Terug naar af

Toen ons historisch adviesbureau tScapreel pas was opgericht en we de eerste optredens bij historische evenementen achter de rug hadden, besloten Pauline en ik het wat professioneler aan te pakken. In het jaar 1997 hebben we van begin mei tot in augustus een negental van dat type evenementen bezocht en goed rond gekeken. Na afloop heb ik er een evaluatie van gemaakt, waarin elk feest op een serie van kwaliteitspunten werd beoordeeld. Daarna heb ik er een uitgebreide kritiek over geschreven en een serie aanbevelingen gedaan om zo’n evenement historischer te maken. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat organisatoren een exemplaar van dat rapport zouden krijgen, maar de eerste ervaringen daarmee maakten dat nogal riskant. “Waar bemoei je je mee? Wij weten heus wel hoe we een publieksfeest moeten organiseren; daar hebben we geen extern bureau uit de Randstad voor nodig.” Zo ging dat ongeveer, dus daar zijn we maar mee gestopt.

Onze mandenmakers bij Op den Berghe, ca 2010.

Wel hebben we, in persoonlijke gesprekken, een aantal organisaties zover gekregen het wat verantwoorder aan te pakken en zo hebben we jaren achter elkaar als groep ambachtsmensen en entertainers in bijvoorbeeld Deventer bij Op den Berghe en in Bergen op Zoom op het Markiezenhof gestaan. Tot volle tevredenheid van de organisatie en de bezoekers. Beiden vertelden dat door (de beste reclame!) en zo hebben we tot ongeveer 2011 goed in onze opdrachten gezeten en veel waardering geoogst. We stonden bekend als uitermate publieksvriendelijk, zeer vakkundig en we zagen er perfect uit. Dankzij onze in Archeon en bij de LHO opgeleide werknemers, die wisten waarover ze het hadden.

Onze ambabchtslieden in het Markiezenhof te Bergen op Zoom, ca 2007.

Onze ‘roem’ had wel een vervelend gevolg. Anderen wilden dat ook wel. Er waren groepen die wel geld zagen in middeleeuwse markten en ridderfeesten, maar die niet al te deskundig waren waar het ging om authenticiteit. En  die, belangrijker, niet zo duur waren als wij. Zeker toen in 2008 en 2009 de economie op zijn gat ging en subsidies en sponsors verdwenen, zorgde dat voor een teruggang in onze opdrachten. Ik was gedwongen er wat naast te gaan doen om aan voldoende inkomen te raken. Gelukkig pakte dat goed uit. Intussen waren de genoemde groepen meestal niet om aan te zien en daalde het peil van hun kennis zienderogen. tScapreel stopte trouwens na een paar jaar vanwege al die concurentie: we werden te duur en er kwam te weinig geld binnen. Bovendien gaven onze mensen aan dat ze het kalmer aan wilden doen. Er waren er ook die kwaaltjes kregen omdat ze al wat ouder werden. Een dag lang buiten je ding doen is een behoorlijke belasting op je lichaam. En je stembanden. Met alle risico’s van te koud, te nat of te warm weer daar nog bij. Mijn afstuderen  als historicus verlegde mijn aandacht ook van bemiddelen voor en deelnemen aan openlucht entertainment naar meer wetenschappelijk onderzoek en publiceren. We werden meer een adviesbureau dan een bemiddelingsbureau.

Niet dat ik niet in de gaten hield hoe het er in het ‘wereldje’ aan toeging. Oud-Scaprelers en Archeotolken hielden me op de hoogte en op Facebook kwam nog voldoende voorbij om te zien wat er de laatste tien jaar bij historische evenementen gebeurt. Daar werd ik niet blij van. En af en toe liet ik dan wat van me horen. Ik heb het spektakel de Slag bij Grolle uit zien groeien tot een evenement van wereldformaat, maar het Gebroeders Van Limburg Festival zien afglijden naar een mengsel van perioden die niets meer met het oorspronkelijke uitgangspunt te maken hebben. Slechts één groep hield het beeld van de  gebroeders vast, maar eromheen was het een en al triestigheid. En in 2023 komt er geen nieuwe versie meer:.

De groep die in het Gebroeders van Limburgfestival de miniaturen uitbeeldde.

Tegelijk zag ik in diverse landen om ons heen het niveau van re-enactment (dus niet zozeer publieksfeesten maar opvoeringen van gebeurtenissen) spectaculair stijgen. In Duitsland, Frankrijk, Tsjechië, Polen, Spanje en Italië zijn groepen bezig die geheel historisch verantwoord stukken verleden uitbeelden. De Slag bij Grolle hoort hier natuurlijk ook bij. Maar dat betekent niet dat er geen publieksfeesten meer zijn. Na de corona-jaren 2020-2021 kwam het fenomeen in 2022 toch weer schoorvoetend op gang. Zo kreeg ik onlangs via Facebook een uitnodiging voor het paasevenement Mittelalter Goch, net over de grens tussen Nijmegen en Venraij. Ze hebben daar een mooi terrein waar het klooster Gräfenthal, begraafplaats van de graven en hertogen van Gelre, stond en nog wat overgebleven gebouwen commercieel benut worden.

Brillen in Goch, 2023

De foto’s van het zonovergoten en druk bezochte evenement werden na pasen op internet gezet. Ik kreeg er zowaar een deja vu van. In 1992, toen de LHO net was opgericht, zijn we met een groep leden naar het ridderevenement van Satzvey geweest om eens te kijken naar hoe de Oosterburen zo’n middeleeuws feest aanpakten. Behalve het toernooi met Tsjechische ridders, viel dat ons nogal tegen. Er liepen allerlei lui rond in felgekleurd fluweel met bontrandjes die adel moesten voorstellen, maar die allemaal wapenschilden en banieren bij zich hadden die nogal dubieus van heraldisch gehalte was (ik ben nu eenmaal heraldicus). Wel hadden de dames allemaal keurige permanentjes onder hun  punthoeden en droeg iedereen gewoon zijn bril. Het zag er niet uit. Toen we aan het eind van de middag meeliepen met de optocht, staken we in onze middeleeuwse burgerkleding nogal af tegen al die bling. We zagen er nogal armoedig uit, vonden ze daar. Op het antwoord dat de meeste mensen er in de 14e eeuw zo ongeveer uitzagen en niet van top tot teen in fluweel kwam weinig reactie. Het sterkte ons alleen maar in de keuze die we hadden gemaakt om de gewone mens in de middeleeuwen uit te beelden.

Onduidelijke groep (uit België?) in Goch, 2023.

En wat zag je bij het klooster Gräfenthal? Felle kleuren, (nep)bontranden, dubieuze heraldiek en iedereen met brillen op. Verder vreemd uitgedoste militair-achtige groepen, morsige bedelaars, versterkte muzikanten met post-middeleeuwse instrumenten, ‘valkeniers’ met een Amerikaanse (!) zeearend, etc. etc. En niet te vergeten: strobalen met ijzerdraad om op te zitten (zie de foto bovenaan dit blog). En ambachtslieden die onduidelijke dingen verkochten. Ik dacht: we zijn weer terug bij af, in 1997.

Valkenier met de Amerikaanse zeearend of Bald Eagle, Goch 2023.

Even later kwam er bericht van het al sinds 1999 bestaande evenement de Quaeye Werelt binnen. Zij durfden het aan een jaartal daaraan te verbinden: 1477. Dat maakte het dus een re-enactment van een gebeurtenis uit dat jaar. Het rare is dat men een nooit gebeurde slag  tussen een Bourgondisch leger en de Antwerpse militie ‘naspeelt’. De aandacht trekkende naam is afgeleid van een lokale Antwerpse opstand tegen het aantreden van Maria, de dochter van de in januari van dat jaar gesneuvelde Karel de Stoute, hertog van Bourgondië. Zoals er wel meer waren in de Nederlanden in die tijd. Dus mag je het wel een re-enactment noemen, of is het gewoon een toeristentrekker waarmee je mensen laat denken dat ze ‘de middeleeuwen herbeleven’? Zelf noemen ze het ‘hét grootste middeleeuwse event van de Benelux’. Purist als ik ben zou ik het niet in mijn hoofd halen om zoiets te organiseren. Maar wie ben ik?

Slag (1477) tijdens de Quaeye Werelt. Let op de mix van 14e, 15e en 16e eeuwse helmen en wapenrustingen.

In de ‘slag’ vechten nog genoeg mensen in (laat) 15e eeuws harnas en andere wapenrusting. Maar ik heb ook 14e en 16e eeuwers gezien, en zelfs een paar lui met Normandische helmen met nasal (neusbeschermer). De heraldiek is ook hier nogal dubieus, zowel van vorm als van kleur, en er lopen nogal wat mensen in heraldische wapenrokken die in die tijd echt niet meer gedragen werden. Rondom die slag kan je ook terecht op een markt en in een tentenkamp, waar je ‘gewone middeleeuwers’ tegen kunt komen. Gezien de foto’s die ervan zijn gooit men er wat uitmonstering van al die mensen maar met de pet naar. Zie hun website.

Tegelijkertijd vindt er in Bretagne een klein maar fijn evenement plaats in het steeds groeiende dorpje Pont-Croix. Men gaat proberen de slag van de dertig (combat des trentes), een episode gedurende de Honderdjarige Oorlog in 1351, na te spelen. En dat doen ze heel goed, kijk maar . Mijn hart spring op! Dus het kan wel, maar zodra een evenement winst moet maken en groot wordt, worden authenticiteits-eisen losgelaten en krijg je een mengelmoes aan perioden en stijlen en wordt de commercie belangrijker dan de geschiedenis. Het is natuurlijk ook de tijd van nu. Mensen hebben geen enkel besef meer van geschiedenis, laat staan van de middeleeuwen, dus slikken ze alles wat ze voorgezet krijgen. Ze zijn gewend aan wat Hollywood ons al 100 jaar door de strot duwt en kennis van zaken om goed van fout te onderscheiden bestaat zo goed als niet meer.

Het kwam allemaal hard bij me binnen, om maar eens een moderne uitdrukking te gebruiken. Wat hebben mijn pogingen om mensen op te voeden in het opzetten van authentieke middeleeuwen-ervaringen uitgehaald? Ik heb er in 2019 nog een lintje voor gekregen, maar mijn 30 jaar van inspanningen in die sector heeft bitter weinig zoden aan de dijk gezet. Dat is pijnlijk. Ik zal me er echter bij neer moeten leggen, want ik ben inmiddels te oud om nog actief werk van mijn kritiek te kunnen of willen maken. Het zij zo…

Die goeie ouwe tijd

Ik ben al weer een aantal jaren lid van een paar Facebook-groepen die cateren voor liefhebbers van nostalgie. De ene laat oude foto’s zien van mijn geboortedorp en de andere van de stad waar ik nu woon. Uit Sliedrecht verzamel ik beelden van het dorp zo tussen 1900 en 1930 omdat ik wil zien wat er allemaal aan goede architectuur is verdwenen of verpest. Op de andere hoop ik nog voor mij onbekende foto’s van mijn Dordtse wijk Nieuw Krispijn Oost te vinden omdat ik daar met bouwhistorisch onderzoek bezig ben. Het is best een leuke bezigheid en als je onbekende maar passende foto’s vindt is het ook bijzonder bevredigend. Omdat ik jarenlang op het Dordtse gemeentearchief heb gewerkt en de beeldbank van dat archief goed ken, zie ik daar minder verrassingen dan verwacht. Mijn moeder verzamelde vroeger prentbriefkaarten van ons dorp en de meeste foto’s zijn van dat soort en als die op de groep komen heb ik ze al eens gezien. Het is wel nuttig om ze nu eens op wijk- en straatnaam digitaal opgeslagen te hebben. En ik ben ook flink geschrokken van wat er vooral na de laatste oorlog (1940-45) is afgebroken of van nieuwe gevels is voorzien.

Dit blog gaat echter niet over architectuur, maar over hoe mensen op die foto’s reageren. En die reacties zijn in beide gemeenten ongeveer hetzelfde. Ik heb trouwens de indruk dat de reageerders vooral bestaan uit senioren, de grijze golvers, de baby-boomers, die hun lange herinneringen bij het zien van al dat jeugdsentiment op vergelijkbare wijze verwoorden. Zelfs als het plaatjes zijn uit perioden die zijzelf niet meegemaakt hebben. Buiten dat er complimenten zijn voor de foto’s: hoe mooi, duidelijk, scherp, apart, verrassend ze waren, werd er veel melancholiek commentaar gegeven. Meestal over wat er verdwenen was, zowel fysiek als in sfeer. Maar ook over de huizen waar men had gewoond of kwam, waar men werkte (winkels, kantoren, vooral Dordrecht) en over de buurt waar men opgroeide (vooral Sliedrecht). Ik geef een keuze:

Sliedrecht

-Zo zonde dat dit soort prachtige panden zijn verdwenen

-Hoe mooi was het toen en zo rustig

-Doodzonde

-Zo jammer dat dit er niet meer is! Nooit in het echt gezien maar ik vind het gewoon iets hebben

-Geef mij het oude maar

Dordrecht

-Hele fijne tijd gehad

-Jaaaaa, daar heb ik op kantoor gewerkt

-Al het mooie verdwijnt

-Alles wordt afgepakt (op verbod op houden van damherten)

-Kom daar nu maar eens om!

-Wat liepen er toch veel mensen in die tijd was altijd gezellig druk (over een plaat uit ca 1927, een jaar waarin de commentator er nog niet was)

De boomers zitten tot aan hun krop vol met jeugdsentiment. Ze hebben meestal de oorlog niet meegemaakt (of een staartje ervan) en kijken terug op de gemoedelijke jaren ’50, de woelige jaren ’60, de losgeslagen jaren ’70. Toen trouwden ze en kregen kinderen en kwamen ze in aanvaring met economische crises en allerlei  andere restricties tot de welvarende jaren ’90 begonnen en de bomen hoog de hemel in groeiden. En daarna BAMMM: de jaren ‘0. De ontploffende sociale media op internet, globalisering, fake nieuws en vluchtelingen, de derde wereld op je ontbijtbordje, klimaatverslechtering, stikstofproblemen, regeringsblunders en corruptie en als klap op de voorpijl: oorlog aan de grenzen van Europa. Geen wonder dat je je wilt terugtrekken in ‘vroeger’. Even niks geen nieuws en wat dromen over je school, je vriendjes, je kattenkwaad, je eerste sigaret, auto of liefde. De mode van toen, de brommers, de feesten en concerten, noem maar op. Terug naar het touwtje uit de voordeur van de bovenwoning en je fiets die niet op slot hoefde.

Nostalgie

Maar het is wel nostalgie, hè? Oftewel: nadruk op de leuke dingen van vroeger en het vergeten van de niet zo leuke gebeurtenissen of omstandigheden. Dat is een raar trekje van de mens, het jeugdsentiment over je verleden. Als historicus ben ik me maar al te goed bewust van het gevaar van het te rooskleurige denken over het verleden. Ten eerste natuurlijk over je eigen verleden, maar ook over dat van je familie, je buurt of wijk, je dorp of stad. En zelfs over je provincie of land. Want ondanks alles hebben we het nog nooit zo goed gehad als nu. Ik zou om dat te bewijzen dit hele blog kunnen vullen met vergelijkingen tussen nu en toen. Dat doe ik niet, want als u eerlijk tegen uzelf bent kunt u dat zelf ook wel. Maar het is gewoon zo verleidelijk. Die drukke winkelstraten met hun prachtige puien en kalm winkelende dames die nauwelijks last hebben van auto’s en de met geboomte omringde grachten en havens in de steden. Of de gezellige buurten met hun enorme olmen en huizen met rieten daken afgewisseld met de panden van de dorpselite in sfeervolle baksteen met anders gekleurde ‘kast- en spekranden’ en de kindertjes met brede hoeden en platte petten op en hun klompen en knooplaarsjes aan de voeten. Maar dan worden wel de ploeteraars in hun tochtige en vochtige huisjes in de Sliedrechtse stoepen vergeten of het stadsproletariaat in de achterstraten in hun onverklaarbaar bewoonde optrekjes. ’s Winters geen werk en niet worden doorbetaald, ’s zomers lange dagen tegen te weinig loon, de drank, de armoe en de besmettelijke ziekten vanwege de afwezigheid van riolering en schoon drinkwater. En zo kan ik nog wel even doorgaan.

Volgens Wikipedia en de diverse etymologische woordenboeken die ik erover heb geraadpleegd is het woord nostalgie via het Frans uit het Klassiek Grieks gevormd en betekent het zoiets als pijnlijke heimwee. Het werd  voor het eerst gebruikt in de 17e eeuw door Zwitserse artsen, die zulke gevoelens opmerkten bij de overal in Europa dienende Zwitserse huursoldaten. Die werden soms echt ziek van verlangen naar hun oorspronkelijke idyllische bergdorpen. Het was dus aanvankelijk een medische diagnosestelling. ‘Heimweh’, pijn door verlangen naar huis en heem dus, was de Duitse versie daarvan. En zo heette het hier dus op den duur ook. En in andere landen: Deens = hjemve, Frans = mal du pays, Engels = homesickness.

Maar er vond een betekenisverschuiving plaats. Het begrip werd bij schrijvers van de Romantiek (eind 18e-begin 19e eeuw) al snel populair. Het begon als een religieus thema: “heimwee naar de hemel, het heil”. Niet lang daarna kreeg men bij het zich afzetten tegen de rationele periode van de Verlichting “heimwee naar de ongerepte (of juist door de mens bedwongen) natuur, naar (de eigen) omgeving, naar huis”, waarna het uiteindelijk de betekenis kreeg van “verlangen naar een vroegere of betere toestand”. In het Nederlands is echter die betekenis “verlangen, heimwee naar vroeger” vooral blijven hangen, en niet het “verlangen naar huis. “Nostalgie en heimwee zijn bij ons dus niet helemaal synoniem”. Dan weet u dat… Als u dus ‘terugverlangt’ naar uw jeugd en wat u toen deed, naar autoloze straten en mannen met snorren en strohoeden en vrouwen in queue de Paris, dan bent u nostalgisch bezig. U kunt zich even verliezen in de goeie ouwe tijd, maar u moet er toch weer uit en terug naar nu. En tegelijk bent u heel wat minder positieve zaken uit het verleden, zowel dat van u als dat van waar u woont of woonde, vergeten. Wat u echter vooral niet mag vergeten is dat nostalgie geen geschiedenis is. Het is een beperkte, niet kloppende blik op het verleden die zelfs bij het minste onderzoek door de mand valt. Wordt wakker! Vroeger komt niet terug! Wat is gedaan is gedaan! Het Dordtse postkantoor zal nooit meer gereconstrueerd worden. De Sliedrechtse Kerkbuurt zal nooit meer pronken met zijn rietgedekte winkels en gebeeldhouwde houten puien. Wen er maar aan. Want zo is het altijd gegaan  sinds Dordrecht en Sliedrecht rond 1000-1100 langs hun dijken werden gesticht. Houten huizen werden stenen huizen, kruiskozijnen werden schuifvensters, 15 cm hoog glasruitjes in loodstrips werden etalageruiten, hout werd plastic. Het is geschiedenis. We leven met 17 miljoen op een stukje aarde dat in het midden van de 19e eeuw 3 miljoen Nederlanders droeg. En in de middeleeuwen in de vergelijkbare oppervlakte niet meer dan enkele honderdduizenden. Hoe kun je daar naar terug? Hoe kan je auto’s, treinen, vliegtuigen, riolering, kraanwater, electra weg willen om weer net zo lekker rustig te kunnen winkelen? Gesteld dat je er het geld voor had. Het gaat niet mensen. Hou er alsjeblieft mee op.

Leven met de middeleeuwen 1

Voorafgaande aan de publicatie van mijn nieuwe boek, De oudste stad van Holland. Opkomst en verval van Dordrecht 1000-1421, (zie hiernaast) wil ik de lezers van dit blog vertellen waarom ik zo met die middeleeuwen bezig ben en waarom ik er op deze manier over schrijf. Ik ben van plan tot eind mei een klein serietje te maken over de bedoelingen die ik met mijn manier van doen heb en hoe ik daartoe gekomen ben. Hopelijk beantwoordt dat tegelijkertijd een aantal van de vragen die ik de afgelopen jaren van u kreeg.

Dit is een versie van Karel
de Grote zoals ik die in
1962 nog tekende.

Al sinds de derde klas van de lagere school (groep 5) heb ik wat met de middeleeuwen. Ik was toen 8 à 9 jaar en het was 1957. Meester Saaltink kon boeiend vertellen en tekende het schoolbord vol met figuren uit het verleden: een bataaf, een romein, Karel de Grote, een ridder, etc. Thuis tekende ik die uit mijn hoofd na en voor vriendjes moest ik dat nogal eens herhalen. Het was een soort party-trick die me van pas kwam om een zekere onschendbaarheid ten opzichte van pestkoppen te krijgen.

De verhalen die de meester (en later diverse andere onderwijzers en leraren) me vertelde maakten diepe indruk op me. Zeker als ze over ridders en kastelen gingen. Ik heb nog lijstjes van mijn boekenbezit van toen ik een jaar of 10 was en daar figureert al een boek over Koning Arthur en zijn ridders in. Dat was goed gezien van mijn ouders, die dat als gewone arbeiders toch maar deden. Er was ook een stripboek van Johan bij (later met Pirrewiet) dat De nederlaag van Basenau heet en dat, zoals de kenner weet, ook in een soort middeleeuwen speelde.

Met mijn vriendjes was ik dan ook al gauw in de weer met ‘riddertje spelen’. De jongens met wie ik speelde hadden wel hun ideeën over cowboys en indianen, maar niet  zozeer van ridders, dus ik had nogal wat uit te leggen. Toen al. De commercie was in die laten jaren ’50 al op deze trend gedoken en leverde pakketjes van plastic ridderhelm, schild en zwaard in schede. Die helm paste me niet, want ik had en heb een bijzonder groot hoofd, het schildje stelde niks voor en het zwaard sloeg bij de pareerstang al snel dubbel, omdat het daar te dun was. Sommige jongen staken er daarom een tak of een latje in. Ik maakte echter van resthout uit mijn vaders knutselhoek een houten zwaard, dat met gemak die plastic dingen dubbel sloeg, ook als er een tak in zat. Dat vonden mijn vriendjes niet leuk. Ik had ook al snel in de gaten dat je een ‘zwaard’ niet alleen hoefde te gebruiken als wild rondgezwaaid hakwapen, maar dat er ook mee kon prikken. Als mijn tegenstanders al een schild gebruikten lieten ze hun verdediging ook altijd helemaal open en kon je goed door het gezwaai heen steken. Praktisch, maar geheel zonder voorbeeld, want ik had dat nog nergens kunnen zien.

Ook kreeg ik van mijn tante, die in Duitsland woonde, een bamboe boog met houten pijlen, waaraan rubber doppen zaten. Die kon je hier niet krijgen. Zelfgemaakt pijl-en-bogen braken altijd, maar die van mij was onbreekbaar en schoot verder dan alle andere. Je reinste Robin Hood, al had ik daar toen nog niet van gehoord. Pijlen werden destijds bij ons in  Sliedrecht trouwens van zo recht mogelijke takken gemaakt, met een uitgehold stukje vliertak als punt erover geschoven, maar die dingen vlogen alle kanten op. Mijn boog schoot recht,  tot de pijlen op den duur kwijt raakten in hoog gras of struikgewas.

Een grote inspiratiebron toen ik inmiddels in de zesde klas zat was de Engelse tv-serie Ivanhoe die vanaf 1961 in Nederland werd uitgezonden. Wij hadden nog geen tv, maar ik zag hem, min of meer regelmatig, bij mijn oma. Ik was er weg van. Zoiets hadden we hier nog nooit gezien: echte ridders op paarden en met helmen met deinende pluimen erop en zwaaiende zwaarden die schurend uit schedes werden getrokken: dzzzzjingggg! We gingen dat natuurlijk direct naspelen, maar eigenlijk was ik daar al een beetje te oud voor: ik werd in juni 13. Ik werd er ook door leeftijdgenoten op aangekeken dat ik met buurjongens van 10-11 speelde; kinderachtig. Dus het plezier van riddertje spelen ging eraf. Zeker toen ik in september naar de HBS ging was het helemaal afgelopen.

Op de middelbare school kwam ik eigenlijk pas echt met onze geschiedenis in aanraking via meneer Buurman, een verlegen geschiedenisleraar, die heel goed kon vertellen. Ik heb hem alleen maar gehad in het tweede jaar HBS, maar dat was wel het jaar waarin de middeleeuwen werden behandeld. Helaas zat ik in een rumoerige klas met nogal wat lastige zittenblijvers die de verteluurtjes zo verstoorden dat Buurman het regelmatig opgaf en strafwerk uit ging delen. Inmiddels had ik me van mijn ouders mogen abonneren op de sinds 1960 verschenen encyclopedie Sesam Wereldgeschiedenis in 18 pockets, want ze merkten wel dat geschiedenis mijn grote belangstelling had. Ik heb ze allemaal gelezen (en er veel uit geleerd), maar de deeltjes 6 en 7 die over de middeleeuwen gingen waren voor ik ze uiteindelijk, nog niet eens zo lang geleden, weggooide bijna stukgelezen. Elke paar maanden werd een deeltje toegestuurd en toevallig kwamen die twee net voor ik bij meneer Buurman belandde uit. Ik kwam dus al een beetje beslagen ten ijs.

Links de heer Laureyssen en rechts meneer Buurman

Dat had ook effect bij andere vakken. Zo moesten we bij meneer Laureyssen van Nederlands regelmatig een opstel schrijven. We mochten dan kiezen uit enkele titels en daar dan 2 of 3 velletjes van een schrift over vol schrijven. Zo koos ik “Een postduif vloog naar Bordeaux”. In plaats van een verslag van wat duivenmelkers doorstaan als hun doffer maar niet het hok in wil (wat ik elke zondag bij ons achter aanhoorde), schreef ik een roman over een beleg van een Frans kasteel door Engelsen tijdens de honderjarige oorlog. Daar had ik namelijk net over gelezen in de Encyclopedie. Die Engelsen verschalkten een rustende duif met een boodschap voor de belegerden, waardoor er iets dramatisch moest gaan gebeuren. Ik heb dat verhaal die avond echter niet afgeschreven, want ik moest naar bed. De volgende dag leverde ik 13 pagina’s in. Meneer Laureyssen, een gemoedelijke Brabander, bekende dat hij het opstel niet helemaal uit had gelezen (hij was tot pagina 9 gekomen), maar hij vond het zo’n leuk verhaal dat hij me een 8,5 gaf. Dat heeft mijn cijfer voor Nederlands, dat altijd zo rond de 6 hing, dat jaar nog flink opgewaardeerd.

Zulke dingen dus. Inmiddels heb ik de vier dikke delen over de Hundred Years War van Jonathan Sumption hier in de kast staan en gelezen. Ik heb daarbij wel gezien dat mijn verhaal niet echt realistisch was en dat ik de Franse koning toch wat te negatief had neergezet, maar het had op de een of andere manier wel kunnen gebeuren. Alleen werden zulke gebeurtenissen meestal niet door de chroniqueurs opgeschreven, laat staan dat ze in de echte bronnen voorkomen. Intussen was ik  door dat schrijven en enkele andere dingen die me opvielen wel op een paar praktische vragen gestuit. Daar gaat het volgende blog over.

Wordt vervolgd.

Dordrecht en zijn geschiedenis 5

De illustraties van dit blog zijn gekozen vanwege hun nostalgische inhoud. De gemiddelde Nederlander voelt zich bij dit soort plaatjes van een idyllisch vaderland het best: gezellig, traag, gemoedelijk. Zoals wij zijn. Toch?

Laat ik dit blog eens beginnen met een wat cynisch citaat uit het blog van een goede vriend, Jona Lendering, de Mainzer Beobachter van 4 november jl: 

Het is algemeen bekend dat, als het gaat over het verleden, iedereen het beter weet dan historici. Hun opleiding dient immers nergens toe. Linkse hobby. En de overbodigste historici, dat zijn die van continentaal Europa, die vakken hebben als geschiedtheorie, waarbij ze de kentheoretische basis van hun wetenschappelijke vakgebied leren kennen. Professionalisering, dat moeten we niet willen. Als je dan toch moet praten met een historicus, spreek je liever met een Amerikaan of een Brit, want die beschouwen geschiedenis tenminste slechts als scholarship. Maar beter is het natuurlijk om helemaal niet met historici te praten. Als je een Nationaal Historisch Museum wil stichten, kun je ook wel twee kunsthistorici benoemen als directeur. En voor academisch onderwijs over de Oudheid kun je net zo goed een classicus inzetten. Want kunsthistorici en classici weten het beter dan historici. Iedereen weet het immers beter dan degenen die ervoor zijn opgeleid?

Als je de voorgaande blogs in deze serie leest kan je zien dat hier toch echt wel een vorm van waarheid in zit. Je kan als historicus (en ik was echt de eerste of de enige niet) nog zo de algemeen bekende feiten uitleggen, men luistert er niet naar en gaat gewoon zijn eigen gang. Onder het motto: een feit is ook maar een mening. Afijn, u hebt het zelf kunnen lezen. Jona denkt dat het een breed verspreid gedachtengoed is, en dat zal ook best, dus dat het blijkbaar in zo’n historische stad als Dordrecht ook opgaat moet me eigenlijk niet verbazen. 

Vraag

De vraag blijft echter wel: hoe komt het dat men hier zo raar omgaat met de eigen historie? Dat je niet naar lokale of andere historici luistert is daar maar een onderdeel van. Men schept er tegen toeristen, de collega-steden en de media immers over op dus er moet toch een zekere  trots achter schuilen. Maar waarom wil je dan niet weten wat er echt gebeurd is en verspreidt je sprookjes of achterhaalde verhaaltjes? Gewoon eigenwijsheid? Denken ze dat ze het beter weten? Verwachten ze dat de buitenstaanders het toch niet gaan controleren? Zit er angst voor het kwijtraken van (toeristische) inkomsten achter? Gezichtsverlies? Is het louter politieke retoriek die door het tegenover elkaar manouvreren van partijen ervoor zorgt dat ze uit misplaatste trots niet (meer) naar elkaar willen luisteren?  

Is het soms iets dat typisch Dordts is (al zegt Jona dat het overal gebeurt…)? Ligt het aan de psyche van de eenzelvige eilandbewoner die de Dordtenaar ondanks pontveren, bruggen en tunnels nog steeds lijkt te zijn? Ligt het dus aan hun karakter? Ik ben zelf ook best een kritisch baasje (… geen Dordtenaar van geboorte!), maar ik ben maar een kleine jongen als ik lees hoe sommige stadgenoten te keer gaan tegen hun eigen bestuur en ambtenaren. Of komt het, in mijn geval, omdat ik uit Sliedrecht kom en dus eigenlijk mijn mond moet houden als het over Dordtse geschiedenis gaat?

Het is wel zo dat het zeuren, kankeren en afkraken nu op andere manieren dan vroeger plaats vindt. De traditionele vormen (verjaardag, langs de lijn, in het café en op de leugenbank) zijn er nog steeds, maar digitaal kritiek geven op de Social Media is wel steeds belangrijker geworden. Ik doe er natuurlijk zelf ook aan mee, maar de reacties op artikelen op de sites van de lokale weekbladen liegen er niet om, evenals die op de  columns van diverse journalisten. Ik doe niet aan Twitter maar via via hoor en lees je daar ook genoeg over. En ik blog er natuurlijk over; dat is dikwijls ook een vorm van kritiek. Daaruit blijkt overigens dikwijls dat ik een trouw groepje vrienden heb (en Dordts cutureel gezien niet de minsten) dat me onvoorwaardelijk steunt en die individueel zelf ook de nodige kritiek op de gemeente hebben.

Kritisch

De inhoud van die kritiek op hoe het hier toegaat  is verschillend. Hij is dikwijls helemaal niet inhoudelijk, maar speelt niet zelden in op onlustgevoelens die blijkbaar onder de burgers leven. Aan de ene kant kan de gemeente het niet gauw goed doen en is elke culturele uiting die geld kost te veel, in het kader van “en dat van onze belastingcenten”. Aan de andere kant ziet men dikwijls niet waarom je aandacht zou schenken aan iets dat lang geleden is gebeurd: “dat is geweest, is niet belangrijk meer: je kan beter vooruit kijken”. Met andere woorden: aan het aandacht schenken van de stedelijke geschiedenis mag geen geld uitgegeven worden want daar krijg je niks voor terug. En het helpt je niet vooruit, de toekomst in.

Alle openbare evenementen die sinds ongeveer de laatste wereldoorlog in Dordrecht zijn gestart en die het verleden, van middeleeuwen tot 19e eeuwse nostalgie, tot onderwerp hadden, hebben last gehad van de geliefde uitspraak van de chagrijnige Dordtse kritikasters: “waar hep dat nou voor nodig?” Die vervolgens steen en been klaagden als zo’n evenement na een paar jaar weer verdween wegens gebrek aan levensvatbaarheid. Waarna er een tiental jaren later weer vol nostalgische gevoelens op werd teruggekeken. Maar vooral dat laatste lijkt, ook, een algemeen menselijk trekje te zijn: nostalgie. Maar nostalgie is geen geschiedenis.

Maar waarom gaat de gemeente (burgemeester, wethouders, raad en ambtenaren) zo met haar geschiedenis om?  Heeft het te maken met het geen-Dordtenaar-zijn van die mensen, import dus, zoals een lezer van mijn blog suggereerde? Ik heb het niet uitputtend gecontroleerd maar dat lijkt me niet echt een doorslaande reden om geen band te hebben met het verleden van de stad. De wethouder cultuur en binnenstad, onder wie dit allemaal valt, is in ieder geval een rasechte Dordtenees. Ik kom trouwens genoeg nieuwe Dordtenaren tegen bij de cursus Dordtologie die juist graag meer willen weten over hun woonplaats. Het een sluit het ander dus niet uit. Of zou dat niet hoeven te doen.

Of ligt het aan de geringe kennis van de geschiedenis zoals die is opgetreden tijdens het steeds verder afkalvende geschiedenisonderwijs van de laatste decennia. Zou dat gebrek aan kennis die afwezigheid van alertheid op het misbruik van je eigen verleden kunnen verklaren? Men weet gewoon niet wat er aan de hand is en klaarblijkelijk is de roep om verantwoordelijkheid niet voldoende om de belangstelling te wekken. Toch maak ik overal om me heen mee dat er wel degelijk belangstelling is voor geschiedenis. Kijk maar naar de mensen die bij de opgravingen in de binnenstad en de buitenwijken staan te kijken en beluister hun opmerkingen. Kijk naar de kijkcijfers van de Nationale Geschiedenisquiz in zijn hoogtijdagen (over 1 miljoen, de laatste keer 600.000) en Andere Tijden (afhankelijk van het onderwerp vele honderdduizenden kijkers). En leg je oor maar eens te luisteren op verjaardagen. Ik weet het: het is maar een kort moment dat het over geschiedenis gaat en dan gaat men al weer over op ‘wie er slecht ligt’ of ‘wie er gaat scheiden’,  maar toch…

Populisme

Of er nog iets anders aan de hand? Want intussen gaan de populistische partijen met onze geschiedenis aan de haal en halen eruit wat lekker bekt en bij de kiezers een schuldgevoel veroorzaakt. Ze praten ons een identiteit aan die gebaseerd is op selectieve keuzes uit wat te vinden is in de meer dubieuze krochten van ons geschiedenisonderwijs. Door dat gebrek aan kennis van hun eigen verleden en de ingebouwde eigenwijsheid van de mens plus de kennelijke minachting voor wat historici te berde brengen zal de afkalving van een positieve houding tegenover geschiedenis, vrees ik, alleen maar verder gaan. Men heeft zo straks in het geheel geen verdediging meer tegen cynische partijen die hun (potentiële) kiezers manipuleren met bewust verwrongen historische ‘feiten’. Ik zie het somber in en ik eindig met nog een citaat:

“Het populisme wil de geschiedenis gebruiken als voorraadkast voor nationale eigendunk of ethnische superioriteit, maar moet dan willens en wetens hele hoofdstukken overslaan. En een identiteit die gebaseerd is op geheugenverlies is misschien wel comfortabel, maar ook wankel. Als het erop aankomt heb je er niets aan. Alleen wie weet waar hij vandaan komt, begrijpt hoe kronkelend de weg kan zijn.”

( Stevo Akkerman, Trouw ma  4.11.2019).

Verstandige mensen hebben nuttige zaken aangekaart over hoe we met onze historie en onze historici om zouden kunnen gaan. Ik zou willen dat mijn lezers zich dat realiseren en niet als kippen zonder koppen meelopen met hen die onze geschiedenis verkwanselen als commerciële verdienmodellen. Dat ze zich niet mee laten slepen door manipulaties van onze ‘identiteit’ door louche politici, waarvan de zogenaamde ‘bezitters’ van die identiteit niet eens weten wat dat inhoudt. Identiteit: bestaat dat wel? Wie zijn wij eigenlijk, als onze geschiedenis en onze voorouders niet serieus wordt genomen door de mensen die wij gekozen hebben om over ons te regeren? Hoe moet dat verder?

Kolonialisme en het ‘empire-syndroom’

dwangarbeiders Indonesië

Op vrijdag 4 mei 2018 plaatste Trouw op zijn opiniepagina een stuk van Marjolein van Pagee. Het ging over haar verontwaardiging dat niet meer aandacht geschonken is en wordt aan de 4 miljoen dode ‘onderdanen’ in het zich bevrijdende Indonesië van na de Tweede Wereldoorlog. Het is hier te lezen voor wie niet op die krant geabonneerd is.  Ze heeft al eerder over de visie van Nederland op haar koloniën en koloniale oorlogen geschreven in Trouw, maar ook in andere media.  Ze is verder geschiedenis master (Leiden) in koloniale en wereldgeschiedenis (2016) en daarbij professioneel fotograaf en filmer.

Zoals gewoonlijk bij dit soort opiniestukken werd ook dit niet met open armen onthaald. Verwijten over ongenuanceerdheid (hoeveel nuance kan je in 300-400 woorden stoppen), selectieve keuzes (zie ongenuanceerdheid), het is een complottheorie, onze “jongens waren op een missie gestuurd waarvoor ze niet opgeleid waren” en  ”erg jammer dat Trouw de opiniepagina op 4 mei openstelt voor zo’n ‘weg met ons’ activiste, die geen ander doel heeft dan in een bijzonder rammelend betoog Nederland als de boeman neer te zetten”. Nu is niet elke historicus een begaafd stilist, maar Van Pagee kan best een opiniestuk schrijven. Ik ken haar master thesis niet, maar aan ondeskundigheid kan de strekking van die artikelen niet liggen. Vandaar dat sommige types maar ‘op de vrouw’ gingen spelen.

Één reactie viel me op. Ene T. Meijers schrijft namelijk: “Natuurlijk is het schandalig dat er zo weinig aandacht is voor het Nederlandse koloniale verleden. Er wordt op school bijna geen aandacht aan geschonken”. Hier komt weer een addertje uit het gras. Met andere woorden: Nederlanders reageren verkeerd op dergelijke onderwerpen omdat ze ze nooit gehad hebben in de geschiedenisles. En dat terwijl ik de laatste tijd doodgegooid wordt met verhalen over ons slavernijverleden, J.P. Coen en de genocide op Banda en andere verrichtingen van de VOC. Nog niet lang geleden in een goedbekeken TV-serie over de zogenaamde Gouden Eeuw zelfs.

Ook is het al jaren traditie dat omstreeks het begin van mei naast de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog ook die van de Japanse bezetting van ‘ons Indië’ en de nasleep daarvan in de media de ronde doen. Inclusief de bij ons ‘politionele acties’ genoemde Indonesische Vrijheidsoorlog, die nog steeds wat gevoelig liggen. De Nederlandse samenleving kennende zal het nog een jaar of tien duren dat iedereen die dat meegemaakt heeft en verantwoordelijkheid droeg dood is en dan kan de ‘ware geschiedenis’ geschreven worden. Al is er sinds de jaren ’80 een behoorlijk indrukwekkende hoeveelheid boeken en artikelen van gerenommeerde historici over verschenen. Nu staat er trouwens al een aardige samenvatting op Wikipedia.

Maar daar heeft men het weer: we hadden dat moeten weten. We hadden er les in gekregen moeten hebben. Ik heb het wel eens gehad over het stukje geschiedenis dat nog wel op bijna alle schooltypen voorbij komt: 1940 tot nu. Daar hoort ons verlies van Insulinde toch bij, zou je denken. Ik heb het even opgezocht aan de hand van de lesmethode MeMo. Ik heb daar twee uitgaven van vergeleken. Mijn zoons kregen les uit de eerste druk uit 1995 en ik heb van de uitgever zelf de derde druk, tweede oplage uit 2009 gekregen.  De beide dikke boeken tellen ongeveer 400 pagina’s. In 1995 zijn er daar vier (283-286) van gewijd aan de Indonesische Vrijheidsoorlog, in 2009 stond er alleen op 306-308 wat over. Waren het in 1995 nog 12 volle tekstkolommen,  6 tamelijk kleine foto’s en een kaart van Indonesië (dus bij elkaar ter grootte van 1 pagina) en een wat grotere foto op de voorafgaande pagina (zie bovenaan dit blog). In 2009 stonden er in 5 kolommen 2 foto’s van 1/3 pagina hoogte en twee kaarten (Afrika, Maleisië/Indonesië) die een halve pagina in beslag namen. Ik heb berekend dat in de laatste MeMo de tekst bij elkaar 2,5 kolom besloeg, waarvan niet meer dan één kolom echt aan Nederland-Indonesië gewijd was, de andere ruimte ging over India en de bemoeienis van de USA en de USSR met het vrijheidsstreven van diverse Afrikaanse en Aziatische koloniën. In 1995 ging het echter nog  in 9 van de 12 kolommen over de Nederlandse reactie op de Indonesische onafhankelijheidswens. Dat is nogal een verschil en het is tekenend voor hoe ons geschiedenisonderwijs verarmd is in minder dan 15 jaar tijd. En niet alleen bij MeMo (uitgeverij Malmberg).

Is het een wonder dat mensen die kritiek op ons koloniale verleden niet kunnen velen? Ze wisten het niet en voelen zich aangevallen door al die intellectuelen die hun mooie sprookje over het tolerante Nederland verstoren dat zo goed voor z’n koelies zorgde en er stinkend rijk van werd. In dezelfde Trouw van vandaag 4 mei 2018 staat op de voorpagina een stuk dat de kop heeft: ‘Onveilige wereld schept behoefte om te herdenken”.  De wereld van vandaag wordt onveiliger door het oplopen van internationale spanningen en dan is het lekker om samen te herdenken dat we ‘dat nooit weer’ willen.  Oorlog en zo… Na een dip in de late jaren 60 en de jaren 70, waarin de noodzaak niet meer zo gezien werd, is men daarna steeds meer en steeds grootser gaan herdenken. Het hoort volgens de moderne mediadeskundigen inmiddels ook tot onze identiteit om gezellig, maar beheerst, met z’n allen onze vrijheid  te vieren. En Koningsdag.

Marjolein van Pagee onderkent zelf ook wat ze veroorzaakt: “Het is begrijpelijk dat als je de continuïteit over het hoofd ziet en algemene kennis over het koloniale verleden ontbeert, je de kritiek op de dodenherdenking niet kunt plaatsen”.  Ze noemt dat het ongeloof over wat zij en anderen aan de kaak stellen, over de post-koloniale oorlogen dus, ligt aan wat zij het ‘empire-syndroom’ noemt.  “Het verblindende effect dat optreedt als je te lang deel uitmaakt van de veilige cocon van het centrum van de wereldmacht”. Ik had daar nog nooit van gehoord en heb dus proberen op te zoeken wat erover gezegd wordt. Het internet laat het een beetje afweten in deze en ik ben geen psycholoog die het in de vakliteratuur op kan zoeken. Maar ik vermoed dat het lijkt op wat de Britten nu aan het doen zijn met hun Brexit: als ze zelf alle touwtjes maar weer in handen hebben dan wordt het weer net als vroeger toen ze nog een wereldrijk (empire) waren. Behalve dat er nu veel meer darkies en Polen in de UK wonen dan voor de zon over alle roze gebieden op de wereldkaart onderging. Tja, de wereld is een beetje veranderd sindsdien: er zijn nogal wat ingrijpende zaken gebeurd die maken dat het nooit meer zo wordt als vroeger. En hoe bedoel je: nooit meer oorlog, als er over de hele wereld wapens ingezet worden om groepen te onderdrukken of de macht ergens te grijpen. Het militair-industrieel complex wrijft in zijn handen en telt zijn ducaten. De zaken gaan goed…

Ik begrijp de reacties op Van Pagee, maar ook haar boosheid over de schijnheiligheid van de politici die hun hoofden schudden over iemand die de twee minuten stilte wilde verstoren omdat hij aandacht wilde vragen voor wat er in 1946-47 in ‘ons Indië’ gebeurde. Ik wil echt niet dat de wereld aan begrip ten onder gaat, maar ik wijs er wel op dat veel van dat gekissebis over ons koloniaal verleden te voorkomen was geweest (en nog is) met beter geschiedenisonderwijs.

Je verborgen verleden

Het patroon is eigenlijk steeds hetzelfde bij Verborgen Verleden. Op de enkele uitzondering na die ergens in een ver weg liggende zijlijn via bastaardij van adel of zelfs een koninklijk huis  afstamt, hebben de meeste mensen behoorlijk laag op de maatschappelijk ladder staande voorouders. Na het lezen over de eeuwen durende ellende van hun familie is er dan die na-oorlogse opleving van de voorvaders en –moeders, die zich ontworstelden aan de armoede en zich opwerkten tot arbeiders met een cao of middenstanders die hun kinderen konden laten studeren. In de ene famiie was dat moment er wat eerder dan bij andere, maar het blijkt inmiddels dat de laatste generaties in Engeland, Schotland, Ierland, de USA en in Nederland het niet zo slecht doen.

Wel zijn de, uiteraard meestal bekende, slachtoffers van Who do you think you are of Verborgen Verleden steeds geschokt als ze horen over de zware omstandigheden waaronder hun voorouders overleefden. Des te meer zijn ze onder de indruk van de creativiteit en het koppige doorzettingsvermogen waarmee men zich opwerkte tot een beter bestaan. Ze zijn dan ook standaard zeer trots op (bet)(over)grootvader of –moeder. Bij vrouwen (en dan probeer ik niet te discrimineren) gaat dat meestal gepaard met wat tranen. Al zijn er natuurlijk ook mannen die het soms niet droog houden.

Wat mij hierin zo treft is dat het die mensen zo verrast dat hun voorouders zo’n zwaar leven hadden. Slechte woonomstandigheden, zwaar werk of werkloos, ongezonde, slechte of te weinig voeding, rampen als overstromingen, misoogsten, hongersnood, besmettelijke ziekten en oorlog met alle gevolgen vandien. Hoe verder terug men komt hoe meer misère men in een mensenleven meemaakte. Al was de nog tamelijk nabije negentiende eeuw wat dat betreft ook best een zware  tijd voor de Europese en Amerikaanse bevolking. Ze weten het niet of realiseerden zich dat niet. Ik wed ook dat men daarover op school niks hoorde tijdens de geschiedenisles.

Dat tekent dan ook het klassieke geschiedenisonderwijs. Men leert over koningen, hertogen en graven, de almacht van de kerk na kerstening en opstand, veldslagen en vredes, kolonisatie en de grachtengordel, maar het leven van de gewone man/vrouw blijft onderbelicht. Ik merk het bij mijn studie naar de graven van Holland gedurende de twaalfde en dertiende eeuw (en dat is natuurlijk een vroeg en slecht gedocumenteerd stukje geschiedenis) waarin je boeren en zeker burgers met een zwak lantaarntje moet zoeken. Dat geldt echter ook voor de veel beter gedocumenteerde opstand, oftewel onze eigen gezellige 80-jarige oorlog (1568-1648). Ik ken eigenlijk maar één studie die aandacht besteedt aan de gevolgen voor het volk van zo’n langdurig conflict: Ronald de Graafs, Oorlog, mijn arme schapen… (2004). Dat is wel weinig.

Er zullen ongetwijfeld mensen reageren met: ja maar, in dat en dat boek en bij die en die historicus hoor je toch ook over roof en plundering, onderdrukking en inkwartiering en kijk eens naar al die boeken over de Tweede Wereldoorlog met zijn concentratiekampen en hongerwinter. Ik weet het. Om maar een paar titels te noemen: Geert Mak, De eeuw van mijn vader (1999, twintigste eeuw), Peter Stokvis, red. Geschiedenis van het privéleven (2007, middeleeuwen tot twintigste eeuw) en Auke van der Woud, Koninkrijk vol sloppen (2010, negentiende eeuw). Mak had er een bestseller mee omdat veel mensen zijn familiegeschiedenis heel herkenbaar vonden. En dat is dus tekenend voor dit onderwerp. Het was verrassend dat iemand op zo’n toegankelijke, journalistieke manier over een eeuw Maks schreef. Die andere boeken kostten echter tussen de 30 en 40 euro en dat is toch geen bedrag  dat de gemiddelde Nederlander snel op de toonbank zal leggen.  Die zullen dus veel minder impact hebben. En zeker niet op het onderwijs.

Bovendien is er nog steeds een voorkeur voor de modernste geschiedenis en wordt die van verder terug als minder relevant voor nu gezien. Met name de laatste oorlog roept immer weer een nostalgisch beeld op van saamhorigheid rond het met bielzen gestookte kacheltje, de fiets met houten banden, eten op de bon en het saboteren van de ‘mof’. Maar je komt pas echt wat over de geschiedenis van je opa of oma in de oorlog te weten als die een min of meer eerlijk dagboek hebben nagelaten of een serie brieven waarvan je hoopt dat die geen vertekend beeld van de werkelijkheid geven. Behalve die van Anne Frank komen die echter ook niet in de geschiedenisles terecht (ik overdrijf hier natuurlijk enigszins, maar toch…).

De bestudering van de geschiedenis lijkt altijd behoefte te hebben gehad aan helden. Aan spektakel en drama met veel rook en vuur. Voor de stille ellende van alledag was weinig plaats. Die werd min of meer uit de geschiedenisboekjes gehouden, zeker in de tijd der zuilen. Alleen de socialistische zuil wilde nogal eens uithalen over het onderdrukte proletariaat en de daarom nodige opstand tegen het kapitaal. Dat was in de jaren zestig van de vorige eeuw echter geen item meer toen elke arbeider een auto voor de deur kreeg en tien dagen per jaar in Torremolinos doorbracht. Achtereenvolgende generaties hebben nationalistisch getinte en konings (of in ieder geval Oranje) gezinde geschiedenislessen ontvangen. Zelden hebben ze geleerd om kritisch naar dergelijke geschiedschrijving te kijken en hun mond open te trekken.

Vandaar dat ze nu niet beter weten te doen, nu anderen hen wijzen op zaken als het slavernijverleden en de VOC mentaliteit, dan in een stuip schieten. Of men zet de hakken in het zand en weigert te luisteren naar het beroep op ons geweten, dat inderdaad dikwijls nogal bot wordt opgedrongen. Of men wil gelijk maar alle standbeelden van zeehelden, politici en koloniale militairen omver trekken en voor van alles en nog wat zijn of haar excuses aanbieden. Historiegevoel is duidelijk nooit aangekweekt al hebben pedagogen en didactici dat altijd als ultieme doel in hun handboeken  gesteld. Er kwam niets van terecht. Scholieren werden opgescheept met heldhaftige verhalen en één en al vooruitgang sinds de donkere middeleeuwen en zij zijn de volwassenen van nu die niet beter weten. Zij worden, als ze hun familiegeschiedenis gaan uitpluizen, geconfronteerd met de armoe en ellende van hun eigen (bet)(over) opa’s en oma’s en zijn geschokt.

Cartoon door Tom in Trouw, 27.1.2018

Dat krijg je als je geschiedenis  gemanipuleerd werd en de context waarin gebeurtenissen plaatsvonden helemaal niet werden genoemd. De nuance tussen wat mensen sociaal, economisch en maatschappelijk gewend waren en wat hen overkwam is kwijt: die realiseert men zich niet. Het voorstellingsvermogen met betrekking tot levensomstandigheden in het verleden beperkt zich tot de vergelijking met nu en die is volkomen zoek. Vandaar de enorme afstand die men al met de jaren twintig of dertig van de vorige eeuw voelt, terwijl men zich tegelijkertijd realiseert dat opa en oma in die tijd leefden en kinderen op de wereld zetten die hun eigen ouders werden. De uitzendingen van Verborgen Verleden (en zijn Engelstalige origineel) leveren steeds weer van die inkijkjes in het gebrek aan historiegevoel op. Het enige dat men zich bij afloop echt realiseert is dat men het laatste, meest recente radertje in de familiemachine is en dat al die mensen die hen vooraf gegaan zijn onlosmakelijk met hen zijn verbonden. Dat is dikwijls al een hele ogenopener, vooral bij de wat jongere deelnemers die zich nog niet voldoende uit het volle leven hebben teruggetrokken om zich in hun verleden te verdiepen.

Ik heb helaas gezien de situatie binnen ons onderwijs, waarin meer over administratie en geld dan over inhoud wordt gebakkeleid, niet de hoop dat dit zal veranderen. Wat ik wel hoop is dat mensen die door deze tv-programma’s worden geïnspireerd om hun eigen stamboom uit te zoeken zullen leren dat er ook nog een andere geschiedenis is: die van de gewone man, zijn gezin, zijn werk, zijn huis en zijn omgeving. Ik hoop ook dat dagboeken en brieven meer gepubliceerd zullen worden, desnoods als blog. Ik hoop dat al die archiefgegevens die inmiddels op internet staan ervoor zullen zorgen dat iedereen zijn familiegeschiedenis kan onderzoeken en publiceren. En dat dan in de naaste toekomst historici onderzoek naar al die ‘verhalen’ kunnen doen en die in een genuanceerdere geschiedenis van het Nederlandse (maar in andere landen, die nog niet zover zijn als wij, natuurlijk ook) volk zullen verwerken. En dat dan heel veel andere Nederlanders dat zullen gaan lezen en zich eindelijk eens voor kunnen stellen hoe het vroeger nu echt was, in plaats van te geloven in een kruising tussen nostalgie en horror. Dat hoop ik.

Historisch toerisme

Zolang ik me kan herinneren heb ik op vakantie historische locaties bezocht. Eerst in Nederland met mijn ouders en zus, later ook in het buitenland, maar dan alleen of met gezin. Mijn historische belangstelling en kennis zorgden er door de jaren heen steeds beter voor dat ik wat ik zag in context kon plaatsen en erover kon vertellen tegen mijn reisgenoten. Ik vraag me wel eens af hoe mensen die die belangstelling en kennis moeten ontberen lol beleven aan zo’n historische locatie. Dat zijn dan meestal oude dorpen of stadskernen, met eventuele historische musea, kastelen of de ruïnes ervan en andere erfgoederen. Als je die inmiddels door de moderne tijd aangetaste locaties niet kunt begrijpen omdat datgene wat je op school aan geschiedenis hebt geleerd of wat je uit de populaire media kent je daar bepaald niet bij helpt dan mis je toch wat? Ik vraag me dat regelmatig af als ik naar mijn medebezoekers kijk en hun opmerkingen hoor.

Historisch erfgoed is natuurlijk al lang een aanvaard begrip, zeker in Nederland. Ik moet ook zeggen dat de diverse instellingen dikwijls hun geschiedenis adequaat presenteren in goed vormgegeven tentoonstellingen en begrijpelijke informatie, maar als er, zoals in Dordrecht, het één en ander mankeert aan de betrouwbaarheid van de informatie dan sla je toch een paar planken mis. Zonder dat de gemiddelde toerist dat merkt uiteraard, want waaraan zou hij/zij dat kunnen controleren. Gevolg: het gebodene wordt voor zoete koek aangenomen en de toerist wordt bedot, zoals de journalist van Trouw uit mijn vorig blog. Ik heb ook geleerd dat die foute kennis, zeker als hij overtuigend wordt gebracht, heel gemakkelijk wordt doorgegeven aan vrienden en familie en zich dus als een lopend vuurtje verspreidt. Met alle gevolgen van dien.

Een andere toeristentrekker is het historische evenement, dat niet zelden in een erfgoedlocatie plaatsvindt. En daar bedoel ik ook historische dorpskernen of stadscentra mee. In het verleden was zo’n evenement dikwijls vooral gekoppeld aan een stads- of dorpsjubileum, maar tegenwoordig kan het gewoon een jaarlijks (of tweejaarlijks) terugkerend festival zijn dat al of niet een commerciële opzet heeft. Het is meestal gratis toegankelijk, maar als het maar genoeg bezoek aantrekt is het in ieder geval goed voor de lokale middenstand en dan met name de horeca. Er bestaan ook door commerciële organisatoren opgezette festivals waar je entree moet betalen en ter plekke van een niet goedkoop natje en droogje kunt worden voorzien. Dat is dus minder nuttig voor de horeca.

Sinds de jaren negentig worden dergelijke evenementen dikwijls voor een deel bevolkt door mensen die aan levende geschiedenis of re-enactment doen. Zelf ben ik daar via ons historisch adviesbureau tScapreel jaren bij betrokken geweest, tot ik er in 2011 een punt achter heb gezet. De bedoeling was oorspronkelijk om bezoekers via het tonen van kleding, ambachten en entertainment een beeld te geven van de periode van het gevierde jubileum of de gebeurtenis die herdacht werd. Dat vergde van de mensen die daarvoor ingezet werden aanvankelijk een behoorlijke inzet en kosten. De Scaprelers brachten een achtergrond van opleiding en werkervaring bij Archeon of het lidmaatschap van Die Landen van Herwaerts Over mee en wisten waar ze het over hadden. In de jaren tussen 1996 en 2011 hebben we nooit anders dan complimenten van organisatoren ontvangen. Evenals van de toeristen die ons zagen en spraken.

Helaas werd de kwaliteit van genoemde evenementen door de loop van de tijd steeds minder. Ook vanwege de bankencrisis was er op den duur steeds minder geld voor subsidies en lieten sponsors het afweten. Als zo’n festival dan toch doorging zocht men liever naar goedkopere vervanging van onze tamelijk dure Scaprelers. Of men zette publiekstrekkers in die niet echt binnen de historische periode pasten maar die wel geld in het laatje brachten. Toen dat in 2011 gebeurde tijdens het Gebroeders Van Limburgfestival in Nijmegen, nadat ik het al een paar jaar had zien afglijden, heb ik het bijltje er definitief bij neergegooid.

Ik denk nog steeds dat levende geschiedenis en re-enactment perfecte middelen zijn om de gemiddelde toerist een beeld te geven van een stuk geschiedenis. Hij/zij krijgt dat nergens anders door. Maar dan moet het wel goed gebeuren, want anders ben je net zo fout bezig als bij het vervalsen van je verleden in je historische museum. De toerist is dan weer de dupe, want die kan niet (voldoende) controleren of het echt zo was. Bovendien nemen vele historische evenementen het verleden ook op andere manieren niet serieus meer.  Ze zien geen onderscheid tussen geschiedenis en fantasy, waarbij gerust draken, elfjes en heksen tussen ridders en bedelaars het beeld vervormen. Of steampunk. Of diverse soorten kelten.

Er zijn ook erfgoedinstellingen genoeg die dergelijke mixen in hun programma opnemen, niet inziende dat het een hellend vlak is. Straks gaan toeristen nog denken dat er echt heksen bestonden (als ze dat al niet denken)  of dat in de middeleeuwen muziek ook al electronisch versterkt werd. De door films, tv series (zoals Game of Thrones), strips en games verspreide alternatieve middeleeuwen worden echt al jaren door elkaar gehaald; ik hoor en zie het overal om me heen. Ik zie ook nog geen verbetering optreden. Sterker nog: ik zie een verslechtering om zich heen grijpen. Re-enactmentgroepen en ‘historische’ handelaars worden steeds minder authentiek. Of oorspronkelijk om één jaartal draaiende feesten worden overspoeld door acts die je jaren, soms eeuwen, vroeger of later moet situeren. Bovendien zien lokale marketingbureaus (ook van gemeenten zelf…) er geen been in de geschiedenis te manipuleren om maar volk te trekken.

Ik vind dat verontrustend. Ik ben al een jaar bezig om Dordrecht te wijzen op de foute aannames die men rondom de zogenaamde eerste vrije statenvergadering doet, maar men luistert niet en gaat ijzerenheinig door. Zelfs in het tweejaarlijkse Dordt in Stoom festival, dat altijd een oase van verantwoorde nostalgie was, zijn al dieselmotoren gesignaleerd en op elektriciteit lopende kermisattracties. Wat is dat toch? Wordt daar wel eens onderzoek naar gedaan. Ik heb ik de tijd dat ik met dit soort werk bezig was, diverse kleine en leuk begonnen evenementen  zien uitgroeien tot enorme publiekstrekkers en vervolgens zien afglijden naar anachronistische schaduwen van zichzelf en vervolgens zien verdwijnen. Is dat een natuurlijk proces? Is een periode van 5 à 10 jaar een natuurlijke levensspanne voor zo’n festival en moet er dan wat anders komen? Waren de late jaren negentig en de vroege jaren nul een hoogtepunt voor historische feesten en zitten we nu in een dal voor er een nieuwe opleving komt? Ik weet het niet.

Ik heb soms oubollige oudheidskamers zien opbloeien tot volwaardige en leuke musea. Ik heb gedreven amateurs daar prachtige exposities over het verleden van hun dorp of stad zien maken, maar nu zie ik afgestudeerde conservatoren en andere museummedewerkers pretentieuze tentoonstellingen met speurtochten en multimedia presentaties neerzetten die er esthetisch prima uitzien, maar waar historisch weinig van klopt.  Mensen die de recensies van deze flops op mijn andere blog hebben gelezen kennen mijn mening daarover. Gaat dat nog verbeteren? Of moet de toch al van weinig historisch besef of kennis voorziene toerist het zelf maar uitzoeken? Ik houd mijn hart vast.

Waarom geschiedenis? 2

In het vorige blog, waar dit een onvoorzien vervolg van is, heb ik het over de gevaren van het misbruik van de geschiedenis gehad. Ik heb al eerder geschreven over het manipuleren ervan voor ideële , meestal politieke, doeleinden. Of voor naamsbekendheid, zoals in Dordrecht. Overigens stond er vorig weekend een stukje over een bezoek aan mijn stad in de Trouw waarin verbaasd werd geconstateerd dat het op een zonnige dag tijdens de vakante zo stil was in het oude centrum. Zelf heb ik de indruk dat we elk jaar meer toeristen zien en de terrassen bij mooi weer steeds vol zitten. Ook komen er elk jaar nieuwe horeca gelegenheden bij, zodat je je afvraagt of die zaakjes en zaken buiten de vakanties om wel voldoende bezoek krijgen om te overleven. Ik heb ook geen idee of het museum in het Hof goed loopt; ik kom er tegenwoordig nog zelden in de buurt. De journalist van Trouw kwam er in ieder geval vandaan met een volkomen verkeerd, en door mij al voorspeld, idee van de geschiedenis van Dordrecht. Hij schreef letterlijk:

Op 23 juli 1572 werd hier een soort onafhankelijkheidsverklaring getekend.

Om daarna (bewust?) Herman Pleij te citeren die zei dat in de VS of Frankrijk

…iedereen zo’n datum zou kunnen opdreunen en de historische locatie zou worden platgelopen.

Waarna hij het aan ons gebrek aan nationalisme weet dat wij dat niet doen. Om te vervolgen met dat het jammer was want

… de idealen die toen werden vastgelegd zijn alles behalve eng en bovendien heel actueel. “In dit gebouw werd de basis gelegd voor een onafhankelijk land waar je vrij bent om te denken wat je denkt, te geloven wat je gelooft en te zijn wie je bent” staat op het toegangskaartje van het klooster…

Hij is er dus ingestonken, want niets van het bovenstaande is waar. Afijn, als u niet weet waarom het niet waar is kunt u het vanaf hier nog eens nalezen. Zo verspreidt de boodschap zich dus over het land. Het is niet te hopen, en daar lijkt het ook niet echt op, dat dit idee nu duizenden (Nederlandse) toeristen naar Dordrecht trekt om te offeren op de altaren van de zogenaamde vrijheid. De ontwikkeling blijft niet minder zorgelijk.

Intussen lopen de kwesties van de controversiële standbeelden en nu ook de straatnamen  van ‘foute’ Nederlanders, zoals de 17e eeuwse admiraal Witte de With (zie boven een foto van de uitgaansstraat van die naam in Rotterdam). Historicus Sander van Walsum weidde in de Volkskrant een column aan met name dat laatste fenomeen. Protesten, aangezwengeld door de usual suspects, tegen (straat)naambordjes en beelden van zeehelden die op één of andere manier met de slavenhandel te maken hebben gehad lopen inmiddels de spuigaten uit.

Van Walsum verwoordt kernachtig wat hier aan de hand is:

… wie zich onder verwijzing naar het Nederlands verleden gekwetst zegt te voelen, vindt gehoor. Want anders dan vaak wordt gesuggereerd, vormt de nationale geschiedenis voor meer mensen een bron van gêne dan van trots. Of het nu – van achteren naar voren – gaat om de dekolonisatie van Indonesië, de Tweede Wereldoorlog, de ‘ethische politiek’ van het Indisch gouvernement, het Cultuurstelsel, de Gouden Eeuw – die steeds vaker tussen aanhalingstekens wordt geplaatst: de teneur van de historiografie is zelfkritisch. Dat is geen modegril van de laatste jaren, dat is al decennia het geval.

En dat klopt. Tijdens de colleges historiografie van de geschiedenis kregen we daar voorbeelden van te horen en te zien/lezen. Wat het recente verleden betreft, de Oorlog dus, hebben we eerst de heldenverering van de verzetsstrijders gehad, toen de volkomen  afbraak en ontmaskering van die zogenaamde ‘goede’ Nederlanders en pas de laatste tijd ontstaat er wat nuance. Verder terug gelegen historie is ook allemaal door die fases gegaan. We hadden eigenlijk mogen hopen dat de nuance over het verleden is blijven hangen, maar dat is helaas niet het geval. Sterker nog: hoe verder terug in de tijd hoe meer zwart-wit denken over goed en kwaad, beschaafd en barbaars, vroom en bijgelovig er over is gebleven. Tenminste: bij de bevolking, die in de gemanipuleerde geschiedenisboekjes dit beeld op zijn bord kreeg, zoals ik het vorige blog heb uitgelegd.

Historici zien die nuances wel degelijk, maar doen er eigenlijk veel te weinig aan om die aan scholieren over te brengen. Dat en het terugbrengen van geschiedenisonderwijs tot zo goed als niks en dan nog verouderd en clchématig ook zal in de toekomst geen helderder licht op ons verleden  doen schijnen. Natuurlijk blijven er altijd mensen die gewoon willen weten hoe het vroeger was en waarom de mensen toen deden wat ze deden. Dat worden (amateur)historici.  Er is, en dat weet ik zeker, genoeg belangstelling onder de Nederlanders voor hun eigen geschiedenis. Er wordt ook genoeg min of meer populaire literatuur uitgebracht over ons verleden, maar of dat voldoende zoden aan de dijk zet is de vraag.

Ik denk dat geschiedenis geen vrijblijvende vrijetijdsbesteding meer is of een beroep waarbij je zoveel mogelijk moet publiceren om gewaardeerd te worden en blijven. Historici moeten de  moderne communicatiemiddelen aangrijpen om hun kennis te verspreiden, want scholen doen het binnenkort niet meer. We moeten eigenlijk de straat op en ons losmaken van universiteiten die inhalige leerfabrieken dreigen te worden, van musea die toeristentrekkers zijn geworden en van erfgoedlocaties die de kinderen een spannend  dagje moeten bezorgen om te kunnen overleven. Ik vind het tijd worden dat we gaan uitleggen ‘hoe het eigenlijk geweest’ is. En dat we alle sprookjes, legenden en sagen moeten gaan ontkrachten om te laten zien hoe onze voorouders waren en wat ze deden en waarom.

Ik zie in programma’s als Verborgen Verleden hoe de ‘slachtoffers’ omgaan met hun eigen opa’s en oma’s en wat voor conclusies ze trekken uit wat ze horen. Dat vind ik soms zelfs al zorgwekkend. Aan de ene kant zijn ze dikwijls trots op een voorouder die zich door hard werken, creativiteit en doorzettingsvermogen aan zijn of haar droevig lot heeft onttrokken, maar aan de andere kant is er zo weinig bewustzijn over de leefsituatie van die mensen dat ze echt geschokt zijn over wat ze in de bronnen tegenkomen. Begrip over het leven in vroeger tijd is volkomen afwezig en zeker de kennis over hoe het zo gekomen is. Ook begrijpt men niet hoe mensen in de tijd zelf tegen hun eigen situatie aankeken. Men reageert met de kennis en ervaring van nu en beoordeelt geschiedenis ook daarnaar. Plaats voor de nuance lijkt er niet te zijn. Kortom presentisme

De gemeenteraden die in het verleden beslisten over welke ‘held’ een standbeeld kreeg of waar een straat naar werd genoemd, bestonden uit kinderen van hun tijd. De Staatslieden- en Zeeheldenbuurten, laat staan de Indische en Zuidafrikaanse buurten werden in de late 19e en vroeg 20e eeuw gebouwd en genoemd naar wat men toen  als voorbeelden van patriottisme beschouwde. Die mensen wisten dikwijls ook niet beter. Het is al erg genoeg dat er in die tijd historici waren die dat wel wisten maar niks zeiden. Moeten daarom die standbeelden weg en de straten andere namen krijgen? Nee. Het zijn voorbeelden uit een andere tijd, uit onze eigen geschiedenis, en ze zeggen iets over hoe het ‘toen’ was. Dat is historie. We hebben nu de mogelijkheden en kennis om er een betere uitleg van te geven. Laten we dat dan ook doen, en onze oren niet laten hangen naar mensen die geen historisch besef hebben (kunnen ze ook niet helpen; hebben ze nooit geleerd) en die maar wat roepen omdat ze zogenaamd gekwetst zijn.

Van Walsum eindigt zijn column met:

Geschiedenis moet niet worden misbruikt voor morele chantage. Laten we niet doen alsof we ons diep schamen voor de daden van in vergetelheid geraakte vlootvoogden.

En daar kan ik het alleen maar hartgrondig mee eens zijn.

Waarom geschiedenis? 1

Ik zit al 20 jaar, als één van de twee Nederlanders, op een e-mail-forum voor mediëvisten, dus ver voor ik zelf een echte historicus werd. Het is een internationaal forum en je komt er mensen op tegen uit de hele wereld, van New Zeeland tot Noorwegen, van de USA tot Zuid-Afrika en van eenvoudige amateurs tot university professors. Soms hebben we dagenlang durende discussies over Amerikaans geschiedenisonderwijs, dan weer over Robin Hood in de film of een portret van Eleanor van Aquitanië dat haar niet bleek te zijn. We stellen de lijst ook vragen over literatuur, waar bepaalde boeken te vinden zijn (als Google ze niet heeft gescand) of wat een bepaalde oud-franse zin betekent. Er worden congressen aangekondigd en papers gevraagd, boeken en artikelen besproken en films bekritiseerd.

Met de komst en bredere verspreiding van het internet zag het er even naar uit dat de list leeg zou lopen, maar we zijn er nog steeds. We zitten ook op Facebook en diverse leden hebben eigen blogs of websites. En nog steeds hebben we diepgaande discussies over het vak en het onderwijs erin, waar ik, gelukkig, sinds 2009 regelmatig ook als echte collega mijn steentje aan bijdraag. We hebben het nog niet over de standbeeldenkwestie gehad, maar wel over het gebruik van geschiedenis (en dan natuurlijk voornamelijk de middeleeuwse) voor dubieuze doeleinden, zoals hier in Dordrecht door de gemeente gebeurt. Ik heb het daar niet zo erg over, want dan moet ik veel te veel vertalen en daar heb ik geen tijd voor, maar het onderwerp komt aan bod.

Afgelopen week, 31. 8.2017, kwam Kurt Sherry, een docent geschiedenis op een Amerikaans college, met de vraag of de list hem kon helpen aan begrijpelijke literatuur voor highschool kids die nu, eigenlijk voor het eerst, iets over Europese middeleeuwse geschiedenis zouden gaan horen. Maak niet de vergissing dat in de USA de middeleeuwen niet leven; dat doen ze wel. Maar wel dikwijls, net als hier, in een nogal verwrongen, door Hollywood geïnspireerde  versie. Scholen en universiteiten zijn, net als hier, door bezuinigingen hun docentenbestanden en faculteiten aan het inkrimpen en de geesteswetenschappen zijn daar, net als hier, de eerste slachtoffers van. Kurt kreeg veel hulp en tips, maar er werd ook doorgedacht over wat de leerlingen nou eigenlijk moesten weten en hoe die stof het beste aan hen aangeboden kon worden. Skip Knox, een andere Amerikaan en professor in Boisie, Idaho, zag het wat somber in en poneerde dat je nou eenmaal kinderen hebt die goed of slecht zijn in maths, net zoals kinderen die aanleg hebben voor geschiedenis of niet. Maths wordt bovendien moeilijk gevonden, terwijl het denkbeeld bestaat dat geschiedenis een eitje is. Maar dat gewoon niet iedereen het leuk of interessant vindt. Jammer dan…

Hij kreeg direct weerwoord van Karen Schousboe, een voormalige assistent professor aan de Deense universiteit van Aarhus. Zij kon niet begrijpen dat Amerikaanse kids zo weinig over hun eigen geschiedenis weten en dus niet door hebben wat er in Charlottesville met het beeld van general Lee aan de hand was. Dat had niet veel met de middeleeuwen te maken, maar het is de trend in de USA om, net als bij ons, steeds minder eisen aan de kennis van het eigen verleden te stellen, zodat kinderen opgroeien tot volwassenen die geen idee meer hebben waarom ze, bijvoorbeeld, in een democratie leven en wat dat inhoudt. Waarom ze moeten stemmen en wat hun rol in de maatschappij is, behalve die van consument en gebruiker van infrastructuur. Zij gaf voorbeelden uit het Deense aanbod van lessen zoals die aan de scholen en universiteiten worden onderwezen en dat loog er niet om. Daar kunnen ook wij nog een puntje aan zuigen. Niks leuk of niet leuk: iedereen moet gewoon de geschiedenis van zijn land, zijn continent en zijn wereld kennen. Want anders…

Deze mail werd een uur of vier later gevolgd door een reactie van emeritus professor Bernie Bachrach (1939), de bekende Amerikaanse historicus van de Karolingische oorlogsvoering, het Jodendom in de middeleeuwen en het adellijke huis van Anjou. Hij benadrukte het gevaar van de moderne geschiedenis bestudering als politiek en sociaal smeermiddel. Ik wil mijn bloglezers deze zeer interessante mail niet onthouden en heb hem dus vertaald. Hij sluit aan bij mijn beschuldigingen aan het adres van de Dordtse cultuurbobo’s, maar legt nog duidelijker dan ik uit wat het gevaar daarvan is en wat er in het verleden met deze manier van geschiedenis bedrijven is gebeurd.

Sommige mensen bestuderen het verleden om de vraag te kunnen beantwoorden: hoe zijn we hier terecht gekomen? En ‘hier’ is dan de locatie in het heden die hen interesseert. Dit veroorzaakt een proces waarbij we feiten gaan selecteren over dingen die gebeurd zijn waarvan we geloven dat die ervoor hebben gezorgd dat we ons juist op deze plek bevinden. Tijdens dat proces worden feiten verzwegen waarvan we vinden dat die niet hebben bijgedragen aan het vorm geven van ons hier en nu. Anders gezegd: informatie uit het verleden wordt uit zijn context gehaald om onze moderne vragen te beantwoorden.

Methodologisch is deze benadering al lang geleden losgelaten en van het label ‘nuïsme’ (presentism) voorzien. Door deze benadering worden we namelijk niet geholpen het verleden op zijn eigen voorwaarden te begrijpen, maar vervormen we het tot een bron van selectieve informatie om hedendaagse politieke of sociale doelen te bereiken. Pogingen om het verleden te gebruiken voor politieke denkbeelden waren de basis van geschiedschrijving zowel in Nazi Duitsland als in de communistische Sovjet Unie. Dit principe wordt trouwens nog steeds toegepast door populisten die een bruikbaar verleden zoeken om hun doeleinden te ondersteunen.

Historici zouden van zulk gebruik van het verleden rigoreus afstand moeten nemen, net zoals we het werk van de Nazi-historici hebben verworpen die ‘historische’ rechtvaardigingen schreven voor Hitlers politiek ten opzichte van de Slaven en de Joden. Het is ons werk om het verleden op zijn eigen voorwaarden te leren begrijpen, zodat we toegang krijgen tot het denken van mensen die we anders niet zouden leren kennen. Juist dat verbreedt ons begrip over wat het betekent mens te zijn.

We zien allemaal om ons heen hoe politici de Nederlandse geschiedenis manipuleren om een punt te scoren of hun aanhang te vergroten en dan heb ik het niet alleen over de populisten. Of hoe gemeenten, en niet alleen Dordrecht, hun eigen geschiedenis misbruiken om toeristen te trekken. Het is een gevaarlijke weg, zeker omdat het ‘gewone volk’ steeds minder bagage krijgt om tegengas te bieden (als het die al had…) en bepaald niet wordt klaargestoomd om te leren denken over hoe ze gemanipuleerd (dreigen te) worden. Het is een verontrustend idee dat plannen voor het onderwijs in het vak geschiedenis alleen maar minder inhoud en steeds meer vervlakking van die inhoud laten zien, tot er in 2032, zoals gepland, niets meer van geschiedenisonderwijs over is.

Denk er maar eens over na.

Wordt vervolgd

Wat was Riede en waar lag het? (7)

Dit wordt een bijzonder saai stukje, met vooral tekst en plaatjes van tekst. Even doorbijten, want het is noodzakelijk voor de conclusie die in het volgende en laatste blog getrokken zal worden.

Overal waar je zoekt wordt beweerd dat de Riederwaard naar de familie Van Riede werd genoemd. Wikipedia beweert  zelfs letterlijk dat Theodericus de Riede als naamgever van de waard wordt beschouwd. Door wie of sinds wanneer staat er niet bij, maar juist vanwege zulke vage beweringen moet je met Wikipedia voorzichtig zijn. Maar ook met de vele genealogische sites op het internet. De website over de familie Van Rij(e) suggereert namelijk dat de familie haar naam niet aan dit waterrijke gebied heeft gegeven, maar eraan heeft ontleend, ondat het onder water staan van land als ‘rijdende’ of ‘riedende’ werd genoemd. Andere verklaringen zeggen dat de waard genoemd is naar de eerste bedijker die ridder of rijder was. En dat geldt ook voor Ridderkerk, dat door een ridder (of ridders) zou zijn gesticht.

Het past een historicus dat hij eens in de bronnen gaat zoeken wat de oudste vermeldingen van die namen Riederwaard en Ri(e)derkerk zijn. Van de locatie Riede zelf, zoals die in het falsum van 1064 (1145) voorkomt, heb ik in een eerder blog al proberen aan te tonen dat het helemaal niet op de plaats, die later Riederwaard werd, gelegen hoeft te hebben. Bij de naam Rederwerde kunnen we, zoals ik het vorige blog schreef, niet zeker zijn of het hier om de Riederwaard gaat. Maar hoe zit het met de echte Riederwaard zelf?

riddewart 1276
Detail uit de oorkonde van 1276 (1277) (OHZ III nr. 1773).

Het oorkondenboek van Holland en Zeeland geeft pas in 1276-77 Riddewart als naam die bewijsbaar voor het bewuste gebied is bedoeld en noemt in de zelfde oorkonde ook de kerk van Rieden. Dus niet van Riederkerke. De oorkonde is voor Dirk van Alkemade, een Noordhollands edelman, die door graaf Floris V beleend wordt met een stuk land, de Geer genoemd (waar de kerk staat), en nog wat gebied in de Riederwaard. Dat het echt om deze locatie gaat is op te maken uit het feit dat de Singelkerk, de oudste hoofdkerk van Ridderkerk, inderdaad in de Geer staat. Het gaat hier echter niet over een lid van de Van Riede familie en voor zover ik dat kan beoordelen heeft een Van Riede ook nooit iets in Ridderkerk of het ambacht Riede te maken gehad, want dat viel onder de heren van de Lecke. Wat het tamelijk onzeker maakt dat het dorp naar een Van Riede is genoemd.

riederwaard 1288
Het handvest van de Riederwaard uit 1288 volgens de tekst uit 1592 (OHZ IV nr. 2341)

Probleem met deze vroege vernoeming is dat het origneel van deze brief niet meer bestaat en dat de eerste kopie ervan uit 1329 dateert. Oftewel: toen de Riederwaard al meer dan 40 jaar zijn ‘handvest’ had (1288). De benaming Riddewart kan dus best pas toen zijn ontstaan. Dat is waarschijnlijk niet zo, maar het had gekund. Je kunt een waard  met een stad vergelijken. Zo’n handvest betekende, net als bij een stadsrecht, niet dat die waard toen pas ‘gesticht’ werd. Er zal al best een tijdje een min of meer omdijkt gebied hebben bestaan  dat al het nodige deed aan zijn waterstaat. Het handvest van 1288 is trouwens ook niet bewaard gebleven en kan niet vergeleken worden met bijvoorbeeld dat van de Alblasserwaard van 1277, waarin de hele structuur van zo’n waterschap werd geregeld. In dat van de Riederwaard staat niet meer dan vier artikelen (in het Alblasserwaardse handvest ook maar zes, maar daarin wordt veel meer geregeld door de heren van de ambachten en de heemraden) waarmee de graaf alleen maar beslist over wat er moet gebeuren als er een dijk doorbreekt, wie dat moeten repareren en wie daaraan mee moeten betalen. Meer niet. En dit vroegst bewaarde afschrift, in een 16e eeuwse versie van het middelnederlands, dateert pas uit 1592 (!).

riederwaard 1292
Bewaard gebleven oorkonde uit 1292 waarin zowel de Riederwaard als voor de eerste keer Ridderkerk in worden genoemd (OHZ IV nr. 2707)

Het eerste bewaard gebleven stuk waarin de Riederwaard zonder twijfel ter sprake komt dateert uit 1292. Hij is in echt middelnederlands gesteld in tegenstelling tot het late afschrift van het ‘handvest’. Het is toevallig ook de oorkonde waarin Ridderkerk voor het eerst genoemd wordt. De heemraden van de Riederwert beslissen, voor de baljuw van Zuid-Holland, dat iemand die zijn plicht tot dijkonderhoud in de waard ontloopt zijn land aan de ambachtsheer van Riederkerke zal kwijtraken. Er is dus een ambachtsheer in 1292, maar… dat was geen Van Riede. Tot dat adellijke huis in 1342 uitstierf behoorde de heerlijkheid aan de heren Van de Lecke die al vroeg in de 13e eeuw veel bezit hadden aan weerszijden van de Lek, in de westelijke Krimpener- en Alblasserwaard. En dus wat in de Riederwaard. De ambachtsheer van Ridderkerk in 1292 was Hendrik II van der Lecke (ca 1240-ca 1309) die het ambacht waarschijnlijk van zijn vader Hendrik I had geërfd.

Al het voorgaande zou erop kunnen wijzen dat de Riederwaard niet van oorsprong naar de Van Riedes is genoemd. In 1214 was er in ieder geval nog geen sprake van iemand uit die familie die in dit gebied een leen bezat. Als de Rederwerde dan niet naar hen genoemd is, wat betekent die naam dan wel? Misschien is deel ‘reder’ of ‘reden’ hier afkomstig van het zogenaamde ‘rijden’ van een waard, oftewel het langdurig onder water staan van zo’n polder. Maar dit is zuivere speculatie.

Wordt vervolgd