Terug naar af

Toen ons historisch adviesbureau tScapreel pas was opgericht en we de eerste optredens bij historische evenementen achter de rug hadden, besloten Pauline en ik het wat professioneler aan te pakken. In het jaar 1997 hebben we van begin mei tot in augustus een negental van dat type evenementen bezocht en goed rond gekeken. Na afloop heb ik er een evaluatie van gemaakt, waarin elk feest op een serie van kwaliteitspunten werd beoordeeld. Daarna heb ik er een uitgebreide kritiek over geschreven en een serie aanbevelingen gedaan om zo’n evenement historischer te maken. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat organisatoren een exemplaar van dat rapport zouden krijgen, maar de eerste ervaringen daarmee maakten dat nogal riskant. “Waar bemoei je je mee? Wij weten heus wel hoe we een publieksfeest moeten organiseren; daar hebben we geen extern bureau uit de Randstad voor nodig.” Zo ging dat ongeveer, dus daar zijn we maar mee gestopt.

Onze mandenmakers bij Op den Berghe, ca 2010.

Wel hebben we, in persoonlijke gesprekken, een aantal organisaties zover gekregen het wat verantwoorder aan te pakken en zo hebben we jaren achter elkaar als groep ambachtsmensen en entertainers in bijvoorbeeld Deventer bij Op den Berghe en in Bergen op Zoom op het Markiezenhof gestaan. Tot volle tevredenheid van de organisatie en de bezoekers. Beiden vertelden dat door (de beste reclame!) en zo hebben we tot ongeveer 2011 goed in onze opdrachten gezeten en veel waardering geoogst. We stonden bekend als uitermate publieksvriendelijk, zeer vakkundig en we zagen er perfect uit. Dankzij onze in Archeon en bij de LHO opgeleide werknemers, die wisten waarover ze het hadden.

Onze ambabchtslieden in het Markiezenhof te Bergen op Zoom, ca 2007.

Onze ‘roem’ had wel een vervelend gevolg. Anderen wilden dat ook wel. Er waren groepen die wel geld zagen in middeleeuwse markten en ridderfeesten, maar die niet al te deskundig waren waar het ging om authenticiteit. En  die, belangrijker, niet zo duur waren als wij. Zeker toen in 2008 en 2009 de economie op zijn gat ging en subsidies en sponsors verdwenen, zorgde dat voor een teruggang in onze opdrachten. Ik was gedwongen er wat naast te gaan doen om aan voldoende inkomen te raken. Gelukkig pakte dat goed uit. Intussen waren de genoemde groepen meestal niet om aan te zien en daalde het peil van hun kennis zienderogen. tScapreel stopte trouwens na een paar jaar vanwege al die concurentie: we werden te duur en er kwam te weinig geld binnen. Bovendien gaven onze mensen aan dat ze het kalmer aan wilden doen. Er waren er ook die kwaaltjes kregen omdat ze al wat ouder werden. Een dag lang buiten je ding doen is een behoorlijke belasting op je lichaam. En je stembanden. Met alle risico’s van te koud, te nat of te warm weer daar nog bij. Mijn afstuderen  als historicus verlegde mijn aandacht ook van bemiddelen voor en deelnemen aan openlucht entertainment naar meer wetenschappelijk onderzoek en publiceren. We werden meer een adviesbureau dan een bemiddelingsbureau.

Niet dat ik niet in de gaten hield hoe het er in het ‘wereldje’ aan toeging. Oud-Scaprelers en Archeotolken hielden me op de hoogte en op Facebook kwam nog voldoende voorbij om te zien wat er de laatste tien jaar bij historische evenementen gebeurt. Daar werd ik niet blij van. En af en toe liet ik dan wat van me horen. Ik heb het spektakel de Slag bij Grolle uit zien groeien tot een evenement van wereldformaat, maar het Gebroeders Van Limburg Festival zien afglijden naar een mengsel van perioden die niets meer met het oorspronkelijke uitgangspunt te maken hebben. Slechts één groep hield het beeld van de  gebroeders vast, maar eromheen was het een en al triestigheid. En in 2023 komt er geen nieuwe versie meer:.

De groep die in het Gebroeders van Limburgfestival de miniaturen uitbeeldde.

Tegelijk zag ik in diverse landen om ons heen het niveau van re-enactment (dus niet zozeer publieksfeesten maar opvoeringen van gebeurtenissen) spectaculair stijgen. In Duitsland, Frankrijk, Tsjechië, Polen, Spanje en Italië zijn groepen bezig die geheel historisch verantwoord stukken verleden uitbeelden. De Slag bij Grolle hoort hier natuurlijk ook bij. Maar dat betekent niet dat er geen publieksfeesten meer zijn. Na de corona-jaren 2020-2021 kwam het fenomeen in 2022 toch weer schoorvoetend op gang. Zo kreeg ik onlangs via Facebook een uitnodiging voor het paasevenement Mittelalter Goch, net over de grens tussen Nijmegen en Venraij. Ze hebben daar een mooi terrein waar het klooster Gräfenthal, begraafplaats van de graven en hertogen van Gelre, stond en nog wat overgebleven gebouwen commercieel benut worden.

Brillen in Goch, 2023

De foto’s van het zonovergoten en druk bezochte evenement werden na pasen op internet gezet. Ik kreeg er zowaar een deja vu van. In 1992, toen de LHO net was opgericht, zijn we met een groep leden naar het ridderevenement van Satzvey geweest om eens te kijken naar hoe de Oosterburen zo’n middeleeuws feest aanpakten. Behalve het toernooi met Tsjechische ridders, viel dat ons nogal tegen. Er liepen allerlei lui rond in felgekleurd fluweel met bontrandjes die adel moesten voorstellen, maar die allemaal wapenschilden en banieren bij zich hadden die nogal dubieus van heraldisch gehalte was (ik ben nu eenmaal heraldicus). Wel hadden de dames allemaal keurige permanentjes onder hun  punthoeden en droeg iedereen gewoon zijn bril. Het zag er niet uit. Toen we aan het eind van de middag meeliepen met de optocht, staken we in onze middeleeuwse burgerkleding nogal af tegen al die bling. We zagen er nogal armoedig uit, vonden ze daar. Op het antwoord dat de meeste mensen er in de 14e eeuw zo ongeveer uitzagen en niet van top tot teen in fluweel kwam weinig reactie. Het sterkte ons alleen maar in de keuze die we hadden gemaakt om de gewone mens in de middeleeuwen uit te beelden.

Onduidelijke groep (uit België?) in Goch, 2023.

En wat zag je bij het klooster Gräfenthal? Felle kleuren, (nep)bontranden, dubieuze heraldiek en iedereen met brillen op. Verder vreemd uitgedoste militair-achtige groepen, morsige bedelaars, versterkte muzikanten met post-middeleeuwse instrumenten, ‘valkeniers’ met een Amerikaanse (!) zeearend, etc. etc. En niet te vergeten: strobalen met ijzerdraad om op te zitten (zie de foto bovenaan dit blog). En ambachtslieden die onduidelijke dingen verkochten. Ik dacht: we zijn weer terug bij af, in 1997.

Valkenier met de Amerikaanse zeearend of Bald Eagle, Goch 2023.

Even later kwam er bericht van het al sinds 1999 bestaande evenement de Quaeye Werelt binnen. Zij durfden het aan een jaartal daaraan te verbinden: 1477. Dat maakte het dus een re-enactment van een gebeurtenis uit dat jaar. Het rare is dat men een nooit gebeurde slag  tussen een Bourgondisch leger en de Antwerpse militie ‘naspeelt’. De aandacht trekkende naam is afgeleid van een lokale Antwerpse opstand tegen het aantreden van Maria, de dochter van de in januari van dat jaar gesneuvelde Karel de Stoute, hertog van Bourgondië. Zoals er wel meer waren in de Nederlanden in die tijd. Dus mag je het wel een re-enactment noemen, of is het gewoon een toeristentrekker waarmee je mensen laat denken dat ze ‘de middeleeuwen herbeleven’? Zelf noemen ze het ‘hét grootste middeleeuwse event van de Benelux’. Purist als ik ben zou ik het niet in mijn hoofd halen om zoiets te organiseren. Maar wie ben ik?

Slag (1477) tijdens de Quaeye Werelt. Let op de mix van 14e, 15e en 16e eeuwse helmen en wapenrustingen.

In de ‘slag’ vechten nog genoeg mensen in (laat) 15e eeuws harnas en andere wapenrusting. Maar ik heb ook 14e en 16e eeuwers gezien, en zelfs een paar lui met Normandische helmen met nasal (neusbeschermer). De heraldiek is ook hier nogal dubieus, zowel van vorm als van kleur, en er lopen nogal wat mensen in heraldische wapenrokken die in die tijd echt niet meer gedragen werden. Rondom die slag kan je ook terecht op een markt en in een tentenkamp, waar je ‘gewone middeleeuwers’ tegen kunt komen. Gezien de foto’s die ervan zijn gooit men er wat uitmonstering van al die mensen maar met de pet naar. Zie hun website.

Tegelijkertijd vindt er in Bretagne een klein maar fijn evenement plaats in het steeds groeiende dorpje Pont-Croix. Men gaat proberen de slag van de dertig (combat des trentes), een episode gedurende de Honderdjarige Oorlog in 1351, na te spelen. En dat doen ze heel goed, kijk maar . Mijn hart spring op! Dus het kan wel, maar zodra een evenement winst moet maken en groot wordt, worden authenticiteits-eisen losgelaten en krijg je een mengelmoes aan perioden en stijlen en wordt de commercie belangrijker dan de geschiedenis. Het is natuurlijk ook de tijd van nu. Mensen hebben geen enkel besef meer van geschiedenis, laat staan van de middeleeuwen, dus slikken ze alles wat ze voorgezet krijgen. Ze zijn gewend aan wat Hollywood ons al 100 jaar door de strot duwt en kennis van zaken om goed van fout te onderscheiden bestaat zo goed als niet meer.

Het kwam allemaal hard bij me binnen, om maar eens een moderne uitdrukking te gebruiken. Wat hebben mijn pogingen om mensen op te voeden in het opzetten van authentieke middeleeuwen-ervaringen uitgehaald? Ik heb er in 2019 nog een lintje voor gekregen, maar mijn 30 jaar van inspanningen in die sector heeft bitter weinig zoden aan de dijk gezet. Dat is pijnlijk. Ik zal me er echter bij neer moeten leggen, want ik ben inmiddels te oud om nog actief werk van mijn kritiek te kunnen of willen maken. Het zij zo…

Historie-blues

Het is niet makkelijk om een historicus te zijn. Begrijp me goed: ik klaag niet, want ik was gewaarschuwd. Maar je hebt er een hoop werk aan om je te verdedigen tegen mensen die je van van alles en nog wat beschuldigen. En dat terwijl we het zo goed bedoelen! Want ga maar na: wij proberen te achterhalen hoe het er vroeger aan toeging en waarom bepaalde gebeurtenissen plaatsvonden en dat schrijven we op zodat iedereen het kan lezen. Of we geven er lezingen over. Of we komen op radio en tv om het, als deskundigen, uit te leggen aan de bevolking in interviews of documentaires. Of we werken mee aan tentoonstellingen of vaste opstellingen in musea. Of we helpen om begrijpelijke teksten te schrijven bij de routes door erfgoedinstellingen. Het enige waar we, gek genoeg, niet echt aan de bak komen is in het onderwijs. Dat is gedeeltelijk, en historisch, onze eigen schuld, maar er zijn ook verzachtende omstandigheden die ons dat moeilijk maken.

Één van de problemen waar we mee te maken hadden was namelijk dat we moesten concurreren met niet-historici die denken ook wel wat over vroeger te weten. En dat is al heel lang zo. In het verre verleden waren er geen als zodanig opgeleide historici maar alleen zogenaamde ‘historieschrijvers’. Geleerde mannen uit de 16e, 17e en 18e eeuw, vooral dominees, dokters en juristen, die boeken vol schreven over hoe ze dachten dat een stad was ontstaan of een oorlog, of wat hun voorouders en vorsten allemaal gedaan hadden. En dat alles meestal gebaseerd op veel te weinig bronnen en daarom voor een groot deel uit de duim gezogen. Daarna kwam de 19e eeuw waarin de onderdanen van het koninkrijk der Nederlanden het wij-gevoel aangepraat moest worden, want al die provincies waren daarvoor min of meer zelfstandig geweest en de steden erin nog zelfstandiger. Daar moest een overkoepelend verhaal voor ontwikkeld worden zodat iedereen zich Nederlander zou gaan voelen in plaats van bijvoorbeeld Brabander of Enkhuizenaar. Het is ook de periode waarin aan universiteiten de opleiding tot historicus ontstond.

Er waren in die tijd ook echt geschiedkundigen die zich voor dat karretje lieten  spannen. Zij bedachten dat de Opstand tegen de Spanjaarden en de daarop volgende vrijheidsstrijd wel eens een effectief samenbindend vermogen zou hebben. Andere landen hebben hun middeleeuwse geschiedenis om tegenop te kijken: wij hebben dus de Tachtigjarige Oorlog. Ik heb hier al eens een recensie gewijd aan een boek over deze problematiek.

Ze vergaten daar wel een beetje bij dat het rooms-katholieke deel der natie nou niet zulke leuke herinneringen aan die tijd en wat erna kwam had. Natuurlijk hadden de protestanten ook geleden, maar zij, de katholieken, hadden een paar eeuwen niet in het openbaar naar de mis gemogen, hadden geen mogelijkheid gehad om in overheidsdienst te komen en hun katholiek gebleven regio’s en provincies waren een soort wingewesten onder calvinistische regenten en dominees geworden. Tot de Fransen kwamen.

Voor het grotere doel werd wel de geschiedenis van die periode tussen 1568 en 1648 een beetje mooier en lelijker gemaakt dan verantwoord was. Met andere woorden: hij werd gemanipuleerd. De Spanjaarden en met name koning Filips II en de hertog van Alva werden de ‘slechten’ en de watergeuzen en Willem van Oranje waren de ‘goeien’. NIet dat daar geen kern van waarheid in stak, maar veel zaken werden wel heel erg zwart-wit neergezet. En dat is niet wat echte, verantwoordelijke historici zouden moeten doen. Intussen werd die herschreven geschiedenis op elke school onderwezen uit speciaal geschreven schoolboekjes die bepaald geen voorbeelden van nuancering waren. Dat had grote invloed op het volk. De ouderen onder ons zullen zich de jaartallenlijstjes en de heldenverhalen nog wel herinneren. Wijlen mijn schoonmoeder had nog steeds een hekel aan Spanje en Spanjaarden vanwege de Tachtigjarige Oorlog en zou daar ook nooit naar op vakantie zijn gegaan. Ze was van gereformeerde huize…

De geschiedenisles was namelijk ook nogal verzuild. Openbare scholen hadden andere lesboekjes dan scholen met de bijbel, waardoor de nadruk op gebeurtenissen soms behoorlijk verschillend lag. En op rooms-katholieke scholen was dat wéér anders, zeker als het paters- en nonnenscholen waren. Pas na de jaren ’50 van de 20e eeuw begon dat wat te veranderen. Maar ook nu, nu de zuilen weg zijn, kom je in de geschiedenis-lesmethoden de resten van het 19e eeuwse onderwijs tegen. En dat houdt in dat naast de oudere generaties die het ouderwetse geschiedenisonderwijs hebben genoten ook de jongeren nog steeds geen genuanceerde, op modern onderzoek gebaseerde kennis in huis hebben over hun verleden. De bezoekers in Archeon of op historische evenementen, die ik 25 jaar lang te woord heb gestaan, hebben nog steeds die rare denkbeelden over vroeger. Re-enacters en levende geschiedenis spelers proberen uit alle macht het beeld te veranderen en betere informatie te geven, maar het is een lang en moeizaam proces.

Schoolboekenuitgevers, de scholen zelf en de erfgoedinstellingen werken er ook niet echt van harte aan mee. Want niet iedereen van die instituten neemt een bonafide historicus in de arm om hen te vertellen hoe het zat. Dat is voor de historicus die in musea, kastelen, buitenplaatsen en andere monumenten rondloopt maar al te duidelijk. Om maar te zwijgen over historische romans, strips en games en wat er in films en op radio, tv en het internet allemaal over de geschiedenis beweerd wordt.

Dus als je als historicus probeert om die soms al bijna 200 jaar vastliggende patronen te doorbreken, stuit je dikwijls op weerstand. Zeker als een instantie als een stad, bijvoorbeeld, al flink wat jaren heeft geïnvesteerd in een stuk geschiedenis dat moet zorgen dat toeristen hier wat te beleven hebben. En dat geldt vooral als je dat in de openbaarheid brengt, zodat in principe iedereen het kan lezen of horen. Er kunnen dan twee dingen gebeuren: je wordt óf doodgezwegen óf er wordt een openbare scheldpartij georganiseerd. Het gekke is dat de autoriteiten dikwijls naar de eerste methode grijpen en de media, bij monde van bijvoorbeeld columnisten, en het daarbij horende reageervolk naar de tweede. Voor radio en tv en de krant is iemand die tegen de gevestigde orde ingaat gewoon nieuws en zeker in de komkommertijd (of als het om lokaal of regionaal nieuws gaat) pak je elke oprisping aan, want zoveel interessants gebeurt er nou ook weer niet in de provincie.

Zeker als het gaat over feestelijkheden als historische herdenkingen moet je uitkijken wat je zegt. Je kunt zomaar beschuldigd worden van verraad aan je stad. Of je bent op z’n minst een spelbreker of azijnpisser, iemand die zijn medeburgers geen feestje gunt. Maar dat is natuurlijk oorzaak en gevolg door elkaar halen. Je kunt geen feestje vieren naar aanleiding van een herdenking van iets dat niet heeft plaatstgevonden. Of: je moet geen standbeeld oprichten voor iemand die niets met je stad te maken had. Als je daar dan toch een evenement van maakt dan blaas je een fictie op tot een lege huls die door een kenner heel makkelijk is door te prikken. Dan ben je dus bezig met een non-event gebaseerd op geschiedvervalsing. Of geschied-manipulatie.

Als historicus kun je dan blijven protesteren tot je blauw ziet, maar als de overheid besloten heeft deze weg in te slaan is dat niet makkelijk terug te draaien. Niet voor het geld dat het inmiddels heeft gekost, maar ook niet niet voor je stedelijke reputatie. Je gaat af als je toegeeft dat je je eigen verleden zo hebt omgewerkt dat het resultaat is dat iedereen denkt dat je aan de basis van de Nederlandse democratie en onze zogenaamde tolerantie staat. En dat kan niet: dat is slecht voor je naam en het toerisme. Dus wat moet je dan als historicus? Ik weet het niet.

Is het paarlen voor de zwijnen wat we doen? Willen mensen niet van hun heldenverering en vijandbeelden afgeholpen worden? Is het de schuld van de historici zelf die sinds de laatste oorlog dikke, dure boeken en moeilijk vindbare artikelen hebben geschreven die zeggen hoe het wel is geweest, maar dat niet hebben vertaald naar de schoolboekjes? Die worden nog steeds door niet-academisch opgeleide geschiedenisleraren samengesteld die zelf de geschiedenis uit die verouderde boekjes hebben geleerd, geen nieuw onderzoek hebben gedaan en daarom gewoon van hun voorgangers overschrijven. Waarom proberen die gestudeerde historici niet de geschiedenis voor de gewone man te verklaren zodat die eens wat nieuws hoort in plaats van die ouwerwetse troep. Of hebben ze dezelfde ervaringen gehad die ik hierboven heb beschreven? Misschien moeten historici eens bij elkaar gaan zitten en erover van gedachten wisselen, in plaats van op hun studeerkamers uit blijven zitten zoeken hoe het echt zat en daar dan veel over schrijven. Als datgene wat in de Dordrecht gebeurt het resultaat daarvan is zit je eigenlijk voor niks te werken. Of voor een klein groepje gelijkgestemden. Ik weet het nog steeds niet. Je zou er de blues van krijgen.

Wat ik wel besloten heb is dat ik vanaf nu weer terugga naar de middeleeuwen en daar weer over ga schrijven. Ook daar zal het nog genoeg over zaken die niet kloppen gaan, maar hopelijk heeft dat niet de nare gevolgen die de statenvergadering van juli 1572 of het standbeeld van de de Zwijger hadden. Houd deze plek in de gaten.

Dordts mysterie

Dit blog moet er even tussendoor…

Toen ik iets meer dan een jaar geleden begon met het Apud Thuredrech blog nam ik als eerste onderwerp het lemma over de geschiedenis van Dordrecht in Wikipedia. U vindt het hier. Ik pakte gelijk maar de slordigheden aan die door de loop der jaren (misschien wel eeuwen) in de geschiedschrijving over het ontstaan van Dordrecht  waren verspreid. De reacties waren toen enthousiast. Ook had ik binnen een paar maanden een groep van meer dan 100 abonnee’s die me trouw volgden in mijn uitleg over Dordtse geschiedenis. Ik had niet de verwachting dat ik hiermee heel de Dordtse bevolking zou bereiken, maar hoopte toch op een soort uitstraling naar familie en vrienden van de abonnee’s.  Er zou een soort bestuiving kunnen ontstaan die langzaam wortel zou kunnen schieten.

Gedurende dat jaar heb ik ook enkele nogal controversiële zaken aangepakt die wel degelijk wat verder reikende gevolgen hadden dan alleen welwillende reacties van liefhebbers. Zo had mijn serie over Dordrecht en de gewetensvrijheid het effect dat ik met de wethouder in gesprek raakt en ik op 16 maart a.s. een gesprek heb met de directeur van de musea. Ook had mijn serie over wat nou de oudste stad van Holland was de nodige gevolgen in de lokale media. Daarentegen werd mijn stukje kritiek op een artikel in het huis-aan-huis-blad De Stem van Dordt niet door iedereen gewaardeerd. Men vond dat ik de schrijver en de geciteerde historicus te streng aanpakte. De historicus en de journalist reageerden beide en ik gaf hen wat gedachten terug die hun reacties bij me opriepen. Ik besloot het geheel met de aanbeveling aan de redacteur van de krant:

Ik denk ook dat als ze nog eens zo’n vraag krijgt over een middeleeuws onderwerp geen modern historicus om hulp moet vragen. Ze kan dan beter naar het archief stappen of bellen, een mediëvist raadplegen of mijn blog lezen.

Helaas; het was aan dovemansoren gericht.

Er bestaat een serie websites die zich richt op buurten in Nederlandse steden. Indebuurt.nl  heten ze en Dordrecht is één van die steden. De websites bevatten allerlei klein nieuws, zoals een kapotte trein die voor vertraging zorgt, een parkiet die is weggevlogen, de opening van een nieuwe ijswinkel, jubilerende marktkooplui, aankondigingen van straatopbrekingen, etc. Zoiets als die huis-aan-huis-bladen dus, maar dan digitaal. Ze werken zelfs samen met De Stem van Dordt. Niemand minder dan hoofdredacteur Karlijn Goorts van De Stem heeft er een soort column in, die Dordtse Mysteries heet. Daarin worden zulke onderwerpen behandeld als “waarom het Dolhuis Dolhuis heet”(het was een krankzinnigengesticht) of “hoe de Blindeliedengasthuissteeg aan haar naam komt” (er stond een gasthuis voor blinden) of “waar zijn de sporen 6 tot en met 14 op station Dordrecht” (historisch zo gegroeid).  Wat daar mysterieus aan is heb ik nog niet kunnen ontdekken, maar zo’n titel zal wel lekker bekken. De stukjes op de website verschijnen trouwens een paar dagen tot weken later ook in De Stem. En daar las ik gisteren het laatste artikel: “hoe Dordrecht aan haar naam komt”.

In de inleiding wordt weer gesproken over dat de naam in 1120 voor het eerst voorkomt toen geschreven werd over de dood van graaf Dirk IV in 1049. Tot zover OK. Misschien is dit zelfs wel ontleend aan mijn blog. Je kan toch hopen? Maar in de volgende zin gaat het al verkeerd, want:

“Of ze toen spraken over de rivier of over een zogenaamde nederzetting is niet duidelijk.  Daarom weten we eigenlijk tot op de dag van vandaag niet honderd percent zeker of de ‘stad’ Dordrecht (of moeten we zeggen Thuredrech) toen al bestond.”

Dan zijn we dus weer bij het falsum van 1064 (of ca 1145), u allen wel bekend, en niet bij het gedeelte van de Annalen van Egmond dat in 1120 door ‘hand C’ werd geschreven. Een ‘zogenaamde’ nederzetting? Niet duidelijk? En dat terwijl ik toch echt, vanuit de vertaling, had geschreven dat daaruit blijkt dat het zowel de naam van het water als het plaatsje was. Hoe duidelijk wil je het hebben? Dat het toen nog geen stad was is wel duidelijk, maar je kunt er wel degelijk van uitgaan dat er in 1049 een plaatsje van die naam lag op de plaats waar nu Dordrecht ligt. En in 1120 en 1145 was dat zeker het geval.

Wie beschrijft mijn verbazing dat daarna weer de historicus van modern Griekenland,  Kees Klok, aan het woord kwam.  Hij bracht in dat de bronnen uit die tijd erg ‘spaarzaam’ zijn (bedoelt hij zeldzaam?) en dat er veel veranderingen in het gebied zijn geweest. Daarom is het, volgens Klok, “niet precies duidelijk hoe Dordrecht aan haar naam komt”. In de krant is nog een ‘grapje’ dat historicus op de website maakte weggelaten: “Ze hadden toen helaas geen cassetterecorder (!) ofzo…” Waarschijnlijk ging dat voor het langzamere medium dat de krant is wat te ver of was het wat te oneerbiedig (of was het gewoon gebrek aan ruimte?).

Het volgende citaat van Klok luidt:

“Ja, we (!) gaan er ook wel vanuit dat het daar van afgeleid is. Maar of ze in die tijd al over de nederzetting spraken, blijft onduidelijk.”

Ik zou hier bijna cynisch van worden. Maar ik houd me in en schrijf hier alleen maar dat als men het in 1120 en in 1145 zo opschreef en daarmee suggereerde dat het respectievelijk in 1049 en 1064 al zo genoemd werd, je er wel van uit kunt gaan dat er ergens aan de Thuredrecht en de Merwede een plaatsje van die naam lag. Hoever moet je gaan om het nog beter te kunnen bewijzen?

Het artikel is dan ongeveer op de helft en dan is er nog steeds niet gesproken over hoe Dordrecht aan haar naam kwam, wat de titel toch aankondigt. Het dorp heet Thuredrech(t) maar waarom het zo genoemd wordt: niets. De naamsverklaring van Van Osta uit 1996 komt niet ter sprake en die staat nog wel in het Wikipedia lemma. Nee, dan begint een volkomen nieuw stuk dat het gaat hebben over “ wie nou de oudste stad van Holland heeft” (!). Vervolgens gaat het over de loco-burgemeester van Geertruidenberg die in 2014 (moet zijn 2012) Dordrecht voor de Rijdende Rechter  zou slepen omdat zijn stad oudere stadsrechten had dan wij. Beide steden hadden daar echter geen zin in. Afijn, u heeft er alles over kunnen lezen in het gelijknamige blog.

Mr. Frank Visser las in 2014 in een ander blog van mij dat het anders zat en zag wel in dat Geertruidenberg zou hebben verloren, maar had een wat flauwe uitspraak achter de hand gehad als Dordrecht onverhoopt toch bakzeil had gehaald. Geertruidenberg ligt tegenwoordig immers in Noord-Brabant en zo kwam hij uit op:

“Dordrecht is de oudste stad IN Holland, maar Geertruidenberg is de oudste stad VAN Holland.”

Wat natuurlijk van geen kanten klopt, want Dordrecht was al voor 1200 een stad met zijn eigen rechten etc. En we weten nu allemaal dat het krijgen van stadsrechten, hoe lang of hoe kort ook, niets zegt over het ontstaan van een stad. Wat doet dit onderwerp verder eigenlijk bij een artikel waarin de herkomst van de naam van Dordrecht aan de orde is? Het slaat nergens op.

Intussen is een ‘Dordts Mysterie’ nog steeds niet opgelost want er wordt niet eens op de in de kop gestelde vraag ingegaan, wordt er weer verwarring gewekt over het oudste voorkomen van de naam en doet een modern historicus foute uitspraken over een periode waar hij geen verstand van heeft. Soms vraag ik me wel eens af waarom ik dit eigenlijk doe…

Dordrechts begin foutief in Wikipedia

Nog steeds staat in het lemma Geschiedenis van Dordrecht in Wikipedia het volgende:

In een oorkonde uit 1049 werd voor het eerst melding gemaakt van Dordrecht. Graaf Dirk IV van Holland zou in dat jaar vermoord zijn ‘bij Dordrecht’ (apud Thuredrech). Inmiddels staat al heel lang vast dat deze oorkonde een vervalsing uit ca 1120 is.

In deze drie regels staan niet minder dan vijf fouten. Dat zijn de volgende:

  • De vermelding uit 1049 staat niet in een oorkonde.
  • Dirk IV was geen graaf van Holland.
  • Hij werd niet vermoord.
  • Apud Thuredrech betekent niet ‘bij’ Dordrecht.
  • De vermelding is geen vervalsing.

Het is niet ongewoon dat op het internet gesold wordt met historische gegevens. Vooral als ze uit de wat minder bronnenrijke middeleeuwen dateren. Inmiddels zijn de correcte gegevens al vele jaren bekend bij historici en bij de meer geïnteresseerde burger, maar blijken ze niet echt breed doorgedrongen bij het gemiddelde publiek. Dat bleek me ook weer toen ik voor de cursus Dordtologie het ontstaan en de groei van Dordrecht behandelde. De voorkennis over dat onderwerp was minimaal. En dat gold zeker ook voor die over de middeleeuwen in het algemeen. Er waren zelfs mensen die niet wisten wat graven waren. Eigenlijk schokte me dat nogal en ik vroeg me af of daar wat aan te doen was.

Ik ben al bijna 25 jaar bezig voorlichting te geven over alles dat met de middeleeuwen te maken heeft, de laatste 20 jaar via ons historisch adviesbureau tScapreel, maar hoewel veel mensen daar gebruik van hebben gemaakt, vrees ik dat er nog een grote groep is die bijgepraat zou moeten worden. En zeker als het over Dordrecht gaat. De cursus Dordtologie bereikt elk jaar zo’n 70-80 mensen en is nu bijna 8 jaar bezig. Hij zal zo’n kleine 600 mensen bereikt hebben. Op een bevolking van bijna 120.000 zielen is dat natuurlijk niks. Andere steden hebben ook soortgelijke cursussen en er wordt natuurlijk via historische verenigingen en musea eveneens de nodige historische informatie verspreid. Maar ik heb het idee dat het niet erg opschiet.

Vandaar dat ik heb gegrepen naar het middel van de historische blog. In eerste instantie voor Dordtenaren en oud-Dordtenaren, maar ook voor mensen uit de omgeving die geïnteresseerd zijn in het vroege verleden van hun regio en de centrale stad daarin. Maar ik hoop ook andere bezoekers te trekken die belangstelling hebben voor wat er te weten valt over middeleeuwse regionale geschiedenis en hoe we die kennen.

Voor het geval u nog wilt weten hoe het wel zat met dat ontstaan van Dordrecht:

  • De vermelding staat in de Annalen van Egmond, een kroniek die in de gelijknamige abdij bij het gelijknamige dorp werd bijgehouden.
  • Dirk, die eigenlijk Theoderik heette, was graaf van West-Frisia. De naam Holland voor dit gewest komt pas rond 1060 op.
  • De graaf sneuvelde in gevechten tegen een leger van de bisschoppen van Utrecht, Luik en Metz. Het verhaal over de moord is een late legende.
  • Apud betekent in dit geval ‘in’ Dordrecht.
  • Het boek met de Annalen van Egmond bestaat nog steeds en geleerden hebben geconcludeerd dat het betreffende stuk over 1049 rond 1120 is geschreven door een anonieme monnik. Er is een latere vermelding over Dordrecht die uit 1064 zou dateren, maar die is inderdaad als vervalsing ontmaskerd. Men is er lang van uitgegaan dat die vervalsing rond 1120 is geschreven, maar in 1997 is geconcludeerd dat het ca 1145 moet zijn geweest. Hier zijn dus wat zaken door elkaar gehaald en is verouderde informatie gebruikt.

In volgende blogs zal ik systematisch, maar hopelijk begrijpelijk, vertellen over de achtergronden, bronnen, feiten en aannames die over het het ontstaan en de bloei van Dordrecht te vinden zijn. Ik wens mijn lezers daarmee veel plezier.