zuil je ook was, prominent aanwezig. Dat is nu gelukkig minder, al is het nog lang niet helemaal verdwenen. En zeker het hollandocentrisme doet het nog steeds goed in de lesmethoden.

Ik behandel in dit blog juist die Hollandse geschiedenis en dan met name die van het gedeelte van Zuid-Holland rondom Dordrecht. Dat komt omdat ik vind dat er niks mis is met regionale of zelfs lokale geschiedenis. Als je echt wilt dat kinderen belangstelling voor geschiedenis krijgen (en wie wil dat niet?) moet je dicht bij huis beginnen. Als je wilt dat kinderen begrijpen hoe de geschiedenis hun eigen omgeving heeft bepaald en veranderd dan focus je op dijken, straten, rivieren, kerken, boerderijen, openbare gebouwen en de mensen die daar leefden. Dat onthouden die kinderen, want dat waren hun eigen voorouders. Hoewel… er is natuurlijk altijd import, zowel binnen- als buitenlandse.

Die voorouders van die Hollandse kinderen leefden een flink deel van het verleden onder hun eigen graven. Niet dat ze die man elke dag op straat tegenkwamen, maar mensen tussen 850 en 1555 zullen hem (en in een enkel geval haar) wel eens voorbij hebben zien komen. Al werd dat op den duur, tijdens vreemde overheersing bijvoorbeeld, natuurlijk wel minder. De onderdanen van de  graven van het eerste Westfriese, later Hollandse, huis zullen hun heer best gekend hebben. En geweten hebben hoe hij heette. De oudere lezers leerden hun namen ook nog op school. Ze hadden zelfs een ezelsbruggetje om die namen makkelijker te kunnen onthouden:

Dikkie, Dikkie, Arnout

Dikkie, Dikkie, Flo

Dikkie, Flo

Dikkie, Flo

Dikkie, Ada

Wimpie, Flo

Wimpie, Flo

Jan

Dat lijstje opdreunen gebeurt nu niet meer. Ik maak me sterk dat men nog enkele van die namen paraat heeft, en dat zullen dan vooral de lezers van het tamelijk succesvolle boek van De Boer en Cordfunke zijn. De canon laat het ook zien: van de 18 graven tussen ca 880 en 1299 is alleen de voorlaatste, Floris V, overgebleven.

U telt er 17 en dat klopt. In de tijd dat dit lijstje werd verzonnen was nog niet bekend (of doorgedrongen) dat de eerste Dikkie nog een vader had wiens naam in de bronnen was terug te vinden: Gerulf.  Dat moet dan wel in de negentiende eeuw geweest zijn, want pas aan het eind van die eeuw werd hij door de wetenschap erkend als stamvader van het zogenaamde Hollandse huis.

Dit lijstje staat dus voor de echte gravenlijst die er als volgt uitziet:Gravenlijst

Van al die graven en gravinnen zijn hier alleen de overlijdensjaren gegeven, omdat van de meesten het geboortejaar, laat staan de datum, niet bekend is. Pas bij Floris IV zijn we zeker van zijn geboorte, bij Willem II en Floris V is hij te reconstrueren, maar bij de laatste, Jan I, moeten we weer raden. Als u nu dit lijstje bewaart kunt u altijd de gebeurtenissen die ik ga noemen in dit blog in hun tijd plaatsen. Van de meeste van deze graven zijn ook de vrouwen, kinderen, broers en zussen bekend, maar daar komen we al bloggend nog wel op terug.

Maar eerst: hoe komen we aan die gegevens over die graven?

Dordrechts begin foutief in Wikipedia

Nog steeds staat in het lemma Geschiedenis van Dordrecht in Wikipedia het volgende:

In een oorkonde uit 1049 werd voor het eerst melding gemaakt van Dordrecht. Graaf Dirk IV van Holland zou in dat jaar vermoord zijn ‘bij Dordrecht’ (apud Thuredrech). Inmiddels staat al heel lang vast dat deze oorkonde een vervalsing uit ca 1120 is.

In deze drie regels staan niet minder dan vijf fouten. Dat zijn de volgende:

  • De vermelding uit 1049 staat niet in een oorkonde.
  • Dirk IV was geen graaf van Holland.
  • Hij werd niet vermoord.
  • Apud Thuredrech betekent niet ‘bij’ Dordrecht.
  • De vermelding is geen vervalsing.

Het is niet ongewoon dat op het internet gesold wordt met historische gegevens. Vooral als ze uit de wat minder bronnenrijke middeleeuwen dateren. Inmiddels zijn de correcte gegevens al vele jaren bekend bij historici en bij de meer geïnteresseerde burger, maar blijken ze niet echt breed doorgedrongen bij het gemiddelde publiek. Dat bleek me ook weer toen ik voor de cursus Dordtologie het ontstaan en de groei van Dordrecht behandelde. De voorkennis over dat onderwerp was minimaal. En dat gold zeker ook voor die over de middeleeuwen in het algemeen. Er waren zelfs mensen die niet wisten wat graven waren. Eigenlijk schokte me dat nogal en ik vroeg me af of daar wat aan te doen was.

Ik ben al bijna 25 jaar bezig voorlichting te geven over alles dat met de middeleeuwen te maken heeft, de laatste 20 jaar via ons historisch adviesbureau tScapreel, maar hoewel veel mensen daar gebruik van hebben gemaakt, vrees ik dat er nog een grote groep is die bijgepraat zou moeten worden. En zeker als het over Dordrecht gaat. De cursus Dordtologie bereikt elk jaar zo’n 70-80 mensen en is nu bijna 8 jaar bezig. Hij zal zo’n kleine 600 mensen bereikt hebben. Op een bevolking van bijna 120.000 zielen is dat natuurlijk niks. Andere steden hebben ook soortgelijke cursussen en er wordt natuurlijk via historische verenigingen en musea eveneens de nodige historische informatie verspreid. Maar ik heb het idee dat het niet erg opschiet.

Vandaar dat ik heb gegrepen naar het middel van de historische blog. In eerste instantie voor Dordtenaren en oud-Dordtenaren, maar ook voor mensen uit de omgeving die geïnteresseerd zijn in het vroege verleden van hun regio en de centrale stad daarin. Maar ik hoop ook andere bezoekers te trekken die belangstelling hebben voor wat er te weten valt over middeleeuwse regionale geschiedenis en hoe we die kennen.

Voor het geval u nog wilt weten hoe het wel zat met dat ontstaan van Dordrecht:

  • De vermelding staat in de Annalen van Egmond, een kroniek die in de gelijknamige abdij bij het gelijknamige dorp werd bijgehouden.
  • Dirk, die eigenlijk Theoderik heette, was graaf van West-Frisia. De naam Holland voor dit gewest komt pas rond 1060 op.
  • De graaf sneuvelde in gevechten tegen een leger van de bisschoppen van Utrecht, Luik en Metz. Het verhaal over de moord is een late legende.
  • Apud betekent in dit geval ‘in’ Dordrecht.
  • Het boek met de Annalen van Egmond bestaat nog steeds en geleerden hebben geconcludeerd dat het betreffende stuk over 1049 rond 1120 is geschreven door een anonieme monnik. Er is een latere vermelding over Dordrecht die uit 1064 zou dateren, maar die is inderdaad als vervalsing ontmaskerd. Men is er lang van uitgegaan dat die vervalsing rond 1120 is geschreven, maar in 1997 is geconcludeerd dat het ca 1145 moet zijn geweest. Hier zijn dus wat zaken door elkaar gehaald en is verouderde informatie gebruikt.

In volgende blogs zal ik systematisch, maar hopelijk begrijpelijk, vertellen over de achtergronden, bronnen, feiten en aannames die over het het ontstaan en de bloei van Dordrecht te vinden zijn. Ik wens mijn lezers daarmee veel plezier.