Doodgezwegen?

Mijn docent geschiedenis van de geschiedschrijving in Leiden, dr. Peer Vries, waarschuwde ons voor de toekomst. Hij zei: “Denk niet dat je als historicus populair zal zijn op verjaardagen en in de disco, want jij bent altijd die vervelende figuur die steeds maar weer vraagt: ja maar…?” Hij had gelijk. Ik werd al beschuldigd van azijnpisserij toen ik nog amateur-historicus was, maar sinds er MA achter mijn naam staat, sta ik, zeker in Dordrecht, bekend als een ouwe grump die altijd wat aan te merken heeft. Maar wat moet ik anders? Mijn probleem is namelijk dat er gewoon zoveel aan te merken is! Er wordt namelijk zoveel in de openbaarheid gebracht door mensen die de ballen verstand hebben van in mijn geval, geschiedenis dat het wel een epidemie lijkt. Men denkt klaarblijkelijk dat ze wel even een mening over iets moeten roepen ook als ze geen verstand van het onderwerp hebben.

Zo had ik eind vorig jaar het nodige op te merken over deel 44 van de in onze stad populaire reeks Verhalen van Dordrecht, dat in november 2023 uitkwam. Het boekje was geschreven door de niet-historicus Kees Voorbij en ging over Jacoba van Beieren en het beleg van Dordrecht in 1418. Mijn recensie van dat werkje stond in ditzelfde Apud Thuredrech. Ik meen dat ik inmiddels toch wel goeie papieren heb om wat te kunnen zeggen over die periode. Ik heb immers in 2020 een boek uitgebracht over Dordrecht, De oudste stad van Holland, waarin ik die gebeurtenis uit 1418 en wat eraan vooraf ging op een verantwoorde historische wijze behandelde. In 2022 kwam mijn boek over Holland in de 14e eeuw uit, Hoogtij van Holland, waarin ik het nodige heb geschreven over de beruchte Hoekse en Kabeljauwse Twisten, die een flinke rol speelden in het leven van gravin Jacoba. Bovendien is er nog de in 2009 uitgekomen biografie van Jacoba van Beieren, Een pion voor een dame, waarin mijn leermeester dr. Antheun Janse helder en klaar uiteen zette wat haar rol was in de geschiedenis van Holland en hoe ze daarmee omging.

Hoogtij wordt niet genoemd in de literatuurlijst, maar Oudste stad en Janses boek wel. Uit eerdere  correspondentie die ik met de heer Voorbij had bleek dat hij mijn Oudste stad en Janses biografie wel degelijk heeft gelezen (en kon waarderen), maar toch is van wat er in die literatuur staat nauwelijks iets terug te vinden in dit boekje. Het lijkt er zelfs op dat Voorbij het materiaal, als hij het heeft gelezen, niet heeft begrepen. Ik geef in mijn recensie aan dat wat hij beweert soms historisch gewoon niet klopt. Afijn, u kunt dat zelf nalezen.

Toen er al maar geen reactie kwam op mijn recensie, heb ik de redacteur in december aangeschreven om te vragen wat men daar van mijn recensie vond. Zuiver uit nieuwsgierigheid, want ik ken genoeg mensen bij het Historisch Platform, de uitgever, en wilde wel eens weten hoe die over het boekje denken. Ik kreeg geen antwoord. Eind februari heb ik nog eens een wat uitgebreidere herinnering gestuurd, waarin ik nogmaals opmerkte dat er in het boekje nogal slordig met de historische feiten en literatuur is omgegaan. En dat dat kwalijk is. Daar is Dordrecht dus niet mee gediend. Ik kondigde aan dat ik zou gaan protesteren tegen deze vorm van doodzwijgen, maar liet weten bereid te zijn er nog eens over te komen praten voor ik over deze gang van zaken in actie zou komen.

Het antwoord van de verantwoordelijke redacteur was treffend, maar ook schokkend. Hij schreef letterlijk dat zij niet plegen te reageren op recensies van hun boekjes; vandaar dat ik geen reactie van hen had gekregen. Waaraan hij toevoegde dat hen bij herlezing van mijn recensie nogmaals (!) de onaangename toon ervan had getroffen. Wat volgens hem een extra reden was om niet te reageren. Ze waren dus gevallen over hoe ik mijn kritiek had verwoord, maar zeiden niks over alles wat ik inhoudelijk fout had gevonden. En over het niet goed lezen of begrijpen van literatuur door de auteur.

Ik ben natuurlijk direct mijn blog gaan herlezen, maar ik kon die ‘onaangename toon’ met de beste wil van de wereld niet ontdekken. U wel? Ik mag toch als historicus, die nogal ingevoerd is in de periode en de gebeurtenissen, wel wijzen op de fouten die in het verhaal staan? Ik noem ‘man en paard’, maar ik brandt de heer Voorbij toch niet af? Ik vind het vooral zorgwekkend dat er nu weer een boekje bij is gekomen, waarin al lang achterhaalde feiten opnieuw worden herhaald.

De redacteur schreef er ook nog na: “aan een gesprek hebben wij geen behoefte”. En daar sta je dan: doodgezwegen. Ik legde de situatie voor aan enkele vrienden (onder wie een oud-redacteur van de serie) die het met me eens waren dat dit geen manier van doen is voor een redactie van een serie boekjes over de echt gebeurde historie van onze stad. De auteur, Kees Voorbij, reageerde eind april, desgevraagd, en vond mijn recensie ‘jargon’ en beschuldigde me ervan dat die op tal van punten niet aan de ‘genrekenmerken’ van een recensie voldeed. Op de inhoud ervan ging hij niet in.

Tot op de dag van vandaag is er geen reactie onder het blog geplaatst, is er geen mail met positief of negatief commentaar in mijn mailbox gevallen en heb ik ook geen andere blijken van belangstelling of kritiek mogen ontvangen. Wat is hier aan de hand?

Ontkenning? Vluchtgedrag? Doodzwijgen; echt? Is men geschrokken? Zijn er heftige bijeenkomsten tussen de stichting Historisch Platform Dordrecht, de redactie en de schrijver gaande? Met mijn rijke fantasie kan ik me allerlei scenario’s voor de geest halen. Of ben ik paranoïde? Het feit blijft dat er een boekje in de genoemde serie is verschenen dat een verkeerd beeld van een stukje Hollands-Dordtse geschiedenis heeft gegeven. Dat er dus, om het lelijke woord maar eens te gebruiken, geschiedvervalsing heeft plaatsgevonden. Dat, zowel als het gebrek aan steekhoudende reactie op mijn aanklacht, vind ik verontrustende ontwikkelingen. Ze halen zo wat nog rest van het cultuur-historische leven van Dordrecht nog verder naar beneden. De cultuurbobo’s en Dordrecht Marketing hebben de mond vol over dat we toch zo’n historisch belangrijke stad zijn en een voorbeeld voor Nederland. Intussen laten ze regelrechte foute beweringen over stukken van hun eigen geschiedenis (1418 is echt niet het enige voorbeeld) gewoon glippen. En zwijgen ze een criticus die met verstand van zaken daar tegenin gaat gewoon dood. Dat vind ik kwalijk.

Naar boven

Het falsum van 1064 (4)

falsum citaat

We zijn toe aan de ontmaskering van het falsum. Het is al 107 jaar geleden dat dat gebeurde, maar er zijn maar weinig mensen die het rapport daarover sindsdien hebben gelezen. Het is ook nogal technisch, en in wetenschappelijk Duits, maar ik haal er voor u een paar meer begrijpelijke punten uit.

Maar waarom werd dit document dan twee dagen later toegevoegd? U zult inmiddels wel begrijpen dat het helemaal niet werd toegevoegd, maar dat het van veel later dateert. Professor Otto Oppermann (1873-1946), een Duitse geleerde, die sinds 1904 als historicus aan de Utrechtse universiteit verbonden was, heeft het ontmaskerd.

otto oppermann
Prof. Dr. O. Oppermann, geschilderd ongeveer in de tijd dat hij begon met het ontmaskeren van Nederlandse oorkonden. Herkomst onbekend.

Hij schreef er in 1909 een uitgebreide studie over in een Duits historisch tijdschrift. Hij vond niet minder dan dertien punten die op een vervalsing duidden. Veel daarvan waren van schrift-technische aard. Er waren bijvoorbeeld duidelijk onderdelen van het document van 30 april gebruikt, maar er zaten fouten in die op een slordige en wat ondeskundige kopiïst duidden.

Oppermann legde ook grote nadruk op het feit dat er in de oorkonde over het graafschap Holland gesproken wordt. De eerste keer (voor zover we weten) dat een persoon zich graaf van Holland noemt was in een echte en nog bestaande oorkonde uit 1101. Florentius comes de Hollant, oftewel Floris II (ca 1083-1121) staat daar. Daarvoor was het de naam voor een gebied in de buurt van de Rijnmonding en al lang bekend. Zelfs in het Cartularium van Radbod wordt Holtland als nederzetting waar de bisschop vier hoeven bezat al in de negende eeuw genoemd. Later werd het als plaats van herkomst van enkele personen genoemd. Jan Burgers heeft al in 1999 aannemelijk gemaakt dat de naam voor het gebied om de monding van de Rijn misschien al in de tiende eeuw bestond, maar zeker in de elfde eeuw voor de streek werd gebruikt. Alleen mensen van buiten noemde het graafschap nog steeds Frisia (of Fresia) of Vlaardingen. Daar werden de graven ook nog steeds de (West-)Friese graven genoemd.

holtland
Reconstructie van het gebied rondom de monding van de Rijn bij Katwijk ca. 1050. Oudere historici zochten Holtland in de buurt van Koudekerke, maar op de oeverwallen van de Rijn groeiden geen eiken en andere bosgebied bomen (holt, hout). Die stonden meer op de geestgronden achter de duinen.

Tegen 1050 moeten de graven zich echter heer van een gebied hebben beschouwd dat heel het westen van het huidige Zuid-Holland besloeg en met Holland werd aangeduid. In de praktijk zullen ze zich dan ook al wel graven van Holland genoemd hebben, al duurde het tot 1101 voor we een officiële en betrouwbare bron ervoor hebben. Dat de naam dus in 1064 al gebruikt werd was niet zo’n duidelijke fout als Oppermann dacht.

Een veel belangrijker bewijs voor de vervalsing is de plaats waar het in het register staat. Beide oorkonden uit 1064 zijn niet bewaard gebleven. We kennen ze alleen uit het al genoemde boek, het Liber donationum. Dat is een boek dat net als het cartularium een register van schenkingen aan het bisdom bevat, maar dat langer doorloopt. Tot 1145 of 1146. Het is in het laatste kwart van de twaalfde eeuw (ergens tussen 1175-1200 dus) geschreven. Het stuk van 30 april 1064 staat keurig op blad 36 verso en 37 recto,  tussen oorkonden uit 1063 en een volgende uit 1064, maar dat van 2 mei 1064, staat helemaal achteraan op blad 53 recto en verso na een afschrift van een oorkonde uit 1145.

[in de middeleeuwen beschouwde men een vel perkament waar een boekpagina van was gemaakt als een blad (folio) met een voorzijde (recto) en achterzijde (verso) en zo werden pagina’s in een boek dan ook genummerd]

Dit exemplaar van het register is dus waarschijnlijk een getrouwe kopie van een eerder register, dat niet verder dan tot 1145-46 ging en waarin het falsum in dat jaar was bijgeschreven. Dat en het feit dat het natuurlijk niet nodig is om na twee dagen al een codicil te maken met een serie niet onbelangrijke claims, gaven de doorslag dat dit een vervalsing was. Uit 1145 of 1146.

(Wordt vervolgd)

Oorkonden (2)

Dit is het tweede en laatste deel van een serietje van twee blogs over de soorten geschreven bronnen naast kronieken en annalen. Het bevat nogal wat droog statistisch materiaal, maar zo krijgt u wel een indruk van de kleine hoeveelheid documenten waar historici soms vanuit moeten gaan.

frans van mieris
Frans van Mieris (II) gravure door Jacob Houbraken, ca 1750.

Een deel van wat we weten over het graafschap Westfrisia, later Holland (en Zeeland), in de middeleeuwen is dus afkomstig uit oorkonden.  Al heel lang is men bezig geweest alle uitgaande en inkomende documenten van die graven te inventariseren. In de achttiende eeuw, tussen 1753 en 1756 gaf de Leidse schilder en geschiedschrijver Frans van Mieris (1689-1763) vier grote, dikke boeken uit met daarin alle op Holland en Zeeland slaande oorkonden die hij kon vinden.

De meest recente verzameling is die van het Oorkondenboek van Holland en Zeeland (OHZ voor de kenners) dat tussen 1970 en 2006 in vijf dikke delen verscheen. Ze bevatten alle officiële stukken die naar en van de graven gingen tussen het eind van de zevende eeuw en het eind van 1299. En dat zijn er niet minder dan 3536… Van Mieris heeft in het eerste deel van zijn Groot Charterboeck voor de periode 723 – 1299 ruim 600 pagina’s nodig. Het OHZ telt in de vijf delen samen voor die periode niet minder dan ruim 4500 pagina’s. Dat is natuurlijk wel met meer commentaar en bewijsvoering dan wat Van Mieris kon doen, maar het mag duidelijk zijn dat er sinds het midden van de achttiende eeuw flink wat meer materiaal boven water is gekomen.

ohz
De serie Oorkondenboeken van Holland en Zeeland (1970-2006)

Toch valt het aantal oorkonden  voor de vroegste periode behoorlijk tegen. Er werd gewoon nog weinig geschreven. En het is natuurlijk het langst geleden, dus is het waarschijnlijk dat er naar verhouding meer is verdwenen. Uit de aantallen per boek in de OHZ serie kun je mooi aflezen hoe men steeds meer officiële geschreven documenten produceerde in de loop van de zes eeuwen tussen 700 en 1300. Of dat er steeds meer bewaard zijn gebleven, natuurlijk…

Deel      Data                      Jaren                    Aantal charters

1             700 – 1222          522 jaar                423

2             1222 – 1256         34 jaar                  660

3             1256 – 1278        22 jaar                  740

4             1278 – 1291        13 jaar                  747

5             1291 – 1299        8 jaar                    963

Het is misschien een beetje saai, maar om te laten zien met hoe weinig oorkonden-bronnen we het voor de vroegste geschiedenis van Holland moeten doen, heb ik een soort inventarisatie gemaakt van de nog bekende oorkonden uit de periode 700-1120. Dat laatste is het jaar waarin de vroegste gegevens over de geschiedenis van het graafschap in de abdij van Egmond werden opgeschreven. Daar komt het volgende uit:

  • Uit die periode van 420 jaar zijn 102 charters bekend.
  • Daar zijn er maar twaalf van bewaard gebleven, de andere zijn allemaal afschriften van soms veel later.
  • Vier van die bewaarde oorkonden berustten in de abdij van Sint Baafs en twee in die van Sint Pieter, beide te Gent en nu dus in het stadsarchief aldaar.
  • Drie liggen in het archief van het kapittel van Sint Jan in Utrecht en berusten in het Utrechtse stadsarchief.
  • Dan is er nog één in Thorn (Limburg) en één in Hannover en één in Munster, alle drie in Duitse kerkelijke archieven.

nationaal archief
Het gebouw van het Nationaal Archief naast het Centraal Station in Den Haag.

Dat is alles. Er bevindt zich zelfs geen enkel origineel document uit de periode van vóór 1120 in het grafelijke archief, dat in ons Nationaal Archief in Den Haag verblijft. Ook daar liggen alleen afschriften en kopieën.

  • Van de 90 overgebleven exemplaren zijn er bovendien 15 bewezen vals, plus dat men nog enkele stukken verdacht vindt.
  • De bewaard gebleven ca 70 stukken zijn vooral afkomstig van de Duitse koningen en keizers en gericht aan kloosters.
  • Ook van bisschoppen zijn er exemplaren voor kloosters bekend met gegevens over geschonken landerijen in ‘Holland’ en ‘Zeeland’.
  • De ‘Hollandse’ graven worden in die 102 oorkonden 40 maal genoemd, maar tien keer daarvan in valse oorkonden.
  • Zes van die vervalsingen zijn van voor het jaar 1000, twee uit de de late elfde eeuw: 1083 en 1099, en twee uit de vroege twaalfde eeuw: 1108 en 1116.
  • Van die 40 vernoemingen van de graven worden ze 23 keer alleen maar als getuige in een konings- of bisschopsoorkonde genoemd.

sint baafsabdij
Wat nog rest van de Sint Baafsabdij te Gent is o.a. de refter. Nu opslag van vloeren en grafstenen.

Eigen uitgaven van de graven zijn er maar heel weinig:

  • Dirk II in 967: een schenking aan de St Pietersabdij te Gent.
  • Arnulf in 980: een morgengave aan zijn vrouw Lutgard ter gelegenheid van hun huwelijk.
  • Dirk III in 993: samen met zijn moeder Lutgard aan dezelfde St Pietersabdij.
  • Dirk V in 1083 (die is dus vals), Floris II in 1108 (ook vals) en 1116 (vals).
  • Er zijn maar vier graven die schenkingen ontvangen, toevallig allemaal koningsoorkonden die in Egmond in afschrift bewaard bleven in de Annalen. Dat waren Gerulf in 889, Dirk I in 922 en Dirk II in 969 en 985.

sint pietersabdij gent
Van de middeleeuwse abdij van Sint Pieter te Gent is niet veel over, de meeste nu zichtbare gebouwen zijn later toegevoegd.

Overigens is al langer bekend dat pas vanaf ongeveer 1100 door de graven van Holland regelmatig geoorkond wordt. Of daarvoor veel geschreven bronnen bestaan hebben is onbekend, maar het zullen er vast niet veel geweest zijn. Voor de geïnteresseerden: het Oorkondenboek van Holland en Zeeland (OHZ) is gedigitaliseerd en staat op internet.

Het is dus maar een magere hoeveelheid bronenmateriaal waarover historici kunnen beschikken voor de geschiedenis van ons graafschap van vóór 1150: wat vermeldingen in kloosterannalen en enkele tientallen oorkonden die voor het grootste deel slechts in afschrift bewaard zijn gebleven. Zoals we gezien hebben worden gebeurtenissen die hier hebben plaatsgevonden ook wel in buitenlandse kronieken genoemd, maar dat is het wel…

U kunt zich wel voorstellen dat historici die deze vroege periode van de Hollandse geschiedenis behandeld hebben – en dat zijn er behoorlijk veel geweest – niet veel  vastigheid hadden bij het reconstrueren van de periode tussen het wegtrekken van de Romeinen en het eerste op schrift stellen van een min of meer  regelmatige kroniek omstreeks 1120. Gelukkig zijn er de laatste eeuw ook de nodige andere bronnen aangeboord, met name archeologische, waardoor men gaten in het verhaal kon opvullen. Langzaam kwamen soms ook meer buitenlandse bronnen beschikbaar die informatie over onze streken bevatten. Telkens kon zo weer een link tussen gebeurtenissen en mensen die deze meemaakten of veroorzaakten gelegd worden.

Overigens ging dat bij historici onderling niet altijd zonder slag of stoot, vooral als er iemand kwam die zo’n bron voor vals verklaarde. Daarna ontstond er dikwijls een soort stammenstrijd van voor- en tegenstanders van deze ontmaskeraars. Die duurde dan meestal tot degene die deze knuppel in het hoenderhok gooide overleed, waarna de ruzies langzaam afnamen. Historici waren (en zijn) wat dat betreft net mensen…

Dordrechts begin foutief in Wikipedia

Nog steeds staat in het lemma Geschiedenis van Dordrecht in Wikipedia het volgende:

In een oorkonde uit 1049 werd voor het eerst melding gemaakt van Dordrecht. Graaf Dirk IV van Holland zou in dat jaar vermoord zijn ‘bij Dordrecht’ (apud Thuredrech). Inmiddels staat al heel lang vast dat deze oorkonde een vervalsing uit ca 1120 is.

In deze drie regels staan niet minder dan vijf fouten. Dat zijn de volgende:

  • De vermelding uit 1049 staat niet in een oorkonde.
  • Dirk IV was geen graaf van Holland.
  • Hij werd niet vermoord.
  • Apud Thuredrech betekent niet ‘bij’ Dordrecht.
  • De vermelding is geen vervalsing.

Het is niet ongewoon dat op het internet gesold wordt met historische gegevens. Vooral als ze uit de wat minder bronnenrijke middeleeuwen dateren. Inmiddels zijn de correcte gegevens al vele jaren bekend bij historici en bij de meer geïnteresseerde burger, maar blijken ze niet echt breed doorgedrongen bij het gemiddelde publiek. Dat bleek me ook weer toen ik voor de cursus Dordtologie het ontstaan en de groei van Dordrecht behandelde. De voorkennis over dat onderwerp was minimaal. En dat gold zeker ook voor die over de middeleeuwen in het algemeen. Er waren zelfs mensen die niet wisten wat graven waren. Eigenlijk schokte me dat nogal en ik vroeg me af of daar wat aan te doen was.

Ik ben al bijna 25 jaar bezig voorlichting te geven over alles dat met de middeleeuwen te maken heeft, de laatste 20 jaar via ons historisch adviesbureau tScapreel, maar hoewel veel mensen daar gebruik van hebben gemaakt, vrees ik dat er nog een grote groep is die bijgepraat zou moeten worden. En zeker als het over Dordrecht gaat. De cursus Dordtologie bereikt elk jaar zo’n 70-80 mensen en is nu bijna 8 jaar bezig. Hij zal zo’n kleine 600 mensen bereikt hebben. Op een bevolking van bijna 120.000 zielen is dat natuurlijk niks. Andere steden hebben ook soortgelijke cursussen en er wordt natuurlijk via historische verenigingen en musea eveneens de nodige historische informatie verspreid. Maar ik heb het idee dat het niet erg opschiet.

Vandaar dat ik heb gegrepen naar het middel van de historische blog. In eerste instantie voor Dordtenaren en oud-Dordtenaren, maar ook voor mensen uit de omgeving die geïnteresseerd zijn in het vroege verleden van hun regio en de centrale stad daarin. Maar ik hoop ook andere bezoekers te trekken die belangstelling hebben voor wat er te weten valt over middeleeuwse regionale geschiedenis en hoe we die kennen.

Voor het geval u nog wilt weten hoe het wel zat met dat ontstaan van Dordrecht:

  • De vermelding staat in de Annalen van Egmond, een kroniek die in de gelijknamige abdij bij het gelijknamige dorp werd bijgehouden.
  • Dirk, die eigenlijk Theoderik heette, was graaf van West-Frisia. De naam Holland voor dit gewest komt pas rond 1060 op.
  • De graaf sneuvelde in gevechten tegen een leger van de bisschoppen van Utrecht, Luik en Metz. Het verhaal over de moord is een late legende.
  • Apud betekent in dit geval ‘in’ Dordrecht.
  • Het boek met de Annalen van Egmond bestaat nog steeds en geleerden hebben geconcludeerd dat het betreffende stuk over 1049 rond 1120 is geschreven door een anonieme monnik. Er is een latere vermelding over Dordrecht die uit 1064 zou dateren, maar die is inderdaad als vervalsing ontmaskerd. Men is er lang van uitgegaan dat die vervalsing rond 1120 is geschreven, maar in 1997 is geconcludeerd dat het ca 1145 moet zijn geweest. Hier zijn dus wat zaken door elkaar gehaald en is verouderde informatie gebruikt.

In volgende blogs zal ik systematisch, maar hopelijk begrijpelijk, vertellen over de achtergronden, bronnen, feiten en aannames die over het het ontstaan en de bloei van Dordrecht te vinden zijn. Ik wens mijn lezers daarmee veel plezier.