Waardeoordeel

Toen onze lichting deeltijdstudenten in 2003 in Leiden begon waren we met ruim 200 man. We werden in 6 of 7 groepen opgedeeld en in obscure zaaltjes overal binnen de universiteitsgebouwen kregen we dat eerste semester onze colleges. Zo stond in een bovenzaaltje van het academiegebouw aan het Rapenburg Maurits Ebben voor ons met een college vroeg-moderne geschiedenis. Ik wist nog van niks (ik stelde vragen in hoorcolleges!) en ik reageerde op enkele uitspraken over de 80-jarige oorlog. Het ging of over Philips II of de hertog van Alva en ik zei zoiets van: “dat was geen beste…”. Direct eroverheen strafte Maurits dat af met: “wij doen hier niet aan waardeoordelen!” Daar zat ik dan als 55-jarige volwassene, terechtgewezen door iemand die 7 jaar jonger is dan ik. Ik weet niet meer of ik bloosde, maar het kwam behoorlijk binnen.

Dat was dus typerend voor mijn opleiding in Leiden: er werd niet om de hete brij heen gedraaid. Je kreeg direct te horen als je iets fout deed of als je een verkeerde kant dreigde heen te gaan met je onderzoek. En dat vergat je vervolgens nooit meer. En alle docenten deden dat, ook de meest zachtaardige types. Ik grapte wel eens dat het net leek of ze volgens een vooropgezet plan en een uitgestippeld parcours werkten om ons op te voeden. Dan glimlachten ze maar zo’n beetje.

Wat opvalt als je met niet-historici praat over geschiedenis dat men heel makkelijk die fout van het vellen van waardeoordelen maakt. De collega’s (een archeoloog en een waterbouwkundige) met wie ik een boekje over het ontstaan van Dordrecht schreef, zeggen gerust dat een Hollandse graaf uit de elfde eeuw gewoon een struikrover of warlord was, zonder dat ze daar enig bewijs voor hebben. Ik weet dat ze dat deels als een soort plagerijtje bedoelen, maar toch… Of de mensen die mijn boek lezen en die daaruit op denken te maken dat een bepaalde graaf zielig of misdadig is. Ik schrijf ergens in de inleiding dat ik ondanks alle bronnen eigenlijk nog steeds geen idee heb wat voor mensen die graven nou eigenlijk waren. Je krijgt af en toe wel een glimp van een karakertrek of uiterlijk, maar om daar nou een oordeel uit te destilleren over hoe ze in het leven stonden… nee.

Eigenlijk gebeurt dat aan de lopende band. Men leest een paar feiten, die lang niet voldoende vertellen over een gebeurtenis, en men gaat zelf invullen. Van geschiedenis wordt het een verhaal, een fabel, een roman. Fictie dus. Terwijl geschiedenis non-fictie is. Incompleet overgeleverde gebeurtenissen uit het verleden die door een historicus worden geïnterpreteerd. Een historicus die na onderzoek in bronnen en eerder verschenen literatuur een zo compleet mogelijk verslag van aanleiding, gebeuren en nasleep op schrift probeert te zetten, zodat een stuk geschiedenis wat beter te begrijpen wordt. Hoe verder je teruggaat hoe minder materiaal je hebt om mee te werken. En geloof me: dan is het bijzonder verleidelijk om zaken in te gaan vullen om er zo een lopend verhaal van te maken.

Niet dat dat verboden is, maar je bent verplicht om al je aannames te verklaren aan de hand van de redenaties die je naar aanleiding van je bronnenstudie hebt gemaakt. Die moeten allemaal op logica, waarschijnlijkheid en fysieke mogelijkheden berusten, anders moet je het gewoon niet doen. Je kan nog zo narrativistisch bezig zijn, als je betoog (deels) op fantasie of wishful thinking is gebaseerd klopt het gewoon niet. Het moet aannemelijk blijven en er moeten parallellen zijn met vergelijkbare onderzoeken. Hoe meer bronnen en interpreteurs hoe beter, want op één been kan je niet (lang genoeg) staan.

Dus als ik bijvoorbeeld geen andere aanwijzing heb voor de vergiftigingsdood van Lodewijk van Loon (ca. 1180-1218), de tragische would-be graaf van Holland, dan één vage vermelding in één tijdeigen kroniek, dan moet ik me inhouden er geen complot-theorie achter te zoeken. Dan moet ik nagaan wat er nou eigenlijk precies staat en of je die conclusie wel mag trekken. En dan moet ik als een rechercheur gaan denken aan middelen, motief en gelegenheid. Wie zou de mogelijkheid hebben aan vergif (en waarom vergif en niet gewoon een dolk of zwaard) te komen? Waarom dan Lodewijk (en drie dagen erna zijn broer Hendrik) vermoorden? En waar en wanneer zou hij dat hebben kunnen doen? Vooropgesteld dat je uit hun leven of de politieke situatie in 1218 de nodige gegevens voor zoiets zou kunnen destilleren. Dat is hondsmoeilijk.

Reinier van St. Jacob (1157-1230), de Luikse geestelijke die in zijn kroniek over die vergiftiging schreef, had overigens geen bezwaar tegen het geven van waardeoordelen. Hij schreef over Lodewijk (vertaling door Eef Dijkhof):

Dat jaar overleed Lodewijk graaf van Loon, een man sterk met wapens en, ondanks zijn jonge leeftijd, wel bespraakt bij een beraadslaging en aanzienlijk in alles door goedheid en eerlijkheid.

Dergelijke adellijke doden werden door kroniekschrijvers wel meer de hemel in geprezen en je weet maar nooit of ze het wel meenden. Misschien zat er de nodige vleierij achter en hoopte de schrijver op een (financiële) tegemoetkoming van de familie. De voormalige Hollandse onderdanen van Lodewijk zullen het er in ieder geval niet mee eens zijn geweest. Aan de andere kant moet je je afvragen of Reinier de man wel gekend heeft. Hij noemt hem jong, maar zijn ouders trouwden volgens de bronnen vóór 1179 en Lodewijk was de oudste zoon, dus hij moet in 1218 ongeveer 38 jaar geweest zijn. Dat is in de middeleeuwen al behoorlijk middelbaar. Hij was al sinds zijn 13e of 14e graaf van Loon, dus hij had ook de nodige ervaring in de politiek en oorlogsvoering. Je zou dus bijna denken dat de kroniek niet al te betrouwbaar is, al heeft hij onder historici die kwalificering wel degelijk.

Tegelijk moet je er rekening mee houden dat die vergiftiging van de broers Van Loon plus nog wat andere mensen ook niet helemaal was wat hij leek. Voor hetzelfde geld overleden ze na het eten van bedorven voedsel, wat in de hele middeleeuwen regelmatig gebeurde. Al ontstonden daar dan weer complot-theorieën over. Ook toen…

De historicus mag zich dus niet bezig houden met het vellen van waardeoordelen over de mensen (of gebeurtenissen) over wie hij schrijft, maar heeft wel te maken met die van middeleeuwers zelf die deze mensen kenden of die de gebeurtenissen meemaakten. Dat is een lastige positie, zeker als verschillende bronnen verschillende waardeoordelen laten zien. Het komt erop neer dat je dan keuzes moet maken en via logische redeneringen tot een afgewogen oordeel moet komen. Maar het komt ook voor dat het onbegonnen werk is om te kiezen. Dan kan je alleen die verschillende meningen maar tegenover elkaar laten staan en tegen je lezers bekennen dat je er niet uit komt. Dat doe ik in ieder geval liever dan dat ik een keuze maak en de rest invul met fantasie. De lezers van Dageraad zullen dat dilemma in ieder geval enkele keren zijn tegengekomen. En daar schaam ik me niet voor.

Mijn boek

Interview door Thijs Blom voor RTV Rijnmond op de Pottenkade bij de Grote Kerk.

Ik heb even gewacht tot de eerste recensies binnen waren voor ik in mijn blog aandacht ging besteden aan het boek dat ik geschreven heb: De dageraad van Holland. De geschiedenis van het graafschap 1100-1300. Het is op 16 oktober 2018 verschenen bij uitgeverij Omniboek in Utrecht. De volgende dag is het in de Dordtse boekhandel Vos en Van der Leer gepresenteerd aan cultuurwethouder Piet Sleeking onder grote belangstelling van familie, vrienden en lokale cultuurdragers. Daar waren al interviews aan vooraf gegaan op de lokale radio Studio De Witt, RTV Dordrecht en Radio Rijnmond, plus de Drechtstedenbijlage van het Algemeen Dagblad.

Presentatie bij Vos en Van der Leer.

De week erna heb ik er een lezing over gegeven in Archeon voor een publiek van de vrienden van dat archeologische park. Daar waren nogal wat oud-collega’s onder die ik jaren niet had gezien. Weer een week later hebben we de presentatie nog eens spectaculair overgedaan in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Ik heb er een goed ontvangen lezing gegeven en werd bijgestaan door graaf Floris V zelf en heer Wolfert van Borselen in volle wapenrusting. Ook hier een goed gevulde binnenplaats van het museum en ik staande voor de Egyptische tempel, geflankeerd door reclamebanners voor mijn boek. Het was een hele belevenis.

De auteur tussen graaf Floris V en Wolfert van Borselen in het RMO.

Op alle evenementen werd het boek goed verkocht en heb ik er veel gesigneerd. De uitgevers waren er duidelijk door verrast en voorspelden een voorspoedig verloop van de verkoop van de eerste druk. De eerste berichten van de lezers in mijn omgeving zijn stuk voor stuk gunstig: “het leest prettig, goed geschreven en interessant”, “in alle opzichten, zeer geslaagde boek”, ”het leest als een trein. En de tabelletjes achterin zijn om van te smullen”, “fijn boek, rustig van opbouw, heel informatief”, “de Loonse Oorlog! (Geweldig verhaal)”, “een informatief, boeiend en uitermate leesbaar boek”.

Nu, 5 weken na het verschijnen, is die al bijna voor de helft op. Het is nu wachten op de recensies in kranten en andere papieren media. Op internet zijn ze altijd wat sneller en de eerste blogs en boekbesprekingen zijn binnen. Ik was vooral blij met die van Jona Lendering, een historicus die als specialisatie de klassieke oudheid heeft, maar die graag ook daarbuiten leest. Hij schreef een uitermate lovende recensie op het geschiedenissite Historiek. Op mijn leeftijd bloos je niet zo makkelijk meer, maar ik zat er dicht tegenaan.

Hij schrijft o.a.:

Ik bleef achter met de indruk dat het boek in elk geval buitengewoon compleet is. Daarnaast is het fijn geschreven. Het hoofdstuk over de Loonse Oorlog vond ik heel boeiend en de beschrijving van de moord op Floris V was de prachtige ontknoping.

En:

Jona Lendering. Foto: Frank Ruiter.

Als ik slechts één aspect van De dageraad van Holland mocht prijzen, dan was het dat het beeldmateriaal gewoon stamt uit de beschreven periode en dat het de tekst verheldert. Gelukkig hoef ik me bij mijn lof niet tot één aspect te beperken: dit is over de gehele linie gewoon een goed vormgegeven, didactisch goed opgebouwd en vooral boeiend boek dat ik u van harte kan aanbevelen.

Nou, daar werd ik wel even stil van…

Hij werd direct gevolgd door een zeer positieve beoordeling van mijn penvriend Jan van Aken, die met zijn De Ommegang  vorige maand net de F. Bordewijkprijs won.

Hij is voor een volgend boek bezig om gegevens uit ‘mijn’ periode te verzamelen en las mijn boek ook als bron. Hij schreef o.a.

Jan van Aken. Foto: Koos Breukel.

Ik vond het een heel goed boek. Het is helder geschreven en geeft de – best ingewikkelde – gebeurtenissen goed weer. Wat het voor mij heel bruikbaar maakt is dat je veel context geeft, en veel gegevens die andere schrijvers laten liggen. Het ontstaan van de steden, het winnen van land, de toernooien en de martiale uitrusting, Ik vond de kaders aanvankelijk wat schools aandoen, maar het is een goede keuze, want het maakt alles duidelijker, zonder het grote verhaal in de wielen te rijden.

Bovendien schreef collega-historicus en Dordtenaar Kees Klok in zijn blog lovende woorden over mijn boek. Hij concludeert zelfs:

Kees Klok. Foto: Victor van Breukelen.

De dageraad van Holland zal voor vele jaren, vermoed ik, het standaardwerk worden voor de ontstaansgeschiedenis van Holland.

Als dat eens waar zou kunnen worden!

Kortom: je zal mij niet horen mopperen over de ontvangst van mijn boek De dageraad van Holland. En dan te bedenken dat je voor slechts € 25 niet minder dan 416 pagina’s met 13 hoofdstukken aan tekst plus noten, literatuur, tabellen en registers krijgt. En dat die rijk voorzien zijn van illustraties uit de periode tussen 1100 en 1300 zelf, inclusief een kleurenkatern van 16 pagina’s met unieke foto’s van door de graven zelf geziene en gebruikte voorwerpen als zegels, oorkonden, beeldhouwwerk en miniaturen. Dus geen enkele 16e of 17e eeuwse gravure, 19e eeuwse historieprent of 20e eeuwse schoolplaat te zien. Bovendien is er een pagina met de familiewapens van Hollandse, Zeeuwse, Utrechtse en Brabantse edelen in kleur en in 13e eeuwse vormgeving en niet in lelijke barokke of, nog erger, amateuristisch moderne tekenstijlen. Wat eveneens uniek is zijn de 14 plattegronden van Hollandse en Zeeuwse steden (en Aken!) zoals die er in de tweede helft van de 13e eeuw uitzagen. Dat is nog in geen enkel boek over deze periode en deze regio gebeurd.

Wat let u dus om voor uw historisch geïnteresseerde pa of moe, neef of nicht, zoon of dochter, of gewoon voor u zelf dit boek voor Sinterklaas in uw of hun schoen te vragen. Het is bij elke boekhandel te bestellen (en in Dordrecht op voorraad) en uiteraard bij Bol, Bruna en al die andere internetwinkels verkrijgbaar. Gratis verzonden…

Ik sluit graag af met wat Jona in een mail tegen me zei: “Hopelijk schrijf je snel weer een boek. Dit was verdomd goed.” We zullen zien…

Historische romannetjes

Ik heb al eerder aandacht besteed aan de beide boekjes die uitgeverij Zwijsen in 2003 publiceerde als extra bij het middeleeuws gedeelte van de geschiedenismethode Een zee van tijd. Deze methode is inmiddels vervangen door een nieuwe: Tijdzaken. De oude is vanaf dit jaar niet meer verkrijgbaar en zo te zien is dat ook het geval met de boekjes. En dat is maar goed ook, want veel geschiedenis leerde je er niet uit: er stonden meer fouten in dan feiten. Ik heb ze in Tiecelins gekras en mijn rapport beide afgekraakt.

Toen ik me na het schrijven van mijn boek weer met de gewone wereld ging bemoeien kwam ik tijdens mijn onderzoek naar wat er met de Canon aan de hand is een nieuwe serie historische romannetjes voor de jeugd tegen. Nu niet opgehangen aan de tien tijdperken maar aan de vijftig vensters; voor elk venster één. Ze zijn sinds 2009 uitgegeven bij de Brabantse uitgever Delubas. Ik heb nu weer voldoende tijd om eens te kijken of er iets verbeterd is in de middeleeuwse geschiedschrijving voor Nederlandse kinderen sinds 2003. Vandaar dat ik de drie deeltjes die de vensters Hebban olla vogala, Floris V en de Hanze (vensters 5-7)  maar eens heb aangeschaft om me te laten verrassen.

Ik moet echter concluderen dat ze dat niet deden en dat ik nogal teleurgesteld was. Ik behoor natuurlijk niet tot de doelgroep (groep 4-8 van de basisschool) maar het zijn wel erg voorspelbare verhaaltjes. Ze zijn ook maar kort, rond de 80 pagina’s inclusief 10-15 illustraties (waarvan een aantal paginavullend) in een tamelijk groot corps (12?) en met veel wit. Deze drie gaan allemaal over een jongen van rond 12 jaar en ze hebben allemaal wat met een doortastend meisje dat net zo oud of iets jonger is. De love interest dus, want er is veel vroeg puberaal gestuntel met gevoelens. Misschien nog spannend voor de 8-jarige, maar ik vermoed dat de 12-jarigen ze nogal kinderachtig zullen vinden. U zult begrijpen dat ze ook allemaal goed aflopen: het zieke zusje geneest dankzij een charmant en hip kruidenmeisje, de hondenknecht verliest dan wel zijn baan maar kan bij zijn vriendinnetje in de herberg gaan werken en de boerenjongen mag in de leer bij de Hanzekoopman, dicht bij diens aantrekkelijk dochter. Eind goed al goed.

En het historisch gehalte dan, zult u vragen. De schrijvers hebben duidelijk hun best gedaan hun verhaaltjes in een historische context te plaatsen. Duivels en demonen speelt in Rochester (Kent, Engeland) rond 1085 en gaat over een  telg van Vlaamse adel wiens grootvader met Willem de Veroveraar het land is binnengevallen en daarop land en een kasteel bij die stad heeft gekregen. Hij heet Boudewijn en krijgt de kans in het lokale klooster, nu bevolkt door ‘Franse’ monniken, te leren lezen en schrijven. Zijn zusje wordt echter ziek en moet allerlei middeleeuwse geneeskundige praktijken ondergaan die niet helpen (inclusief twee duiveluitdrijvingen). Daar tegenover staan de pogingen van het kruidenmeisje om haar te genezen, maar die worden als demonisch gezien, want zij en haar vader de perkamentmaker zijn heidenen. De jongen wordt beschuldigd van duivelse praktijken omdat hij zich hiermee inlaat. Achteraf blijkt dat de verdreven Engelse monniken de Vlaamse edelen en met hen alle Normandiërs via occulte trucs probeerden te verdrijven. Een vergezocht complot, dat ook nogal knullig wordt uitgewerkt. Bovendien hangt het ‘oudste’ Nederlandse zinnetje er een beetje bij. Slechts de Vlaamse prior zingt het liedje een keer en heeft het dan over het uitproberen van de pen op een kladblad. Dat is alles.

De titel van het volgende boekje is De honden van graaf Floris zegt al waar het over gaat. Het is 1296 en Bastiaan is een bastaardkind. Van wie is niet bekend, maar de suggestie is dat de graaf er wat mee te maken had. Die had hem na de dood van zijn moeder, hofdame van gravin Beatrijs, de baan als hondenoppasser bezorgd en de uit de Rijmkroniek bekende windhonden zijn zijn verantwoordelijkheid. Men zal niet verbaasd zijn te lezen dat de held allerlei gekonkel van de welbekende rebellerende edelen opvangt en vanaf de zijlijn getuige is van de ontvoering en dood van de graaf. De plot is nogal gedwongen en omvat ook de dochter van de herbergier bij wie de graaf en zijn edelen logeren die zo graag wil leren paardrijden.

De valse koopman, tenslotte, speelt in 1395 en gaat over boerenzoon Maarten die goed kan afdingen en dolgraag de handel in wil. Dat mag hij dus niet, maar hij komt in aanraking met een Duitse koopman die op weg is naar de aanstaande jaarmarkt in Deventer. De man wordt overvallen en gered door Maarten. Die gaat achter de rover aan, die zich in Deventer voor de Duitser blijkt uit te geven en aan het aanpappen is met een rijke Bergenvaarder, Cornelis Bruyns. Maarten verstopt zich als verstekeling op diens kogge en ontsnapt nauwelijks aan de brand op het schip. Na veel gedoe (gevangenis, vrijlating, leerlingschap, vlucht, overnachting tussen daklozen, achtervolging met hulp van het hondje van de koopmansdochter wiens vader door de rover uit wraak blijkt te zijn ontvoerd), komt alles goed en krijgt die jongen de kans echt koopmansleerling te worden.

Het klopt echter allemaal niet, die context. Geleerden zijn het er al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw over eens dat ten tijde van de Normandische verovering Engeland een christelijk land was met een gedegen kerkelijke traditie en hierarchie. En dat waren ze al sinds de 9e eeuw. Practiserende heidenen waren er niet meer, al zullen er best nog mensen geweest zijn die zich met kruidengeneeskunde bezig hielden. Offeren aan oude eiken was er al lang niet meer bij en de Keltische druïden waren er sinds de Romeinse tijd niet meer. Als ze ooit al bestaan hebben. Het is ook  volkomen onzinnig dat Engelse monniken door het zuur maken van de melk, beschimmelen van graan, brand stichten, kippen doden en een pentagram (met de verkeerde kant naar boven) op een venster schilderen hun Normandische opvolgers uit het klooster proberen te krijgen.

Hetzelfde geldt voor de hondenjongen die steeds maar weer net niet hoort wat de samenzweerders onder elkaar smiespelen, alsof ze hun plannen in het nabijzijn van zo’n bediende zouden bespreken. Ook de setting van de herberg, waar zijn love interest woont en werkt, klopt niet. In het echt was de graaf bijna een maand lang aan het bemiddelen tussen de heren van Amstel en Zuilen en was het grafelijke gezelschap ingekwartierd in het Utrechtse complex van de Hospitaalridders waar nu het muziekcentrum Vredenburg staat. Dat was eerder een klooster, met louter mannelijke bediening, dan een gewone herberg. De honden waren natuurlijk steeds dichtbij de graaf en ze zullen bij de jacht best aanwezig geweest zijn, maar dat ze naar de moord-locatie meegenomen werden is bijzonder onwaarschijnlijk. Pas na de moord, nadat de graaf in Naarden (?) was afgelegd en naar Alkmaar was vervoerd horen we over de honden. Overigens is het ook de vraag of de leden van Floris hofhouding wisten dat de Engelse koning achter de ontvoering zat, dat is allemaal pas veel later bekend geworden.

Het derde boekje over de boerenzoon die graag koopman  wil worden blijkt te draaien om de zoon van een eerdere compagnon van de Bergenvaarder die wraak wil nemen omdat die zijn vader na fraude uit de zaak had gezet. Het hele plot is bijzonder onwaarschijnlijk en hangt van toevalligheden aan elkaar. Het feit dat het in de Deventer speelt en dat Cornelis Bruyns een koopman op Bergen in Noorwegen is zijn de enige tekenen dat het hier om het venster over de Duitse Hanze gaat. Het had net zo goed in Dordrecht, Medemblik of Zierikzee kunnen spelen.

En dan zijn er van die kleine practische fouten. De veren pen in het klooster in 1085 werd niet gebruikt om lijnen op perkament te ritsen, dat deed je met de achterkant van je pennenmes. Monniken droegen geen houten kruizen op hun borst (dat hebben ze trouwens nooit gedaan) en heetten geen Franciscus. Dat was pas een naam die voor geestelijken opkwam na de dood van Franciscus van Assisi in 1226. Het betekent eigenlijk gewoon Fransmannetje, omdat zijn vader op Frankrijk handelde.  In 1296 wordt onderling geroddeld over de jaloezie van Gerard van Velsen omdat de graaf een oogje op zijn vrouw zou hebben, terwijl dat een verhaal is dat na diens dood over de motieven van Velsen werd verspreid. Water werd in de middeleeuwen niet opgepompt, dat is een techniek die pas sinds de 17e eeuw bestaat. In 1085 en 1296 droegen meisjes geen (strakke) kapjes, maar hoofddoeken. Of ze hadden helemaal niks op hun hoofd en droegen dan hun haar in vlechten, zoals Liesbeth Bruyns in 1395 doet. Maar dat was wel een meisje uit de elite, dat niet boven het vuur hoefde te werken. Uit de beschrijving van de kleding van haar vader in De valse koopman blijkt trouwens dat de schrijfster totaal geen verstand van kleding in 1395 heeft.

Daar hebben de illustratoren van alle drie de boekjes trouwens ook last van. In geen van de afbeeldingen klopt de kleding met de periode. De monniken in 1085 hebben losse kappen met schoudermanteltjes om, zogenaamde caproenen, die pas na 1400 voor de kloosterorden opkwamen. Ze hebben ook koorden om hun middel en dat is iets dat Benedictijnen (de enige orde in 1085) niet droegen, maar wel de broeders van de Franciscaner orde van na 1226. En dan zit er ook nog een kruisje aan het eind van zo’n koord… NOT! De tekenaar van Duivels en demonen heeft daarbij het klooster in Rochester gotische ramen gegeven; een kunst- en bouwstijl die pas een halve eeuw daarna in Frankrijk opkwam en in Engeland nog later; het klooster van 1085 was een romaans bouwwerk met ronde boogramen en -poorten. Ook de kleding van de personen in De honden van graaf Floris heeft niks met 1296 te maken en dat geldt ook voor de decors, meubels en wapens.

Ik heb nog veel meer zitten schrappen en strepen in de boekjes, maar ik bespaar u de andere kritiek. Het komt erop neer dat de lezers en verkeerd beeld van de tijd krijgen en een verwrongen idee van de politieke en maatschappelijke achtergrond. De plots van de verhaaltjes zijn onwaarschijnlijk en gedeeltelijk onzinnig. De hoofdrolspelers zijn onderling inwisselbaar: het gaat steeds om onzekere, maar eigenwijze jongens die tegen de bevelen van hun ouders of meerderen ingaan en door de ontluikende gevoelens voor een meisje desondanks kleine heldendaadjes verrichten. U zult zeggen:  ja maar,  daar gaat het altijd over. Dat is natuurlijk wel zo, maar als er verder nog allerlei onhistorische en anachronistische zaken gebeuren, dan is de vraag wat een lezer dan nog opsteekt over deze periode in onze geschiedenis. Meer misverstanden en verkeerde beelden over de middeleeuwen? Is dat de bedoeling? Ik dacht het niet.

De stekker uit de canon?

Nadat de tweede kamer besloten had dat de Canon aan vernieuwing toe was (zie hier) heeft het Historisch Nieuwsblad een enquête onder haar lezers gehouden.

Dat hebben ze drie keer eerder gedaan en al die keren was het de bedoeling om te testen of de Nederlander vond dat hij/zij een eigen identiteit had en, zo ja, wat dat dan was. Ook werd steeds via een multiple choice vragenlijst  getest hoe het stond met de kennis over de eigen geschiedenis. Net als de vorige keren kon ik geen informatie vinden over hoe representatief die enquête was. Ging het over 900 personen die gevraagd werden en van wie 300 reageerden, zoals in 2006 bij de vragenlijst over de Canon zelf, of was het een veel groter aantal? Of juist nog minder? In ieder geval lijken ook scholieren te zijn gevraagd en die schijnen ook te hebben geantwoord. Maar ik heb altijd geleerd dat het heel veel uitmaakt hoeveel mensen je enquêteert en hoeveel response erop komt. En of die voldoende representatief is: dus evenveel mannen als vrouwen, verdeeld over de verschillende leeftijdsklassen, standen, graad van opleiding, scholier of gepensioneerde. Niks van dat alles, dus de vraag is: waren het alleen de lezers van HN? Want dat lijkt me niet een echt representatieve club. Of daar dan ook scholieren bij zitten waag ik te betwijfelen.

Afijn, met dat in mijn achterhoofd probeer ik er wat over te zeggen. Ik beperk me tot de 20 vragen over de kennis van de geschiedenis, want ik interesseer me eigenlijk niet voor de identiteit van dé Nederlander (Maxima: bestaat die dan?). Wat ik het meest frappant vond is dat er volgens HN sinds de vorige enquête niets verbeterd is. Nog steeds scoren de invullers van de vragenlijst een magere 5.2 en scholieren nog maar 4.4. Ondanks de sinds 2006 bestaande en in 2010 verplicht ingevoerde Canon. Dat is, als de enquête dus representatief is, geen best resultaat. Zelf had ik 9.5 omdat ik aarzelde over het aantal slachtoffers van de watersnoodramp van 1953; waren het er nou 2000 of 5000. Het waren er ca. 1800, dus 2000 was het antwoord geweest. Hoewel

Dat deed professor Frits van Oostrom, de leider van de commissie die de Canon destijds samenstelde, in een afgelopen maand gepubliceerd interview bekennen:

We moeten niet bang zijn de stekker eruit te trekken als blijkt dat docenten en leerlingen er niets aan hebben.

Hij nuanceert dat direct wel een beetje door te zeggen dat je “voordat er een herzieningscommissie bij elkaar wordt gezocht, eerst zou moeten onderzoeken hoe de Canon het doet in het basisonderwijs”. En dat is een terechte opmerking want die kinderen zijn waarschijnlijk niet voor de enquête gevraagd en lezen zeker HN niet.

Wat ik me wel afvraag is hoe al die mensen die vragen hebben zitten invullen. Waren ze zo eerlijk of waren ze echt zo dom? Hebben ze geen gebruik gemaakt van Google, Wikipedia of de Canon website Entoen.nu? Of desnoods een encyclopedie? Daar kan je namelijk alle antwoorden vinden. Hoe kan het dan dat 41 procent van de Nederlanders denkt dat Hugo de Groot uit het Muiderslot is ontsnapt is in plaats van uit Slot Loevestein? Of was iedereen zo eerlijk om zonder spieken de radio buttons aan te kruisen? Ik ben daar een beetje sceptisch over. Ik heb bij mezelf die aarzeling bij de doden van 1953 weliswaar voor een fout geteld, maar was iedereen zo eerlijk over zijn/haar foute antwoorden? Ik voel me daar een beetje dubbel over; hoe echt is deze enquête eigenlijk?

Dat neemt overigens niet weg dat ik vind dat de Canon niks toevoegt aan de kennis van onze geschiedenis omdat hij alleen maar de feitjes oplepelt die je moet weten voor de eindtoetsen en daarna weer mag vergeten. Maakt niet uit of er een verband tussen is en of je nou eigenlijk wel begrijpt waar het over gaat. En of de feitjes wel kloppen, want de leerlingen hebben geen enkele mogelijkheid om dat te controleren, tenzij ze de boeken en artikelen van historici over het betreffende onderwerp op eigen houtje gaan nalezen. En wie doet dat? Of wie weet die boeken te vinden, laat staan dat ze ze aan kunnen schaffen? Of wie kan die artikelen achter de betaalmuren vandaan halen behalve als je geschiedenis studeert of beroepshistoricus bent? Ik heb bij Hubert Slings, die in de commissie zat en verantwoordelijk is voor de website, al mijn bezwaren neergelegd tegen wat er in het venster over Floris V over deze graaf wordt beweerd. Hoeveel meer fouten zitten erin?

Men heeft het nu dus over het vernieuwen van de Canon. Meer of minder vensters?  Andere vensters? Van Oostrom heeft daar wel een paar ideeën over, maar zal vast niet voor de nieuwe commissie gevraagd worden. Ik zeg: afschaffen en gaan denken aan een andere manier van geschiedenisles geven. Want dit soort  rijtjes leren die in het luchtledige van de geschiedenis staan heeft duidelijk (hoewel…) geen zin. Een andere invalshoek zal echter niet makkelijk te verkopen zijn. Het ministerie stelt de kerndoelen op maar laat de invulling daarvan aan de school en de uitgeverijen over. De uitgeverijen hebben geen zin nieuwe teksten te maken en herhalen liever de bestaande en voegen er alleen maar meer en grotere platen aan toe, terwijl de tekst korter en infantieler wordt. CITO wil gewoon handige multiple choice rijtjes maken met steeds het goede antwoord tussen drie onzinnige en lullige alternatieven, waarmee een intelligente leerling goed kan scoren. En de school wil in groep acht gewoon een groot percentage leerlingen afleveren, beschouwt geschiedenis als niet ter zake doende in vergelijking tot taal en rekenen. Welke vakken diezelfde groep op 13 jarige leeftijd, gezien hun abominabele Nederlands (en handschrift) en gebrek aan cijfermatig inzicht ook nog niet beheersen als ze op de middelbare school, van VMBO tot VHO, terechtkomen. En waar ze op de universiteit nog steeds last van hebben, gezien de bijspijkercursussen die ze dan moeten gaan doen om fatsoenlijk Nederlands te leren schrijven.

Ik vraag me wel eens af waar het met de Nederlandse kennis naar toe gaat. Maar ik ben dus gewoon een ouwe grump, met hoogstens nog een glimp hoop dat er ergens nog mensen zijn die in staat zijn om onze jeugd een beetje gedegen opleiding te geven.

Wat is geschiedenis?

Op Linked-In circuleert een door Vrij Nederland verspreid filmpje waarop sociaal historicus Katie Digan het probleem van onze omgang met geschiedenis behandelt, en dan met name de politiek correcte versie daarvan. Ons VOC en slavernij-verleden dus. Ik heb er al meer over geschreven: standbeelden weghalen, straatnamen wijzigen, excuses aanbieden, u weet wel. Het filmpje komt van STUDIO De Balie, het bekende culturele centrum aan het Leidseplein in Amsterdam. VN zegt er specifiek bij:

“Wat weet jij eigenlijk over ‘onze’ geschiedenis? En hoe weet je dat? Wees kritisch, zegt historica Katie Digan. Geschiedschrijving is ook, vooral, een verhaal.”

Als ik zoiets lees, die paar zinnetjes van VN dus, gaan m’n stekels al weer overeind staan. Want waarom ‘onze’ geschiedenis tussen aanhalingstekens, alsof er ‘zogenaamd onze’ bedoeld wordt. Geschiedenis is geschiedenis, daar is niks dubbelzinnigs aan. En geschiedenis gaat over een dorp, stad, streek, provincie, land of werelddeel en de mensen daarin. Dus als we het in het Nederlands hebben over onze geschiedenis gaat dat over de Nederlandse geschiedenis. U weet wel:  de Batavieren, Bonifatius, graaf Floris V, slag bij Nieuwpoort, VOC, pruikentijd, Anne Frank en Srebrenica. Tien tijdperken en 50 vensters, dus.

Want zo weten we dat: uit de geschiedenisboeken en lesmethoden die op bovenstaande indeling zijn gebaseerd. Dat die boeken en methoden verre van volledig noch foutloos zijn maakt echter wel dat we niet bepaald een compleet of correct beeld van het verleden krijgen en ook al lang niet hebben gekregen. Je vraagt je dan wel af hoe we dan kritisch met die gegevens om moeten gaan. Want als er iets is dat je niet leert uit het geschiedenisonderwijs op basisscholen en in het voortgezet onderwijs is een kritische houding ten opzichte van het gebodene. Sterker nog: er wordt van leerlingen gewoon verwacht dat ze geloven wat ze leren en dat ze de los van elkaar hangende feitjes uit hun hoofd leren zodat ze bij het examen hun opdrachten: “schrijf in je eigen woorden op wat de invloed  van de industrialisatie op de maatschappij was” kunnen maken of een serie multiple choice vragen over de gouden eeuw kunnen beantwoorden.

En dan komt het:

“geschiedschrijving is ook, vooral, een verhaal.”

NEE, dat is het dus niet. Geschiedschrijving is het beschrijven van gebeurtenissen uit het verleden, hun oorzaken en gevolgen, gebaseerd op bronnen- en literatuuronderzoek, zonder de lege plekken op te vullen met fantasie of romantische verklaringen. Verhalen hebben die functie niet. Dat zijn maar al te vaak praatjes voor de vaak (dus om je in slaap te wiegen). En als je dan als historicus je werkmethode nog uit kunt leggen en kunt verantwoorden welke keuzes je hebt gemaakt voor het interpreteren van een stuk historie, kan je zeggen dat je vakkundig bezig bent. Dan pas kan je lezer begrijpen wat het vak inhoudt en zich gaan bedenken dat er meer achter zit dan een spannend ‘verhaal’ vertellen, waarin ‘helden’ dekselse dingen doen voor ‘hun’ volk. Dat hoort namelijk in het hoekje sagen, mythen en legenden thuis, en die hebben slechts zeer zijdelings met geschiedenis te maken. En als die leek ook nog andere interpretaties van hetzelfde kan lezen of horen kan hij pas een kritische houding ten opzichte van het gebodene gaan ontwikkelen.

De gemiddelde leek is niet toegerust (en wordt dat ook steeds minder) om kritisch met zijn verleden om te gaan want ze krijgen al honderden jaren gewoon slechte, onvolledige en dikwijls gemanipuleerde voorlichting over dat verleden. Aan historici de taak om dat te verbeteren. Maar dat gebeurt helaas veel te weinig. Lesmethoden-schrijvers schrijven gewoon van hun voorgangers over en doen geen origineel , of zelfs literatuuronderzoek, terwijl historici zich ver houden van het populariseren van de echte geschiedenis voor jongeren. Media willen alleen maar leuke en spannende historiespektakels en zien geschiedenis het liefst ‘met een knipoog’ aan de man gebracht worden; onzinverhalen dus. Historici schrijven liever voor hun collega’s in prestigieuze, achter betaalmuren verborgen tijdschriften of bij dure uitgevers gepubliceerde boeken met voetnoten, literatuurlijsten en indices in vakjargon.  Met dat laatste is trouwens niks mis, maar als de conclusies uit die boeken en tijdschriften op den duur niet naar de scholen doorsijpelen en zo het beeld van het verleden scherper maken is het verloren moeite. Men moet maar eens lezen hoeveel verouderde en verder ook dubieuze informatie er in die al genoemde lesmethoden staat.

En dan zegt Katie Digan ook nog dat wij historici (en zij dus ook) een beroepsgeheim hebben! En dat geheim is dat er geen geschiedenis is. Huh? Wat? En nou komt het: er zijn geschiedenisSEN!!!!  Ja, dat haalt je de koekoek!  Een historicus is ook maar een mens. Hij maakt fouten, vergeet wel eens wat, heeft bijvoorbeeld een bepaald boek niet goed gelezen of een artikel gemist en dan wordt zijn artikel of boek net wat anders dan dat van een collega die over hetzelfde onderwerp publiceert. Daar zijn polemieken over gehouden, ruzies door ontstaan en richtingenoorlogen over gevoerd. Meestal tot de bewuste gebrouilleerde collega’s waren overleden, waarna hun leerlingen weer wat nader tot elkaar konden komen. Ja, natuurlijk: geschiedenissen! Dat is de aard van de wetenschap. Geschiedenis is nooit af: je kunt ineens een andere interpretatie voor je zien, je kunt een nieuwe bron ontdekken die iets opheldert, je kunt twee tegengestelde oplossingen zo combineren dat er een nieuwe, waarschijnlijkere oplossing uit voorkomt. Zulke dingen gebeuren. Dat heb ik het afgelopen jaar bij het schrijven van mijn boek over de graven van Holland tussen 1100 en 1300 regelmatig meegemaakt.

We hebben namelijk helemaal geen geheim. Iedereen die twee of meer historische artikelen of boeken over welk onderwerp dan ook leest kan dat zelf ontdekken. “De historici zijn het er niet over eens…” is dan dikwijls de berustende reactie. Dat duidt op zichzelf al op een weinig kritische houding. Want waarom die historici niet ter verantwoording roepen en hen laten uitleggen hoe ze tot die specifieke conclusies kwamen. Desnoods in een publiek debat in een zaal, op de radio of op tv, dan komt er ook nog eens wat interessants op de buis in plaats van Pleij of Van Rossem die hun grappige riedel af komen draaien.

Katie Digan eindigt haar praatje met de dooddoener:

“geschiedenis is en-en, niet of-of”

Waarmee ze wil zeggen dat er verschillende interpretaties mogelijk zijn, die misschien ook wel naast elkaar kunnen bestaan. Hoe dat eerste kan heb ik hiervoor al uitgelegd, maar als je het tweede wilt kunnen realiseren moet er toch nog heel wat gebeuren met het door didactici en pedagogen zo gewenste historisch besef van de Nederlander. Ons onderwijs is daar niet (meer?) voor ingericht. Je leert tegenwoordig namelijk een stel niet bij elkaar aansluitende of uit elkaar voortkomende feitjes uit je hoofd, wordt daarover overhoord en gaat dan over tot de orde van de dag. De meesten  denken er de rest van hun leven niet meer aan. Alleen potentiële re-enacters en (amateur)historici  krijgen later de kans zich verder te ontwikkelen in het vak. De rest van de bevolking komt er alleen nog mee in aanraking bij uitjes naar erfgoederen en historische evenementen en weet vervolgens niet waar hij naar kijkt. Of in de bioscoop bij de zoveelste bloederige ridderfilm of op tv bij de zogenaamd leuke historie-met-een-knipoog programma’s. En dat worden er steeds meer en de serieuze concurrentie, zoals Andere Tijden, gaat het steeds meer afleggen tegen het platte vermaak.

Ik geloof best dat Digan het goed heeft bedoeld, maar haar hele verhaal heeft een groot open-deuren-intrappen gehalte en verwacht veel te veel van de door populisten bewerkte, Nederlandse bevolking. Die heeft niet geleerd kritisch over geschiedenis te denken en zal dat in de naaste toekomst ook niet leren als het niet snel anders gaat op school. Tot die tijd blijven ze gevoelig voor het klagen van gekleurde zielepieten die nog steeds zo lijden onder de slavernij of het juk van J.P. Coen.

 

 

De Zwijger als beeld in Dordt! 3

Nou, ik had dus ongelijk: de meerderheid heeft gesproken en het is het ontwerp van Arie Schippers geworden. Er komt dus een traditioneel gekleid beeld van Willem de Zwijger achter de Berckepoort te staan. Ben ik nou blij? Nee, maar dat komt voornamelijk omdat ik het helemaal niet nodig vind dat er hier in Dordt een standbeeld van een Oranje komt te staan. Ik ga de argumenten niet nog eens herhalen, want ik weet dat dat helemaal geen zin heeft. Het besluit is genomen en je mag, volgens de cultuurbobo’s, een gegeven paard nou eenmaal niet in de bek kijken.

De achterkant van het huis de Berckepoort nu. Eigen foto.

Het komt volgens de gesjopte foto bovenaan het blog op een lage plint te staan, met ruimte ernaast om nog wat mee te doen (hangplek? Podium voor politieke activisten, staande komieken of straatmuzikanten? Toeristenuitrustplaats?). U ziet ook wel dat er eveneens het nodige is weggesjopt: straatnaambordje, verkeersborden, vuilnisshoot, lantaarn, electrakastjes. De kliko’s en de fietsen zijn voor de foto weggehaald. Alleen de regenpijpen en de muurankers zijn gebleven. Het is de vraag of het er ooit zo kaal uit gaat zien, want ik vermoed dat de gemeente niet echt makkelijk zijn straatmeubilair daar zal verwijderen. En waar moeten de bewoners anders hun kliko’s neerzetten of de marktbezoekers hun fietsen kwijt?

Graaf Dirk IV op de Grote Markt. Eigen foto.

En dan het beeld zelf. Zoals het op die foto staat wordt het meer dan manshoog; een meter of drie. Daarin verschilt het in ieder geval van Dirrekie die toen hij op de Roobrug stond opging tussen de voetgangers. En daar het nodige over zich heen kreeg; van emmers rode menie tot witte muurverf. Hij is niet voor niets naar de parkeerplaats die Grote Markt heet verplaatst waar hij al sinds 1983 naar visrestaurant Marktzicht staat te staren (ik heb daar nog eens een blog aan gewijd).

Fotomanipulatie Augustijnenhof.

Er zijn trouwens al stemmen opgegaan dat het met Willem ook wel zo zou gaan, nu die niet zoals andere beelden op een hoge sokkel komt te staan. Dus dat wordt dan ook verplaatsen naar een rustiger plekje. Als het maar niet naar de Museumtuin is, zoals Jan Willem Boezeman eens heeft voorgesteld, want dat zou wel  zonde van de mooiste openbare tuin van Dordrecht zijn. En dan moest Dirrekie ook maar tussen de uitlaatgassen vandaan gehaald worden…

Het beeld, man zowel als hond, is groen en heeft een zwarte Spaanse mantel aan en hoge zwarte rijlaarzen. Vooral die mantel lijkt er achteraf een beetje onhandig tegenaan geplakt te zijn. De vraag is waarom. Was het echt de bedoeling om het tweekleurig te maken? Of was die mantel eerst iets anders, een tabbaard bijvoorbeeld. Ik weet niet of mijn lezers dat weten maar er staat op het Plein in Den Haag al sinds 1848 een soortgelijk beeld van de Zwijger van de hand van Louis Royer. En raad eens hoe dat beeld eruit ziet? Een staande Willem met een naar hem opkijkend hondje naast zich. Het zit daar in tegenstelling tot het hondje van Schippers tegen zijn rechterbeen. Je zou bijna gaan denken dat de beeldkleier, om te voorkomen dat ze te veel op elkaar zouden lijken, hem achteraf die mantel en laarzen heeft aangedaan. En het hondje heeft verplaatst. Want plagiaat mag natuurlijk niet.

‘Versierd’ beeld van de Zwijger bij een school in Waalwijk in 2016 in het kader van Brabantse Onafhankelijkheid.

Het is wel te hopen dat dit nogal naturalistische beeld echt kleding uit het derde kwart van de 16e eeuw aankrijgt. Royer wist hoe die eruit zag, maar ik heb er niet zo veel vertrouwen in dat Schippers dat ook weet. Afijn; het is nog maar een ontwerp. Wie weet wordt het nog een heel gezellig en goed lijkend portret van onze ‘Vader des Vaderlands’, waar het huftergedeelte van de stadsbevolking niet eens aan durft te komen. Want je moet er toch niet aan denken dat ook Willem een pot menie over zich heen kan krijgen…

Aanvulling

Één van mijn lezers, een echte Dordtenaar,  wees me erop dat op de voor het standbeeld uitgekozen standplaats vroeger een pisbak, sorry: urinoir, stond. Hij vroeg zich af of dat toevallig was… Bijgaande het bewijs. Het stond waar nu de rechterkant van de plint komt te liggen.

Het urinoir in de Hofstraat, ca 1960-65. Dia van architect W. van den Berg. Foto Regionaal Archief Dordrecht.

De canon vernieuwd?

Het is bijna acht jaar geleden dat de Canon van Nederland, die in 2006 gepresenteerd werd, verplicht op scholen ingevoerd werd: 1 augustus 2010. Sindsdien zie je blauwe poster met de slinger van 50 vensters op elke school hangen. De website www.entoen.nu vormt er de onderbouwing van en diverse lesmaterialen, zoals de Canonclips, ondersteunen het project.

Dat ging allemaal niet zonder slag of stoot. Het duurde niet voor niets vier jaar voor het kind van de commissie Van Oostrom in het onderwijs was geaccepteerd. Ik heb tijdens mijn onderzoek, De middeleeuwen in de klas, dat in 2010-11 plaatsvond, diverse leraren en onderwijzers gesproken die me vertelden dat ze die canon de eerste tijd zeker niet serieus namen. Dikwijls vonden ze het veel te oppervlakkig en iedereen miste wel een aspect van de geschiedenis dat ze er liever in gehad hadden willen hebben. Niet voor niets zijn er daarna allerlei alternatieve, regionale en lokale canons verzonnen die op vele manieren werden gebruikt in onderwijs, erfgoeduitingen en (toeristische) cultuur.

Wat dikwijls onderbelicht bleef is het waarom van de geschiedenis terugbrengen tot 50 vensters. Tijdgebrek dus. Er werd en wordt steeds minder geschiedenisles gegeven op scholen en bij sommige onderwijstypen is het vak gewoon afgeschaft. Of opgegaan in iets wat ze vroeger maatschappijleer noemden, maar dat nu met allerlei moderne termen aan de man wordt gebracht. Minister Slob heeft het over burgerschapsonderwijs waarin ‘respect’ voor ons en ons democratisch systeem zouden moeten worden  aangeleerd. Een aardige reactie daarop is hier te lezen. Maar ook een mooie kritische column over het fenomeen canon en waar die voor bedoeld was stond in Trouw.

Ik heb in mijn blogs al enkele malen geconcludeerd dat dat gebrek aan tijd er ook voor zorgt dat er gegraasd wordt in de vensters en dikwijls maar een selectie eruit op school wordt behandeld. Het is niet vreemd om dan te concluderen dat vooral de geschiedenis van de laatste 100 jaar min of meer uitgebreid wordt behandeld en de rest er een beetje bijhangt. Recent concludeerde ik echter dat ook daarover de inhoud in de lesmethoden zienderogen kleiner, korter en oppervlakkiger is geworden.

En nu moet de canon dus op de schop. De Tweede Kamer vond afgelopen week dat hij aan een herziening toe was. Trouw nam gisteren, zaterdag 23 juni 2018, een voorschotje en interviewde enkele historici over dit voornemen. En vroeg enkele van hen ook wat eruit mocht en wat zij dan erin wilden hebben. Ook niet-historici kregen dergelijke vragen, zoals een ontwerper en een muziekwetenschapper. Dat leverde de Afsluitdijk in plaats van de Beemster op en het Concertgebouworkest in plaats van Srebrenica.  U leest het hier.

Daarnaast gingen natuurlijk al direct stemmen op voor meer vrouwen en slavernij in de canon, met lijstjes van voorbeelden, onder andere van vrouwelijke slaven die hun juk niet pikten. Elke tijd lijkt zijn eigen canon te maken en die is meestal nogal politiek correct ook. Iets waar de verdieping van al die vensters ook nogal last van heeft. Mijn vakgebied, de middeleeuwen (1000 jaar geschiedenis in maar vijf vensters),  werd zomaar gekoppeld aan moderne hangups als analfabetisme, helden en “het nut van sociale vaardigheid om iets te kunnen bereiken”. De bekendste Hollandse graaf, Floris V, kreeg in de canon een eigen venster waarin hij ten onrechte werd beschuldigd van het afknijpen van zijn edelen (machtsmisbruik!) die hem daarom maar vermoordden. En dat is niet de enige historische fout die erin gemaakt werd.

Het is nog niet bekend  wat er gaat veranderen en wie dat gaan doen, maar ik verwacht er niet veel van. Het principe blijft hetzelfde: hoe vullen we die 1 tot 2 uur geschiedenisles per week (als het tenminste nog zo heet) zodat je er aan het eind van het schooljaar een stel multiple choice vragen over kunt stellen. Het gaat al lang niet meer om het kweken van historische besef bij de leerling, zoals de jaren-negentig-onderwijskundigen wilden bereiken, maar nooit voor elkaar hebben gekregen. En dat ondanks de kerndoelen die de regering nog voor de 10 tijdperken en de 50 vensters uitgebracht werden had vastgesteld. Het is zelfs de vraag of men in de toekomst nog wat over onze geschiedenis zal leren als het aan de overheid ligt.

Ik heb in een blog uit 2012 nog eens opgeroepen tot anarchie en voorgesteld als lokale musea, archieven en scholen met hulp van historici lokale geschiedenismethoden te gaan maken. Ik kreeg één reactie van iemand die me steunde en me toeriep te blijven vechten. In 2015 hebben we ter gelegenheid van 950 jaar Sliedrecht zo’n lokaal lespakket gemaakt dat op alle groepen 6 van alle basisscholen in het dorp verspreid werd. Het bloedde helaas een beetje dood…

Natuurlijk kregen de krantenartikelen ook al wat reacties van de lezers. Dat waren duidelijk geen scholieren, maar de trend daarin was dat de canon maar afgeschaft moest worden. Het was toch  allemaal gemanipuleer wat de klok sloeg. Er waren ook voorstellen om het anders te gaan doen. Waarom niet, zoals Geert Mak voorstelde, een geschiedenis van eten gaan schrijven (wat overigens in verschillende landen al is gebeurd) want:  “aan de hand daarvan kun je aandacht besteden aan allerlei dingen: politiek, handelsafspraken, slavernij, de cultuur van koken. Zo zouden heel veel mensen een plek krijgen in de geschiedenis.” En daar bedoelde hij dus niet alleen de vorsten en politici mee, en wilde hij ook niet de vrouwen op de voorgrond trekken, maar al die mensen die door de eeuwen heen in de weer waren voor onze dagelijkse maaltijd. Ik vind dat een verfrissende gedachte. En als je dat uitbreidt met drinken, kleding, huizenbouw en –inrichting, vervoer te land en over water, wapens en wapenrusting en nog zowat dagelijkse dingen, dan heb je een vracht van aanknopingspunten tot je beschikking die je aan de geschiedenis van, bijvoorbeeld, je woonplaats kunt koppelen. Zo zou je een historisch kloppend beeld kunnen krijgen van het leven van je voorouders tot aan dat van jezelf. Maar of zoiets ooit van de grond komt is de vraag. Zolang een regering bepaalt welke historische feiten nu weer in de mode zijn en zolang populisten erop blijven hameren dat onze levenswijze de enige echt goede is en al die vreemdelingen hier niet horen zal er, vrees ik, niet veel veranderen. Het gaat weer om onze ‘identiteit’ en die heeft de neiging nogal eens te veranderen. Het zal wel weer “een nationale discussie zonder eind” worden.

De Zwijger als beeld in Dordt! 2

De kogel is door de kerk, het gaat er echt van komen: het ‘standbeeld’ van Willem van Oranje alias de Zwijger. Dus dat beeld waar ik eerder aandacht aan besteedde in mijn blog omdat de man dat niet heeft verdiend. Mijn donkerbruine vermoeden is bewaarheid geworden: de club van WvO bewonderaars gooit er een paar centen tegenaan en laat een beeld neerzetten ongeveer op de plek waar in bovenstaande foto Thijs Blom van RTV Rijnmond in zijn microfoon stond te praten.  U weet wel, vlak bij de vuilniszakkenshoot, voor de regenpijp met electrakastje, het eenrichtingsverkeersbord, de bordjes ‘fietsen en aanhangwagens uitgezonderd’ en het straatnaambordje Hofstraat. En voor de lappendeken van een achtermuur van de Berckepoort met die enorme muurankers. Wel voor de neo-klassieke muurlantaarn, maar regelmatig naast een stel kliko’s van de omwonenden. Niet echt een esthetisch plezierige plek met de er steeds geparkeerde fietsen tijdens marktdagen erachter, maar… moet kunnen…

Ontwerp 1 van Anne Wenzel

Ik wist ook wel dat protesteren geen zin had: Peter Schoon had al lang het besluit genomen dat het er zou komen. Daar doe je dan echt niks meer tegen. Afijn. De kunstenaars zijn bekend en hun ontwerpen zijn af en te bewonderen in het Hof. Dordtenaren mogen tot 1 juli stemmen welke ze het mooist vinden. Heel democratisch. Maar… “de stem van het publiek telt mee als één jurystem”. Dat win je dus nooit. De grootste gemene deler van de Dordtse bevolking tegen een “deskundige jury” onder leiding van Piet Sleeking; dat is doorgestoken kaart. Deskundigen op kunstgebied hebben nu eenmaal een andere smaak dan Niek en Wil uit Nieuw Krispijn of Cor en Alie uit de Wielwijk. En ik weet al welk van de vier die gaan kiezen (als ze al de weg naar het museum weten te vinden).

Ontwerp 2 van Johan Tahon

Want als afgestudeerd Academie voor Beeldende Kunsten leerling heb ik wel een beetje verstand van kunst en kijk ik door de retoriek van de vier kandidaten heen, die grif door de conservator moderne kunst van de gemeente, Gerrit Willems, werd gereproduceerd in het RTV Rijnmond filmpje.

Duitse, maar in Rotterdam werkende, Anne Wenzel (46) heeft zoals bij haar gebruikelijk van druipsteen en kaarsvet een poppetje gemaakt waar deze keer een lading stront overheen is uitgestort.  Johan Tahon (53), Belg, had er waarschijnlijk niet veel zin in en heeft een vaag gezicht gekleid en op een stapel verkreukelde dozen gezet en er een emmer gips over gegooid.

Ontwerp 3 van Pieter Mol

Pieter Laurens Mol (Breda , 71) (die vroeger gewoon Piet Mol heette) zet zo’n jaren vijftig Amerikaanse candy automaat neer op een paar treetjes; dat gaat nog voor veel verwarring zorgen als die er komt. Maar misschien was dat de bedoeling van Mol: kunstenaars ‘vervreemden’ graag. En Arie Schippers (Rotterdam, 65), de enige die echt kan tekenen en schilderen, maakte een traditioneel mannetje met een hondje.

Ontwerp 4 van Arie Schippers

Dus die wordt het als het aan de Dordtenaren zelf zou liggen. Maar dat gaat niet gebeuren, als het aan een vakjury ligt; dat weten we allemaal. Veel te traditioneel. Dus het wordt gegarandeerd het lelijkste ding, waarbij ik niet kan raden welke van de twee buitenlanders het gaat winnen. Het geintje van Mol wordt dan uiteraard veel te licht mebevonden.

Blijft het feit, zoals Herman van Duinen me vertelde, dat de Zwijger hier wel een aantal keren meer verbleef dan ik dacht, soms maanden achter elkaar. Langer dus dan ik uit oud-archivaris Jensma’s artikel kon opmaken. Hij logeerde dan in de Berckepoort (dat was zijn hof, niet het klooster dat nu zo heet) en schreef vooral in 1575 hier veel brieven. Wat hij hier toen verder deed is me niet zo duidelijk, maar in de omgeving werd nog volop oorlog gevoerd. Dordrecht kan daarom een militair hoofdkwartier geweest zijn van waaruit hij operaties leidde, maar om daar een standbeeld voor neer te zetten…

Desalniettemin heeft zijn achterkleinzoon mee geholpen bij de moord op de De Witten; niet echt een aanbeveling om je hier Oranje te herinneren. Daar vallen nog steeds heel wat Dordtenaren over, maar dat maakt geen indruk op de Dordtse cultuurbobo’s. De man verdient hier in mijn ogen geen standbeeld en die WvO appreciation society die overal zijn beeld neerplempt met (de rente van?) geërfd geld moet daar eens mee ophouden. Voor Dordrecht is het inmiddels te laat, maar alsjeblieft: niet meer!

Ik ga nog even in het echie kijken naar die ontwerpen, maar ik verwacht niet dat ik mijn recensie van de ‘beelden’ bij zal moeten stellen. Nou, dan moeten ze het zelf maar weten. Als ze zich dan ook maar wel realiseren dat ik gewoon mijn fiets daar blijf neerzetten als ik naar de Klandermuelen ga.

 

PS. De ontwerpen vielen me nog behoorlijk tegen. Alleen zag de troep over het beeld van mevrouw Wenzel er wat minder uit als poep dan op de foto, maar het bleef een glimmende druipkaars, waar je Willem echt niet in herkende. Het ding van Tahon was echter nog lelijker dan gedacht: wat een armoedige, ongeïnspireerde zooi. Het lijkt wel alsof hij persé niet wilde winnen.

Kolonialisme en het ‘empire-syndroom’

dwangarbeiders Indonesië

Op vrijdag 4 mei 2018 plaatste Trouw op zijn opiniepagina een stuk van Marjolein van Pagee. Het ging over haar verontwaardiging dat niet meer aandacht geschonken is en wordt aan de 4 miljoen dode ‘onderdanen’ in het zich bevrijdende Indonesië van na de Tweede Wereldoorlog. Het is hier te lezen voor wie niet op die krant geabonneerd is.  Ze heeft al eerder over de visie van Nederland op haar koloniën en koloniale oorlogen geschreven in Trouw, maar ook in andere media.  Ze is verder geschiedenis master (Leiden) in koloniale en wereldgeschiedenis (2016) en daarbij professioneel fotograaf en filmer.

Zoals gewoonlijk bij dit soort opiniestukken werd ook dit niet met open armen onthaald. Verwijten over ongenuanceerdheid (hoeveel nuance kan je in 300-400 woorden stoppen), selectieve keuzes (zie ongenuanceerdheid), het is een complottheorie, onze “jongens waren op een missie gestuurd waarvoor ze niet opgeleid waren” en  ”erg jammer dat Trouw de opiniepagina op 4 mei openstelt voor zo’n ‘weg met ons’ activiste, die geen ander doel heeft dan in een bijzonder rammelend betoog Nederland als de boeman neer te zetten”. Nu is niet elke historicus een begaafd stilist, maar Van Pagee kan best een opiniestuk schrijven. Ik ken haar master thesis niet, maar aan ondeskundigheid kan de strekking van die artikelen niet liggen. Vandaar dat sommige types maar ‘op de vrouw’ gingen spelen.

Één reactie viel me op. Ene T. Meijers schrijft namelijk: “Natuurlijk is het schandalig dat er zo weinig aandacht is voor het Nederlandse koloniale verleden. Er wordt op school bijna geen aandacht aan geschonken”. Hier komt weer een addertje uit het gras. Met andere woorden: Nederlanders reageren verkeerd op dergelijke onderwerpen omdat ze ze nooit gehad hebben in de geschiedenisles. En dat terwijl ik de laatste tijd doodgegooid wordt met verhalen over ons slavernijverleden, J.P. Coen en de genocide op Banda en andere verrichtingen van de VOC. Nog niet lang geleden in een goedbekeken TV-serie over de zogenaamde Gouden Eeuw zelfs.

Ook is het al jaren traditie dat omstreeks het begin van mei naast de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog ook die van de Japanse bezetting van ‘ons Indië’ en de nasleep daarvan in de media de ronde doen. Inclusief de bij ons ‘politionele acties’ genoemde Indonesische Vrijheidsoorlog, die nog steeds wat gevoelig liggen. De Nederlandse samenleving kennende zal het nog een jaar of tien duren dat iedereen die dat meegemaakt heeft en verantwoordelijkheid droeg dood is en dan kan de ‘ware geschiedenis’ geschreven worden. Al is er sinds de jaren ’80 een behoorlijk indrukwekkende hoeveelheid boeken en artikelen van gerenommeerde historici over verschenen. Nu staat er trouwens al een aardige samenvatting op Wikipedia.

Maar daar heeft men het weer: we hadden dat moeten weten. We hadden er les in gekregen moeten hebben. Ik heb het wel eens gehad over het stukje geschiedenis dat nog wel op bijna alle schooltypen voorbij komt: 1940 tot nu. Daar hoort ons verlies van Insulinde toch bij, zou je denken. Ik heb het even opgezocht aan de hand van de lesmethode MeMo. Ik heb daar twee uitgaven van vergeleken. Mijn zoons kregen les uit de eerste druk uit 1995 en ik heb van de uitgever zelf de derde druk, tweede oplage uit 2009 gekregen.  De beide dikke boeken tellen ongeveer 400 pagina’s. In 1995 zijn er daar vier (283-286) van gewijd aan de Indonesische Vrijheidsoorlog, in 2009 stond er alleen op 306-308 wat over. Waren het in 1995 nog 12 volle tekstkolommen,  6 tamelijk kleine foto’s en een kaart van Indonesië (dus bij elkaar ter grootte van 1 pagina) en een wat grotere foto op de voorafgaande pagina (zie bovenaan dit blog). In 2009 stonden er in 5 kolommen 2 foto’s van 1/3 pagina hoogte en twee kaarten (Afrika, Maleisië/Indonesië) die een halve pagina in beslag namen. Ik heb berekend dat in de laatste MeMo de tekst bij elkaar 2,5 kolom besloeg, waarvan niet meer dan één kolom echt aan Nederland-Indonesië gewijd was, de andere ruimte ging over India en de bemoeienis van de USA en de USSR met het vrijheidsstreven van diverse Afrikaanse en Aziatische koloniën. In 1995 ging het echter nog  in 9 van de 12 kolommen over de Nederlandse reactie op de Indonesische onafhankelijheidswens. Dat is nogal een verschil en het is tekenend voor hoe ons geschiedenisonderwijs verarmd is in minder dan 15 jaar tijd. En niet alleen bij MeMo (uitgeverij Malmberg).

Is het een wonder dat mensen die kritiek op ons koloniale verleden niet kunnen velen? Ze wisten het niet en voelen zich aangevallen door al die intellectuelen die hun mooie sprookje over het tolerante Nederland verstoren dat zo goed voor z’n koelies zorgde en er stinkend rijk van werd. In dezelfde Trouw van vandaag 4 mei 2018 staat op de voorpagina een stuk dat de kop heeft: ‘Onveilige wereld schept behoefte om te herdenken”.  De wereld van vandaag wordt onveiliger door het oplopen van internationale spanningen en dan is het lekker om samen te herdenken dat we ‘dat nooit weer’ willen.  Oorlog en zo… Na een dip in de late jaren 60 en de jaren 70, waarin de noodzaak niet meer zo gezien werd, is men daarna steeds meer en steeds grootser gaan herdenken. Het hoort volgens de moderne mediadeskundigen inmiddels ook tot onze identiteit om gezellig, maar beheerst, met z’n allen onze vrijheid  te vieren. En Koningsdag.

Marjolein van Pagee onderkent zelf ook wat ze veroorzaakt: “Het is begrijpelijk dat als je de continuïteit over het hoofd ziet en algemene kennis over het koloniale verleden ontbeert, je de kritiek op de dodenherdenking niet kunt plaatsen”.  Ze noemt dat het ongeloof over wat zij en anderen aan de kaak stellen, over de post-koloniale oorlogen dus, ligt aan wat zij het ‘empire-syndroom’ noemt.  “Het verblindende effect dat optreedt als je te lang deel uitmaakt van de veilige cocon van het centrum van de wereldmacht”. Ik had daar nog nooit van gehoord en heb dus proberen op te zoeken wat erover gezegd wordt. Het internet laat het een beetje afweten in deze en ik ben geen psycholoog die het in de vakliteratuur op kan zoeken. Maar ik vermoed dat het lijkt op wat de Britten nu aan het doen zijn met hun Brexit: als ze zelf alle touwtjes maar weer in handen hebben dan wordt het weer net als vroeger toen ze nog een wereldrijk (empire) waren. Behalve dat er nu veel meer darkies en Polen in de UK wonen dan voor de zon over alle roze gebieden op de wereldkaart onderging. Tja, de wereld is een beetje veranderd sindsdien: er zijn nogal wat ingrijpende zaken gebeurd die maken dat het nooit meer zo wordt als vroeger. En hoe bedoel je: nooit meer oorlog, als er over de hele wereld wapens ingezet worden om groepen te onderdrukken of de macht ergens te grijpen. Het militair-industrieel complex wrijft in zijn handen en telt zijn ducaten. De zaken gaan goed…

Ik begrijp de reacties op Van Pagee, maar ook haar boosheid over de schijnheiligheid van de politici die hun hoofden schudden over iemand die de twee minuten stilte wilde verstoren omdat hij aandacht wilde vragen voor wat er in 1946-47 in ‘ons Indië’ gebeurde. Ik wil echt niet dat de wereld aan begrip ten onder gaat, maar ik wijs er wel op dat veel van dat gekissebis over ons koloniaal verleden te voorkomen was geweest (en nog is) met beter geschiedenisonderwijs.

Je verborgen verleden

Het patroon is eigenlijk steeds hetzelfde bij Verborgen Verleden. Op de enkele uitzondering na die ergens in een ver weg liggende zijlijn via bastaardij van adel of zelfs een koninklijk huis  afstamt, hebben de meeste mensen behoorlijk laag op de maatschappelijk ladder staande voorouders. Na het lezen over de eeuwen durende ellende van hun familie is er dan die na-oorlogse opleving van de voorvaders en –moeders, die zich ontworstelden aan de armoede en zich opwerkten tot arbeiders met een cao of middenstanders die hun kinderen konden laten studeren. In de ene famiie was dat moment er wat eerder dan bij andere, maar het blijkt inmiddels dat de laatste generaties in Engeland, Schotland, Ierland, de USA en in Nederland het niet zo slecht doen.

Wel zijn de, uiteraard meestal bekende, slachtoffers van Who do you think you are of Verborgen Verleden steeds geschokt als ze horen over de zware omstandigheden waaronder hun voorouders overleefden. Des te meer zijn ze onder de indruk van de creativiteit en het koppige doorzettingsvermogen waarmee men zich opwerkte tot een beter bestaan. Ze zijn dan ook standaard zeer trots op (bet)(over)grootvader of –moeder. Bij vrouwen (en dan probeer ik niet te discrimineren) gaat dat meestal gepaard met wat tranen. Al zijn er natuurlijk ook mannen die het soms niet droog houden.

Wat mij hierin zo treft is dat het die mensen zo verrast dat hun voorouders zo’n zwaar leven hadden. Slechte woonomstandigheden, zwaar werk of werkloos, ongezonde, slechte of te weinig voeding, rampen als overstromingen, misoogsten, hongersnood, besmettelijke ziekten en oorlog met alle gevolgen vandien. Hoe verder terug men komt hoe meer misère men in een mensenleven meemaakte. Al was de nog tamelijk nabije negentiende eeuw wat dat betreft ook best een zware  tijd voor de Europese en Amerikaanse bevolking. Ze weten het niet of realiseerden zich dat niet. Ik wed ook dat men daarover op school niks hoorde tijdens de geschiedenisles.

Dat tekent dan ook het klassieke geschiedenisonderwijs. Men leert over koningen, hertogen en graven, de almacht van de kerk na kerstening en opstand, veldslagen en vredes, kolonisatie en de grachtengordel, maar het leven van de gewone man/vrouw blijft onderbelicht. Ik merk het bij mijn studie naar de graven van Holland gedurende de twaalfde en dertiende eeuw (en dat is natuurlijk een vroeg en slecht gedocumenteerd stukje geschiedenis) waarin je boeren en zeker burgers met een zwak lantaarntje moet zoeken. Dat geldt echter ook voor de veel beter gedocumenteerde opstand, oftewel onze eigen gezellige 80-jarige oorlog (1568-1648). Ik ken eigenlijk maar één studie die aandacht besteedt aan de gevolgen voor het volk van zo’n langdurig conflict: Ronald de Graafs, Oorlog, mijn arme schapen… (2004). Dat is wel weinig.

Er zullen ongetwijfeld mensen reageren met: ja maar, in dat en dat boek en bij die en die historicus hoor je toch ook over roof en plundering, onderdrukking en inkwartiering en kijk eens naar al die boeken over de Tweede Wereldoorlog met zijn concentratiekampen en hongerwinter. Ik weet het. Om maar een paar titels te noemen: Geert Mak, De eeuw van mijn vader (1999, twintigste eeuw), Peter Stokvis, red. Geschiedenis van het privéleven (2007, middeleeuwen tot twintigste eeuw) en Auke van der Woud, Koninkrijk vol sloppen (2010, negentiende eeuw). Mak had er een bestseller mee omdat veel mensen zijn familiegeschiedenis heel herkenbaar vonden. En dat is dus tekenend voor dit onderwerp. Het was verrassend dat iemand op zo’n toegankelijke, journalistieke manier over een eeuw Maks schreef. Die andere boeken kostten echter tussen de 30 en 40 euro en dat is toch geen bedrag  dat de gemiddelde Nederlander snel op de toonbank zal leggen.  Die zullen dus veel minder impact hebben. En zeker niet op het onderwijs.

Bovendien is er nog steeds een voorkeur voor de modernste geschiedenis en wordt die van verder terug als minder relevant voor nu gezien. Met name de laatste oorlog roept immer weer een nostalgisch beeld op van saamhorigheid rond het met bielzen gestookte kacheltje, de fiets met houten banden, eten op de bon en het saboteren van de ‘mof’. Maar je komt pas echt wat over de geschiedenis van je opa of oma in de oorlog te weten als die een min of meer eerlijk dagboek hebben nagelaten of een serie brieven waarvan je hoopt dat die geen vertekend beeld van de werkelijkheid geven. Behalve die van Anne Frank komen die echter ook niet in de geschiedenisles terecht (ik overdrijf hier natuurlijk enigszins, maar toch…).

De bestudering van de geschiedenis lijkt altijd behoefte te hebben gehad aan helden. Aan spektakel en drama met veel rook en vuur. Voor de stille ellende van alledag was weinig plaats. Die werd min of meer uit de geschiedenisboekjes gehouden, zeker in de tijd der zuilen. Alleen de socialistische zuil wilde nogal eens uithalen over het onderdrukte proletariaat en de daarom nodige opstand tegen het kapitaal. Dat was in de jaren zestig van de vorige eeuw echter geen item meer toen elke arbeider een auto voor de deur kreeg en tien dagen per jaar in Torremolinos doorbracht. Achtereenvolgende generaties hebben nationalistisch getinte en konings (of in ieder geval Oranje) gezinde geschiedenislessen ontvangen. Zelden hebben ze geleerd om kritisch naar dergelijke geschiedschrijving te kijken en hun mond open te trekken.

Vandaar dat ze nu niet beter weten te doen, nu anderen hen wijzen op zaken als het slavernijverleden en de VOC mentaliteit, dan in een stuip schieten. Of men zet de hakken in het zand en weigert te luisteren naar het beroep op ons geweten, dat inderdaad dikwijls nogal bot wordt opgedrongen. Of men wil gelijk maar alle standbeelden van zeehelden, politici en koloniale militairen omver trekken en voor van alles en nog wat zijn of haar excuses aanbieden. Historiegevoel is duidelijk nooit aangekweekt al hebben pedagogen en didactici dat altijd als ultieme doel in hun handboeken  gesteld. Er kwam niets van terecht. Scholieren werden opgescheept met heldhaftige verhalen en één en al vooruitgang sinds de donkere middeleeuwen en zij zijn de volwassenen van nu die niet beter weten. Zij worden, als ze hun familiegeschiedenis gaan uitpluizen, geconfronteerd met de armoe en ellende van hun eigen (bet)(over) opa’s en oma’s en zijn geschokt.

Cartoon door Tom in Trouw, 27.1.2018

Dat krijg je als je geschiedenis  gemanipuleerd werd en de context waarin gebeurtenissen plaatsvonden helemaal niet werden genoemd. De nuance tussen wat mensen sociaal, economisch en maatschappelijk gewend waren en wat hen overkwam is kwijt: die realiseert men zich niet. Het voorstellingsvermogen met betrekking tot levensomstandigheden in het verleden beperkt zich tot de vergelijking met nu en die is volkomen zoek. Vandaar de enorme afstand die men al met de jaren twintig of dertig van de vorige eeuw voelt, terwijl men zich tegelijkertijd realiseert dat opa en oma in die tijd leefden en kinderen op de wereld zetten die hun eigen ouders werden. De uitzendingen van Verborgen Verleden (en zijn Engelstalige origineel) leveren steeds weer van die inkijkjes in het gebrek aan historiegevoel op. Het enige dat men zich bij afloop echt realiseert is dat men het laatste, meest recente radertje in de familiemachine is en dat al die mensen die hen vooraf gegaan zijn onlosmakelijk met hen zijn verbonden. Dat is dikwijls al een hele ogenopener, vooral bij de wat jongere deelnemers die zich nog niet voldoende uit het volle leven hebben teruggetrokken om zich in hun verleden te verdiepen.

Ik heb helaas gezien de situatie binnen ons onderwijs, waarin meer over administratie en geld dan over inhoud wordt gebakkeleid, niet de hoop dat dit zal veranderen. Wat ik wel hoop is dat mensen die door deze tv-programma’s worden geïnspireerd om hun eigen stamboom uit te zoeken zullen leren dat er ook nog een andere geschiedenis is: die van de gewone man, zijn gezin, zijn werk, zijn huis en zijn omgeving. Ik hoop ook dat dagboeken en brieven meer gepubliceerd zullen worden, desnoods als blog. Ik hoop dat al die archiefgegevens die inmiddels op internet staan ervoor zullen zorgen dat iedereen zijn familiegeschiedenis kan onderzoeken en publiceren. En dat dan in de naaste toekomst historici onderzoek naar al die ‘verhalen’ kunnen doen en die in een genuanceerdere geschiedenis van het Nederlandse (maar in andere landen, die nog niet zover zijn als wij, natuurlijk ook) volk zullen verwerken. En dat dan heel veel andere Nederlanders dat zullen gaan lezen en zich eindelijk eens voor kunnen stellen hoe het vroeger nu echt was, in plaats van te geloven in een kruising tussen nostalgie en horror. Dat hoop ik.