Met het geld dat ik met het publiceren van mijn eerste strip – ik was na de academie voor PEP gaan tekenen – had verdiend gingen mijn vriendin en ik naar de USA. Tussen begin mei en eind september 1970 verbleven we bij vrienden in Los Angeles en San Francisco en liftten vanuit Californië helemaal naar de Canadese grens en terug. In mei zowel als in september bezochten we de toen tamelijk nieuwe Renaissance Pleasure Faires bij de genoemde steden. Hier werden historische ambachtsmarkten gemengd met allerlei artistiek en cultuur-historisch vermaak door wat wel hippies werden genoemd. Dat waren wij ook en we werden het daar steeds meer. We keken onze ogen uit. Iedereen was verkleed, inclusief heel veel bezoekers. Het thema was Renaissance zoals de naam al zei, de tijd van koningin Elisabeth I van Engeland (1533 -1603), maar de Amerikanen namen dat ruim. Er liep en speelde ook veel ‘middeleeuws’ volk. We hebben er bij elkaar 4 weekends doorgebracht en liepen op den duur ook in geïmproviseerde historische kostuums. De ervaring was onvergetelijk. Zeker toen we de mensen van de Society for Creative Anachronism (SCA, opgericht in 1966) ontmoetten.
Zij her-creëerden de middeleeuwen zoals ze graag hadden gezien dat ze geweest waren. Maar erachter ging serieus onderzoek schuil en de leden ontwikkelden een hele serie technieken om die periode vorm te geven. Dat ging wel op z’n Amerikaans en die invloed bleef bij de meeste leden toch behoorlijk groot. Ook hadden ze in de US niet echt de middelen, stoffen, materialen om onze Europese middeleeuwen te laten zien. Maar ze probeerden het in ieder geval wel. Ze maakten verzonnen biografieën voor zichzelf, maakten de kleding waarvan ze dachten dat die daarbij hoorde, verzonnen familiewapens, vochten als ridders (maar dan met rotan zwaarden om juridische problemen te voorkomen als je door een metalen wapen werd verwond), probeerden middeleeuwse recepten uit, zongen en speelden middeleeuwse liederen en kluchten, etc. etc. En deden aan ancient crafts. En gaven voorlichting aan het publiek. Wat wel opviel in het republikeinse Amerika was dat iedereen van adel wilde zijn en dat je door ‘toernooien’ te winnen een hogere adelstand kon bereiken. En dat je vrouw of vriendin tegelijk met je opging. Zonder een toernooi te hoeven winnen…
Toen we terug waren heb ik geprobeerd om via oproepen in Hitweek Nederlandse hippies zover te krijgen om iets dergelijks te starten. Er kwam geen enkele reactie op. Waarschijnlijk waren ze hier niet in geschiedenis geïnteresseerd of hadden ze geen middeleeuwse ambachten onder de knie. Dus dat ging niet door. Kort daarna gebeurde er echter nog wat dat direct grote gevolgen zou hebben.
Tijdens een vakantie in Engeland rond kerst- en nieuwjaar 1970-71 liep ik in een tweedehands boekwinkel in Salisbury tegen Boutell’s Heraldry (1863) aan. Dat is in de UK een klassiek heraldisch handboek, waar echt alles over de Engelse heraldiek staat en dat tot nu toe wordt herdrukt. Mijn exemplaar dateerde uit 1864 en was de derde druk. Ik was die dagen niet echt een gezellige gast van onze gastheer, want ik kon me bijna niet uit het boek losrukken. Eenmaal thuis heb ik het in een paar dagen uitgelezen. Het telt 584 dichtbedrukte pagina’s tekst en 975 litho’s van wapens en hun inhoud en omgeving. Plus de hele geschiedenis van de internationale en Britse heraldiek. Ik was verkocht.
Al snel had ik in de gaten dat er ook in Nederland aan heraldiek gedaan werd en dat er ook hier al sinds de 19e eeuw boeken over verschijnen. Het handboek hier werd de Rietstap genoemd, naar zijn auteur, die al eerder dan Boutell in 1857 zijn versie van een handleiding had geschreven en uitgebracht. Maar dat wist ik toen nog niet. Ik begon overal wapens te zien en ging ze ook tekenen. Als ik in Engeland was, en dat gebeurde in de jaren ’70 regelmatig, kocht ik nog meer boeken op dit gebied.
Inmiddels was ik ook al bezig met stamboomonderzoek en hoewel dat ook een heraldische kant heeft had je hier geen clubs van mensen die met heraldiek bezig waren. Maar ik werd wel op het spoor van de Nederlandse wapenliefhebbers gezet toen ik voor onderzoek bij het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) terechtkwam. Daar hadden ze zelfs een wapenregister waar nieuwe Nederlandse familiewapens konden worden ingeschreven. En er waren mensen die ze ontwierpen. Ik maakte kennis met Karel van den Sigtenhorst, dé Nederlandse wapentekenaar. Een ontzettend aardige man die me nog enthousiaster maakte voor het vak. Hij vond ook dat ik leuke wapentjes tekende en leerde me er het nodige over bij. Hij moedigde me ook aan mijn eigen stijl te ontwikkelen. Ik hield van de nogal strakke Zwitserse en Engelse heraldiek, maar hier hielden ze meer van barokke 19e eeuwse wapens, en daar week ik nogal vanaf.
In 1976 werd ik lid van de Engelse Heraldry Society. Karel introduceerde me even later, in 1977, bij het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde (KNGGW) want daar kwam je niet zomaar bij; er was een balottage. Maar als er ergens een heraldisch genootschap in Nederland was was het dit wel. Al gauw mengde ik me in mijn spijkerpak en haar tot halverwege mijn rug tussen de militaire snorren en blazers. Daar werd wel vreemd tegenaan gekeken, maar omdat ze merkten dat ik vakkundig met ze mee kon praten werd ik op den duur wel geaccepteerd. Vooral toen ik, ook weer via Karel, door de Hoge Raad van Adel (HRvA) in Den Haag gevraagd werd of ik niet wat werk van hun tekenaar, de al gepensioneerde en ziekelijke meneer Van der Drift, kon overnemen. Dat wilde ik wel. Na een proeftijd, waarin ik alle toen bekende gemeentevlaggen van ons land tekende en schilderde in plakkaatverf, kreeg ik langzamerhand de opdrachten om wapendiploma’s voor Nederlandse gemeenten te schilderen en calligraferen.
Ook daar moesten ze aan mijn stijl wennen en ik heb lange gesprekken gehad met de secretaris, mr. Otto Schutte, om mijn invalshoek te verdedigen. Op den duur raakten ze ook daaraan gewend en de diploma’s van de vele in de jaren ’80 gefuseerde gemeenten laten nog steeds de stijlverandering in het wapentekenen in Nederland uit die tijd zien. Ook de gemeenten zelf hadden wel oog voor de nieuwe vormgeving.
Doordat ik in het wereldje steeds bekender werd, vroeg men me bij de Nederlandse Genealogische Vereniging als redacteur heraldiek voor hun tijdschrift en werd ik op den duur ook eindredacteur van het vlaggenkundig tijdschrift Vexilla Nostra. De vlaggenkunde is een broertje van de heraldiek en ook daar had ik mijn ideeën over.
Inmiddels had ik in 1975 al mijn eerste familiewapen ontworpen en dat werd bij het CBG geregistreerd. Juist in die tijd nam het werk van het tekenen van de wapendiploma’s voor het register hard toe en kon Karel, die het tot dan toe in zijn eentje had gedaan, het werk niet meer aan. Ik werd ook ingeschakeld en samen hebben we vele tientallen wapens voor het bureau getekend. Op den duur werd ik ook steeds meer voor ontwerpen gevraagd. Kortom: ik zat midden in de heraldiek en maakte naam in Nederland en via Engeland ook erbuiten. Toen ik ook nog gemeentewapens ging ontwerpen, kwamen die in de Nederlandsche Leeuw, het tijdschrift van het KNGGW, terecht. Ik begon daarvoor de artikelen over de geschiedenis en ontwikkeling van de wapens te schrijven. En schreef ook over heraldiek in genealogische tijdschriften en over vlaggen in mijn VN.
Maar intussen hadden zich op geschiedenisgebied ook de nodige ontwikkelingen voorgedaan.
Wordt vervolgd