Dordrecht en de gewetensvrijheid 8

Dit laatste en langste blog van de serie is vooral een samenvatting van de eerdere blogs, maar ook een uitleg waarom die EVS nodig was en wat er besloten werd. En waarom Dordrecht pronkt met veren die niet eens bestaan. We moeten daarom maar eens stoppen met het de ‘eerste  vrije’ statenvergadering te noemen.

Na het mislukken van een aanval op de legers van Alva die de 17 provincies hadden bezet in 1568, trokken Willem van Oranje, als aanvoerder van die aanval, en zijn broer Lodewijk zich terug. De strijd tegen de Spaanse overheersing ging ondergronds echter door.  De anti-Spaanse propaganda werd een tandje hoger gezet, de geuzen, te water en te land, voerden een guerilla-oorlog tegen katholieke geestelijken en magistraten en de prins probeerde vanuit Duitsland een nieuw leger op de been te brengen. Het probleem was dat hij failliet was en zonder geld kon hij niets uitrichten. Vandaar dat hij al snel begon de steden en edelen van de Lage Landen te bewerken om hem geld te sturen.

alva moordt
Protestprent: Alva vermoordt de inwoners van de Nederlanden. Gravure, anoniem 1572.

Vooral toen de vervolgingen van protestanten erger werden, de inkwartieringen van Spaanse soldaten begonnen te drukken en zeker nadat Alva nieuwe belastingen had bevolen, waaronder de tiende penning op de verkoop van roerend goed (een soort BTW), werd het verzet steeds heviger. Hugo de Groot, die van de boekenkist, zou later zeggen:

Het Hollandse volk keek onbewogen toe hoe zijn burgers werden verbrand, zijn edelen onthoofd en zijn privileges en costumen verkracht, maar stond op toen iemand een aanslag op zijn beurs deed (uit De Graaf, Oorlog, mijn arme schapen, p. 158).

Er kwam, zoals men zegt, steeds meer draagvlak voor een een opstand tegen de Spaanse bezetting en die zou op 1 april 1572 met de inname van Brielle van start gaan.

carolusgulden
De zilveren Carolusgulden van 20 stuivers. Algemeen betaalmiddel in de 16e eeuw.

Inmiddels was de prins van Oranje dus naarstig bezig geld in te zamelen. Tientallen van zijn bodes, dikwijls halve spionnen, reden door de Nederlanden, Duitsland en Frankrijk (waar de Hugenoten op zijn hand waren) en bedelden bij edelen en steden om geld. Tussen 1570 en 1572 zijn dan ook honderden bedragen, van een paar honderd tot duizenden guldens, marken en ponden naar de Dillenburg vervoerd. Hiermee kon hij een begin maken met het ronselen van huurtroepen. In april was hij echter nog lang niet zover. Vandaar dat de inname van Brielle en de daaropvolgende golf steden die naar hem overliepen zo’n verrassing was. Hij kreeg hoop op een volksbeweging die hem in staat zou stellen een inval te doen. Evenals broer Lodewijk die dat met hulp van Franse Hugenoten zou doen en zijn zwager Willem van den Bergh die Oost-Nederland zou binnenvallen.

spaanse soldaten
Ingekleurde gravure van Spaanse soldaten uit het begin van de opstand. Anoniem, ca 1570.

Het bedelen om geld werd nog verder opgevoerd in mei en juni. Toen stadhouder Bossu de Staten van Holland, waar de opstand het verst reikte, voor 15 juli bij elkaar riep in Den Haag, konden ze niet meer terug. Ze moesten zelf een beslissing nemen. Al of niet onder invloed van de prins besloten ze op eigen houtje  bij elkaar te komen, dat was per slot van rekening eerder gebeurd. De situatie was zo ernstig dat deze nood wetten brak. Te meer omdat ze konden verwachten dat Alva, die in het zuiden bezig was, het er niet bij zou laten zitten nu ze zo opvallend in opstand waren gekomen. Er moest voor een landsverdediging gezorgd worden en daar was geld voor nodig. Er moesten wettige besluiten worden genomen over hoe alles  geregeld moest worden: dat was immers hun taak? Gouda, de eerste keus (de archieven van de Staten werden er bewaard), verwees naar Dordrecht als eerste stad van Holland en die begon op 3 juli de vergadering te organiseren.

schrikbewind
Nog een allegorie op het schrikbewind van Alva. Anonieme gravure, 1569.

Willem van Oranje was op de hoogte van de toekomstige vergadering en stuurde mensen met instructies naar Holland (7 juli) en later, toen de datum bekend was, op 13 juli zijn vriend Filips van Marnix, met een nieuwe en uitgebreidere instructie. Daaruit blijkt dat het de prins menens was, maar dan wilde hij wel dat iedereen hem officieel [tussen 1 april en 15 juli hadden 15 Hollandse steden individueel al voor hem gekozen] erkende als de wettige stadhouder van Holland (en Zeeland, Utrecht en Friesland), wat hij voor 1568 ook geweest was. Er was nooit overleg geweest met de Staten om hem af te zetten en daarom zat Bossu volkomen rechteloos op zijn plek. Niet overleggen met de Staten ging volledig in tegen de beloften die de, toen toekomstige, koning Filips II in 1549-50 had gedaan. Alva trok zich ook niets aan van de privileges van de Staten Generaal en de diverse steden en handelde ook bij het verbranden van ketters, het onderdrukken van steden en dorpen en het invoeren van belastingen zonder enig overleg. Dat tegen de beloften van de koning ingaan was in de instructie ook de belangrijkste reden om het tirannieke bewind van de hertog en zijn troepen af te keuren en ertegen in opstand te komen.

lumey in kleur
Kleurenafbeelding van Willem van der Marck, heer van Lumey, door Dirck van Catwijck in de kroniek van de familie Van Wassenaar, 16e eeuw, Nationaal Archief.

Er staat ook in de instructie wat er aan praktische zaken geregeld en betaald moesten worden, maar vooral vroeg hij om veel geld voor zijn leger. En dat moest snel bij hem gebracht worden. Bovendien moest men beloven dat er ook voor de komende drie maanden het nodige aan soldij voor de troepen zou komen, want anders zou hij ze niet in de hand kunnen houden. Ondanks dat er dan een generaal in Holland zou zijn, die als zijn vervanger zou fungeren: Lumey. Of die ook gelijk maar geïnstalleerd zou kunnen worden.

De in Dordrecht bij elkaar gekomen ‘gedeputeerden’ uit de adel en de steden erkenden dat de prins nog steeds hun stadhouder was en keurden een bedrag goed van 100.000 kronen ineens en de belofte van nog eens 500.000 wat maanden later. Hiervoor zou kerk- en kloosterzilver en –goud niet ontzien worden, maar ook rijke kooplieden en de steden zelf zouden diep in de beurs moeten tasten. Lumey werd inderdaad tot militair gouverneur van Holland benoemd. Hij kreeg wel een commissie naast zich die erop zou letten dat hij die taak naar behoren zou uitvoeren. Verder werden maatregelen genomen om de verdediging van het land op orde te brengen. De kosten daarvoor zouden uit de gewone belastingen betaald worden. Verder zou contact opgenomen worden met de Staten van de andere provincies om tot een gezamenlijke aanpak tegen Alva te komen.

Als laatste melden de notulen dat de prins graag zag dat de vrijheid van godsdienst gehandhaafd zou worden, maar dat daar pas door de Staten Generaal echt over beslist zou kunnen worden. Dat is het.

don fadrique
Don Fadrique Alvarez de Toledo, zoon van de hertog van Alva. Portret uit ca 1575-80, waarschijnlijk door een Vlaamse schilder.

Het leger van de prins liep in september echter vast in Henegouwen, zijn broer moest de hulp van de Franse Hugenoten ontberen omdat hun leiders op één bloederige nacht in augustus uitgemoord werden en de zoon van Alva, Don Fadrique, moordde tussen oktober en december de steden Mechelen, Zutphen en Naarden uit als vergelding voor de opstand. Haarlem werd sinds december belegerd en viel in juli 1573. Voor Alkmaar, dat vanaf augustus van dat jaar belegerd werd, begon 8 oktober de victorie. Ook mislukte het beleg van Leiden: op 3 oktober 1574 werd de stad ontzet. Holland was voor een groot deel bevrijd van de Spanjaarden, maar overal om hen heen was het oorlog. Die zou nog, met een onderbreking van 12 jaar, duren tot 1648.

In Dordrecht werd tussen 19 en 23 juli dus geen nieuwe staat gesticht. Er werd zelfs geen begin mee gemaakt. Een aanzet tot een democratisch systeem in Nederland was het al helemaal niet. Het was de voorbereiding op een oorlog, de erkenning van de prins als stadhouder van Holland en een belofte van het geven van heel veel geld voor een militaire actie die gedoemd bleek te mislukken. Er was zelfs geen sprake van het verlaten van het Habsburgse rijk. Pas in 1581 zegde men de gehoorzaamheid aan koning Filips II op, iets dat men in 1572 echt nog niet aan had zien komen. En hoewel Willem van Oranje graag had gezien dat iedereen de godsdienstoefeningen kon volgen die hij wilde, torpedeerde de fanatiekere protestanten die goede intentie nog voor de EVS goed en wel was begonnen.

plakkaat
Titelpagina van het Placcaert van Verlatinghe, 1581.

Daarna ging men daar onverdroten mee door. Zelfs een door een deel van de Generale Staten in 1579 genomen besluit om andersgelovigen niet te hinderen en vervolgen bleek in de praktijk niet te lukken. Godsdienstvrijheid is de vrijheid om ongehinderd deel te nemen aan een openbare kerkelijke bijeenkomst: dat zagen de protestanten, met name de strenge Calvinisten, niet zitten.  Religievrede is het in alle vrede naast elkaar tolereren van verschillende godsdiensten, iets dat minder fanatieke mensen nastreefden, maar dat in de praktijk ook onmogelijk bleek. Gewetensvrijheid is de vrijheid van iedereen om te geloven dat wat hij/zij wil: daar was Willem van Oranje een groot voorstander van. Hij geloofde niet dat een koning over het geweten van zijn onderdanen kon heersen. Koning Filips geloofde dat wel. Hij stuurde Alva en een enorm leger om dat af te dwingen. Hoewel er toen en later genoeg mensen in de Nederlanden waren die vóór gewetensvrijheid waren, heeft het nog honderden jaren geduurd voor dat in de grondwet kon worden vastgelegd.

Vrijheid van religie en godsdienst zijn door de EVS van 1572 niet in de Nederlanden ingevoerd. Het was een vergadering van maar één van de 17 provincies en de deelnemers hadden niet eens de bevoegdheden om dat te kunnen doordrijven. En net zoals een koning niet over het geweten van zijn onderdanen kan heersen, kunnen edelen en stadsbestuurders dat niet voor hun boeren en burgers. In Dordrecht is dus in 1572 niet zoiets als gewetensvrijheid voor de Nederlanders begonnen. Dat heeft de grondwet van 1848 pas geregeld. Dus als het museum in het Hof schrijft:

Ieder mens heeft gewetensvrijheid, is vrij om te geloven wat hij wil. Dat is een van de uitkomsten van de Eerste Vrije Statenvergadering.

dan is dat een foute bewering. Sterker nog: het is geschiedvervalsing. De EVS heeft niet eens de bedoeling gehad zoiets in te voeren, er waren andere zaken die geregeld moesten worden.

film evs
Scene uit de film over de EVS die in het Hof wordt vertoond. Midden links, Cees Geel die Lumey, speelt, rechts Vincent Linthorst als secretaris Pauli, rechts op de rug gezien René van Zinnicq Bergmann als Marnix. En diverse figuranten als gedeputeerden in hun hemd of met rare wapenrustingen aan en helmen op.

Het bijeenroepen van de Statenvergadering was misschien een rebelse daad, omdat het in het kader van een opstand tegen een uiting van het koninklijke gezag was. De Staten zagen de prins van Oranje echter nog steeds als hun wettige stadhouder en ze wisten dat hij bezig was om hen te helpen, dus vergaderen was verantwoord. Bovendien waren ze  al meerdere keren eerder zonder opdracht van landvoogd of stadhouder bij elkaar gekomen. Het was dus geen ‘eerste vrije’ statenvergadering, maar een noodzakelijk gebeuren om orde op zaken te stellen. Laten we voortaan dus dat ‘eerste’ en ‘vrije’ maar weglaten, zoals in andere steden, als Delft, ook gebeurt en zoals historici dat doen, die ‘vrije’ al jaren tussen aanhalingstekens zetten. Het is gewoon de statenvergadering van juli 1572 in Dordrecht, Rotterdam en Delft, meer niet. En dan zonder hoofdletters.

Dordrecht en de gewetensvrijheid 4

inname brielle

Herman van Duinen en ik hebben besloten onze krachten te bundelen. Hij heeft na 2013 niet stilgezeten en is verder gegaan met onderzoek rond de EVS. Hij heeft daarom meer kunnen lezen dan ik in de korte voorbereidingstijd voor dit blog en zal me bijstaan in het schrijven van de volgende delen. We gaan hier verder met wat achtergrondinformatie over de gebeurtenissen in de zomer van 1572, zonder al te veel in details te treden.

In Dordrecht wordt van dat eigenmachtige optreden van de steden en de adel een dekselse rebelse daad gemaakt en duidt het op de ‘durf’ en moed van die instanties om tegen het wettige gezag in te gaan. Dat is echter behoorlijk kort door de bocht. De situatie in Holland en Zeeland was in de zomer van 1572 nogal chaotisch. U weet allemaal (hoop ik) dat op 1 april het stadje Brielle was ingenomen door de zogenaamde Watergeuzen (zie de prent bovenaan deze blog, een gravure van Frans Hogenberg). Dat had een ontwikkeling tot gevolg die als een soort lopend vuurtje door de provincies rolde. De meeste steden lieten de geuzen binnen en hun tot dan toe bijna volledige katholieke bestuurders werden vervangen door protestanten. Slechts enkele steden bleven in Spaanse handen of werden door Spaanse troepen belegerd. Natuurlijk zag Alva dit als opstand, maar hij werd tegengehouden om er wat aan te doen, omdat hij in de zuidelijk Nederlanden doende was een mogelijke invasie van de prins van Oranje en zijn broer Lodewijk op te vangen.

bossu
Maximiliaan de Hénin-Liétard, graaf van Bossu, stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht 1567-1573. Gravure door Jan Wierix.

De graaf van Bossu was nog door de landvoogdes Margaretha van Parma als vervanger van Willem van Oranje aangesteld als stadhouder in Holland, Zeeland en Utrecht. Hij kreeg echter direct bij diens aankomst in de Lage Landen in 1567 met de hertog van Alva te maken, die Margaretha als landvoogd opvolgde toen ze, geschokt door Alva’s wreedheid, ontslag nam. De nieuwe stadhouder probeerde na de revolutionaire gebeurtenissen sinds 1 april de steden en edelen te paaien voor een Statenvergadering in Den Haag op 15 juli. De steden zagen de bui echter hangen en besloten, zo blijkt het, zelf bij elkaar te komen. De prins van Oranje had in de maanden daarvoor al vertegenwoordigers naar Holland gestuurd om de steden zover te krijgen. Aanvankelijk zou dat in Gouda gebeuren, maar die stad gaf het stokje liever aan Dordrecht door, als oudste en eerste stad van Holland. Daar gaf men, onder lichte druk van opstandige magistraten en de geuzen, toe. Vanaf 3 juli werden de Staten door Dordrecht opgeroepen om bij hen te komen vergaderen. En dat gebeurde op 6 juli nog eens, wat dringender verwoord : “alsoo dese zaicke ons gemeenlicken aengaet” en ze vermeldden erbij dat Lumey het ermee eens was. Die was op 20 juni door de prins zelf al tot zijn luitenant voor Holland benoemd en zat eigenlijk te wachten op zijn officiële aanstelling door de Staten. Zo kon de Statenvergadering in Dordrecht, na wat uitstel omdat het reizen voor de verder weg liggende steden door de onrustige situatie niet echt gemakkelijk ging, op 19 juli beginnen.

Het hedendaagse Dordrecht vindt dit een dappere daad: zomaar, zonder dat ’s konings stadhouder die bij elkaar roept, een Statenvergadering plaats laten vinden. Dat was het niet; het was gewoon noodzaak. Er moesten belangrijke zaken besproken worden en het moest snel gebeuren, want er dreigde echt oorlog met de Spanjaarden. Het was crisis, iets dat in het begin van de film die in het Hof draait terecht nog eens extra benadrukt wordt. Bovendien was het wel meer gebeurd dat de Statenvergadering op initiatief van de steden zelf bij elkaar kwam.

koopmans staten
Omslag van het boek over de Staten van Holland voor en tijdens de Opstand.

Koopmans, in zijn boek De Staten van Holland en de Opstand (1990) schrijft dat het in de jaren ’60 al diverse keren was voorgekomen dat de Hollandse Statenleden eigenmachtig vergaderingen hadden belegd. De situatie was nu echter wel anders dan toen. Door de oproep van Bossu te negeren en zelf ergens anders dan in Den Haag bij elkaar te komen was er nu “sprake van openlijke weerstand tegen het wettige gezag”. Al wilde men de koning niet openlijk afvallen, Alva en zijn ‘Spanjaarden’ (er maakten nogal wat niet-Spaanse huurlingen deel van zijn leger uit) waren wel de vijand. Het was dus niet een “Eerste vrije statenvergadering”, want er waren al eerder zelfstandige vergaderingen geweest en ‘vrij’ was Holland zeker niet. Het was wel een daad van rebellie, maar dat was het overgaan van de steden naar de geuzen en de protestantse religie ook al.

Willem van Oranje, die zelf een inval in de Zuidelijke Nederlanden aan het voorbereiden was, was niet blij geweest met die inname van Brielle: het was te vroeg. Lumey, toen officieel admiraal van de Watergeuzen, had niet met hem overlegd en was zijn eigen gang gegaan. De prins zelf was in april nog niet ver genoeg met het verzamelen van troepen, want hij had zo goed als geen geld. Dat de andere Hollandse en Zeeuwse steden (op Amsterdam, Middelburg en Goes na) ook in opstand kwamen was dan wel weer een goed bericht. Bij zijn eerdere inval, in 1568, was alles mislukt en waren zijn troepen en die van zijn broers, na wat succes in het begin, verslagen en uit elkaar gejaagd. Het had hem tevens geruïneerd. Hij weet die nederlaag toen ook aan gebrek aan medewerking van het rijke Holland en zijn steden en aan de gebrekkige communicatie tussen hen.

beleg roermond
Overzicht van het beleg van Roermond van 21-23 juli 1572 door het leger van Willem van Oranje. Na de overgave werd de stad geplunderd en verloren enkele tientallen katholieke geestelijken het leven na hevig gemarteld te zijn. De prins heeft op 25 juli nog een verbod op het doden van katholieken uitgevaardigd, maar dat hielp niet bij de rest van de veldtocht. Gravure door Frans Hogenberg.

Nu de steden hun plaats tegenover de Spanjaarden tegen wil en dank definitief hadden bepaald zag hij weer mogelijkheden, te meer omdat sommige steden hem al geld brachten. Hij had op 7 juli al een eerste instructie naar Holland gestuurd met de specifieke vraag om veel geld, want, zo dreigde hij, anders zou de vrijheid en welvaart van de provincie definitief gevaar lopen. Toen hem bekend werd dat de Staten werkelijk bij elkaar zouden komen stuurde hij zijn vertegenwoordiger, Marnix, er naar toe. Die had nog verder uitgebreide instructies bij zich. Daaraan ontbrak, zoals iedereen kan lezen, een door latere generaties erg belangrijk gevonden artikel. Daar kom ik in de volgende blogs nog op terug. Zelf was de prins op 7 juli de grens van Duitsland en Gelders Limburg overgestoken en bevond zich in zijn legerkamp in de buurt van Roermond (dat toen nog niet in Limburg lag). Wat hij wilde was geld, want hoewel hij met moeite, en door zijn familie en vrienden aan te spreken, het leger had kunnen formeren, moest hij het ook tijdens de komende expeditie blijven betalen. Vandaar dat hij de steden vroeg hem in ieder geval voor de eerste drie maanden voldoende geld te geven. En snel.

Wordt vervolgd

Dordrecht en de gewetensvrijheid 2

prinsenhof

Voor ik de bronnen voor de Eerste Vrije Statenvergadering (EVS) voor u ga behandelen, laat ik u even de samenvatting van de gebeurtenissen door Herman van Duinen lezen. Die is in de basis volkomen correct, en dat zou mensen aan het denken hebben moeten zetten, maar ik heb er nog enkele toevoegingen op en ook wat nuanceringen. Dat is nou precies van historici doen: ergens nog eens goed naar kijken en dan kom je soms toch tot wat nieuwe inzichten.

Vorig jaar juli (2015) bezocht ik het vernieuwde museum Prinsenhof in Delft (zie hierboven). Het is mooi geworden; ik kan het iedereen aanraden. In tegenstelling tot de vorige inrichting begint het nu echter niet meer met de middeleeuwen, maar juist met die opstand tegen de Spanjaarden in de zestiende eeuw, die uitliep in een 80 jaar durende oorlog. Het hoogtepunt is natuurlijk de plek in dat voormalige klooster waar de kogelgaten zitten die achterbleven na de moord op Willem van Oranje in 1584.

kogelgaten
De ingelijste kogelgaten bij een trap in het Prinsenhof, het voormalige Agathaklooster, te Delft.

Maar hoe ik ook zocht: nergens was iets te vinden over die EVS. Die was namelijk nadat Rotterdam en Delft midden juli door de Spanjaarden waren verlaten de dagen na 23 juli naar eerst Rotterdam en daarna Delft verhuisd. Maar: niks! Natuurlijk ben ik mediëvist, en houd ik me niet zo met de 80-jarige oorlog bezig, maar ik weet er toch voldoende van om dat vreemd te vinden. Of was hier wat anders aan de hand? Klopt Dordrecht het belang van de EVS soms wat te veel op en vinden ze het in Delft helemaal niet zo’n belangrijke gebeurtenis.

Natuurlijk kende ik inmiddels het artikel van Herman van Duinen al, en had hem laten weten dat ik het er helemaal mee eens was, en had met kromme tenen het gedoe op Koningsdag 2015 aangezien. Maar wat als Dordrecht, en het museum, het nou eens bij het verkeerde eind hebben en die EVS helemaal niet zo’n rebelse daad was en de uitkomsten helemaal niet zo verreikend waren?  En zo is het inderdaad… Van Duinen heeft de argumenten al op een rijtje gezet:

In 1572 ontstond er geen onafhankelijk Nederland, er was geen sprake van een natie of nationalisme. In 1588 ontstond de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waarin de grote steden een flinke mate van zelfbestuur kenden. Pas de Bataafse Republiek (1795-1806) was een eenheidsstaat met een democratisch karakter. Modern Nederland ontstond voorzichtig in 1813 met het aantreden van Willem I als soeverein vorst. Pas na de officiële afscheiding van België in 1839 ontstond het echte moderne Nederland op het huidige grondgebied. Pas in 1922, met het kiesrecht voor alle burgers, ontstond hier een democratie.

De statenvergadering van 1572 werd op last van Willem van Oranje samengeroepen en besluiten werden er in opdracht van de prins genomen. De keuze voor Dordrecht werd uit nood geboren en toen de Spaanse bezetting in de andere steden werd opgeheven verplaatste de vergadering zich eerst naar Rotterdam en daarna naar Delft.

Hoewel de prins godsdienstvrijheid gelastte werd die niet ingevoerd. Het Augustijnenklooster werd gevorderd, de kerk en de Grote Kerk van altaren en beelden ontdaan en in de Nieuwkerk werd een minibeeldenstorm gehouden.

Door het schenden van die vrijheid was de sfeer in Dordrecht in de jaren na de vergadering anti-Oranje en heulden magistraten met de Spanjaarden.

Tussen 1572 en 1581, bij het afzweren van Filips II, werd niet gedacht aan een onafhankelijk Nederland zonder vorst. De bedoeling was dat Noord en Zuid samen zouden gaan onder een nieuwe vorst. Toen dat dus niet lukte riep men de Republiek uit in de Noordelijke Nederlanden.

Er is geen bewijs dat de statenvergadering in de refter van het Augustijnenklooster werd gehouden. Balen noemt dat in 1677 voor het eerst zonder bewijsmateriaal ervoor te leveren en latere historieschrijvers en historici hebben hem dat nagepraat. De naam Statenzaal is dus gebaseerd op een aanname en zou moeten vervallen.

Punt 1 lijkt me duidelijk. Alle retoriek dat in Dordrecht in 1572 een vrije staat zou zijn begonnen, klopt van geen kanten. Verderop zal ik laten zien dat er in die EVS ook helemaal niet aan gedacht werd: men wilde gewoon van de Spaanse overheersing van Alva en zijn leger af. Er was geen sprake van het verlaten van het Habsburgse rijk. Filips II was hun koning en bleef dat.

filips II
Portret van koning Filips II in ca 1560 door Anthonie Mor van Dashorst.

Wat hem wel kwalijk werd genomen is dat hij zijn belofte dat hij in alles en over alles met de Staten zou onderhandelen niet hield. Dat had hij in 1549-50 als kroonprins, voor hij weer naar Spanje vertrok, voor alle Staten van de 17 Provinciën gezworen. Ze gaven toe dat hij dat niet zelf deed, maar dat de door hem gestuurde hertog van Alva die belofte wel met voeten trad. En dat kon niet. Sinds de Bourgondische tijd hadden diverse vorsten daarmee te maken gehad; de steden en de edelen niet inschakelen in de politiek was niet aan de orde in de Lage Landen. Wel was er protest tegen de vervolging van protestanten in naam van de koning, maar dat feit ophangen aan de Spaanse tirannie werd pas later een belangrijk punt.

Wordt vervolgd

De oudste stad van Holland (9)

Iedereen die de voorgaande blogs met aandacht heeft gelezen zal inmiddels tot dezelfde conclusies zijn gekomen als de historici die zich met dit onderwerp bezig houden.

  1. Het bewaard gebleven ‘stadsrecht’ van een dertiende-eeuwse nederzetting hoeft niet het oudste te zijn.
  2. Dat er in het wel bewaard gebleven ‘stadsrecht’ niet aan een eerder exemplaar gerefereerd wordt betekent ook niet dat er geen eerder geweest is. Dat kun je namelijk ook opmaken uit wat er in dat bewaarde stuk geschreven staat.
  3. Het is goed mogelijk dat rechten die in de late twaalfde eeuw aan een plaats gegeven zijn helemaal niet zijn opgeschreven, maar via eden door graaf en burgers live zijn bekrachtigd. Dat lijkt op een cirkel-redenering, en er is ook weinig bewijs voor, maar er bestond in die tijd gewoon bijna nog geen schrijfcultuur. Die was eigenlijk louter voorbehouden aan kloosters en een enkel kerkelijk centrum als de bisschopsstad Utrecht.
  4. Dat het bewaard gebleven ‘stadsrecht’ dus de geboorte-acte van de steden Dordrecht en Geertruidenberg was klopt niet. De verwijzingen erin duiden erop dat beide nederzettingen al eerder een eigen rechtsgebied bezaten.
  5. Dat van Dordrecht moet al van voor 1200 dateren en zal waarschijnlijk door graaf Dirk VII, als stadsheer, ergens kort na 1195 zijn toegestaan, omdat hij zich regelmatig in Dordrecht ophield. Geertruidenberg kan eigenlijk alleen tussen 1206 en 1208 (misschien 1210) zulke eerste rechten hebben verkregen; daarvoor was er geen reden voor. Willem I zal in het gebied dat hij toegewezen kreeg (waarvan hij niet wist dat het voor zo’n korte tijd zou zijn) ook een woonplaats van wat meer status hebben willen stichten. Toen hij zijn graafschap in januari 1213 weer vast in handen had, zal hij die eerste voorrechten hebben uitgebreid om het bestaansrecht als centrale marktplaats te waarborgen.

Dat het toen al een sterkte op de grens met Brabant had moeten worden, zoals Cox en anderen denken, is onwaarschijnlijk. Pas vanaf het eerste kwart van de veertiende eeuw werden een verdedigingswal aangelegd en een kasteel gebouwd. Tot die tijd was het gewoon een klein open wegdorp met een flinke markt gelegen aan een kruising van regionale wegen en omgeven door ontginningen waar zich diverse boerendorpjes bevonden.

Iets dergelijks geldt ook voor Dordrecht. Na de bevestiging van het bezit van de tol van Geervliet in 1195 heeft de graaf het systeem uitgebreid en een kring van tollen aan de grenzen van het graafschap gelegd. Met Dordrecht als middelpunt. Een plaats waar het na de opening van de route naar Vlaanderen ca 1170 logisch werd om met kooplieden van overzee en Duitsland te handelen. Het werd een natuurlijk knooppunt, waar regels nodig waren om de handel in goede banen te leiden, rechten van vreemdelingen moesten worden gerespecteerd en waar misdaad veel gedetailleerder moest worden bestraft dan daarvoor gebruikelijk was. De graaf stelde daarbij ook zijn eisen: hij moest er wel van mee kunnen profiteren. En dat gold zowel financieel als in manschappen voor de verdediging van Holland.

Het stadje werd echter in 1204 zonder meer geplunderd en in brand gestoken door een Utrechts legertje. Dat kan betekenen dat er nog niet echt aan grachten en muren was gedacht.  Het is niet onwaarschijnlijk dat er daarna een gracht en wal om de vroegste nederzetting werd gelegd. Pas in 1271 kreeg Dordrecht echter van de graaf toestemming om een wijder om de stad liggende gracht te graven en daarvoor land te onteigenen. Ook toen zal de verdediging uit niet meer bestaan hebben dan uit een aarden wal, waarop een houten sciltraminghe of schutting,  met enkele poorten met ophaalbruggen op de uitvalswegen. Aan het eind van de dertiende eeuw worden ook enkele torens in die verdediging genoemd. Pas in de veertiende eeuw zijn er onmiskenbare bewijzen voor stenen muren, waaraan tot in de volgende eeuw werd gebouwd. Hendriks denkt dat er misschien aan het eind van de dertiende eeuw is begonnen met de muur, maar het is moeilijk dat te bewijzen. Hij was toch afhankelijk van vermeldingen in latere archiefstukken, waaruit hij door ‘combineren en deduceren’ een tamelijk waarschijnlijke volgorde kon reconstrueren.

Tegelijk houdt dit in dat de zes punten waaraan een plaats moet voldoen om stad genoemd te worden (zoals ik hier heb beschreven), lang niet altijd opgaan voor de vroege steden van Holland en Zeeland. Dordrecht had in 1200-1220 in ieder geval geen muren, al kunnen er wel grachten en misschien aarden wallen geweest zijn.  Voor Geertruidenberg was dat in 1206-1213 ook niet het geval. Dordrecht was echter in 1200 al een handelsplaats waar voor vreemdelingen zaken geregeld moesten worden en waar de broederschap van burgers en de koopliedenhanze werden ingeschakeld bij de verkoop van laken. Dat was in Geertruidenberg duidelijk niet het geval. De boeren en burgers daar mochten week- en jaarmarkten houden en zich zonder hinder naar andere Hollandse markten begeven. Over vreemdelingen en de problemen met internationale handel gaat het in hun voorrechten helemaal niet.

Wat betekent dit nu allemaal? Ten eerste dat het geen kwaad kan om eens opnieuw naar de originele bronnen te kijken. Maar dan wel met de ogen van een mediëvist. U hebt ook gezien dat het opnieuw vertalen van dergelijke originele stukken door deskundige latinisten, die verstand hebben van middeleeuws latijn, kan zorgen voor een andere conclusie over zo’n oeroud stuk perkament.

Ten tweede kan het vergelijken van de inhoud van de diverse nog bestaande of nog bekende ‘stadsrechten’ wel eens voor verrassende inzichten zorgen. Om te beginnen met de vergelijking  tussen de stadsrechten van Dordrecht en Geertruidenberg, waar al zoveel over te doen is geweest.

stadsrecht 1220
De resten van het Dordtse ‘stadsrecht’ van 1220.

Wat zelfs Joost Cox niet is opgevallen (hij vermeldde het in ieder geval niet als iets aparts) is dat de Dordtse en Bergse ‘stadsrechten’ in vergelijking met andere Hollandse en Zeeuwse stadsrechtverleningen wel heel erg kort zijn. De meeste andere zijn allemaal veel langer. Middelburg in 1254 (gedeeltelijk teruggaande op 1217) bevat 51 artikelen en de daarvan afgeleide stadsrechten van Westkapelle en Domburg (beide 1223) respectievelijk 50 en 49. Haarlem in 1245 telt er 69 en die van Delft (1246) en Alkmaar (1254) die daar weer van zijn afgeleid respectievelijk 62 en 70. Zierikzee uit 1248 heeft er 62. Later in de eeuw hebben Beverwijk (1298) en Medemblik (1289) er beide 71. Daarentegen hebben de steden die al eerder bestonden of al eerder een stadsrecht hadden gekregen dat niet bewaard is gebleven er een stuk minder: Vlaardingen met 14, Staveren 30, Schiedam 24 en Leiden 20. Het kleine plaatsje ’s-Gravenzande, dat nooit tot een echte stad uitgroeide, had er ook 20, alsof men al vermoedde dat het zo zou gaan. En Dordrecht dus 15 en Geertruidenberg 16. Overigens tellen de stadsrechten die in de veertiende eeuw aan toen pas echt doorbrekende stedelijke nederzettingen werden gegeven ook zo tussen de 60 en 80 artikelen.

Dat het samengestelde ervan niemand is opgevallen, en dat daar geen conclusies uit zijn getrokken kan ik niet anders omschrijven als slordig. Dat verder een deskundige als Cox niet heeft gezien dat uit het privilege van 1200 en het Dordtse ‘stadsrecht‘ van 1220 blijkt dat de schepenen al in hun eigen rechtsgebied als wetgevers en rechters functioneerden is gewoon nalatig.

gezicht geertruidenberg 1625
Gezicht op Geertruidenberg vanaf het noorden, vóór 1625 (gravure Daniel Meisner en Eberhard Kieser uit ‘Thesaurus philopoliticus’ uitgegeven in Frankfurt am Main)

In Geertruidenberg zullen schepenen voor 1213 ook bepaalde bevoegdheden hebben gehad, maar uit het document van dat jaar blijkt nergens dat ze keurrecht hadden. Floris V voegt dat in 1275 er ook niet aan toe en het komt ook verder nergens in de bronnen aan de orde. Nou zeggen bronnen ook niet alles (zeker niet als ze ontbreken…), maar als er in Geertruidenberg ook in de veertiende eeuw niet over keurrecht wordt gesproken is het wel duidelijk dat het of niet nodig was of niet nodig gevonden werd en in Dordrecht in 1220 wel. Dat duidt wel op een opvallend verschil in belangrijkheid.

Alles bij elkaar hoop ik dat het in de afgelopen blogs duidelijk is geworden dat Dordrecht in 1200, behalve de verdedigingsgordel, al alle kenmerken van een handelsstad vertoonde. Hoeveel mensen er woonden is niet bij benadering te berekenen, maar er werd laken verhandeld en werd in 1204 wijn en graan in het groot opgeslagen. Er zal nog best wat geboerd zijn in de stad (al kenden de Dordtenaren niet de regel dat de inwoners bij zaaien, ploegen en oogsten een bepaalde tijd buiten de stad mochten verblijven) maar het was voornamelijk een stad van handel en nijverheid, met al vroeg bakstenen pakhuizen en werkplaatsen. Sarfatij heeft daar tijdens opgravingen het nodige van teruggevonden. Of de bebouwing dicht was en of de stad door de omgeving als centrum van de streek werd beschouwd is alleen maar uit circumstantial evidence te halen, maar dat het een eigen vrijheid, een rechtsgebied, kende en dat men er sinds 1220 zelf wetten maakte is zeker.

Ook bij Geertruidenberg kan niet berekend worden hoeveel mensen er in 1213 woonden en hoe dicht de bebouwing was, maar dat het een marktplaats voor de (wijde) omgeving was is duidelijk. Dat er internationale handel plaats vond is onwaarschijnlijk. Het zal ook nog lang de aanblik van een landelijk dorp hebben gehouden. Men had schepenen en die vonnisten bij overtredingen en de burgers moesten de graaf bij zijn beden en krijgstochten ter wille zijn, dus er waren zeker stedelijke kenmerken, maar die kunnen pas na 1206 zijn ontstaan.

Dordrecht is dus de oudste stad van Holland en Geertruidenberg niet. Het is zelfs waarschijnlijk dat andere Hollandse steden nog voor Geertruidenberg  stedelijke rechten hebben gekregen en dat het dus zelfs niet de tweede stad van Holland was. Maar dat is een ander verhaal…

De oudste stad van Holland (6)

stadsrecht 1220

Dr. Joost Cox heeft in zijn proefschrift uit 2011 alle nog bestaande stadsrechten van Holland en Zeeland tussen 1213 en 1484 – en dat zijn er 60 – behandeld. Hij heeft ze netjes op alfabet van de stadsnaam gezet en de originele Latijnse of Middelnederlandse tekst met nieuwe vertalingen in modern Nederlands gepubliceerd. Dat alles voorafgegaan door een gedegen inleiding en vraagstelling, gevolgd door een stevige analyse en conclusie. Voor de geïnteresseerde is het hier te vinden.

omslag hebbende
Omslag van het proefschrift ‘Hebbende privilege van stede’.

U zult inmiddels wel begrepen hebben dat ik, wat Dordrecht betreft, niet heel gelukkig ben met enkele van die conclusies en soms ook niet met de analyses van deze stadsrechten. Maar ook de verschillen tussen die korte stadsrechtjes van Dordrecht en Geertruidenberg (en andere) en de lange van de meeste andere steden komen nauwelijks aan bod. Het gaat een beetje te ver om dat in dit blog wel te doen, maar ik wil tenminste een indruk geven van wat er nu eigenlijk in het stadsrecht van 1220 staat en hoe dat te vergelijken is met al die andere stadsrechten.

Ik heb al eerder geschreven dat de tekst (zie boven) is onder te verdelen in 15 artikelen. Zes daarvan hebben betrekking op strafrecht. Het zijn boetes (en dat zijn hoge bedragen) voor mensen die iemand een kaakslag geven (5), neerslaan (4), tot bloedens toe verwonden (3) of zwaar verwonden (2) en voor iemand die aan andermans huis aanvalt (6). Tegelijk wordt voor sommige daarvan de compensaties voor de slachtoffers geregeld. Verder bepaalt de graaf dat een derde van de opbrengst van alle boetens aan de burgers (de stad dus) ten goede zal komen en tweederde aan hem moet worden afgestaan (7); dat is dus een grafelijk recht.

Dan zijn er drie artikelen die over de rechten van vreemdelingen gaan: afspraken over het betalen van aan burgers door vreemdelingen toevertrouwde goederen (en andersom) die op tijd betaald moeten worden, want anders wordt de wanbetaler gegijzeld (9), vreemdelingen die in Dordrecht recht zoekt worden volgens hun eigen recht behandeld, zoals al langer gebruikelijk was (!) (13) en dat vreemdelingen onder elkaar geen duels mogen aangaan (maar gewone burgers ook niet!) en zo vetes veroorzaken. Dat wil zeggen: behalve als het om schepenen, raden (meestal ex-schepenen) of eigenerfden (de oorspronkelijke grondbezitters in Dordrecht) gaat (11). Staaltje van klassenjustitie dus. Maar intussen gaat het hier om vreemdelingen van verder weg dan de buren op het platteland van bijvoorbeeld Zeeland, zoals die in het stadsrecht van Middelburg voorkomen. Het zijn typisch bepalingen die wijzen op een (drukke) handelsstad.

fecamp horigen
Boeren op het land ca 1180 (Fécamp Psalter (Normandië), KB Den Haag 76, f. 13).
.

Verder is er het bijzondere artikel (10) dat bepaalt dat een horige of onvrij persoon die een jaar en een dag in de stad woont en in die tijd niet door zijn heer wordt opgeëist daarna een vrij man is. Het is het vroegst bewaard gebleven bewijs dat zulke vrijmakingen in Nederland ook voorkwamen.

De graaf stelt ook eisen aan de burgers: als hij en zijn vrouw Dordrecht bezoeken, moeten ze veertien dagen op krediet door de stad onderhouden worden, maar de kredietgevers zullen op den duur wel door de graaf terugbetaald worden (14). Hij sluit af met de bepaling dat deze voorrechten gegeven zijn op voorwaarde dat de stad hem elk jaar 60 pond Hollands zal betalen (15). Ook dit zijn dus grafelijke en geen stedelijke rechten, in het kader: voor wat, hoort wat.

In het eerste artikel al geeft de graaf dat hij het keurrecht aan de stad heeft verleend en dat iedereen, hijzelf incluis, zich moet houden aan wat schout, schepenen en raadslieden van Dordrecht als recht bepaald hebben (1). Tenzij die natuurlijk tegen de grafelijke rechten ingaan, maar daar zag de schout als het goed was op toe. Realiseert u zich wat daar staat? De schepenraad, onder toezicht van de grafelijke vertegenwoordiger, de schout, en de daaraan toegevoegde raadslieden (meestal oud-schepenen)  krijgen het recht om zelf regels (op den duur keuren genoemd) op te stellen en hoeven niet langer te wachten tot de graaf die vaststelt.

Bovendien maakt de graaf duidelijk dat hij geen afwijking van die regels duldt, ook niet van zijn vertegenwoordiger. Hij stelt namelijk dat de schout geen beslag op goederen mag leggen als hij daar geen toestemming van de schepenen voor heeft (12). Dat kan je natuurlijk niet hebben in een handelsstad; daar krijg je een slechte naam door en bij internationale handel is reputatie alles. En als het toch gebeurt belooft de graaf dat hij een schout die door burgers en vreemdelingen ‘nutteloos’ (inutilis) wordt gevonden zal vervangen door “een goede en nuttige” persoon (8). Zoiets kom je niet veel tegen in deze periode van de middeleeuwen: een hoge edelman, een graaf, die toegeeft dat hij niet altijd de juiste keuze maakt bij het aanwijzen van schouten.

Dit alles duidt erop dat de schepenen en raden in eigen huis een behoorlijke macht hebben. Ze mogen dan wel niet het jaarlijkse bedrag dat ze aan de graaf moeten betalen halveren, of hem een derde in plaats van twee derde van de boeten sturen, of hem maar een week onderhouden in plaats van veertien dagen, maar verder zijn zij verantwoordelijk voor de juridische gang van zaken in de stad.

In artikel 13 staat trouwens dat de schepenen in 1220 hetzelfde recht hanteren als hun voorgangers gewend waren te doen. Ook dat duidt erop dat de stad al een tijd zijn eigen rechtspraak doet. En dat is logisch, want als je geen schepenen hebt kun je niet rechtspreken en als er geen rechten zijn die je moet handhaven heb je geen schepenen nodig. Een stad is een rechtsgebied. In 1200 wordt dat inderdaad door de graaf van destijds genoemd en dan zijn die schepenen er al.

De enige conclusie die hieruit te trekken valt is dat in 1200 Dordrecht al enige tijd een echte juridisch functionerende stad is en voor die tijd al zekere rechten met betrekking tot de handel en de rechten van vreemdelingen en de strafmaatregelen voor hen die de openbare orde verstoorden ontvangen moet hebben. Anders zouden er in die tijd geen broederschap van burgers geweest kunnen zijn, want voor zoiets heb je ook grafelijke toestemming nodig. En ook geen hanze van kooplui. Helaas zijn die eerdere rechten niet bewaard gebleven, of misschien zelfs niet in een oorkonde vastgelegd. Het privilege van februari 1200 is een toevoeging op die rechten, want zoiets regelen als wie laken mocht verkopen bleek toen pas in de praktijk nodig; dat was daarvoor niet bedacht of nodig geweest. Waaruit je weer zou kunnen opmaken dat tot voor kort de Vlamingen zelf hun lakens sneden en verkochten, maar dat er inmiddels ook Dordtse kooplieden waren die dat konden en wilden.

De overdracht van de heerschappij over de stad aan zijn vrouw kan Willem I ertoe gebracht hebben (op verzoek van de burgers?) nog wat zaken te bevestigen en een belangrijke zaak  toe te voegen: het keurrecht. Het vermelden van het grafelijk aandeel in de boeten, de prijs voor het verlenen van rechten en het onderhoud van de graaf en zijn gevolg als ze in Dordrecht zijn, zouden bijvoorbeeld verhogingen van eerdere bedragen en percentages kunnen zijn. Die invrijheidsstelling van horigen na een jaar en een dag lijkt iets dat misschien van elders komt en dat de graaf op zijn vele reizen was tegengekomen, maar dat is niet te bewijzen. Het blijft echter een korte stadskeur, als je het vergelijkt met de stadsrechten die 25 jaar later begonnen te verschijnen.

(Wordt vervolgd)

De oudste stad van Holland (3)

stadsrecht 1220

Dordrecht bezit dus een oorkonde uit 1220 waarin, volgens historieschrijvers en historici, de oudste stadsrechten van de stad vermeld staan. Er zijn er zelfs twee uit de dertiende eeuw, want in 1252 werd er nog één gegeven. Ik zal daar in latere blogs uitgebreid op ingaan. Het is zelfs zo dat de versie uit 1220 onderwerp van nieuw onderzoek gaat worden, maar ook daar zal ik later over berichten.

brandeler
Mr. Pieter van den Brandeler (1816-1908), stadssecretaris en eerste stadsarchivaris. Naar een portret door H. Windhausen (Dordracum Illustratum 551-50651)

Het had trouwens niks gescheeld of die oorkonde was verdwenen. Het is aan de oplettendheid van Mr. P. van den Brandeler, gemeentesecretaris van Dordrecht (1847-1870), te danken dat we het document nog hebben. Bij het bekijken van de inhoud van de IJzeren Kast, de veertiende-eeuwse en nog steeds bestaande archiefkist van de stad, in 1867 vielen hem in een laatje enkele verschroeide snippers beschreven perkament op. Met wat puzzelen kon hij daar een gedeeltelijke reconstructie van een oorkonde van maken. Bij vergelijking met de versie uit 1252 bleek hij bijna woordelijk hetzelfde te zijn.  De snippers zijn op een stuk karton geplakt en je kunt nu een indruk krijgen van hoe het er in oorsprong heeft uitgezien. Het ligt overigens in een vitrine in het nieuwe historisch museum in het Hof, zodat elke toerist het kan komen bekijken. En u ziet hem hier bovenaan de pagina afgebeeld staan.

ijzeren kast
De IJzeren Kast.

Ik wil echter aandacht vragen voor een nog ouder stuk, waaruit ook veel te leren is over het al of niet stad zijn van Dordrecht. Hiermee gaan we dus echt in het diepe. Het dateert van februari 1200, uitgegeven door graaf Dirk VII en zijn vrouw Aleid en het is daarnaast het oudste document in het Dordtse stadsarchief. Ik weet dat het fysieke en digitale gebouw tegenwoordig regionaal archief wordt genoemd, maar deze oorkonde zat en zit dus al ruim 816 jaar in het zogenaamde oud archief van de stad.  Het werd ook, net als het stadsrecht, bewaard in de IJzeren Kast, maar heeft duidelijk minder te lijden gehad van de branden in het verleden, al is het niet onbeschadigd. Het wassen zegel van de graaf is bijvoorbeeld door de hitte van zijn groen-zijden staart gesmolten. Het zegel en de zegelstaart van de gravin zijn helemaal verdwenen. Het sneetje in de plica of pliek (latijn voor vouw: het omgevouwen onderste randje van de oorkonde wordt zo genoemd) zit er nog wel, dus ze heeft inderdaad ook mee bezegeld.

zegel dirk vii
Het zegel van graaf Dirk VII (CSN 503-504).

Het is eigenlijk een onooglijk stukje perkament. Het is niet meer dan 14 bij 22 cm groot, een half A4-tje. Er staan ook maar 9,5 regel tekst op in een laat twaalfde-eeuws kanselarijschrift. De tekst is ook voorzien van heel veel afkortingen om zoveel mogelijk inhoud in de kleine ruimte te krijgen. We weten inmiddels al een tijdje dat graaf Dirk VII de eerste was die er een aparte kanselarij, oftewel schrijfkantoor, op na hield, dus daar kwam het vandaan. Daar moet je je niet te veel van voorstellen. Er zat waarschijnlijk maar één schrijver, of klerk, die best niet veel te doen gehad zal hebben. Onderaan de oorkonde van februari 1200 staat wie hem heeft geschreven: per Willelmum notarium. Oftewel: door Willem de notaris. Dat is dus niet de notaris die wij kennen van het passeren van onze koop- of hypotheekactes, maar het is latijn voor noteerder, opschrijver, zelfs snelschrijver.

charter 1200
Het privilege van februari 1200 (GAD-0001-0123)

In de diverse stadsgeschiedenissen, tot aan de laatste uit 1996 toe, staat dat dit een gildeprivilege is en dat het over een lakenkopers of wantsnijdersgilde gaat. Dat is dus niet waar. Ik gooi het er maar even uit… Maar waar gaat het dan wel over? Zoals u aan de foto kunt zien is het latijn. Ik heb nooit gymnasium gehad en dus ook nooit echt latijn geleerd, maar ik kan dergelijke officiële stukken, als ze niet al te detaillistisch zijn, tegenwoordig aardig lezen. Gewoon omdat ik er al zoveel heb gezien, zowel in het origineel als in vertaling. Maar dit is geen gewoon latijn. Dat bleek ook al toen ik, na jaren verschillende interpretaties van de centrale tekst te hebben gelezen, nu eindelijk wel eens wilde weten wat er nou precies stond. Ik heb het dus aan een stel geroutineerde mediëvisten gegeven, evenals aan een viertal classici. De laatste konden de aanhef, de getuigenlijst en de datering wel vertalen, maar gaven het op wat betreft de centrale boodschap. De vier mediëvisten waren het, op details na, met elkaar eens. Middeleeuws latijn is dus niet hetzelfde als klassiek latijn, dat mag duidelijk zijn. Er staat letterlijk, met alle afkortingen volledig uitgeschreven:

Ik, Dirk, door de genade van God graaf van Holland, en Aleid, gravin van Holland, mijn vrouw, willen aan iedereen, zowel nu aanwezig als toekomstig, bekend maken dat wij hebben besloten dat onze burgers van Dordrecht dit voorrecht genieten in hun rechtsgebied in de genoemde stad, namelijk dat het niemand in Dordrecht is toegestaan lakens te snijden voor de verkoop, behalve diegenen die vanwege de uitoefening van hun ambacht lakensnijders genoemd worden en tenzij zij behoren tot de broederschap en het handelsgilde van de burgers van Dordrecht.

En opdat dit blad met onze beschikking vast en bestendig blijft, hebben wij het bekrachtigd met de aanhechting van ons zegel en de ondertekening door getuigen. Dit zijn in waarheid de getuigen: Boudewijn van Altena, Hugo van Voorne, Gerard van Horst, Gijsbrecht van der Lek, Siger Buth, Gillis van Wendelnesse, en de schepenen van Dordrecht. Gegeven in Dordrecht door Willem de schrijver in het jaar 1200 na de geboorte van de Heer in de maand februari.

U moet van mij aannemen dat historici hebben bepaald dat als het over oppidani en scabini gaat, want dat staat er in het origineel, men het over burgers en schepenen heeft. En dat we dan te maken hebben met een stad met zijn eigen schepenraad. Maar er staat nog meer in dat te denken geeft. Er blijkt ook een broederschap (fraternitas) en een handelsgilde (ansa) van de burgers (oppidanorum) van Dordrecht te bestaan. Dat zijn evenzoveel aanwijzingen dat hier al veel centraal geregeld was. De echte Dordtse burgers, zij die hier bezit hadden, waren georganiseerd als een broederschap, een groep door een eed verbonden (coniuratio), verantwoordelijke mannen, waaruit o.a. juist die schepenen gekozen of aangewezen konden worden. Dat werd in het latijn een communitas of commune genoemd, een gemeenschap. Dat was al in de eeuwen ervoor een normale zaak in meer zuidelijke streken. Het was nodig dat men zich zo bij elkaar aansloot om een juridisch en organisatorisch effectieve maatschappij te vormen. Het was de vroegmiddeleeuwse manier om je eigen rechtsgebied af te bakenen en dat begrip wordt, zoals u kunt lezen, eveneens in het privilege genoemd: in eorum iure. Een stad was niets anders dan een uit zijn landelijke omgeving, waar landrecht bestond, losgemaakt rechtsgebied dat zichzelf, met toestemming van de landsheer, mocht besturen.

We kennen allemaal het woord hanze, al was het alleen al van de Duitse Hanze, waar ook allerlei Nederlandse en Vlaamse steden bij waren aangesloten (maar wij waren allen Duitsers…). Maar hanze betekent eigenlijk gewoon ‘groep’. In deze periode van de middeleeuwen, eigenlijk vanaf de elfde eeuw, maar vooral in de twaalfde eeuw, toen de internationale handel sterk opkwam, organiseerden kooplieden zich. Per plaats van herkomst vormden ze een groep, de ansa of hanze. Je moest toelatingsgeld betalen om erbij te horen, maar de bedoeling was dat je elkaar beschermde tijdens het handeldrijven en desnoods als groep op vreemde markten kon opereren. Ook konden zo ‘geleidegelden’ voor het door onveilig of gevaarlijk gebied reizen gezamenlijk opgebracht worden. Wat zo’n hanze tegelijk tot een gilde maakte, al is dat een wat later begrip. Er was veiligheid in zo’n groep. Omdat de, meestal gegoede, kooplieden ook tot de eedgenoten of broederschap van hun stad behoorden, konden zij ook, als stadsvertegenwoordigers elkaar in het buitenland (en dat begon al over de grens van Holland) beschermen. Dat was dus ook het geval met de vreemde kooplieden die in bijvoorbeeld Dordrecht handel kwamen drijven. Het is niet voor niets dat in veel stadsrechten genoteerd is dat vreemde kooplui volgens hun eigen recht behandeld zouden worden. Dat hun recht wat inhoud betreft dikwijls overeen kwam met het recht plekke maakte niets uit. In een groep kon je zoiets afdwingen of met elkaar uitwisselen, in je eentje ging dat niet.

Dat Dordrecht in 1200 dus al een hanze had van burgers, betekent dat er al zo’n grote groep kooplui in de stad gevestigd was, dat het oprichten van een hanze de moeite waard was. En ook betekent het dat ze internationaal handelden.

(Wordt vervolgd)

De oudste stad van Holland (2)

Stadsgeschiedenis is populair onder studenten en historici. Nationaal en internationaal zijn er universiteiten en geleerden die zich ermee bezig houden. Ze doen groepsgewijs onderzoek, organiseren congressen en symposia, publiceren boeken en artikelen in speciale stadsgeschiedenis-verzamelwerken.  En sinds 2006 is er een Nederlandstalig tijdschrift opgezet door de universiteit van Antwerpen.

stadsgeschiedenis
Omslag van het tijdschrift voor stadsgeschiedenis.

Ze organiseren zich, per land, in clubjes nederzettingsgeschiedenis-specialisten. Ze werken samen met historisch geografen, archeologen, sociaal en economisch historici, taalkundigen en etymologen en komen zo tot interessante conclusies. Ook in Nederland, over Nederlandse steden. Als je dat, zoals ik, een beetje volgt, zie je dat er naar verhouding echter weinig historici zijn die zich met het ontstaan van die steden bezighouden. In dit en de volgende blogs gaat het louter over ons land en natuurlijk met name over Holland en zijn vroegste stadsgeschiedenis.

Wat eigenlijk door de jaren heen steeds duidelijker is geworden is dat het begrip stad nogal lastig helder is te krijgen. Sinds er bij ons in Nederland stadsgeschiedenissen worden uitgegeven – en dat is al sinds de zeventiende eeuw – is de kennis over het ontstaan van steden flink uitgebreid, maar er daarom niet eenvoudiger op geworden. Wanneer is een dorp een stad en hoe komt dat? Dat is eigenlijke de belangrijkste vraag, maar die is niet gemakkelijk te beantwoorden. Ook de zeventiende-eeuwers worstelden daar mee. Ook toen was het al lang geleden dat hun stad ontstond en die verrekte middeleeuwers hadden nergens op schrift gesteld wat er gebeurde toen hun stad die overstap van plattelands- naar stadssamenleving maakte.  Er bleken zelfs al laat-middeleeuwse schrijvers te zijn die legenden of sagen over dat ontstaan hadden opgeschreven. Het is algemeen bekend – en u bent het in mijn blogs ook al tegengekomen – dat men elkaar in kronieken vrolijk naschreef, al of niet op rijm. Omdat die zeventiende-eeuwse historieschrijvers sommige van die kronieken ook kenden, namen ze dan maar die legendarische oorsprongen over, soms aangevuld met eigen vondsten.

balen titelblad
Titelblad van de beschrijving van Dordrecht door Mathijs Balen, 1677.

Zoöok bij Dordrecht. En Van Oudenhoven, Van Beverwijck, Oem en Balen, de Dordtse historieschrijvers, waren niet de enigen. Zelfs in de in 1996 uitgekomen nieuwe Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 worden in de eerste paragraaf van het eerste hoofdstuk, met de titel Legenden, de oeroude sprookjes nog eens opgehaald.  Natuurlijk ontkrachtte de schrijver van dit hoofdstuk, Jan van Herwaarden,  aan het eind ervan die ‘legenden’. Hij deed dat met het zinnetje:

Hoe interessant zulke verhalen ook zijn, zij behoren tot het rijk der fabelen, hersenspinsels van voorgaande geslachten die hun geliefde stad graag als belangrijk centrum in oeroude tijden geworteld zagen. Het ‘ware’ verhaal is  prozaïscher.

GvD1
Omslag van de laatst verschenen geschiedenis van Dordrecht, deel 1 tot 1572 (1996)

In deze wat gedragen stijl probeerde de historicus zijn stoepje dus schoon te vegen. Maar het stond er intussen wel! Romeins ridder Antonius, de Wilten, koning Pharamund en de plundering van de Noormannen werden nog maar eens onder het stof vandaan gehaald.  Ik ga daar niet verder op in, want in mijn blog vertel ik geen sprookjes. En ik vind het ook niet interessant. Waarom zou je die onzin blijven herhalen, als er echte geschiedenis verkrijgbaar is?

Een ander houvast van de zeventiende-eeuwers (en ons) waren de stadsrechten. Elke stad bezat wel zo’n document. En als het niet meer in het echt aanwezig was, dan waren er dikwijls in de middeleeuwen al één of meer kopieën van gemaakt. Daar had je tenminste wat aan. Er stond een datum, of tenminste een jaartal, onder en dat gaf de nodige houvast. De oorkonde of het afschrift bevatte dan een reeks(je) van punten waaruit bleek wat je als stadsburger mocht en niet mocht, wat je moest betalen als je het toch deed en wat je als stad aan de graaf verschuldigd was. Want de graaf (of een familielid) was, zeker in de dertiende eeuw (wanneer in Holland de uitgave van stadsrechten lijken te beginnen), degene die het stadsrecht aan de stad gaf. In de documenten staat nergens en nooit dat dit de stedelijke rechten (of plichten) zijn. De oude historieschrijvers herkenden er echter juridische  elementen in en daarom werden die bewaard gebleven geschriften de ‘stadsrechten’ of het ‘stadsrecht’ genoemd. En ze concludeerden dan meteen maar dat de datum van dit stadsrecht ook tegelijk de geboortedatum van de stad was.  Vandaar dat ze in Geertruidenberg nog steeds denken dat ze ouder zijn dan Dordrecht.

U weet inmiddels, als u mijn Apud Thuredrech blog hebt gevolgd tenminste, dat oorkonden, bronnen, niet altijd zijn wat ze lijken te zijn. U weet ook dat je erop verdacht moet zijn dat hoe verder je teruggaat, hoe meer er aan bronmateriaal verdwenen kan zijn. En zelfs dat er bijvoorbeeld in de elfde en twaalfde eeuw veel minder geschreven werd dan later. Wie zegt daarom dat die bewaard gebleven stadsrechtoorkonden echt de oudste zijn? Er zijn zelfs stadsrechten die verwijzen naar een eerder exemplaar, dat dus duidelijk niet bewaard is gebleven (Middelburg, Zierikzee, Leiden). Ook kun je je voorstellen dat in de twaalfde eeuw bepaalde rechten of plichten mondeling waren gegeven, onder het toeziend oog van getuigen en/of eedhelpers (zoals in die tijd gebruikelijk was en waar ook bewijs voor is), en gewoon nooit opgeschreven waren.

prof van maanen
Professor Rudi van Maanen.

Een stadsrecht bezitten hoeft dus nog niets te zeggen over of je al of niet een stad bent op het moment dat het uitgevaardigd werd. Sterker nog: dat idee is allang door historici losgelaten.  Professor  Van Maanen heeft in zijn oratie (toespraak) bij zijn aantreden als bijzonder hoogleraar stadsgeschiedenis aan de universiteit van Leiden in 2004 nog eens netjes samengevat:

Een juridische definitie [van de stad], waarbij stadsrechtverlening het doorslaggevende criterium was, wordt door niemand meer aangehangen.

Oftewel, in gewonemensentaal:

       Het krijgen van een stadsrecht maakt je niet tot stad.

De vraag blijft dan wat een nederzetting wel tot stad maakt. De geleerden zijn het onderling eens geworden over een lijstje van zes punten en waaraan je een stad kunt herkennen in bijvoorbeeld de voor Holland belangrijke dertiende eeuw:

  • Uiterlijk: bijvoorbeeld stadswallen en/of muren met poorten en grachten.
  • Bevolking: groter dan een dorp, vanaf ca 1000 personen.
  • Economie: men handelt en maakt spullen, in plaats van de landbouw te beoefenen.
  • Bestuurlijk: de nederzetting fungeert als een markt- of rechtscentrum voor de omgeving en bezit een zegel.
  • Fysiek: er is een relatief dichte bebouwing.
  • Juridisch: men kan zelf zijn wetten maken en die aan een stadsrecht toevoegen.

    dordrecht 1537
    Gezicht op Dordrecht uit de kaart van Schilder, 1537. Muren en poorten en de enorme gracht van na de Elisabethsvloed zijn aanwezig.

In de vroege, geschreven, bronnen moet je dergelijke eigenschappen kunnen herkennen, want veel andere mogelijkheden zijn er niet. Je kunt  weliswaar via archeologische opgravingen grachten, muren en wallen terugvinden en de eventueel dichte bebouwing reconstrueren, maar die hoeven allemaal niet uit de dertiende eeuw te dateren. Hoeveel mensen er woonden en wat men verhandelde en in de nijverheid fabriceerde is moeilijker te achterhalen. De oudste stadszegels zijn ook meestal niet bewaard gebleven. En of een stad een centrumfunctie had kom je ook uiterst zelden te weten. Blijft over die stadsrechten, en eventuele andere privileges (voorrechten),  en de bewoording ervan.

(Wordt vervolgd)

De oudste stad van Holland (1)

Eind 2011 hadden we in Dordrecht een relletje. Op 12 november van dat jaar verwelkomde burgemeester Arno Brok bij de nationale – dus op tv uitgezonden – intocht van Sinterklaas de Goedheiligman met de woorden: “Welkom in de oudste stad van Holland!”. Het is hier nog te zien en te beluisteren.

brok sinterklaas
Intocht Sinterklaas 2011 (foto Dordrecht.net)

Dat schoot loco-burgemeester Ruud van den Belt van Geertruidenberg in het verkeerde keelgat. Er kwam een formeel protest op die bewering en de gemeente daagde Dordrecht voor de Rijdende Rechter om dat al lang slepende conflict nu maar eens voor altijd opgehelderd te krijgen. Geertruidenberg beweerde namelijk dat zij in 1213 al stadsrecht hadden gekregen van graaf Willem I en Dordrecht pas in 1220. Van dezelfde graaf. Het tegenwoordig Brabantse Geertruidenberg was toen nog Hollands, dus ze vonden dat zij daarom het recht hadden op het predikaat oudste stad van Holland. Natuurlijk zou het, indien juist, vreemd aandoen als een Brabants plaatsje dat zou gaan beweren, maar het leek de gemeente wel menens te zijn.

Vanuit Dordrecht werd er een beetje lacherig over gedaan en de pers, altijd in voor een relletje, probeerde er een sappig item van te maken. Ik ben toen nog voor de Grote Kerk geïnterviewd door TV Rijnmond en heb daar kort en duidelijk gezegd dat Dordrecht al voor 1220 een stad was en dat Geertruidenberg het nooit echt geworden was.

Interview Henk 2012 voor de Grote Kerk (TV Rijnmond, Rotterdam)
Interview Henk 2012 voor de Grote Kerk (TV Rijnmond, het waaide nogal…) 

Gek genoeg trokken beide steden zich terug van de zaak voor Mr. Frank Visser. Over en weer gaven ze elkaar van die move de schuld, maar de gloednieuwe burgemeester, Van Hees, van Geertruidenberg verwoordde in 2012 waarschijnlijk de wederzijdse gevoelens hierover het best toen zij schreef:

De uiteindelijke uitslag zou voor de ‘verliezende stad’ kunnen betekenen dat men zich niet meer Hollands Oudste Stad zou mogen noemen.

Het zou gezichtsverlies voor één van de twee opleveren, dus, en dat kan in onze poldermaatschappij natuurlijk niet. De nieuwe burgemeester gaf ook toe dat het eigenlijk meer een ludieke actie was geweest en dat hij in ieder geval veel publiciteit opgeleverd had. Dat was natuurlijk meegenomen in de aanloop naar 2013 toen Geertruidenberg  800 jaar stadsrecht vierde.

geertruidenberg 800
Beeld van feestelijkheden tijdens de viering van Geertruidenberg 800 jaar stad in 2013 (fotograaf onbekend)

De journalist Gert van Engelen braadde in het tijdschrift Oud Dordrecht (jrg 32-1 (2014) 68-73) nog eens kanen van de hele kwestie door zijn verbazing uit te spreken over deze gang van zaken en diverse mensen erover aan de tand te voelen.  Hij vroeg zich af waarom “de beide steden er niet voor gekozen hadden om de kale feiten voor zich te laten spreken”. Dat was toch de hoofdtaak van de geschiedschrijving? Hij had helemaal gelijk, alleen toen hij aan Jan Alleblas, mijn zeer gewaardeerde ex-collega op het stadsarchief, opheldering vroeg antwoordde die dat het allemaal niet zo helder lag. Men had er al jaren, eeuwen misschien, op gestudeerd en de uitkomsten waren niet eensluidend.  En daar kon hij het mee doen: er was gewoon te weinig zekerheid over die bewering.

Dat kon ik weer niet over mijn kant laten gaan en ik reageerde op dit artikel door Gert te zeggen dat hij de verkeerde personen had gesproken. Hij had naar een mediëvist moeten stappen. Gert zou geen journalist zijn geweest als hij daar niet op in was gegaan.

oud dordrecht
Omslag van het tijdschrift Oude Dordrecht van de gelijknamige vereniging, waarin het interview van zomer 2014 werd gepubliceerd.

Hij interviewde me ergens in de zomer van 2014 en in nr 3 van Oud Dordrecht van dat jaar werd het afgedrukt. Ik kon hem vertellen dat die hele kwestie al tientallen jaren geleden, maar zeker in 2011, opgelost had kunnen zijn als mensen binnen de gemeente de juiste historische literatuur hadden gelezen. Het enige probleem is dat als je als leek die boeken of artikelen leest, je nog niet echt kunt navertellen wat er staat en wat de conclusies in die geleerde schrijfsels nou precies inhielden. Daar moet je helaas wel historicus voor zijn, of je moet in ieder geval gewend zijn aan het jargon en de nodige voorkennis hebben. Dat is een probleem dat ik hier al eerder heb aangesneden. Er is veel (Nederlandse middeleeuwse) geschiedenis bestudeerd en er zijn vele meters boeken en tijdschriften over geschreven, maar de leek, de gewone scholier of burger krijgt de daaruit gedestilleerde kennis niet onder ogen. Of begrijpt ze niet. Er is dus nooit iemand geweest die eens duidelijk, in gewoon Nederlands, heeft uitgelegd in een gemakkelijk toegankelijk medium waarom Dordrecht nu eigenlijk de oudste stad van Holland is. Ik ga dat in de komende blogs doen.

willemijn van hees
De nieuwe burgemeester van Geertruidenberg in 2012, Drs. Willemijn van Hees (Omroep Brabant).

Intussen hadden het interview en het artikel natuurlijk ook weer gevolgen. Columns in de krant, discussie op internetfora, artikel in het AD en TV Rijnmond weer op de stoep. Interviewer Thijs Blom: of ik de argumenten ook nog eens op tv wilde herhalen. Nou, ik ben de beroerdste niet dus dat heb ik gedaan.  Tijdens dat interview belde Thijs met de burgemeester van Geertruidenberg, Willemijn van Hees (VVD en veel knapper dan ik…). De telefoon stond op speaker dus ik kon meeluisteren. Ze wilde dan wel toegeven dat het hele gedoe een stunt was geweest, maar ze had geen zin dat in het openbaar toe te geven. Ik vond dat bijzonder flauw en nogal laf. Het sterkte me echter wel in mijn voornemen om nu eens luid en duidelijk uit te leggen hoe dat nou zat met die stadsrechten. Vandaar…

(Wordt vervolgd)

Hoe oud is Dordrecht nou eigenlijk?

Ik heb hier geschreven over Dordrecht Marketing, dat niets ziet in 800 stadsrecht maar in 2020 een lekkerder bekkend festival wil, dat ze 1000 jaar Dordrecht gaan noemen. Ik heb ook aangeduid dat er hier in 1020 niks noemenswaardigs gebeurde. Dat is te zeggen: niet iets dat in de weinige bronnen uit die periode is opgetekend. In de Annalen van Egmond staat op de bewuste pagina 149v alleen maar: Annus M XVIIII. Annus M XX. (jaar 1019, jaar 1020), met niks erachter. In het jaar 1021 stierf aartsbisschop Heribert van Keulen en in 1022 gebeurde er weer niets. Pas in 1023 is er weer iets het vermelden waard: een zonsverduistering en de wijding van de nieuwe St Maartenskerk, de dom dus, in Utrecht. Etcetera…

utrecht 1040
Gezicht op Utrecht ca 1040. Reconstructie in 3D van de mannen van Bouwdomtoren. Links de toen nog nieuwe St Maartenskerk oftwel de Dom (https://www.facebook.com/Bouwdomtoren/photos)

Maar is Dordrecht dan wel 1000 jaar oud? Jawel. En nog wel ouder ook. Het schijnt dat onze stadsarcheologen recent aanwijzingen hebben gevonden dat we nog verder terug kunnen. Ze zullen daar binnenkort wel mee naar buiten komen. Nou is die vroege bewoning in dit gebied niet ongewoon. Al lang is bekend dat in de Alblasserwaard, de Zwijndrechtse Waard en de Sliedrechtse Biesbosch ten zuiden van de Merwede al in de Romeinse tijd werd gewoond. Na het midden van de derde eeuw moet deze streek echter verlaten zijn, waarschijnlijk vanwege te veel wateroverlast. Ook de toenemende onveiligheid door de invallen van Germaanse stammen in het Romeinse Rijk kan een oorzaak geweest zijn voor het wegtrekken van de oorspronkelijke bevolking. Tot aan de zevende eeuw is daar nauwelijks verandering ingekomen. Alleen op de geestgronden achter de duinen en in het rivierengebied van de Betuwe lijken nederzettingen te hebben overleefd. Inmiddels zijn er de laatste tijd meer bewoningssporen gevonden in onze streken, die zich vanuit het oosten naar het westen verspreiden. Gorinchem en Woudrichem en meer plaatsen in die omgeving behoren tot de vroegste nederzettingsnamen in de streek grenzend aan ons gebied. Archeologische opgravingen hebben voor de Karolingische periode (ca 750- ca 900) niet alleen bewoning aangetroffen in het geestgebied, of er net buiten (Koudekerk, Rijnsburg) maar ook ten zuiden van de Maasmond (Geervliet, Poortugaal, Spijkenisse) en ten noorden ervan langs de Gantel (Wateringen, Delft). Verder zijn Karolingische vondsten gedaan langs de Alblas in de Alblasserwaard en langs de Dubbel en de Waal (Heerjansdam) in de Zwijndrechtse Waard. Ook langs de Dubbel in de Dordtse Waard (Wolbrandskerke) moet in de negende eeuw al zijn gewoond.

archeologie 850 1000
Kaart met de vindplaatsen van Karolingische stukken in zuidelijk Zuid/Holland (850-1000)

Wat betreft de periode van de vroegste ontginningen: ten noorden van Heerjansdam is een kerkhof uit de (vroege?) elfde eeuw opgegraven, dat hoorde bij het uit overlevering bekende Serheienkerk of Heinkerk. Men neemt aan dat dit de hoofdkerk van de Zwijndrechtse Waard is geweest. Dat deze waard al in 1028 zo genoemd wordt, houdt in dat het voor die tijd al nodig was om het ontgonnen gebied te omdijken, want anders kun je het geen waard noemen. Er is ook een bron die wijst op een eerdere schenking van dit gebied, dat van de bisschop van Utrecht was,  dan die uit 1028. Beide waren gericht aan het in 1010 gestichtte klooster Hohorst bij Leusden (UT). Het gebied is dus al zeer vroeg ontgonnen, snel na 1005 toen Dirk III zich in Vlaardingen vestigde, nadat hier op de oeverwallen van de beide riviertjes in de waard, de Waal en de Dubbel, al eeuwen was gewoond.

De Dubbel en zijn beide oostelijke zijriviertjes, de pas van veel later bekende Vaart en de Thuredrecht (die misschien één riviertje waren), vormde de zuidgrens van de Zwijndrechtse Waard.  In het uiterste zuidoosten van de waard kan dan waarschijnlijk ook al gewoond zijn op de daar aanwezige oeverwallen. Het was de perfecte plaats om een soort wachtpost te plaatsen die de boel over de Thuredrecht in de gaten hield.  Ik heb al meer betoogd dat de graaf daar best een versterking kan hebben gehad. Het is een feit dat hij in de dertiende eeuw aan die kant van het water, de Thuredrecht dus, een eigen stuk van de nederzetting bezat, waar op den duur een grote stenen zaal voor hem gebouwd werd. Die staat nu nog bekend als het huis Henegouwen.

huis henegouwen
Het huis Henegouwen zoals het er ca. 1905 uitzag (foto Regionaal archief Dordrecht).

Omdat er een stad op staat en omdat in de beide straten langs de Thuredrecht niet gegraven mag worden, zullen we waarschijnlijk nooit weten of er hier in de negende eeuw al mensen woonden. Het is in ieder geval, gezien de bewoning in de naaste omgeving, niet onmogelijk. Dus hoe bedoelt u: 1000 jaar Dordrecht? In ieder geval weten we dat het vroeger dan 1020 moet zijn en misschien was de nederzetting langs het  riviertje nog veel ouder.

Voor de volledigheid moet ik hierna nog melden dat uit de bronnen niet blijkt dat er hier ooit een rivier heeft gestroomd die Thure heette. Die naam is ontstaan in het brein van mensen die ervan uitgingen dat de naam Thuredrecht betekende dat er een doorwaadbare plaats  in een Thure genoemde rivier was. Ward van Osta heeft dat idee in een zorgvuldige etymologische studie uit 1996 voorgoed ontkracht. Een ‘drecht’ is een waterloop waar schepen doorheen of langs getrokken moeten worden en ‘thure’, ‘thur’, ‘dur’, is gewoon het oude woord voor ‘door’. De Thuredrecht was dus gewoon de ‘Doortrek’ of ‘Doortocht’ en de eraan gebouwde nederzetting werd op den duur ook zo genoemd. Net zoals dat bij plaatsen als Vlaardingen gebeurde, dat naar de Vlaarding, een water, was genoemd en net als bij (Oud) Alblas, dat naar het gelijknamige water werd vernoemd. In ons gebied was dat klaarblijkelijk een normaal gebruik.

U zult begrijpen dat die nederzetting aan de Thuredrecht in het jaar 1000 nog lang geen stad was. We gingen in 2020 ook niet vieren dat Dordrecht 800 jaar stad was, maar dat er in 1220 een serie rechten en plichten werd gegeven die men al heel lang ‘stadsrecht’ noemt. Dordrecht verkeert in de uitzonderlijke positie dat de oorkonde waarin die staan nog, gedeeltelijk, bewaard is gebleven. De andere nog in het origineel bestaande stadsrechten in Holland en Zeeland dateren alle van ongeveer het midden van de dertiende eeuw en later. U begrijpt uit het feit dat ik stadsrecht tussen aanhalingstekens zet dat hier meer aan de hand is dan het op het eerste gezicht lijkt. En dat klopt. Ik ga in de volgende reeks blogs in op het fenomeen stad en de daarbij horende rechten (en plichten). Als u op de hoogte gehouden wilt worden van de verschijning ervan, denk er dan eens over om abonnee te worden. Zie de rechterkolom bovenaan.

Tollen en Dordrecht (4)

Nu we weten waarom er tollen waren en wat ze inhielden en wat er gebeurde, komen we bij de vraag: hoe zagen ze er uit? Helaas bestaat er geen een meer (op wat namen en resten na) maar de sporen in het landschap zijn er soms nog wel. Één van die sporen vond ik wel erg dicht bij huis…

In de binnenstad van Dordrecht herinneren de namen Tolbrug en Tolbrugstraat nog aan de tolheffing sinds ca 1195-1200. Aan het begin van de Tolbrug heeft ook nog de Toltoren gestaan, die wegens bouwvalligheid in 1544 werd afgebroken. Er zijn echter nog wel herinneringen aan die toren bewaard gebleven. Hij komt nog voor op het schilderij van de St-Elisabethsvloed uit ca 1490 (zie bovenaan dit blog). Bovendien heeft hij eeuwenlang het grootzegel van de stad gesierd.

toltoren zegel
Afdruk van het grootzegel van Dordrecht dat vanaf het eind van de dertiende eeuw tot in ieder geval 1795 door de stad is gebruikt. Het stelt de toltoren, nog zonder dak, voor omgeven door de stadsmuur (of was de toltoren ooit zelf ommuurd?).

Van de Toltoren en het vlak ernaast gelegen eerste stadhuis (1284) van Dordrecht heb ik in 1990, toen ik bij het stadsarchief werkte, nog eens een reconstructie gemaakt. Het moet een indrukwekkend gebouw geweest zijn. Daar moet de hoofd-tolgaarder van Holland gezeteld hebben en werd waarschijnlijk het opgehaalde geld (en eventuele natura producten) opgeslagen. Ook zal er een soort gewapende wacht gelegerd zijn geweest die eventueel in de omgeving kon ingrijpen als iemand zijn tol niet betaalde of eronderuit probeerde te komen. Misschien was er zelfs wel een gevangenis in. Het is echter niet waarschijnlijk dat midden in de stad tol geheven werd; dat gebeurde echt in de tolhuizen die ik hiervoor genoemd heb.

stadhuis toltoren
Reconstructie van het eerste stadhuis (1284) en de toltoren (ca 1200) op basis van afbeeldingen en beschrijvingen. Henk ’t Jong 1990.

Je moet je die tolhuizen niet voorstellen als een schuurtje aan het water waarin iemand zat met een hengel met een klomp eraan, waarin dan de schipper het geld moest doen. Hoe ze er dan wel uitzagen is lang onduidelijk geweest. Er zijn namelijk nauwelijks afbeeldingen van tolhuizen bewaard gebleven. En zeker niet van de Hollandse tollen. Wel kreeg de graaf van Gelre in 1222 ook het recht om tol te heffen op de plaats waar de Rijn zijn graafschap binnenkwam: bij Lobith dus. De tol bestond in het begin uit een zware ronde toren, in de volksmond nog lang de Dikke Toren genoemd. Later in de middeleeuwen groeide het tolhuis uit tot een fors kasteel dat als één van de residenties voor de graven, en later hertogen, van Gelre fungeerde. Het verloor in 1600 zijn functie, omdat de Rijn zich verlegde, en werd bij de Franse inval in 1672 gesloopt. Er bestaat echter nog een gravure uit 1635 waarop het indrukwekkende slot goed te zien is. Helemaal rechts staat nog de ronde toren uit het begin van de dertiende eeuw.

tolhuis lobith
Het tolhuis van Lobith, gravure ca. 1635.

Nog niet lang geleden vond ik echter op een grote overzichtskaart van het stroomgebied van de Schelde uit de  zestiende eeuw een afbeelding van de tol van Iersekeroord. Dat was een opgeschoven versie van de tol van Strienemonde richting Zeeland. Je ziet een uit het water oprijzende forse toren, gedekt met een schilddak, en vergezeld van wat bijgebouwen.

tol iersekeroord
Detail van een kaart van het Scheldegebied, met in het midden het tolhuis van Iersekeroord (collectie Museum aan de Stroom, Antwerpen).

Dat de tol van Strienemonde opschoof was niet zo vreemd. Ook de andere tollen werden verplaatst toen de grenzen van zuidelijk Holland in de veertiende eeuw verschoven. Die van Almsvoet kwam bij Dubbelmonde te liggen, die van Niemandsvriend (nu Sliedrecht) schoof naar Woudrichem (en later naar Gorinchem), die van Ammers naar Schoonhoven, die van Moordrecht naar Gouda en er kwam ook nog een tol bij Spaarndam om de route binnen de duinen te bewaken. De tol van Geervliet bleef op zijn plaats tot ongeveer 1540. Niet lang daarna moet die ook naar Dordrecht verplaatst zijn, want al aan het eind van de middeleeuwen waren er zoveel manieren om  Geervliet te omzeilen dat overal op de stromen in de omgeving zogenaamde wachten geplaatst moesten worden om ontwijkers alsnog te vangen. Het had daarom geen zin meer het tolhuis daar aan te houden.

Detail uit de kadastrale kaart van Geervliet, 19e eeuw.
Detail uit de kadastrale kaart van Geervliet, 19e eeuw. Middenboven een groot, paralellogram-achtig, omgracht terrein. Nu is daar een nieuwbouwwijk.

Ongeveer in dezelfde periode toen ik de afbeelding van de tol van Ierskeroord ontdekte, ging ik aan de slag om uit te vinden of er nog resten van de andere tolhuizen te herkennen waren. Op oudere kadastrale kaarten van Geervliet was een intrigerend vierkant, klaarblijkelijk bestaande uit een gracht, te zien, maar niemand kon me vertellen of daar het tolhuis gelegen had. Ook op het archief niet en historici die over Geervliet en zijn tol hebben geschreven zwegen er ook over. Er kwam daarentegen meer uit een in 1832 uitgegeven kadastrale kaart van Sliedrecht. Ik ontdekte daarop een intrigerend grachtenstelsel langs de Tolsteeg (!). Het was niet moeilijk daarin een plattegrond van een vroeg dertiende-eeuws kasteel met hoofd- en voorburcht in te ontdekken.

niemandsvriend
De resten van het grachtenstelsel van het tolhuis te Niemandsvriend (Sliedrecht) op de kadastrale kaart van 1832.

Ik was daar trouwens niet de eerste mee. De Oudheidkundige vereniging Sliedrecht heeft in de zomer van 1983 op het terrein, dat tot nu een handel in tweedehands auto’s bevat, niet minder dan 16 boringen verricht. Ook is er met grondradarapparatuur gezocht. Bij zowel het een als het ander kwam men niet diep vanwege het (moderne) puin dat onder de oppervlakte bleek te liggen. Een proefopgraving leverde niet veel op: er kwam een kloostermop met de maten 25 x 13 x 6 cm uit (late dertiende eeuw), een steengoed schaaltje en een stuk rode zandsteen dat duidelijk in een licht driehoekige vorm was gehakt. Archeoloog Herbert Sarfatij dateerde de stukken tussen de twaalfde (het stuk zandsteen) en veertiende eeuw (het schaaltje). Het was een magere oogst.

Het tolhuis van Niemandsvriend werd in ca 1355 verlaten en verplaatst naar Woudrichem. De weinige resten die er nog geweest moeten  zijn werden rond 1600 verwijderd. De archeologische ervaring leert dat als een kasteel wordt afgebroken, de stenen zorgvuldig worden uitgebikt, verzameld en bewaard voor een nieuw gebouw. Je vindt er gewoon weinig van terug, want zowel natuursteen (tufsteen, zandsteen) als baksteen was kostbaar. Het is zeer waarschijnlijk dat met de stenen uit Niemandsvriend de nieuwe tol in Woudrichem is gebouwd. En die is inmiddels ook verdwenen. Het onderzoek in Sliedrecht was ook te klein, te weinig systematisch en te ondiep om er veel conclusies uit te kunnen  trekken. Wat ik zowel in de bronnen als op de kaart gevonden heb van het tolhuis van Niemandsvriend heb ik inmiddels ingevoerd in de database van het Nederlands Kastelenlexikon. De provincie Zuid-Holland heeft verder, op mijn aandringen, het terrein op 1 maart 2000 als archeologisch interessant bepaald. Er mag niet op gebouwd worden zonder dat er eerst onderzoek wordt gedaan. Dat heb ik in ieder geval voor elkaar gekregen.

de engel
Nu Baanhoek 137-143, vroeger D 79-85. Linksonder, met het toegevoegde portaal, woonden mijn ouders, zus en ik tussen 1948 en 1959.

Misschien moet ik verder vermelden dat ik tot mijn elfde in het huis heb gewoond dat op het kaartje oranje is gekleurd. Het huis, oorspronkelijk een vroeg zeventiende-eeuws buitenhuis van een rijke Dordtenaar, dat later een herberg werd, heeft aan de achterkant nog sporen van de oorspronkelijke bakstenen en raambogen bewaard.  In de jaren ‘50 werd het in vieren bewoond; wij woonde linksonder. De verhalen die binnen mijn familie verteld werden, zowel over ons huis, als over een kasteel dat hier in de buurt moest hebben gestaan, hebben me in ieder geval al vroeg belangstelling voor de middeleeuwen bijgebracht. En dat heeft de nodige gevolgen gehad…