Wat was Riede en waar lag het? (2)

Ik moet, voor we ons gaan bezighouden met de Van Riedes en Riede zelf, eerst even wat over de familiewapens van de betrokken families zeggen. Dit wordt dus een tamelijk technisch-heraldisch blog.

zegel bosch barensteel
Schepenzegel uit Den Bosch met drie molenijzers en een barensteel als teken van de oudste zoon.

Om alle misverstanden uit de weg te helpen: de overeenkomst tussen de wapens Van Riede en Van de Merwede duidt op een familierelatie. Geen ‘misschien’ of ‘waarschijnlijk’, maar zeker! De heraldiek bevat technieken om de jongere takken van een familie die (in de middeleeuwen) een eigen huishouden en heerlijkheid gingen beheren van een variatie op het hoofdwapen te voorzien. Dat noemt men het ‘breken’ van een wapen en het resultaat heet ‘breuk’. Er zijn diverse manieren om dat te doen. De in Nederland meest voorkomende manieren zijn het toevoegen van een kleine heraldische figuur en het veranderen van één of meer kleuren in het wapen. De eerste zie je in de middeleeuwen nogal eens toegepast worden bij belangrijke stedelijke families.

zegel den bosch ster
Schepenzegel uit Den Bosch met een wapen waarin een hartschild met een dubbele adelaar en een sterretje als breuk.

Daar hebben we meestal alleen maar zegels van en daarop zie je geen kleur, dus het zou kunnen wezen dat ze de kleurwijziging ook toepasten. Alleen zijn dergelijke families dikwijls al aan het eind van de 15e eeuw uitgestorven en hebben we dikwijls geen gekleurde  afbeeldingen van hun wapens. Het breken wordt trouwens na de middeleeuwen meestal verwaarloosd en diverse takken van een familie blijven dan, zeker in Nederland, hetzelfde wapen voeren.

De kleurwijzigingsmethode vindt men zeker veel bij welgeboren of adellijke families. De Van de Merwedes zijn bijvoorbeeld op den duur takken gaan vormen met achternamen die genomen zijn van hun geërfde heerlijkheden. Zo kreeg je een tak  die zich Van Clootwijk ging noemen naar een ambacht bij Almkerk. Het gekke is alleen dat ze niet het wapen Van de  Merwede aanpasten, maar het wapen Van Riede in omgekeerde kleuren gingen voeren: dus rood op goud. Een eerdere afsplitsing voerde de rode stukken op zilver. Ik kom daar nog op terug. Op hun beurt erfde een zoon van een Van Clootwijk de heerlijkheid Muilwijk bij Dussen-Muilkerk en ging zich ook zo noemen. Vreemd genoeg hielden ze wel hun Clootwijk wapen, al heeft een Mathijs van Clootwijk in de 17e eeuw het volledige wapen Van de Merwede aangenomen toen de hoofdtak uitstierf. Hetgeen mijn uitspraak over het verdwijnen van breuken aardig illustreert.

Een tak die in de 13e eeuw het ambacht Tolloysen ten zuidoosten van Dordrecht erfde kleurde het wapenschild van Merwede zwart en de dwarsbalk en bezanten zilver, wat ze ‘penningen’ maakte. Die tak stierf waarschijnlijk rond 1400 uit en natuurlijk verdronk het ambacht in 1421. Dat wapen verdween dus  al snel, terwijl dat van Clootwijk tot ca 1650 bestond en dat van Muilwijk nog gebruikt schijnt te worden. Er zijn tenminste mensen die het wapen voeren en die zeggen dat ze van de middeleeuwse Van Muilwijks afstammen. Ik heb daar niet echt onderzoek naar gedaan, maar ik zou dat niet snel aannemen zonder dat ik daar een kloppend bewijs van heb gezien.

Het wapen met een balk en 15 (of een ander aantal) koeken, bezanten, penningen en bollen (allemaal namen voor verschillend gekleurde rondjes in de heraldiek) lijkt geen ongewoon gebruik. Net als een dwarsbalk vergezeld van kleine rechthoekjes, blokjes genoemd in de wapenkunde. De Van Wendelnesses, heren van Puttershoek en andere ambachten, vooral ten zuiden van de Maas, voerden al zo’n wapen voor 1300, dus tegelijk met de Van de Merwedes en Van Riedes. Zij voerden een zilver schild met een rode dwarsbalk en blokjes. In de 14e eeuw zie je dan in Dordrecht de bekende familie Oem bijna hetzelfde wapen voeren, maar dan de rode balk vergezeld van groene blokjes. Uit hen stamt de familie Van Nederveen (naar het ambacht bij Waspik in Brabant, dus ten zuiden van de Maas) die de blokjes in zwart toepaste. Een dwarsbalk met meerdere kleine voorwerpen erboven en eronder lijkt dus een al heel oud streekwapen in de Grote Waard te zijn. We kunnen daar zelfs uit opmaken dat beide groepen ergens met elkaar verwant moeten zijn. Hoe, is echter waarschijnlijk niet meer na te gaan.

In de late middeleeuwen was het eerste aannemen van wapens inmiddels ook al meer dan 300 jaar geleden. De families wisten dikwijls zelf al niet meer hoe ze eraan gekomen waren. Net als bij het verzinnen van een mooie ontstaansgeschiedenis bij steden, verzon men dus in die tijd al indrukwekkende afstammingen voor eigenlijk tamelijk gewone families of mooie legenden over het ontstaan van het familiewapen. Het gebeurde zelfs dat burgers adellijke familiewapens stalen, soms van uitgestorven families (maar niet altijd), en die gebruikten voor hun bepaald niet adellijke, maar wel rijke geslachten. Jacob Colijn (1614-1686) heeft er in de 17e eeuw nog een mooie handel van gemaakt in het Amsterdam van de plotseling superrijk wordende kooplui van de VOC. Hij gaf ze ook net zo makkelijk een vervalste genealogie, waarin de eenvoudige Hollandse handelaars ineens van (soms buitenlandse) adel bleken af te stammen. Zegelden ze in de 16e eeuw nog met eenvoudige huismerken, in de 17e eeuw waren het sjieke adelswapens geworden.

De al genoemde historieschrijvers, en niet alleen de Dordtse, namen die wapens gewoon op in hun lijsten van voor de stad belangrijke families. Zoöok bij Balen. In de beschrijving van het wapen Van der Merwede staan de balken en ‘bizans’, zoals ze de bezanten toen noemden, vlak bij het verhaal over het ontstaan van dat wapen. Ik citeer (zie bovenaan het blog):

Daniel van der Merwede, Heere ter Merwede, die met Boudewijn van Vlaanderen trok na Jerusalem, en was met hem in ’t innemen van Bizantio, of Constantinopolen, Anno 1204, en verrijkte daar van zijn Wapen met vijftien Bizans, oft Bollen van Goud…

Er wordt hier dus gesuggereerd dat het oorspronkelijke wapen alleen een zilveren dwarsbalk op een rood schild was. Oftewel een variatie van het wapen van Dordrecht dat een zilveren paal op rood vertoont. Een verdere suggestie is dan ook dat de Van de Merwedes iets te maken hadden met het ontstaan van Dordrecht en hun wapen aan de stad hadden gegeven, met een kleine wijziging dus. Anderen zagen meer in een herkomst uit de hertogen van Neder-Lotharingen, die volgens de historieschrijvers eveneens een rood schild met een zilveren dwarsbalk hadden gevoerd.

Er zijn diverse historische problemen met deze ‘wapenlegende’, zoals die onder heraldici heten. Het is bijvoorbeeld niet bekend of er Noord-Nederlanders in de legers van de vierde kruistocht (1202-1204) aanwezig waren. In de bronnen worden ze niet genoemd, terwijl dat wel het geval was bij de derde kruistocht (1189-1191). Dus of die Daniël erbij was is niet bekend. We hebben al gezien dat de eerste Van de Merwede pas in  1243 genoemd werd. Deze Daniël kan, volgens Lenselink, een gelijknamige vader gehad hebben, maar die moet dan rond 1190-1200 geboren zijn. Dat is te laat om in 1202 naar Palestina af te kunnen reizen.

zegel daniel iv
Reconstructie naar en afbeelding van het zegel van Daniël IV van de Merwede, CSN 1086.

We kennen het wapen van de Van de Merwedes pas van een zegel uit 1293. Stel dat het toen al zo’n halve eeuw of wat langer bestond dan is dat nog veel te laat voor een toevoeging van bezanten in 1204. Overigens stond het aantal bezanten nog niet vast; het schommelde tussen 10 en 19 stuks. Pas halverwege de 14e eeuw werd het 15 en dat bleef daarna zo.

gelre brabant
Blad Brabant in het wapenboek Gelre. Naast het wapen van de hertog, ca 1370, staat de rood-wit-rode banier van Lotharingen.

Het gegeven dat een familiewapen op dat van een andere familie lijkt is in de middeleeuwen niets bijzonders. Communicatiemogelijkheden waren nog primitief en het zat erin dat een persoon die in Duitsland een zeer eenvoudig wapen aannam hetzelfde wapen kon hebben als iemand in Engeland of Frankrijk. Of in Vlaanderen of Holland. Als ze elkaar eens op een toernooi of een kruistocht tegenkwamen, kon men het alsnog, in goed overleg, wijzigen. Dat het oude wapen van Lotharingen dat gevaar liep was dus te verwachten. Bovendien hebben de hertogen van Brabant, als opvolgers van de hertogen van Neder-Lotharingen, dat rode schild met de zilveren dwarsbalk nog gevoerd naast de gouden Brabantse leeuw op zwart.

Wordt vervolgd

Wat was Riede en waar lag het? (1)

Het begon bij mij al heel lang geleden, toen ik nog niet eens zo heel lang met heraldiek bezig was (ik ben ook nog heraldicus, zie mijn atelier De Raaf). Ergens in de eerste helft van de jaren ’70 viel het me al op dat het wapen van de heren van de Merwede zo leek op dat van de heren van Riede. Zie de bijgaande schilden hierboven in hun 14e eeuwse vormgeving. In heraldische terminologie beschrijf je het wapen Riede als: in rood een gouden dwarsbalk vergezeld boven van 9 en onder van 6 bezanten, geplaatst 5, 4, 3, 2, 1. Bezanten waren gouden munststukken en dus werden ronde gouden schijfjes al in de middeleeuwen zo genoemd. Het woord bezant komt van Byzantium (het huidige Istanboel) dat al vroeg gouden munten uitgaf, toen hier in West-Europa alleen nog maar zilvergeld bestond. In het wapen van de Merwede was die dwarsbalk van zilver. In de praktijk werden dergelijke ‘metalen’ trouwens zo goed als altijd weergegeven met geel en wit. Dan weet u dat ook weer.

titelpagina balen
Titelpagina van de Beschryvinge der stad Dordrecht (1677)

Ik wist al voldoende van heraldiek om te concluderen dat ze familie van elkaar moesten zijn, maar hoe dat zat was me nog onduidelijk. Er was toen ook geen noodzaak het uit te gaan zoeken. Wel kwam ik te weten dat er al eerder over die relatie was geschreven. De Van Riedes stamden uit de Van de Merwedes, vandaar. In de tijd dat ik op het Dordtse gemeentearchief (nu Regionaal Archief Dordrecht) werkte, tussen 1978 en 1991, schafte ik de facsimile uitgave van Mathijs Balen’s Beschrijvinge van Dordrecht uit 1677 aan. Daar stond het gewoon in: de eerste Van Riede, Dirk, zou een zoon van Daniël II van de Merwede zijn geweest en al in 1203 zijn genoemd als “Opziender en Dijkgraaff van den Grooten-waard”. Riede zou een “smaldeelinge” van de Merwede zijn geweest en lag “omtrent” Werkendam. Er zou daar een slot en stamhuis gestaan hebben. Balen, en na hem Simon van Leeuwen in diens Batavia Illustrata (1685) gaf het wapen trouwens als  rood met een zilveren dwarsbalk en zilveren bezanten weer.

wapen riede
Afbeelding in 17e eeuwse stijl en beschrijving van het wapen Van Riede, uit Balen 1677.

Ik heb al eerder geschreven over wat de 17e eeuwse ‘historieschrijvers’ met de herkomst van adellijke en patricische geslachten deden.  Mensen zoals Wouter van Gouthoeven, Jacob van Oudenhoven en Simon van Leeuwen hebben ijverig sprookjes genoteeerd, dikwijls aangereikt door de families zelf,  over de oeroude herkomst van geslachten als de Van de Merwedes. Nu was de familie in de 17e eeuw in onze streken al een paar eeuwen uitgestorven, dus er was geen haan meer die naar verzinsels kraaide. Ze ontzagen zich niet hen aan Meroveus, de legendarische vorst der Franken (waar het koninklijke geslacht der Merovingen van afkomstig zouden zijn), te koppelen om de naam Merwede te verklaren. Hij zou in 433 ook het oorsponkelijke slot gebouwd hebben. Men wist wel dat het toch niet te controleren zou zijn.

De heren Smits en Schotel, die we al eerder zijn tegengekomen, namen in hun Beschrijving van Dordrecht (1844) die fabels gewoon over, daarin ook gevolgd door Sels (1854). Ramaer (1899) probeerde een wat nuchterder versie te maken en liet die oudste, nergens op gebaseerde generaties weg. Zelfs Jan van Dalen (1931) nam ze nog over, al noemde hij het weglaten van Ramaer wel en gaf hij ook een alternatieve telling.

baon emmanuel
Gezinsblad van baron Emanuel van der Merwede in de website Geneagraphie. Families all over the world.

Wat ik toen nog niet wist, en waar ik pas veel later achterkwam, was dat al in 1972 de heer Lenselink een geheel op echte bronnen gebaseerd artikel over de heren van der Merwede had geschreven. Hij maakte duidelijk dat de eerste Daniël in 1243 opdook en dat de stam het tot 1403 zou uithouden en toen in rechte lijn uitstierf. Overigens bleven zijtakken nog tot in de 17e eeuw elders in Nederland bestaan en zijn afstammelingen van een bastaardtak in de 19e eeuw nog naar Amerika geëmigreerd. Daar noemen de nakomelingen van die emigrant, die een bloemenzaak opende in New York, zich baron en voeren trots het ongebroken wapen Van de Merwede.

ruine merwede
De ruïne van het huis te Merwede aan de gelijknamige rivier.

Lenselink maakte aannemelijk dat die Daniël uit 1243 ook een vader moest hebben gehad die Daniël heette. Hij kon zo zeven Daniëls plaatsen die tussen (ca 1200) 1243 en 1403 heren van de gelijknamige heerlijkheid waren. Hij noemde echter de Van Riedes nergens en ging dus ook niet op die vermeende afstamming in. Die familie was echter enkele jaren eerder al beschreven in het sjieke genealogische tijdschrift De Nederlandsche Leeuw, iets waar ik overigens ook pas enkele jaren geleden achter kwam. De heer Hoek (1924-2013), een bekende genealoog en tevens de eerste gemeentearcheoloog van Rotterdam had daarin een artikel geschreven over de oudste heren van Rhoon. Hij had daarbij ook de heren van de omliggende ambachten maar meegenomen en daarbij hoorde ook Pendrecht. Enkele leden van de familie Van Riede waren hier heer en dus pluisde Hoek hen uit. Lenselink heeft het artikel ook gelezen; het komt tenminste in de noten voor. Ondanks dat hij aandacht besteedde aan het wapen van de Van de Merwedes, legde hij nergens het verband met Van Riede, al beeldde Hoek notabene het wapen van de Van Riedes in zijn artikel af. Hoek noemde wel degelijk de overeenkomst tussen beide wapens maar hij ging er, gek genoeg, verder niet op in.

route riede
De route om de Zwijndrechtse Waard in 1064.

Ik heb tijdens mijn bemoeienissen voor de viering van 950 jaar Sliedrecht in 2014-15 het nodige onderzocht over ambachtsheren in dit gebied en liep daarin zowel tegen de Van de Merwedes als de Van Riedes aan. Daarnaast kwam ik ze ook afgelopen jaar tegen bij het schrijven van dit blog. Met name in het falsum van 1064 komt de naam Riede voor en ik worstelde een beetje met de plaats van die locatie. Dat is ook te zien aan de kaart die ik bij de in dat document beschreven route langs de rivieren voegde. De naam Riede heb ik op twee plaatsen gezet, met een vraagteken erachter. Daar moest ik dus nog wel wat mee. Omdat ook kort geleden deze beide namen weer op mijn pad kwamen, ben ik dus maar eens gaan zoeken of ik niet wat meer duidelijkheid kon krijgen wie er nou eerder waren; de Van de Merwedes of de Van Riedes en wat ze met elkaar te maken hadden. En waar Riede nou eigenlijk lag.

Ik zal in de volgende blogs verslag doen van dat onderzoek.

Wordt vervolgd

De Dordtse Waard (4)

Hier volgen dan nog een stel plaatsnamen die helemaal niet tot het Dordtse gedeelte van de Grote Waard hoorden, maar die lagen in het land van Altena.

 

 

 

Herradesstraat

Het zoveelste voorbeeld van een niet complete naam. Het dorp heette Herradeskerke en dat was, zoals gebruikelijk, de hoofdplaats in de Herradeswaard (ook Harredeswerde genoemd). Beide waren verminkingen van namen van het bezit van Heer Arnout en ze luidden oorspronkelijk Heer Arnoutswaard en Heer Arnoutskerke.  Die op hun beurt weer werden verbasterd tot Heeraartswaard en Heeraartskerke. Die waard lag in de punt tussen de Alm in het noorden en de Maas in het zuiden en behoorde tot het bezit van de heren Van der Dussen. Er moet een heer Arnout van der Dussen geweest zijn die zijn naam aan gebied en kerkdorp heeft gegeven. Wie dat was is echter niet bekend. Wel wordt de naam Herradeskerke al in 1105 genoemd in een bron, zodat die naamgever wel in de 11e eeuw moet hebben geleefd. In ieder geval werd zijn naam al kort na die tijd verbasterd.

 

 

 

Hoekenessestraat

Hoekenesse  was geen dorp of parochie, maar een polder die binnen de Herradeswaard lag. De naam zegt al dat het het uiterste puntje, de nes, van die waard was dat grensde aan waar de Alm in de Maas uitstroomde, vergelijkbaar met Heer Genemanspolre in de Tieselenswaard, de punt van de Nesse aldaar. Ook Hoekenesse hoorde bij de bezittingen van de Van der Dussens.

 

 

 

Vorensaterstraat

Ook de Vorensaterwaard was een polder. Hij grensde in het noorden aan de Alm en een klein riviertje, de Voorn of Voren, stroomde erdoor (of erlangs, dat is niet duidelijk). Het behoorde ook weer tot Dussen en grensde aan het dorp Munsterkerk (of dat lag op de rand van de polder).

Hierna verlaten we het deel van de Grote Waard boven de Maas en zakken af naar de zuidkant. Het is duidelijk dat je hier echt geen bordjes met ‘dorp in de Dordtse Waard’ kunt hebben. Boven de Maas mag het voor de leek niet helemaal duidelijk geweest zijn, maar die zuidkant, ook de Veenrijn  of Veenzijde genoemd, is helemaal onzin. Van West naar Oost:

 

 

 

Weedeweg

Weede was het ambacht dat tegen de westelijke dijk van de Grote Waard lag. Er is geen dorp van die naam bekend. De naam voor het ambacht is bekend uit het tweede deel van de 13e eeuw. Het lag tegen het land van Strijen aan, misschien gescheiden door een water, en er is was correspondentie tussen de heren van beide heerlijkheden bewaard gebleven. De parochie hoorde eind 13e eeuw aan het predikheren- of Dominicanenklooster te Zierikzee. Verder is er niets over bekend.

 

 

 

Twintighoevenweg

Ook Twintighoeven was een ambacht aan de zuidkant van de Maas, gelegen tussen het oorspronkelijk Wieldrecht en Dubbelmonde. Of er een dorp lag met een kerk is niet duidelijk, maar er zullen best wel boerderijen langs de dijk gestaan hebben.  Waarschijnlijk waren dat er oorspronkelijk twintig.

 

 

Dubbelmondestraat

Dubbelmonde was een ambacht, dorp en parochie. De laatste behoorde ook aan het predikheren- of Dominicanenklooster te Zierikzee. In de 13e eeuw komen al heren van Dubbelmonde voor die in de 14e eeuw ook Almonde en Drimmelen in bezit hadden. Er lag ook een tol van de graven van Holland. Oorspronkelijk was die aan de overkant van de Maas in Almsvoet gevestigd, maar ten tijde van graaf Floris V werd hij verplaatst.

De kerk en een paar huizen zijn afgebeeld op het St. Elisabethsaltaar. Er is daarop een romaanse kerk te zien, met een hoger, gotisch koor en een gotische toren die een beetje aan die van Breda doet denken.

 

 

 

 

 

Standhasenstraat

Stanthasen (zo schreven de middeleeuwers het) lag ten noorden van Geertruidenberg aan de Maas en was eveneens een ambacht, ontstaan uit een polder. De heren van Dubbelmonde waren ook hier heer. Het is niet duidelijk of er voor 1421 al een (kerk)dorp lag, al zullen er wel mensen gewoond hebben.

Dat zijn bij elkaar 22 plaatsnamen op straatnaamborden,  van welke er maar acht echt in de Dordtse Waard lagen. Dan hebben we nog de naam van een klooster en twee namen die waarschijnlijk helemaal geen plaatsen waren.

 

 

Heisterbachstraat

Het klooster Heisterbach was waarschijnlijk geen echt klooster. Het was meer een uithof, een soort flinke boerderij met een grote tiendschuur waar de belasting in natura, de tienden,  verzameld werd. Dat betekent dat er ook geen monniken woonden, maar alleen enkele lekebroeders en hun personeel voor de bedrijfsvoering. Zij zorgden voor het vervoer van de tienden naar het moederklooster Heisterbach, even ten zuiden van Bonn aan de Rijn in Duitsland. Dordrecht had voor 1200 al handelscontacten met het Rijnland, met name voor wijn.

Alles wat nog rest van de kerk van het klooster Heisterbach (foto Information Königswinter).

Heisterbach was een Cistercienzerklooster (orde gesticht in ca 1100) dat van graaf Dirk VII rond 1200 veel schenkingen kreeg. Het zou zelfs het patronaat (beheersrecht) van de Grote Kerk in Dordrecht en de kerk van Sliedrecht verwerven. Toch zou de uithof nooit uitgroeien tot een echt klooster, want de concurrentie  met de stad op handelsgebied (ze importeerden zelf wijn) was ongunstig. Latere graven hebben wel nog tolvrijdom gegeven, maar doordat er steeds meer schulden gemaakt werden, werd de uithof Heisterbach in de Grote Waard aan het eind van de 14e eeuw opgeheven. Waar het ‘klooster’ lag is niet bekend, al vermoedt men dat het ergens in het huidige Dubbeldam geweest moet zijn. Hoewel de locatie dus wel te lijden had van de ramp, is het ‘klooster’ al eerder ondergegaan.

Dan blijven nog twee namen over.

 

 

Werkenmondestraat

Dubbelmonde en Almonde lagen respectievelijk tegenover de mondingen van de Dubbel en de Alm in de Maas, dus aan de zuidoever van die rivier. Werkenmonde zou dus tegenover de monding van de Werken in de Merwede moeten liggen. In die monding zou ca 1230 een dam gelegd worden, waaraan de plaats Werkendam zijn naam dankt.  Werkenmonde, dat in het falsum van 1064 wordt genoemd, zou dus de voorloper van Werkendam geweest kunnen zijn. Als het echter aan de overkant van de Merwede lag, zoals Dubbelmonde en Almonde dat bij de Maas deden, zou het ergens in Hardingsveld geweest moeten zijn.

 

 

 

Giessenmondestraat

Hetzelfde geldt voor Giessenmonde; dat zou tegenover de monding van de Giessen moeten liggen. Maar daar lag Houweningen al. Of het was de voorloper van Giessendam, dat na het leggen van de dam ergens tussen 1277 en 1281, ontstond? Werkenmonde komt in de vroege bronnen na 1064 niet meer voor, maar Giessenmonde wordt in de 13e eeuw een visserij genoemd en zo ook verpacht. Zo bestond er ook een visserij die Dordtsmonde heette en die voor de monding van de Thuredrecht in de Merwede te vinden was. Het is dus waarschijnlijker dat deze beide –mondes de namen waren van visserijen, nauwkeurige begrensde stukken viswater in de Merwede, en dat ze nooit dorpen of ambachten zijn geweest.


Dit blog is geschreven om voor de zoveelste keer duidelijk te maken dat de gemeente  Dordrecht nogal slordig omgaat met zijn geschiedenis. Hier lijkt het erop dat de straatnamencommissie, voor zover die al bestond in 1920-30, niet het vereiste onderzoek heeft gedaan naar de in 1421-24 verdronken dorpen, polders en ambachten. Het zou ook kunnen wezen dat dat niet gebeurd is bij het verspreiden van nieuwe bordjes, naar ik meen in de jaren 80 van de vorige eeuw. Gevolg is echter dat twee-derde van de plaatsnamen in het Land van Valk niet in de Dordtse Waard lagen, zoals op de straatnaamborden te lezen staat. Slordig. Ook maar eens een keer aanpassen, gemeente?

De Dordtse Waard (3)

Tot zover de dorpen, ambachten en parochies die in de Dordtse Waard lagen. Dat houdt dus in dat alle andere op de straatnaamborden voorkomende plaatsen daar niet lagen en dat is eigenlijk foute voorlichting van de gemeente aan zowel bezoekers van de buurt als de bewoners. Als historicus vind ik dat nogal triest. Je vraagt je af hoe dat met andere straatnamen zit. Misschien moet ik daar ook maar eens een onderzoekje naar doen.  Nu neem ik eerst de Tieselenswaard, die dus geen onderdeel van de Dordtse Waard uitmaakte, maar eens bij de kop.

 

 

 

Tieselensstraat

Ook dit is een foute naam. Het dorp waar de waard naar genoemd is heette Tieselenskerke of Tiezelinskerke. Het werd al genoemd in 1126 toen de bisschop van Utrecht de kerk aan het kapittel van St. Pieter schonk.  Het was het kerkdorp in het ambacht en de parochie Oudeland (van Tieselenswaard). Het moet aan de noordelijke oever van de Maas gelegen hebben, ongeveer op de plaats van de oprit van de Kiltunnel. Wie Tiecelin was is niet bekend, maar naamonderzoekers denken dat hij een Vlaming was, want in de noordelijke Nederlanden kwam de naam voor 1126 niet voor. De parochie was dus bezit van St. Pieter, maar het ambacht had ook eigen heren. Die zijn echter alleen uit de 14e eeuw bekend, al zal ene Jan Genemans er één van zijn geweest in de 13e eeuw.

 

 

 

Oudelandstraat

Zoals gezegd was dit geen dorp, maar het oudste ambacht in de Tieselenswaard.

 

 

Wolbrandsstraat

Weer een foute naam. Het moet Wolbrandskerkestraat zijn.  Dit was een nederzetting aan de zuidoever van de Dubbel, dus in de Tieselenswaard. Het was het kerkdorp dat dicht bij de grens van het ambacht Nesse lag, dat ten oosten van het Oudeland lag. De grens was een zijdewind, een dwarskade, die moest voorkomen dat bij hoog water de waard onder zou stromen. Het dorp zelf moet in het ambacht Dubbeldam hebben gelegen dat sinds de aanleg van de dam, ergens tussen 1271 en 1280, langs beide oevers van de Dubbel stroomopwaarts lag. Opgravingen hebben aangetoond dat in dit gebied al in de 9e eeuw werd gewoond op die oevers. Na ca 1325 wordt Wolbrandskerke niet meer genoemd en verderop in de 14e eeuw, rond 1380, blijkt hier een dorp te liggen dat Cruyskerke wordt genoemd. Na de Elisabethsvloed wordt door de nakomelingen van bewoners uit die buurt Cruyskerke nog wel genoemd, maar zelfs het kapittel van St. Pieter heeft al in geen eeuwen meer van Wolbrandskerke gehoord. Niemand weet waar het had gelegen. Gezien de opgravingsresultaten van de kerk van Cruyskerke zal dat even ten westen van die locatie geweest zijn. Wolbrandskerke moet dan ca 1330 verlaten zijn en de bevolking is dan waarschijnlijk naar het oosten opgeschoven en heeft daar een nieuw dorp, met kerk gebouwd, rond 1350.

 

 

 

Nessestraat

De Nesse was, zoals u kon lezen, een ambacht. De kanunniken van St. Pieter bezaten de parochie,die het hele ambacht bevatte. Aanvankelijk was de familie Uten Polre hier ambachtsheer (ca 1300), maar op den duur namen de Van der Tolne het over. Latere bezitters waren de heren van Dubbeldam, de Oems. De laatste twee waren Dordtse families en de Oems waren zeker niet van adellijke afkomst (het waren wijnhandelaren) en de eerst bekende burgerlijke ambachtsheren van Holland. De oostgrens van Nesse was een zijdewinde, en misschien de westgrens ook wel.

 

 

Genemansstraat

Dit is ook weer niet de volledige naam. De straat is genoemd naar Heer Genemanspolre, een ambacht ten oosten van Nesse: het was dus geen dorp en er lag er ook geen. Het lag in de hoek tussen de Maas en de Dubbel en zal een late aanwinst van de Tieselenswaard zijn geweest. Gezien de naamgeving is de Polre, zoals hij meestal voorkomt, oorspronkelijk een buitendijks gebied geweest. Het lag waarschijnlijk buiten de oostelijke zijdewinde van het ambacht Nesse en moet ergens kort voor 1287 ingepolderd zijn en zo zijn naam hebben ontvangen. De Genemans waren in de 13e eeuw heren van het Oudeland van Tieselenswaard en bezaten aanvankelijk ook Nesse en Dubbeldam. Even na 1300 noemden ze zich Uten Polre (of dit is een nieuwe familie) en bezaten ditzelfde gebied. Kort erna verdwijnt die naam en worden de diverse ambachten door de families Oem (Dubbeldam 1318), Van der Tolne (Nesse 1319) en Uten Camp (Polre, voor 1390) overgenomen.

 

 

 

Leerambachtstraat

Zoals de naam al zegt was dit een ambacht en geen dorp. Er is ook geen dorp van die naam bekend, maar wel een dorp met de naam Leindenkirca of Leindenkirka. Dat vormde in 1057-58 een twistpunt tussen de bisschoppen van Utrecht en Luik. De laatste ging over al het land ten zuiden van de Maas, maar hij bezat ook Leindenkirka, dat ten noorden van de Maas in Stichts gebied lag. Hij mocht daar een kerk bouwen, in ruil voor rechten die de bisschop dan in zijn gebied kreeg. Het ambacht en het dorp moeten gelegen hebben in het gebied waar na de inpoldering ’s-Gravendeel werd gesticht. Nog tot 1795 werd die plaats, als ambacht, met Leerambacht gecombineerd en was ze bezit van de stad Dordrecht. Het werd ook Leyderambacht genoemd en komt in ieder geval in Utrechtse registers uit de 14e eeuw voor. Ook bij de lijsten van in 1421 verdronken ambachten komt het voor. Het lag westelijk van het Oudeland.

 

 

Poelwijckstraat

Ook Poelwijck was een ambacht, maar hier zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van een (kerk)dorp. Het was het westelijkste ambacht in de Tieselenswaard en lag tegen de dijk tussen Maasdam en Puttershoek aan.  Er is zeer weinig bekend over dit gebied. Enkele Dordtenaren schijnen er een buitenhuis gehad te hebben, maar daar is verder niets van bewaard gebleven.

(Wordt vervolgd)

De Dordtse Waard (2)

Eerst behandel ik de plaatsen die echt in de Dordtse Waard lagen:

 

 

Crayensteynstraat

Crayensteyn was één van de drie ambachten waaruit het oorspronkelijke Sliedrecht aan de zuidoever van de Merwede bestond en wel het meest westelijke. Het grensde in het westen aan het ambacht van de Merwede en in het oosten aan het middelste ambacht van Sliedrecht, Langambacht. Oorspronkelijk waren waarschijnlijk alle ambachten langs de  zuidoever van de Merwede bezit van de heren van Riede. Crayensteyn was in het midden van de 13e eeuw nog van Zeger van Riede, die er msschien het gelijknamige kasteel bouwde. Later, in de 14e eeuw, blijken al die ambachten lenen van Voorne en in handen van de Van de Merwedes, een jongere tak van de Van Riedes. Het lag tegenover wat nu het westelijk einde van Sliedrecht is.

 

 

Houweningestraat

In 1105 heette dit dorp Hougninke, in 1168 Houninge en in 1189 Howeninge om in 1266 als Houninghen bekend te staan. Tegenwoordig wordt het als Houweningen, met een eind-n,  geschreven. Het was in 1100 een aan Sliedrecht onderhorig ambacht waarin een dorp lag dat Boiteskerke heette. Boite was waarschijnlijk de heer die zijn naam had gegeven aan de door hem gestichtte kapel, die een dochterkerk van de Sliedrechtse kerk was. Het lag ten oosten van het Kortambacht van Sliedrecht en grensde aan de andere kant aan Werkendam. Het lag tegenover Giessendam.

 

 

Erkentrudenstraat

Dit is een foute naam. Het dorp heette Erkentrudenkerke, dus de straat had Erkentrudenkerkestraat moeten heten. Misschien vond men dat een beetje te lang. Het was het kerkdorp in het ambacht Tolloysen en dat was een ambacht dat ik handen was van een jongere tak van de Van de Merwedes. Erkentrudenkerke lag ongeveer op de plaats van het huidige centrum van Dubbeldam en grensde aan de Dubbel. Het werd in 1240 voor het eerst genoemd.

 

 

Toloysenstraat

Tolloysen of Tolloysen (met 2 l’s) wordt in de jaren ’80 van de 13e eeuw voor het eerst genoemd als achternaam van Jan van Tolloysen, de heer van het ambacht uit het huis van de Merwede. Tolloysen was dus geen dorp, maar een ambacht. Het was een parochie van het kapittel van St. Jan, ook in Utrecht. De tienden werden in de late 13e eeuw gepacht door een paar rijke broers uit Dordrecht, Giso en Willem Dukinc.

 

 

Almsvoetstraat

Almsvoet was een dorp aan de Alm, een smallere veenrivier,  waar die uitkwam in de Maas. De Alm vormde de grens tussen de Dordtse Waard en de Herrades- of Heer Aarnoutswaard. Het is niet duidelijk of het ook de naam van de heerlijkheid was. De naam, Almesfote, komt al in 1215 voor en in 1227 heet het Almesfute. Weer wat later, in de jaren 40, was het Almesvote of Almesvute. In deze periode was er ook een tol gevestigd, die de scheepvaart in de Maas in de gaten hield. Of die na het afdammen van de Maas bij Maasdam rond 1280 nog belangrijk was is de vraag. De parochie was in handen van het kapittel van St. Pieter in Utrecht en de tienden daar werden gepacht door de heren van Putten. In 1297 is er een riddermatig persoon die zich Jan van Almsvoet noemt, maar het is niet duidelijk of hij heer van een ambacht was.

 

 

 

Eemkerkstraat

Eemkerk was een dorp, ambacht en parochie in het uiterste zuidwesten van de Dordtse Waard. Het lag aan het riviertje de Eem, die in de Alm uitkwam. Het dorp lag waarschijnlijk op die plaats. Het komt in 1259 voor  als Emekerke. De ambachtsheer in 1275 is Gijsbert, gezegd Bot, van der Eme. De familie Bot van der Eem was in de 13e en 14e eeuw niet onbelangrijk in de Grote Waard, maar stierf tegen 1370 in mannelijke lijn uit. In deze parochie lag het klooster Eemsteyn.

 

 

 

Eemsteynplein en Eemsteynstraat

Het klooster Eemsteyn was een stichting uit ongeveer 1380 van de Broeders des Gemenen Levens, de door Geert Grote van Deventer gestichte hervormingsbeweging, die ook wel de Moderne Devotie genoemd wordt. Het was met het klooster Windesheim bij Zwolle en kloosters bij Hoorn en Arnhem één van de eerste vier kloosters van die orde. De stichter was een Dordtse burger, Reinout Minnebode, een bekende van Geert Grote. In 1395 werd het door de paus bevestigd als horende bij de Orde van Windesheim. Het verdronk in de St. Elisabethsvloed, maar werd weer opgebouwd in de Zwijndrechtse Waard. Ook daar heette het Eemsteyn. In juni 1572, even voor de bekende Statenvergadering van 19-23 juli in Dordrecht, werd het klooster door Watergeuzen op hun bekende verdraagzame manier in brand gestoken. Het werd niet meer opgebouwd.

 

 

 

(Wordt vervolgd)

De Dordtse Waard (1)

jacobus valk
Jacobus Valk (foto Regionaal Archief Dordrecht)

Bij ons in de buurt ligt een wijkje dat het Land van Valk genoemd wordt. Oorspronkelijk was dat land namelijk van  de zoons van Jacobus Valk (1838-1923), een tuinder die langs de Reeweg was begonnen, maar die vanwege de stadsuitleg verhuisde naar land ten zuiden van de nieuwe spoorlijn (1885) naar Geldermalsen. Omdat de stad steeds verder uitbreidde kocht de gemeente ook dat land om er op den duur een nieuwe wijk op te gaan bouwen. Het ligt in de hoek tussen de twee spoorlijnen, de Dubbeldamseweg en de Twintighoevenweg. De Krommedijk, die de zuidkant van de Noordpolder vormt, loopt er dwars doorheen. De straten daar heten naar “parochiën van vóór den watervloed van 1421”, zoals wijlen archivaris Jan van Dalen dat schreef. Deze straatnamen werden voor het zuidwestelijke deel van de wijk in de jaren 1922 en 1930 vastgesteld. Later in de jaren ‘30 kwam er aan de noordoostkant nog een aanvulling bij met nog meer namen van verdwenen dorpen. Op bijna alle straatnaambordjes staat dat die ‘dorpen’ in de voormalige Dordtse Waard lagen. Dat is maar gedeeltelijk waar. Ik zal proberen uit te leggen hoe het dan wel zat en zit.

detail dordtse waard 1305
Detail uit de vidimus van de oorkonde uit 1200 waarbij het zuiden van Holland een Brabants leen werd.  Er staat: opidum Durtreth ex utraque parte aque Durtretswerde, oftewel: de stad Dordrecht aan weerszijden van het water, Dordrechtswaard (Brabantse Charters nr. 7, 1305)

Eerder heeft u in dit blog kunnen lezen dat de Durtret(s)werde al in 1200 wordt genoemd. Dat was in de oorkonde waarbij graaf Dirk VII een groot deel van wat later de Grote Waard zou worden aan de hertog van Brabant in leen opdroeg en waardoor hij zijn leenman werd. Naast Dordrecht ‘aan beide zijden van het water’ en de Dordrechtswaard (ook Dordrechtse of Dordtse Waard genoemd) komen er nog een paar andere met name genoemde gebieden in voor. Dat zijn Harredeswerde en Dusne plus al het land tussen Strine en Walwic. Inmiddels weten we dat Dordrecht en zijn waard en de Herradeswaard en Dussen ten noorden en dat land tussen de Striene en Waalwijk te zuiden van de Maas lagen.

Ik moet even wat zeggen over die dorpen. We weten allemaal dat een dorp een verzameling huizen binnen een bepaald territorium is. In de middeleeuwen lagen dorpen binnen een ambacht. Een ambacht was een juridische eenheid, bezit van de graaf of de bisschop, met een heer als leenman van die vorsten aan het hoofd. Hij regelde alles op juridisch gebied met zijn schout en heemraden (zo heetten ze in Holland, andere gewesten kennen soms andere namen) en zorgde voor de afdracht van belastingen en boeten aan de leenheer. Sommige ambachten telden meer dorpen of een dorp met meerdere buurten of gehuchten.  Meestal stond er wel een kerk in zo’n dorp. Zeker in het grootste of hoofddorp van het ambacht. Als die kerk  zelfstandig was, was het de hoofdkerk van een parochie, een geestelijk gebied. In Holland behoorden die allemaal onder het bisdom Utrecht, dat dus de geestelijke macht had in ambacht en dorp. Een parochie kon meerdere ambachten en ook meerdere dorpen bevatten, maar er waren ook parochies waarbij de grenzen van dorp en ambacht samenvielen met die van de parochie. De inwoners ervan betaalden tienden (10 % van de opbrengst van land en vee) aan de bisschop die er de kerk en de pastoor van liet onderhouden. Dat was de ideale situatie…

ramaer
Ir. J.C. Ramaer. Portret uit 1912.

Er is gek genoeg niet veel geschreven over de Dordtse Waard. De laat 19e eeuwse geografen Hingman en Ramaer en de vroege 20e eeuwers Teixeira de Mattos en Van Rheineck Leyssius hebben hem wel meegenomen als het over de Grote Waard ging, maar ze zijn het onderling nooit eens geworden over welke dorpen waar lagen en hoever die waard reikte. Inmiddels is wel bekend dat de Merwede, de Werken (bij Werkendam), de Alm, de Maas en de Dubbel plus het stukje doorgebroken Merwede oftewel de Oude Maas bij Dordrecht de grenzen waren. Behalve die laatste rivier en de Merwede zijn alle andere wateren na 1421 verdwenen dus hoe de grenzen precies liepen is niet meer na te gaan. We kunnen er wel vanuit gaan dat alle gebied daar oorspronkelijk bezit was van de graven van Holland.

teixeira de mattos
Jhr. L.F. Teixeira de Mattos (1872-1945). Civiel ingenieur en auteur op waterstaatsgebied.

In het westen, in een driehoek tussen de Dubbel en de Maas lag nog de pas rond 1270-80 polder geworden Tieselenswaard. Die waard is genoemd naar het kerkdorp Tieselenskerke dat al in 1126 wordt genoemd. Het werd toen door de bisschop van Utrecht aan het kapittel van St Pieter geschonken. De kerk moet ergens aan de Maas gestaan hebben, waarschijnlijk ongeveer op de plaats waar nu de kruising van de A16 met de N3 naar de tunnel naar ’s-Gravendeel ligt. Tieselenskerke was het hoofddorp in het ambacht Oudeland. Dat duidt al aan dat dit het oudste gedeelte was dat waarschijnlijk nog in de 11e eeuw was ontgonnen. Uit de 13e eeuw zijn andere namen van ambachten en de bijbehorende kerkdorpen in dit gebied bekend.

tieselenswaard
Handvest van de Tieselenswaard uit 1282, zoals het afgeschreven is in het werk van Matthijs Balen (1677).

Ook dit gebied moet van de graaf geweest zijn. De ambachten hadden echter hun eigen heren. Van hen zijn al uit de  13e eeuw wat namen bekend. Graaf Willem III van Henegouwen-Holland wilde na de oorlog met Vlaanderen in 1304-05 het woelige Zeeland beter aan zich onderwerpen, vandaar dat hij het grootste deel van de Tieselenswaard in 1310 ruilde met het St Pieterskapittel voor hun gebieden op diverse Zeeuwse eilanden. Tot aan de Elisabethsvloed is de Tieselenswaard dus een kerkelijke enclave geweest in de Grote Waard. Niet alleen dat, maar in 1282 had het van de graaf, Floris V, een handvest gekregen dat de waard eigenlijk los van de Grote Waard maakte (voor zover dat al niet eerder het geval was…). De bewoners en heren hoefden andere delen van het grotere geheel niet te hulp te komen als de nood aan de man was. Ze hoefden alleen hun eigen dijken, sluizen en watergangen maar te onderhouden. Ze hoefden zelfs niet mee te doen met de grafelijke heervaart. Ze hebben stijfkoppig aan die voorrechten vastgehouden, ook als ze onder grote druk werden gezet door Dordrecht of de latere graven.

Straatnaambord in het Land van Valk

Het was tevens het eerste Hollandse gebied waar niet alleen edelen als ambachtsheer voorkwamen. Vanaf 1318 hebben diverse rijke Dordtse kooplui flinke stukken van de waard bestuurd. Ze gebruikten het ook als plek om sjieke buitenplaatsen te bouwen. Latere generaties hebben de waard het ‘Troetelkind der Dordtenaren’ genoemd. Voor meer informatie over de Tieselenswaard kunt u hier terecht.

Door vergelijkend onderzoek in allerlei bronnen tussen 1200 en 1530 is redelijk duidelijk geworden  welke dorpen waar lagen. Ook de archeologen hebben de nodige resten van kerken en huizen teruggevonden. De straatnaamborden zijn hier helaas niet op gebaseerd en hebben dringend aanpassing nodig. Dat wil zeggen: ik vind dat dringend nodig. De bewoners van het Land van Valk zitten er niet zo mee, zo bleek me bij mijn foto-sessie op een koude zondagmiddag in januari. Maar ja, je bent nu eenmaal middeleeuws historicus…

Ik geef in het volgende blog de lijst van straatnamen (met bewijs) en vertel erbij waar de dorpen en ambachten liggen die ze noemen.

“Hoe Dordrecht een eiland werd” (vervolg)

Kees Klok beantwoordde in zijn reactie op mijn laatste blog, zoals u allemaal heeft kunnen lezen,  mijn vraag waarom het korte stukje over de St. Elisabethsvloed  in de Stem van Dordt stond: het was een reactie op een lezersvraag. De journalist die het schreef, eindredacteur Karlijn Goorts, was blij met mijn kritiek, maar verontschuldigde zich tegelijk voor die beknoptheid.  Ze bevestigde dat Kloks antwoord uitgebreider was geweest, maar dat het nogal ingekort was:

“Als ik zijn hele verhaal zou moeten opschrijven, haken lezers helaas af halverwege omdat het te lang is.”

Ik vraag me dat af. U weet allemaal hoe die huis-aan-huis-bladen eruit zien. 24-32 pagina’s op tabloid formaat, waarvan meer dan de helft uit advertenties bestaat. De rest is tekst met veel, in verhouding, grote foto’s, inclusief hele fotopagina’s met huisdieren, besneeuwde parken, zonsondergangen en  dekselse kleinkinderen. Je moet je ook nog afvragen of veel van die tekst niet van commerciële oorsprong is, met zijn nieuws over auto’s en gezondheid. Ook wordt er wel aandacht besteed aan de (her)opening van een nieuwe winkel of herstartend bedrijf, welke advertorials (want het is toch ook reclame?)  dikwijls meer dan die 170 woorden bevatten. Er staan altijd wel een paar interviews met plaatsgenoten in, die eveneens beduidend langer zijn dan 170 woorden, maar waarvan dus wel verwacht wordt dat ze gelezen worden. Verder zijn het vooral veel aankondigingen van evenementen en  andere publiekstrekkers als cursussen, lezingen, workshops, open dagen en uitnodigingen om wilgen te komen knotten, etc. En een enkele column.

Ik denk dat het om wat anders dan de korte aandachtspanne van de gemiddelde krantenlezer gaat. Ik denk dat de eindredacteur denkt dat stukjes over de vroege geschiedenis van Dordrecht gewoon niet interessant genoeg zijn voor de gemiddelde lezer van haar krant en daarom maar zo weinig mogelijk plaats in mogen nemen. De nostalgische foto’s worden niet zelden (ook in de andere krant Dordt Centraal) begeleid door het dubbele aantal woorden. Maar dit was toch een antwoord op een lezersvraag? Dus er was interesse. En misschien wilden nog wel meer Dordtenaren weten hoe hun stad een eiland was geworden? Dus waarom die mensen het complete verhaal onthouden? Ik wil helemaal niet paranoïde overkomen en klagen dat de middeleeuwse geschiedenis van Dordrecht in dit soort krantjes achtergesteld wordt, maar je zou het zo wel gaan denken.

Bovendien: heeft een vragensteller over een historisch onderwerp niet ook het recht om correcte informatie te ontvangen? Kees Klok geeft toe dat hij niet over de meest recente informatie beschikt en put daarom maar uit iets dat hij zelf 30 jaar geleden heeft geschreven. En wat hij zich herinnert van een bezoek aan een tentoonstelling in 2006. Hij schrijft ook dat hij meer van de recente geschiedenis is (en de Griekse) en dat wat hij over Dordrecht in het verleden schrijft van “literaire aard” is en geen geschiedschrijving. Daar valt mijns inziens wel over te twisten: historie kan heel goed  literair verantwoord opgeschreven worden. Het ontslaat echter niemand, en zeker een afgestudeerd historicus niet, van de plicht iets kloppends neer te schrijven als er aan hem informatie gevraagd wordt, vooral als het over een onderwerp gaat dat buiten zijn comfort-zone valt. Klok verdedigt zich nog met:

“Kern van de vraag was: hoe is het eiland onstaan, niet wat de oorzaken van de St. Elizabethsvloed waren.”

Maar als je die vraag wilt beantwoorden kom je niet onder de oorzaken van de vloed uit. Hij noemt er zelfs één (foutief weliswaar, maar toch…), want hij wordt in het artikeltje geciteerd:

“Men ging daar turf steken voor brandstof en daardoor werden de dijken verzwakt.”

Maar dat was ook mijn kritiek niet. Ik vind dat je vragenstellers geen sprookjes mag vertellen over wat echt gebeurd is. Zeker niet over zaken die zo’n enorme invloed hebben gehad voor een stad als Dordrecht. Degenen die dit blog volgen weten inmiddels wel dat er in het verleden, tot zeer recent, de nodige onzin is geschreven over aspecten van onze geschiedenis. Ik heb duidelijk gemaakt dat men hier zelfs op hoog niveau kort geleden nog geschiedvervalsing heeft gepleegd. Maar waarom zou je je dan druk maken over zo’n klein artikeltje in een huis-aan-huis-blad, zult u zich afvragen? Nou, dat doe ik omdat het een principieel probleem is.

Zo’n verhaaltje in de Stem van Dordt kan namelijk best flinke gevolgen hebben. Het begint als klein weetje, verspreidt zich op verjaardagen, wordt overgenomen door een geïnteresseerde leek en voor je het weet staat het op papier in een schoolwerkstuk of een lesbrief en wordt het aan de lokale ‘canon’ toegevoegd. Ik zou alleen al voor de vaderlandse geschiedenis honderden voorbeelden van dit soort mis-informatie kunnen noemen. De leek heeft immers niet de mogelijkheid om de dikke dure boeken over zulke onderwerpen te lezen of de vaktijdschriften te vinden (dikwijls achter betaalmuren) waarin de geleerde artikelen over de laatste ontwikkelingen binnen historisch onderzoek staan.

Karlijn Goorts liet merken dat zij wel anders zou willen. Naast dat ze denkt dat mensen geen lange antwoorden op een vraag willen hebben, geeft zij ook de drukte binnen de redactie de schuld. Er is volgens haar gewoon geen tijd voor het verifiëren van beweringen. Zij trekt het verder breder en schrijft:

“Dat is meteen een belangrijk deel waar het grootste gedeelte van de media faalt. Onderzoeken, correct weergeven, context en achtergrond vermelden en niet alleen kijken naar wat men wil lezen, maar kijken naar wat nodig is om te vermelden.”

Ik denk dat ze wat de zogenaamde ‘kwaliteitskranten’ betreft, de bekende landelijke dagbladen, een beetje overdrijft, want ik lees daarin genoeg lange artikelen die een grondig onderzochte herkomst verraden. Al hoor ik van oudere journalisten wel dat het vroeger allemaal veel beter was en dat de jongelui van tegenwoordig niet meer weten wat goede journalistiek is. Ik vind het in ieder geval wel verfrissend dat Goorts, die nog jong is, dat wel zou willen, maar ik denk dat een huis-aan-huis-blad daar niet echt het goede platform voor is. Ik gun haar meer ruimte voor het uitoefenen van haar beroep volgens de eisen van hoor en wederhoor en het checken van bronnen. Ik denk wel dat ze dan niet op die plaats moet blijven zitten.

Ik denk ook dat als ze nog eens zo’n vraag krijgt over een middeleeuws onderwerp geen modern historicus om hulp moet vragen. Ze kan dan beter naar het archief stappen of bellen, een mediëvist raadplegen of mijn blog lezen. Lijkt me.

“Hoe Dordrecht een eiland werd”

artikel svd
Het bewuste artikeltje uit de Stem van Dordt, 11.1.2017.

De beide gratis huis-aan-huis bladen in Dordrecht pronken elk met een historisch rubriekje. Dikwijls gaat het om een oud beeld van onze zo fotogenieke stad en wordt er wat verteld hoe het daar vroeger was. Meestal gaat het ook niet zo ver terug: hoogstens tot de tweede helft van de 19e eeuw. Afgelopen week, woensdag 11 januari 2017, naderde de rubriek in de Stem van Dordt echter angstig dicht mijn periode: die van het ontstaan en de bloei van Dordrecht. Zoals u aan de titel van dit blog kunt zien ging het over de St. Elisabethsvloed, want iedereen weet dat daarna de stad volledig omgeven was door water. Dat wordt ook min of meer bevestigd door de beide illustraties bij het artikeltje (het telt niet meer dan 170 woorden) die Dordrecht als een eilandje met wat aangroeisel tonen. Maar was dat wel zo?

Waarom de journalist Karlijn Goorts, die eindredacteur van de Stem van Dordt is, dit stukje in haar krant gezet heeft is niet duidelijk. Ze noemt het ook nergens. Er is ook geen historische aanleiding voor. Pas in 2021 gaan we de St Elisabethsvloed ‘vieren  (of in 2024?) en in januari 1417 gebeurde er ook niet veel in en rond Dordrecht. Pas volgend jaar, 2018, kunnen we wat ‘doen’ met het beleg van de stad in juli-augustus 1418. Dus er is niet echt een reden om aan die ramp te denken. Maar misschien kwam het omdat ze Kees Klok heeft gesproken. Hij wordt tenminste in het artikel in drie zinnetjes geciteerd.  En daar viel mijn oog dus op. Waarna ik me het nodige afvroeg.

verdronken dorpen
Omslag van het boek Verdronken dorpen boven water (Dordrecht 2007).

Het eerste dat ik me afvroeg was hoe het komt dat lokale historici en leraren geschiedenis, want Klok is beide, niet op de hoogte zijn van het meer recente denken over de St. Elisabethsvloed. In 2007 kwam namelijk als speciaal jubileumboek van de vereniging Oud Dordrecht uit onder de titel Verdronken dorpen boven water. Het bevatte zo’n beetje alles wat er in het verleden over de ramp is geschreven. Er stond ook een zeer interessant artikel in van de voormalige stadsarcheoloog Johan Hendriks met de toen meest recente conclusies over die gebeurtenis en zijn oorzaken en gevolgen onder de titel ‘De watersnoodrampen van 1421 en 1424’.

Helaas is de neerslag van dat jubileumboek, en met name die van het artikel van Hendriks, niet in de krant terug te vinden. Het lijkt zelfs wel of de historicus Klok het helemaal niet gelezen heeft. En dat is toch wel kwalijk voor iemand die altijd zo met oud Dordrecht bezig is. Hij is dan wel een historicus van de moderne tijd, maar als je dan geïnterviewd wordt (?) over een wat ‘ouder’ onderwerp bereid je je toch een beetje voor? Wat hij tussen dubbele aanhalingstekens (dus uit zijn mond opgetekend) beweerde stoorde me namelijk nogal. Ik geef hieronder de drie citaten met mijn commentaar.

  • “Dordrecht lag in de Groote Waard; ook wel een enorme polder met een dikke veenlaag. Men ging daar turf steken voor brandstof en daardoor werden de dijken verzwakt.”

grote waard 1421
Schematische situatieschets van de Grote Waard in 1421. Noordelijk van de Maas werd het land ook de Kleizijde genoemd en het zuidelijk deel de Veenzijde.

Juist het gedeelte van de Grote Waard (die tweede O is wat overdreven) waar Dordrecht in ligt, dus ten noorden van de Maas, was niet louter veen. Men woonde er al sinds de 8e-9e eeuw op de oeverwallen langs de rivieren, waar men graan verbouwde. Men ontdekte ook dat het elzenbroekbos in het veen op een dunne klei-op-veenlaag stond, waar je, na het ontginnen, ook goed graan kon verbouwen. Vandaar dat juist dit gedeelte, door Hendriks, de graanschuur van Holland werd genoemd. Er zal best turf gestoken zijn op stukken die niet bebouwd konden worden, maar de meeste turf kwam toch van bezuiden de Maas. Daar werd ook buiten de dijk in het zuidwesten zout-houdende turf gedolven, de zogenaamde darink. Daaruit werd zout gewonnen, dat voor goed geld verhandeld kon worden. Dat darink-delven gebeurde dus buitendijks, uit steeds met een tijdelijk eigen dijkje, een moerdijk, omgeven poldertjes. Op den duur kwam men te dicht bij de dijk van de Grote Waard, zodat die, na het verdwijnen van de darink, open kwam te liggen voor sterke golfslag bij zware stormen. De dijk bij Broek, aan de zuidwestkant van de waard (nu in de buurt van Wieldrecht) brak hierdoor in de tweede helft van de 14e eeuw steeds weer door. En dat ging in de vroege 15e ook door, ondanks verboden om te dicht bij de dijken te delven. Wel werd de dijk steeds weer gerepareerd of  teruggelegd. Het ligt dus klaarblijkelijk genuanceerder.

“Het water stond tegen de stadsmuren aan.”

sluyter 1560
Detail uit de kaart van Sluyter uit 1560, waarop het opkomende land achter Dordrecht goed zichtbaar is.

Hendriks heeft bij zijn opgravingen juist gevonden dat dat niet het geval was. Wel hebben in november 1421 de storm en de golven schade veroorzaakt aan de houten onderdelen van de stadsverdediging, de staketten,  en er zijn buiten de vesten wat wielen ontstaan, maar dat was allemaal snel gerepareerd. Opgegraven schelpjes en andere maritieme fauna hebben aangetoond dat er inderdaad een korte tijd een met brak water overstroomd gebied onder de muren van Dordrecht heeft gelegen, maar dat het eerder tot een waterig landschap van slikken (onbegroeide klei-zandplaten) en schorren (begroeide idem) uitgroeide, met op hogere gedeelten de resten van dorpen en boerderijen. En bomen. De enorme watervlakte die je op oude kaarten ziet is voor een groot deel fantasie (op de kaart van sGrooten uit ca 1570, boven aan het blog, ziet u een realistischer beeld). Waarschijnlijk berustte die op de nogal bewegelijke situatie van de landresten die afkalfden en aangroeiden. Er moet al heel snel een soort Biesbosch-landschap zijn ontstaan op resten van de vroegere waard. Dat was ook een voorwaarde voor het vanaf het eind van de 16e eeuw opnieuw beginnen met inpolderen: je moest wel van al wat aangegroeid land uitgaan.

“Later was het natuurlijk vooral modder en begonnen ze langzaam aan het droogleggen.”

Er zal veel modder geweest zijn en er tussendoor waterlopen, maar ook begroeide delen, waarin al snel eendenkooien en griendketen te vinden waren. En er stonden veel wilgen, waarvan de pollen ook teruggevonden zijn. En niet te vergeten: er lagen tussen de oevers zalmsteken in de bredere kreken, resten van de oude veenriviertjes.

detail kaart 1520
Detail uit een kaart van ca 1520, met een huis op een hoogte en al begroeide gorzen. De maker heeft met wat vervaagde groene verf aangegeven  dat er veel ondiepten waren.

Er gaan nog veel meer van dit soort verhalen over de St. Elisabethsvloed en de Biesbosch, maar het bovengenoemde boek en artikel, plus meer recentere literatuur over Dordrecht en het eiland en zijn omgeving, heeft die voor het grootste deel ontkracht. Kees Klok heeft die literatuur duidelijk niet paraat gehad en Karlijn Goorts heeft zijn uitspraken niet daaraan geverifiëerd. Bovendien wordt er beweerd dat er drie St. Elisabethsvloeden geweest zijn. Dat is wel zo, maar die van 1404 had vooral Zeeland te pakken en heeft zo goed als geen invloed op de Grote Waard gehad. Dus die telt hier echt niet mee.

Luchtfoto van de doorbraak van de Ringdijk te Wilnis op 26 augustus 2003 (foto www.deltaproof.nl).

De St. Elisabethsvloed van 1424 is daarbij nogal bijzonder, want een nieuwe theorie van Johan Hendriks luidt dat deze niet zozeer door stormvloeden zou zijn ontstaan, maar juist doordat droogte in de zomer van dat jaar de op veen aangelegde dijken heeft ondermijnd. Zoiets als de veendijk bij Wilnis in de zeer warme zomer van 2003, die door uitdroging instabiel was geworden en doorbrak. Een gat in een gewone doorgebroken dijk kun je dichten.  Bij een door droogte verzakte dijk helpt dat niet; die kun je niet meer repareren. In onze tijd zet je er een damwand in en dan moet je maar hopen dat het verval niet doorzet. Die luxe had men in 1424 niet en vandaar dat het Merwedewater bij het gat van Werkendam ruim 150 jaar ongehinderd over de Grote Waard kon stromen en er twee meter klei en zand kon afzetten.

Intussen worden dit soort achterhaalde ‘feiten’ voor zoete koek genuttigd door het lezerspubliek en blijven dergelijke sagen voortwoekeren onder de Dordtenaren. Jammer hoor.

(De kaart bovenaan het blog is een deel van de kaart van Holland die Christiaan sGrooten ergens tussen 1568 en 1573 maakte voor koning Filips II. De afbeelding komt uit Valentine Wikaart, e.a., ‘Nijet dan water ende wolken’ (Tilburg 2009) 110. Het is duidelijk dat niet iedereen zich er met een enorme watervlakte vanaf maakte…) 

Dordrecht in de Zwijndrechtse Waard 4

grote kerk
gerrit verhoeven
Dr. Gerrit Verhoeven. Historicus te Delft.

De in het vorige blog genoemde Gerrit Verhoeven, oud-archivaris van Delft en een goede kennis, vertelde me dat niet alles wat hij over de Dordtse parochies in de Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 was terecht gekomen. Hij stuurde me zijn oorspronkelijke tekst, uiteraard met bronnenopgaves en literatuurvermeldingen. Dat was interessante kost. Hij was nog wel een aanhanger van de theorie van Renting (de Thuredrecht die langs de Dubbeldamseweg en de Blekersdijk in de Wijnhaven uitkwam, met als consequentie dat de Voorstraathaven gegraven was) maar kon overtuigend bewijzen dat de de parochie van wat later de Grote Kerk werd, alleen ten noorden van de Thuredrecht lag. Maar toen was het artikel van Pons uit 1997 nog niet verschenen. En dat de parochie aan de zuidkant dus tot Sliedrecht behoorde, tot aan de Vuilpoort toe. Daar begon een parochie die onder Erkentrudenkerk in Tolloysen hoorde. Ik zal het in de toekomst nog wel eens over de Dordtse en de Grote Waard hebben, zodat u dergelijke namen kunt plaatsen.

johan hendriks
Oud stadsarcheoloog van Dordrecht, Johan Hendriks.

In het boekje over de stadsmuur, Van der stede muere, uit 2001 heeft Johan Hendriks, de voormalige stadsarcheoloog, het even over de doorbraak. Hij dateert hem rond 1175. Een andere archeoloog, die jaren in Dordrecht heeft gegraven, vermeldde de doorbraak eveneens in zijn proefschrift. Dat was Herbert Sarfatij die in 2007 het boek Archeologie van een deltastad , gebaseerd op dat proefschrift, uitbracht. Hij reconstrueerde een doorbraak uit wat Ramaer, Van Dalen en Easton en later Renting, Beenhakker en Pons (1997, niet 1994) hadden geschreven. Hierin waren de Thuredrecht als voorloper van de Oude Maas (en zelfs een tak van de Dubbel) nog aanwezig, evenals iets dat hij een zwin noemde. Daar zal hij het krekengebied mee hebben bedoeld dat Ramaer en Easton bedachten. Hij noemde echter wel een periode van  ‘erosie’, die volgens hem ergens tussen 1130 en 1160 plaatsgevonden zou moeten hebben. Hier dus geen 1170-75. Hij wist alleen niet hoe dat gegaan is en nam dus de conclusies van Pons niet over.

herbert srafatij
Dr. Herbert Sarfatij. Archeoloog bij het toenmalige ROB te Amersfoort.

Nog in 2015 werd een regeltje aan de stormvloed gewijd in het boek behorende bij de vaste expositie in het museum in het Hof:

Na zware overstromingen omstreeks 1165 ontstaat de Oude Maas.

Dat is het eigenlijk als het over de  afscheiding van Dordrecht van de Zwijndrechtse Waard gaat in min of meer officiële geschiedschrijving. Niemand heeft het over het feit dat Dordrecht dan voor 1160-1175 aan de zuidgrens van de Zwijndrechtse Waard, aan de Thuredrecht, gelegen heeft.

 

boring 1
Boringen bij de Grote Kerk, oktober 2016.

Ik schreef al dat de archeologen bij boringen rondom de Grote Kerk in 2015 en oktober 2016 aanwijzingen hebben gevonden dat wat nu de Voorstraathaven langs de Pottenkade is, beduidend breder is geweest dan nu. De buitenzijden van Voorstraat en Grotekerskbuurt waren nog niet bebouwd en het water moet dichter tegen die dijken aangestaan hebben. Ten noorden van de kerk, dus op het kerkhof, zijn ophogingen van klei en stro aangetroffen die moeten dateren van tussen 985 en 1075, gemiddeld dus ongeveer 1025. Dat komt goed overeen met het noemen van de Zwijndrechtse waard in 1028. Het ophogen, in de vorm van terpen op de oeverwal van de Thuredrecht, moet dan al even aan de gang zijn geweest. Wie weet werd toen  al de eerste kapel op deze plek gebouwd. Die was dan onderhorig aan de kerk die toen al in de buurt van Heerjansdam (waar nog lang geen dam was) was gebouwd. In de jaren ’80 is daar een vroeg 11e eeuws kerkhof opgegraven.

boring 2
Doorsnede van een boring met klein, ophogingsmateriaal en zand- en afvallagen.

In het falsum van 1064 hebben we inmiddels gelezen dat de nederzetting aan de Thuredrecht toen al zo was gegroeid dat er een nieuwe kapel nodig was. Die was dus kort voor 1064 gebouwd, waarschijnlijk op dezelfde plaats als die eerste kapel. Al zal dat waarschijnlijk nooit echt  kunnen worden onderzocht, want in de kerk mag niet meer gegraven worden. Wel groeide Thuredrecht, dat steeds meer Durdrecht of Dordrecht werd genoemd, na de doorbraak van ca 1170 zo sterk dat in het laatste kwart van de 12e eeuw een fikse tufstenen kerk gebouwd werd. Daar werden bij de laatste restauratie van de kerk in 1986 resten van terug gevonden. Verhoeven schreef:

…bij opgravingen onder het koor [werd] muurwerk van tufsteen aangetroffen, dat kan worden gedateerd in de twaalfde eeuw. Het gaat om een romaans koor met halfronde absis van forse afmetingen. De binnenmaat bedraagt liefst negen meter, dat is twee meter meer dan de absiden van de uit dezelfde tijd daterende kapittelkerken van Sint Jan en Sinte Marie te Utrecht of de Bovenkerk te Kampen.

Plattegrond van de Grote Kerk. Rood: de muurresten van de 12e eeuwse kerk. Groen: reconstructie van de plattegrond van de 12e eeuwse kerk. Lichtblauw: de later aangebouwde zijbeuken. De vorm en plaats van de toren is gebaseerd op die van andere 12e eeuwse Hollandse kerktorens.

Het duidt waarschijnlijk ook op grafelijke bescherming en een tamelijk regelmatige grafelijke aanwezigheid. Al is dat voor de dood van Floris III in 1190 niet echt uit de bronnen op te maken. Vanaf die tijd, en dat heb ik al in diverse blogs behandeld, neemt de grafelijke belangstelling echter zienderogen toe.

Intussen is het wel duidelijk dat Dordrecht voor ca 1170 aan de zuidoostkant van de Zwijndrechtse Waard lag. En dat dat al sinds de zeer vroege 11e eeuw het geval was. Wie weet hadden de graven daar ook al een sterkte liggen, waar met name Dirk IV zich zo veilig voelde dat hij niet voldoende oplette en in 1049 verrast en gedood kon worden.

De vraag blijft: waarom is dit feit, want zo kan ik het inmiddels wel noemen, niet beter bekend en komt het maar zo summier in de Dordtse geschiedschrijving voor? Waarom wordt die doorbraak van de Merwede als oorzaak van het afscheiden van de Zwijndrechtse Waard zo weinig genoemd. Evenmin als de consequenties die dat had voor het vormen van de kleine stadsparochie en de nieuwe verbinding met Vlaanderen. Zelfs de tollenkrans wordt niet echt begrepen en waarom Dordrecht daarin die belangrijke rol van spin in het web vervulde, oftewel de rol van emporium, een handelscentrum. Iets dat al in 1200 en 1220 de nodige gevolgen had en in 1299 met het stapelrecht nog een sterkere juridische basis kreeg. Dat stapelrecht was dus niet, zoals in het boek over het museum in het Hof staat, “de basis van de welvaart” van de staat, maar een soort uitroepteken achter een periode van gestage groei als gevolg van een stormramp. Ook in 1200, 1204 en 1220 blijkt al dat Dordrecht een handelsstad met faciliteiten was. Dit alles tesamen was er de oorzaak van dat de stad een belangrijk grafelijk centrum werd, dat de graaf veel inkomsten opleverde.

Ik blijf die onbekendheid vreemd vinden.

Dordrecht in de Zwijndrechtse Waard 3

Het denken over Dordrecht in de Zwijndrechtse Waard veranderde pas weer toen de Wageningse professor Leen Pons (1921-2008) in 1994 een artikel publiceerde in Zwijndrechtse wetenswaardigheden over  ‘De Zwijndrechtse Waard in 1332. Een reconstructie op grond van bodemkundige gegevens.’ Pons was fysisch geograaf, oftewel bodemkundige, en sinds zijn pensionering in 1986 bezig geweest met de historie van de streek waarin hij was opgegroeid: de Zwijndrechtse Waard. Hij combineerde de historische bronnen met de geografische lagen en eigenaardigheden in dit gebied en kon een helder overzicht geven van de plaatsen en karakteristieken van de ambachten in de waard sinds de omdijking van 1331-32. Hij schreef in de inleiding ook over de periode daarvoor en meldde als het ware tussen neus en lippen door de doorbraak van de Merwede in de tweede helft van de 12e eeuw die Dordrecht van de Zwijndrechtse Waard scheidde.

Waarschijnlijk smaakte dat naar meer, want in 1997 verscheen in het Historisch-geografisch Tijdschrift een artikel met de titel ‘Dordrecht en de grenzen van ‘Swindrehtwert’’. Ik heb er hier al eerder over geschreven. Hij legde er duidelijk in uit dat zo’n doorbraak heel wel mogelijk was en dat hij er ook werkelijk is geweest. Hij maakte korte metten met het ‘zwingebied’ (de diverse kreken en  andere veenstromen) tussen Dordrecht en Zwijndrecht omdat het niet paste in het veenlandschap met weinig eb en vloed dat het rond 1000-1100 nog was.

Het enige dat een beetje vreemd was in het artikel uit 1994 is de uitspraak van Pons dat de waard in 1028 nog geen dijken had. Dat roept natuurlijk de vraag op waarom het gebied dan ‘waard’ heette. Volgens de etymologische woordenboeken is dat een door water omgeven, bedijkt gebied. Of zou hier de oudere betekenis van ‘eiland’ toepasbaar zijn? Dan kan het een gebied zijn dat wel ontgonnen is, maar waar men nog op oeverwallen, al of niet op terpen, langs de omringende rivieren woonde. Dat zou dus overeen komen met de andere ontginningen in dit gebied, die pas in de loop van de 12e eeuw last kregen van hoog water en vanaf die tijd omdijkt werden. In het artikel uit 1997 komt dit zinnetje over de afwezigheid van dijken trouwens niet meer voor.

kaart doorbraak
Kaart van hoe de doorbraak boven Dordrecht de rivierenloop in zuidelijk Holland veranderde (naar L. Pons 1992-1997).

De grotere stormvloeden van de 12e eeuw waren, volgens Pons, een gevolg van het doordringen van de zee in de brede riviermonding van de Maas-Merwede die gepaard gingen met het afbreken van waterscheidingen, het wegruimen van ondieptes als slikken en schorren en het verbreden van rivierbeddingen. Dat had hij al in een artikel uit 1992 geschreven. Er kwam meer verschil tussen eb en vloed en extremere weersomstandigheden plus de afwezigheid van stevige dijken gaven stormvloeden vrij spel. Die in 1134, 1163 en 1170 en 1174 hebben grote veranderingen in het landschap veroorzaakt. Waaronder de doorbraak van de Merwede die de rivieren de Thuredrecht en de Dubbel in tweeën splitsten. En die Dordrecht dus definitief van de Zwijndrechtse Waard scheidde. Bovenaan het blog ziet u de situatie voor die doorbraak en hierbij de reconstructie van de doorbraak zelf. Ik heb de beide tekeningen gebaseerd op de originele van Leen Pons uit 1997.

Aan beide zijden van deze nieuwe Merwede-tak zijn  voorbeelden gevonden van ophogingen, een soort terpen, uit het laatste kwart van de 12e eeuw. Ook werden die terpen al door dijkjes met elkaar verbonden, die zo een doorgaande dijk langs de omringende rivieren ging vormen. Een echte waard, zoals wij die kennen dus. Deze fase wordt bevestigd door de meest recente archeologische boringen rond de Grote Kerk die op kunstmatige ophogingen met klei en rietmatten op een oeverwal  wijzen. Maar ook al eerder waren hier terpen, die volgens de archeologen wel terug kunnen gaan tot voor het jaar 1000. En die in de 12e eeuw moeten zijn afgeslagen door overstromingen, waarna weer nieuwe ophogingen gedaan zijn die tot in de 14e eeuw door zouden lopen.

GvD1
Omslag van de laatst verschenen geschiedenis van Dordrecht, deel 1 tot 1572 (1996)

In de Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 uit 1996 staat het artikel van Pons uit 1994 wel in de literatuurlijst, dat uit 1997 natuurlijk niet. In het eerste deel van het boek wordt echter de theorie van Easton beschreven, een beetje vermengd met wat invloeden uit Van Dalen en zijn overstromings theorieën:

Omstreeks 1150 werd de Dordtse veenkreek (de Thuredrecht dus…) als gevolg van zware overstromingen een doorvaartroute en ontstond er bij de nederzetting een nieuwe rivierbocht.

Dit gedeelte werd geschreven door de ons al bekende Jan van Herwaarden. Het boek werd echter door een viertal  historici samengesteld en dan kan er toch wel eens verschil van mening geweest zijn over bepaalde aspecten van de geschiedenis. Het hoofdstuk over de kerkelijke geschiedenis van Dordrecht was bijvoorbeeld van de hand van Gerrit Verhoeven. Die schreef wel degelijk over het van de Zwijndrechtse waard afgescheiden parochiegebied, dat niet meer dan het stukje Dordrecht ten noorden van de Thuredrecht omvatte. Hij meldde ook nog dat voor het oprichten van een kapel voor de Begijnen in 1265 toestemming aan de Sliedrechtse pastoor moest worden gevraagd. Dat houdt in dat het gebied ten zuiden van de Thuredrecht onder de parochie Sliedrecht hoorde (evenals Merwede en Crayestein, dus). Hij schreef ook letterlijk:

Bij de herinrichting van de Waard (de Zwijndrechtse dus… HtJ) lag het niet voor de hand over het water heen de oude banden te herstellen en werden daar nieuwe parochies gevormd.

Verhoeven ging dus in tegenstelling tot Van Herwaarden, in hetzelfde boek, wel degelijk van een doorbraak van de Merwede uit. Hij gebruikte de kleine, door het water van de oorspronkelijke voorganger gescheiden parochie als bewijs.

Wordt vervolgd