De oudste stad van Holland (5)

stadsrecht 1220

Nu we hebben gezien dat Dordrecht in 1200 zowel al stad werd genoemd als schepenen had  plus een eigen rechtsgebied en een officiële broederschap en handelsgilde van burgers, is het tijd om terug te gaan naar het zogenaamde stadsrecht uit 1220. Het is in Holland zowel als Zeeland het oudst fysiek bewaard gebleven stadsrecht. Die van Geertruidenberg (1213) en Middelburg  (1217), en de daarvan afgeleide exemplaren van Domburg en Westkapelle (beide 1223), zijn pas bekend van (veel) latere afschriften. Pas in 1245 is het stadsrecht van Haarlem (in twee delen) het eerste na dat van Dordrecht dat bewaard is gebleven, dankzij het feit dat ze dat in 1492 moesten inleveren bij de stadhouder van Holland vanwege deelname aan de opstand van het Kaas- en Broodvolk.

stadsrecht delft
In 2000 gerestaureerd stadsrecht van Delft (foto Fokko Verboom).

De ‘stadskeur’ van Delft, zoals ze die daar noemen, uit 1246 is ook bewaard gebleven, maar die is in bijna nog slechtere staat dan de Dordtse (maar veel langer dan de Dordtse…). Die van ’s-Gravenzande (jawel, dat kreeg ook stadsrecht!) uit het zelfde jaar was aan het eind van de middeleeuwen al verdwenen en dat geldt ook voor het exemplaar van Zierikzee uit 1248 en dat van Alkmaar uit 1254. Middelburg kreeg een herhaling van en aanvulling op zijn stadsrecht van 1217 in 1254 en ook Dordrecht kreeg een betere versie van dat van 1220 in 1252. U ziet dat die stadsrechten ondanks dat ze in stevige kisten waren opgeborgen nogal te lijden hadden en dat het niet vreemd was dat ze soms binnen enkele tientallen jaren (maar ook enkele honderden en alles daartussen) al vervangen moesten worden.

Hoe weten we eigenlijk dat dit zwaar beschadigde stuk perkament uit 1220 is, want het jaartal staat er niet op. In de tekst worden wel graaf Willem (Willelmus Hollandie comes) en zijn vrouw Maria (Marie, uxori mee) genoemd en de maand juli. De graaf en gravin trouwden in die maand in het jaar 1220, waarbij Maria door Willem stadsvrouwe van Dordrecht werd gemaakt. Het is zo goed als zeker dat ter gelegenheid daarvan de stad wat extra voorrechten en verplichtingen kreeg. De maand juli in het jaar 1221 is daarom onwaarschijnlijker  en in februari 1222 stierf Willem al. Dus: 1220.

citaat liber donationum
Citaat uit het Liber Donationum, eind 12e eeuw.

Het document is eigenlijk, zoals u bovenaan kunt zien, een beetje zielige rest van het origineel. Grote stukken zijn weg en soms zijn delen van de tekst vervaagd. Het was ook niet echt indrukwekkend toen het nog heel was.  Omdat van de bovenkant een stuk is verdwenen kun je de hoogte niet precies bepalen, maar als het 15 cm is, is het veel. De breedte is niet meer dan 31 cm. Er staan misschien maar 18-20 regels tekst op. Meer is het niet. Het schrift is eigenlijk nog laat twaalfde-eeuws en lijkt erg op dat in het Liber Donationum uit diezelfde periode. De letters zijn klein en de regels zijn dicht op elkaar geschreven, net als in dat boek.

Het belangrijkste is echter dat er in die 18 regels maar 15 artikelen staan. Dat is best vreemd voor een oorkonde die als een stadsrecht wordt beschouwd. De andere uit de dertiende eeuw  bewaard gebleven stadsrechten bevatten tussen de 50 en 80 artikelen, die een uitgebreide reeks van regels en boeten bevatten. Dat is te zeggen… behalve, gek genoeg, dat van Geertruidenberg uit 1213, dat 16 artikelen telt. Ik kom ook nog op de vergelijking tussen die twee stadsrechten terug, al was het alleen maar om de Brabanders te laten zien dat ze een beetje te hoog van de Gertrudistoren blazen.

stadsrecht 1252
Het nieuwe stadsrecht van 1252 (GAD-001-0033).

Zoals u zult verwachten bevat het in 1252 door graaf en Rooms koning Willem II verleende vervangende exemplaar dezelfde artikelen, alleen zijn er drie bijgekomen; het zijn er daar dus 18. De originele oorkonde ervan is nog bewaard gebleven, hij is helemaal gaaf en het zegel van de graaf-koning hangt er nog onderaan aan zijn zijden streng (zie hierboven). Het is groter dan het stadsrecht van 1220, ongeveer 32 x 39 cm. Het bevat natuurlijk ongeveer evenveel zinnen, in het geheel 24, maar het is in een andere letter, het zogenaamde kanselarijschrift, geschreven. Er zit ook veel meer ruimte tussen de regels  en de letters staan niet zo dicht op elkaar. Omdat de oorkonde in Brunswijk (Braunschweig) is uitgegeven zal de koninklijke hofklerk hier de hand in hebben gehad. Het is gedateerd 28 januari 1252 in het vierde jaar van de regering van de koning.

zegel willem ii
Het zegel van graaf en Rooms koning Willem II van Holland aan het stadsrecht van 1252 (GAD-0001-0033)

In het stadsrecht van 1252 wordt nergens vermeld waarom er 32 jaar na  dato een nieuw, iets uitgebreid exemplaar moest worden uitgereikt. Graaf-koning Willem (1227-1256, graaf vanaf 1234, koning vanaf 1247-48) zegt alleen maar dat hij het vanwege hun trouw en goede diensten en ter herinnering aan zijn voorvader graaf Willem, een opa die hij nooit gekend heeft, aan de Dordtenaren heeft gegeven. Het is echter heel waarschijnlijk dat het document uit 1220 in die tijd al in slechte staat was (niet goed opgeborgen?) en dat het aan vervanging toe was. Het is overigens wel treffend dat ze het oude exemplaar, dat misschien nog eens extra beschadigd is tijdens een stadsbrand in de veertiende eeuw, toch al die tijd in een laatje van de stadskist hebben bewaard. Dat zegt wel iets over de waarde die eraan werd toegekend.

In het volgende blog ga ik in op de inhoud van deze stadsrechten.

(Wordt vervolgd)

De oudste stad van Holland (4)

charter feb 1200

We gaan nog even verder met het oudste stuk in het Dordtse archief. Er staat dus niks in over een gilde van lakenkopers, terwijl dat in alle beschrijvingen ervan staat. Pas mijn oude leermeester Professor Wim Blockmans in zijn Metropolen aan de Noordzee (2010) vermeldde voor het eerst dat het handelen in laken aan de broederschap en de hanze van Dordtse burgers was voorbehouden.

Emeritus professor Wim Blockmans.
Emeritus professor Wim Blockmans.

Alleen vermeldt hij niet dat anderen, die als (bonafide?) lakenkopers  bekend stonden – en dat zullen met name Vlamingen geweest zijn die via Zeeland en de Striene Dordrecht aandeden – ook laken mochten verkopen. Die kunnen natuurlijk best in Brugge, Gent of Ieper tot daar al bestaande ansa of koopliedengilden behoord hebben, maar dat is in deze oorkonde niet aan de orde.  Je kunt er niet uit opmaken dat er in Dordrecht al zo’n gilde bestond. Stilzwijgend moeten we dan aannemen dat de Dordtse burgers die dat wel mochten wel kennis van zaken gehad moeten hebben.  Het zal dus een select groepje geweest zijn, dat al langer op Vlaanderen voer en daar de kunst zal hebben afgekeken.

dr joost cox
Dr Joost Cox

Joost Cox, in zijn proefschrift uit 2011, ‘Hebbende privilege van stede’ (over Hollandse en Zeeuwse stadsrechten  van de dertiende tot de vijftiende eeuw), vermeldt ook dit charter, maar heeft het er wel over dat ‘ambachtelijke groepen in gilden actief’ zijn en stelt dat ze dezelfde zijn als de broederschap en de hanze, maar de tekst noemt ze duidelijk apart. Overigens geeft hij wel toe dat Dordrecht in 1200 al stedelijke trekken vertoonde, maar dat dat nog niet hoefde te betekenen dat het ook een stad was. Dat is behoorlijk verwarrend. Hij geeft ook toe dat Dordrecht “een afzonderlijke rechtsgemeenschap” was, maar schrijft er direct achter dat er “nog geen sprake hoeft te zijn van een stad in juridisch opzicht”. Vreemd! Schepenen, oftewel rechtsprekers en –vormers,  hebben in een eigen rechtsgebied en toegeven dat er “in georganiseerd verband” lakenhandel plaats vindt en dat zou geen juridische basis hebben? Ik kan dat niet geloven. Vervolgens zegt hij dat het stadsrecht van 1220 een ”constituerend stadsrechtprivilege” is, met andere woorden: dan is Dordrecht pas echt stad. Maar historici hebben, volgens professor Van Maanen, dat principe al lang losgelaten. Cox is echter geen historicus, maar een jurist.

dr jan van herwaarden
Dr. Jan van Herwaarden

Jan van Herwaarden, in de Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 (1996), denkt met Posthumus, die de geschiedenis van de Nederlandse lakenindustrie heeft onderzocht, dat de oorkonde bedoeld was om de concurrentie tussen vreemde kooplieden en al aanwezige Dordtse wevers aan banden te leggen. Er zal hier best al voor eigen gebruik zijn geweven, maar een lakenindustrie zoals hij in Vlaanderen al sinds de vroege twaalfde eeuw bestond, had je hier nog niet. Pas in 1276 is er sprake van dat de stad wel zelf zo’n industrie zou willen hebben. Ze probeerden hier wevers, ververs en vollers heen te krijgen door ze het burgerschap aan te bieden en ze tien jaar lang vrijstelling van belastingen te beloven. Ze wisten ook de toenmalige graaf, Floris V, nog in datzelfde jaar zover te krijgen dat hij deze nieuwe burgers tolvrijdom voor wol, verfstoffen en andere benodigdheden voor de wolbewerking gaf.

zegel floris v
Ruiterzegel van graaf Floris V uit 1288.

Drapeniers, oftewel de mannen die het weven en verder bewerken van wollen stoffen industrieel organiseerden, die zich voor 1276 al in Dordrecht hadden gevestigd, kregen bij diezelfde gelegenheid toestemming hun produkten elke dag op de markt brengen. De nieuw te werven wevers mochten dat voorlopig alleen op zaterdag, al kregen ze wel de genoemde tolvrijstellingen. Dat duidt er niet bepaald op dat de lakenindustrie, hier al gevestigd was.  Misschien zal er kort voor 1276 al een voorzichtig begin mee gemaakt zijn via de waarschijnlijk uit het zuiden afkomstige drapeniers die burgerrecht kregen, maar in 1200 was dat nog niet aan de orde. Uit de oorkonde van februari 1200 blijkt dat ze de vreemdelingen zeker nog nodig hadden.

Het is toch wel curieus dat dit niemand eerder is opgevallen. Misschien hadden vroegere deskundigen niet zo’n goede vertaling tot hun beschikking.

Overigens moet deze oorkonde gezien worden als een verlening van een voorrecht, een privilege. De graaf bepaalde het voor zijn stedelingen. Of dat zijn eigen initiatief was of op verzoek van de burgers kun je er niet uit opmaken, maar het laatste is waarschijnlijker. Dit privilege was dus eigenlijk een aanvulling op of toevoeging aan al bestaande rechten die de stad bezeten moet hebben. Omdat de Hollandse graaf hun stadsheer was (oppidanos nostros = onze stedelingen) moet die al eerder een serie voorrechten hebben gegeven aan Dordrecht. Je vormt geen eedgenootschappen en handelsgilden  van burgers als je daar van je stadsheer geen toestemming voor hebt gekregen. En een oppidum met scabini was een gebied dat buiten het omringende platteland viel; een stad dus, met een eigen jurisdictie of rechtsgebied: in eorum iure (in hun rechtsgebied). Of hun ‘vrijheid’, zoals de middeleeuwers dat zelf zeiden.

En dan komen we bij een tweede bewijs van het al stad-zijn van Dordrecht in 1200. Graaf Dirk VII kwam later datzelfde jaar met de  hertog van Brabant overeen, na een waarschijnlijk diepgaand overleg met allerlei edelen uit Holland en Brabant, dat Dordrecht en omgeving in leen gehouden zou worden van de hertog. Die had duidelijk gewezen op oudere rechten die hij in dit gebied had. De graaf werd dus achterleenman van de keizer, via de hertog, voor een gedeelte van zijn graafschap. Wel kwamen er goede afspraken om elkaars handelaars te ontzien en elkaars tollen te respecteren.

brabants charter 7
Vidimus (letterlijk: ik heb gezien, dwz het origineel) uit 1305 van de overeenkomst tussen graaf Dirk VII en hertog Hendrik I in november 1200 (Brabantse charters nr 7).

In de in Leuven uitgegeven oorkonde uit november 1200 die hierover handelt (die ook niet bewaard is gebleven, maar we kennen wel de inhoud, zie hierboven) staat ook duidelijk dat het hier om de stad Dordrecht gaat: opidum Durtreth. Dus ook in Brabant was bekend dat hier een stad lag. En ook komt de Durtretwerde erin voor, oftewel de naar de stad genoemd Dordrechtse Waard, het ontgonnen gebied rondom Dordrecht. Een andere aanwijzing voor het feit dat die ontginningen voor uitbreiding van het stadsgebied hebben gezorgd is de toevoeging na opidum Durtreth: ex utraque parte aque. Dat betekent: aan beide zijden van het water. Het is duidelijk dat na de doorbraak van de Merwede in 1170 of wat vroeger, de bewoning niet alleen meer ten noordwesten van de Thuredrecht bleef, maar ook ten zuidoosten ervan plaats vond. En dat die bewoning bij Dordrecht hoorde.

detail bc 7
Detail uit de vidimus van de oorkonde van november 1200.

Dat het zo nadrukkelijk in de oorkonde genoemd wordt, betekent dan waarschijnlijk dat het nog niet zo lang geleden zover was gekomen. En dat komt dan weer overeen met het besef van een tamelijk nieuwe situatie sinds ongeveer 30 jaar in het zuiden van Holland. Het is inmiddels via archeologisch onderzoek bewezen dat al voor de doorbraak aan de andere kant van het water mensen woonden. Ook bij de Brabanders, die juist in die tijd bezig waren hun invloed op het gebied van de heren van Breda te laten gelden, was dit dus bekend. Dat gebied sloot aan bij de al in de elfde eeuw door de Hollanders ontgonnen venen ten zuiden van de Maas. Met het leenbezit van die streek, tussen Maas en Schelde, van Strijen tot aan Dussen en Waalwijk toe, sloeg de hertog een flinke slag ten koste van Breda, dat nu min of meer ingesloten raakte door Brabants gebied.

wijnkelder
Wijnkelder in een middeleeuws gewelf. Het licht en de tonnen zijn modern, maar het geeft wel een indruk hoe wijn werd opgeslagen (fotograaf onbekend)

Als laatste bewijs is er nog een vermelding in twee onafhankelijke bronnen van duidelijke stedelijke kenmerken. Zij zijn te vinden in het gedeelte van de Annalen van Egmond dat in 1205 geschreven is en in de Quedam Narracio uit omstreeks 1231. Hierin staat dat in het jaar 1204 een leger onder aanvoering van de broer van de Utrechtse bisschop Dordrecht plunderde en brandschatte en dat bij die gelegenheid grote hoeveelheden  wijn, tarwe en gerst werden meegenomen. Dit duidt op internationale handel in het groot. Wijn kwam uit Duitsland en Frankrijk, graan uit Noord-Frankrijk en misschien al wel uit het Oostzeegebied. Die goederen moesten ook opgeslagen worden en dat betekent wijnkelders en pakhuizen. Hiermee voldoet Dordrecht dus aan aan het economische punt: een handelsstad en geen boerennederzetting. Laken, gezien de kostbaarheid ervan een geliefde buit, wordt dus niet genoemd. Dit duidt er ook al op dat er nog geen lakenindustrie was. Misschien zullen wel pakken laken van toevallig aanwezige (Vlaamse) kooplieden meegenomen zijn, maar die waren in ieder geval niet belangrijk genoeg om te vermelden.

(Wordt vervolgd)

De oudste stad van Holland (3)

stadsrecht 1220

Dordrecht bezit dus een oorkonde uit 1220 waarin, volgens historieschrijvers en historici, de oudste stadsrechten van de stad vermeld staan. Er zijn er zelfs twee uit de dertiende eeuw, want in 1252 werd er nog één gegeven. Ik zal daar in latere blogs uitgebreid op ingaan. Het is zelfs zo dat de versie uit 1220 onderwerp van nieuw onderzoek gaat worden, maar ook daar zal ik later over berichten.

brandeler
Mr. Pieter van den Brandeler (1816-1908), stadssecretaris en eerste stadsarchivaris. Naar een portret door H. Windhausen (Dordracum Illustratum 551-50651)

Het had trouwens niks gescheeld of die oorkonde was verdwenen. Het is aan de oplettendheid van Mr. P. van den Brandeler, gemeentesecretaris van Dordrecht (1847-1870), te danken dat we het document nog hebben. Bij het bekijken van de inhoud van de IJzeren Kast, de veertiende-eeuwse en nog steeds bestaande archiefkist van de stad, in 1867 vielen hem in een laatje enkele verschroeide snippers beschreven perkament op. Met wat puzzelen kon hij daar een gedeeltelijke reconstructie van een oorkonde van maken. Bij vergelijking met de versie uit 1252 bleek hij bijna woordelijk hetzelfde te zijn.  De snippers zijn op een stuk karton geplakt en je kunt nu een indruk krijgen van hoe het er in oorsprong heeft uitgezien. Het ligt overigens in een vitrine in het nieuwe historisch museum in het Hof, zodat elke toerist het kan komen bekijken. En u ziet hem hier bovenaan de pagina afgebeeld staan.

ijzeren kast
De IJzeren Kast.

Ik wil echter aandacht vragen voor een nog ouder stuk, waaruit ook veel te leren is over het al of niet stad zijn van Dordrecht. Hiermee gaan we dus echt in het diepe. Het dateert van februari 1200, uitgegeven door graaf Dirk VII en zijn vrouw Aleid en het is daarnaast het oudste document in het Dordtse stadsarchief. Ik weet dat het fysieke en digitale gebouw tegenwoordig regionaal archief wordt genoemd, maar deze oorkonde zat en zit dus al ruim 816 jaar in het zogenaamde oud archief van de stad.  Het werd ook, net als het stadsrecht, bewaard in de IJzeren Kast, maar heeft duidelijk minder te lijden gehad van de branden in het verleden, al is het niet onbeschadigd. Het wassen zegel van de graaf is bijvoorbeeld door de hitte van zijn groen-zijden staart gesmolten. Het zegel en de zegelstaart van de gravin zijn helemaal verdwenen. Het sneetje in de plica of pliek (latijn voor vouw: het omgevouwen onderste randje van de oorkonde wordt zo genoemd) zit er nog wel, dus ze heeft inderdaad ook mee bezegeld.

zegel dirk vii
Het zegel van graaf Dirk VII (CSN 503-504).

Het is eigenlijk een onooglijk stukje perkament. Het is niet meer dan 14 bij 22 cm groot, een half A4-tje. Er staan ook maar 9,5 regel tekst op in een laat twaalfde-eeuws kanselarijschrift. De tekst is ook voorzien van heel veel afkortingen om zoveel mogelijk inhoud in de kleine ruimte te krijgen. We weten inmiddels al een tijdje dat graaf Dirk VII de eerste was die er een aparte kanselarij, oftewel schrijfkantoor, op na hield, dus daar kwam het vandaan. Daar moet je je niet te veel van voorstellen. Er zat waarschijnlijk maar één schrijver, of klerk, die best niet veel te doen gehad zal hebben. Onderaan de oorkonde van februari 1200 staat wie hem heeft geschreven: per Willelmum notarium. Oftewel: door Willem de notaris. Dat is dus niet de notaris die wij kennen van het passeren van onze koop- of hypotheekactes, maar het is latijn voor noteerder, opschrijver, zelfs snelschrijver.

charter 1200
Het privilege van februari 1200 (GAD-0001-0123)

In de diverse stadsgeschiedenissen, tot aan de laatste uit 1996 toe, staat dat dit een gildeprivilege is en dat het over een lakenkopers of wantsnijdersgilde gaat. Dat is dus niet waar. Ik gooi het er maar even uit… Maar waar gaat het dan wel over? Zoals u aan de foto kunt zien is het latijn. Ik heb nooit gymnasium gehad en dus ook nooit echt latijn geleerd, maar ik kan dergelijke officiële stukken, als ze niet al te detaillistisch zijn, tegenwoordig aardig lezen. Gewoon omdat ik er al zoveel heb gezien, zowel in het origineel als in vertaling. Maar dit is geen gewoon latijn. Dat bleek ook al toen ik, na jaren verschillende interpretaties van de centrale tekst te hebben gelezen, nu eindelijk wel eens wilde weten wat er nou precies stond. Ik heb het dus aan een stel geroutineerde mediëvisten gegeven, evenals aan een viertal classici. De laatste konden de aanhef, de getuigenlijst en de datering wel vertalen, maar gaven het op wat betreft de centrale boodschap. De vier mediëvisten waren het, op details na, met elkaar eens. Middeleeuws latijn is dus niet hetzelfde als klassiek latijn, dat mag duidelijk zijn. Er staat letterlijk, met alle afkortingen volledig uitgeschreven:

Ik, Dirk, door de genade van God graaf van Holland, en Aleid, gravin van Holland, mijn vrouw, willen aan iedereen, zowel nu aanwezig als toekomstig, bekend maken dat wij hebben besloten dat onze burgers van Dordrecht dit voorrecht genieten in hun rechtsgebied in de genoemde stad, namelijk dat het niemand in Dordrecht is toegestaan lakens te snijden voor de verkoop, behalve diegenen die vanwege de uitoefening van hun ambacht lakensnijders genoemd worden en tenzij zij behoren tot de broederschap en het handelsgilde van de burgers van Dordrecht.

En opdat dit blad met onze beschikking vast en bestendig blijft, hebben wij het bekrachtigd met de aanhechting van ons zegel en de ondertekening door getuigen. Dit zijn in waarheid de getuigen: Boudewijn van Altena, Hugo van Voorne, Gerard van Horst, Gijsbrecht van der Lek, Siger Buth, Gillis van Wendelnesse, en de schepenen van Dordrecht. Gegeven in Dordrecht door Willem de schrijver in het jaar 1200 na de geboorte van de Heer in de maand februari.

U moet van mij aannemen dat historici hebben bepaald dat als het over oppidani en scabini gaat, want dat staat er in het origineel, men het over burgers en schepenen heeft. En dat we dan te maken hebben met een stad met zijn eigen schepenraad. Maar er staat nog meer in dat te denken geeft. Er blijkt ook een broederschap (fraternitas) en een handelsgilde (ansa) van de burgers (oppidanorum) van Dordrecht te bestaan. Dat zijn evenzoveel aanwijzingen dat hier al veel centraal geregeld was. De echte Dordtse burgers, zij die hier bezit hadden, waren georganiseerd als een broederschap, een groep door een eed verbonden (coniuratio), verantwoordelijke mannen, waaruit o.a. juist die schepenen gekozen of aangewezen konden worden. Dat werd in het latijn een communitas of commune genoemd, een gemeenschap. Dat was al in de eeuwen ervoor een normale zaak in meer zuidelijke streken. Het was nodig dat men zich zo bij elkaar aansloot om een juridisch en organisatorisch effectieve maatschappij te vormen. Het was de vroegmiddeleeuwse manier om je eigen rechtsgebied af te bakenen en dat begrip wordt, zoals u kunt lezen, eveneens in het privilege genoemd: in eorum iure. Een stad was niets anders dan een uit zijn landelijke omgeving, waar landrecht bestond, losgemaakt rechtsgebied dat zichzelf, met toestemming van de landsheer, mocht besturen.

We kennen allemaal het woord hanze, al was het alleen al van de Duitse Hanze, waar ook allerlei Nederlandse en Vlaamse steden bij waren aangesloten (maar wij waren allen Duitsers…). Maar hanze betekent eigenlijk gewoon ‘groep’. In deze periode van de middeleeuwen, eigenlijk vanaf de elfde eeuw, maar vooral in de twaalfde eeuw, toen de internationale handel sterk opkwam, organiseerden kooplieden zich. Per plaats van herkomst vormden ze een groep, de ansa of hanze. Je moest toelatingsgeld betalen om erbij te horen, maar de bedoeling was dat je elkaar beschermde tijdens het handeldrijven en desnoods als groep op vreemde markten kon opereren. Ook konden zo ‘geleidegelden’ voor het door onveilig of gevaarlijk gebied reizen gezamenlijk opgebracht worden. Wat zo’n hanze tegelijk tot een gilde maakte, al is dat een wat later begrip. Er was veiligheid in zo’n groep. Omdat de, meestal gegoede, kooplieden ook tot de eedgenoten of broederschap van hun stad behoorden, konden zij ook, als stadsvertegenwoordigers elkaar in het buitenland (en dat begon al over de grens van Holland) beschermen. Dat was dus ook het geval met de vreemde kooplieden die in bijvoorbeeld Dordrecht handel kwamen drijven. Het is niet voor niets dat in veel stadsrechten genoteerd is dat vreemde kooplui volgens hun eigen recht behandeld zouden worden. Dat hun recht wat inhoud betreft dikwijls overeen kwam met het recht plekke maakte niets uit. In een groep kon je zoiets afdwingen of met elkaar uitwisselen, in je eentje ging dat niet.

Dat Dordrecht in 1200 dus al een hanze had van burgers, betekent dat er al zo’n grote groep kooplui in de stad gevestigd was, dat het oprichten van een hanze de moeite waard was. En ook betekent het dat ze internationaal handelden.

(Wordt vervolgd)

De oudste stad van Holland (2)

Stadsgeschiedenis is populair onder studenten en historici. Nationaal en internationaal zijn er universiteiten en geleerden die zich ermee bezig houden. Ze doen groepsgewijs onderzoek, organiseren congressen en symposia, publiceren boeken en artikelen in speciale stadsgeschiedenis-verzamelwerken.  En sinds 2006 is er een Nederlandstalig tijdschrift opgezet door de universiteit van Antwerpen.

stadsgeschiedenis
Omslag van het tijdschrift voor stadsgeschiedenis.

Ze organiseren zich, per land, in clubjes nederzettingsgeschiedenis-specialisten. Ze werken samen met historisch geografen, archeologen, sociaal en economisch historici, taalkundigen en etymologen en komen zo tot interessante conclusies. Ook in Nederland, over Nederlandse steden. Als je dat, zoals ik, een beetje volgt, zie je dat er naar verhouding echter weinig historici zijn die zich met het ontstaan van die steden bezighouden. In dit en de volgende blogs gaat het louter over ons land en natuurlijk met name over Holland en zijn vroegste stadsgeschiedenis.

Wat eigenlijk door de jaren heen steeds duidelijker is geworden is dat het begrip stad nogal lastig helder is te krijgen. Sinds er bij ons in Nederland stadsgeschiedenissen worden uitgegeven – en dat is al sinds de zeventiende eeuw – is de kennis over het ontstaan van steden flink uitgebreid, maar er daarom niet eenvoudiger op geworden. Wanneer is een dorp een stad en hoe komt dat? Dat is eigenlijke de belangrijkste vraag, maar die is niet gemakkelijk te beantwoorden. Ook de zeventiende-eeuwers worstelden daar mee. Ook toen was het al lang geleden dat hun stad ontstond en die verrekte middeleeuwers hadden nergens op schrift gesteld wat er gebeurde toen hun stad die overstap van plattelands- naar stadssamenleving maakte.  Er bleken zelfs al laat-middeleeuwse schrijvers te zijn die legenden of sagen over dat ontstaan hadden opgeschreven. Het is algemeen bekend – en u bent het in mijn blogs ook al tegengekomen – dat men elkaar in kronieken vrolijk naschreef, al of niet op rijm. Omdat die zeventiende-eeuwse historieschrijvers sommige van die kronieken ook kenden, namen ze dan maar die legendarische oorsprongen over, soms aangevuld met eigen vondsten.

balen titelblad
Titelblad van de beschrijving van Dordrecht door Mathijs Balen, 1677.

Zoöok bij Dordrecht. En Van Oudenhoven, Van Beverwijck, Oem en Balen, de Dordtse historieschrijvers, waren niet de enigen. Zelfs in de in 1996 uitgekomen nieuwe Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 worden in de eerste paragraaf van het eerste hoofdstuk, met de titel Legenden, de oeroude sprookjes nog eens opgehaald.  Natuurlijk ontkrachtte de schrijver van dit hoofdstuk, Jan van Herwaarden,  aan het eind ervan die ‘legenden’. Hij deed dat met het zinnetje:

Hoe interessant zulke verhalen ook zijn, zij behoren tot het rijk der fabelen, hersenspinsels van voorgaande geslachten die hun geliefde stad graag als belangrijk centrum in oeroude tijden geworteld zagen. Het ‘ware’ verhaal is  prozaïscher.

GvD1
Omslag van de laatst verschenen geschiedenis van Dordrecht, deel 1 tot 1572 (1996)

In deze wat gedragen stijl probeerde de historicus zijn stoepje dus schoon te vegen. Maar het stond er intussen wel! Romeins ridder Antonius, de Wilten, koning Pharamund en de plundering van de Noormannen werden nog maar eens onder het stof vandaan gehaald.  Ik ga daar niet verder op in, want in mijn blog vertel ik geen sprookjes. En ik vind het ook niet interessant. Waarom zou je die onzin blijven herhalen, als er echte geschiedenis verkrijgbaar is?

Een ander houvast van de zeventiende-eeuwers (en ons) waren de stadsrechten. Elke stad bezat wel zo’n document. En als het niet meer in het echt aanwezig was, dan waren er dikwijls in de middeleeuwen al één of meer kopieën van gemaakt. Daar had je tenminste wat aan. Er stond een datum, of tenminste een jaartal, onder en dat gaf de nodige houvast. De oorkonde of het afschrift bevatte dan een reeks(je) van punten waaruit bleek wat je als stadsburger mocht en niet mocht, wat je moest betalen als je het toch deed en wat je als stad aan de graaf verschuldigd was. Want de graaf (of een familielid) was, zeker in de dertiende eeuw (wanneer in Holland de uitgave van stadsrechten lijken te beginnen), degene die het stadsrecht aan de stad gaf. In de documenten staat nergens en nooit dat dit de stedelijke rechten (of plichten) zijn. De oude historieschrijvers herkenden er echter juridische  elementen in en daarom werden die bewaard gebleven geschriften de ‘stadsrechten’ of het ‘stadsrecht’ genoemd. En ze concludeerden dan meteen maar dat de datum van dit stadsrecht ook tegelijk de geboortedatum van de stad was.  Vandaar dat ze in Geertruidenberg nog steeds denken dat ze ouder zijn dan Dordrecht.

U weet inmiddels, als u mijn Apud Thuredrech blog hebt gevolgd tenminste, dat oorkonden, bronnen, niet altijd zijn wat ze lijken te zijn. U weet ook dat je erop verdacht moet zijn dat hoe verder je teruggaat, hoe meer er aan bronmateriaal verdwenen kan zijn. En zelfs dat er bijvoorbeeld in de elfde en twaalfde eeuw veel minder geschreven werd dan later. Wie zegt daarom dat die bewaard gebleven stadsrechtoorkonden echt de oudste zijn? Er zijn zelfs stadsrechten die verwijzen naar een eerder exemplaar, dat dus duidelijk niet bewaard is gebleven (Middelburg, Zierikzee, Leiden). Ook kun je je voorstellen dat in de twaalfde eeuw bepaalde rechten of plichten mondeling waren gegeven, onder het toeziend oog van getuigen en/of eedhelpers (zoals in die tijd gebruikelijk was en waar ook bewijs voor is), en gewoon nooit opgeschreven waren.

prof van maanen
Professor Rudi van Maanen.

Een stadsrecht bezitten hoeft dus nog niets te zeggen over of je al of niet een stad bent op het moment dat het uitgevaardigd werd. Sterker nog: dat idee is allang door historici losgelaten.  Professor  Van Maanen heeft in zijn oratie (toespraak) bij zijn aantreden als bijzonder hoogleraar stadsgeschiedenis aan de universiteit van Leiden in 2004 nog eens netjes samengevat:

Een juridische definitie [van de stad], waarbij stadsrechtverlening het doorslaggevende criterium was, wordt door niemand meer aangehangen.

Oftewel, in gewonemensentaal:

       Het krijgen van een stadsrecht maakt je niet tot stad.

De vraag blijft dan wat een nederzetting wel tot stad maakt. De geleerden zijn het onderling eens geworden over een lijstje van zes punten en waaraan je een stad kunt herkennen in bijvoorbeeld de voor Holland belangrijke dertiende eeuw:

  • Uiterlijk: bijvoorbeeld stadswallen en/of muren met poorten en grachten.
  • Bevolking: groter dan een dorp, vanaf ca 1000 personen.
  • Economie: men handelt en maakt spullen, in plaats van de landbouw te beoefenen.
  • Bestuurlijk: de nederzetting fungeert als een markt- of rechtscentrum voor de omgeving en bezit een zegel.
  • Fysiek: er is een relatief dichte bebouwing.
  • Juridisch: men kan zelf zijn wetten maken en die aan een stadsrecht toevoegen.

    dordrecht 1537
    Gezicht op Dordrecht uit de kaart van Schilder, 1537. Muren en poorten en de enorme gracht van na de Elisabethsvloed zijn aanwezig.

In de vroege, geschreven, bronnen moet je dergelijke eigenschappen kunnen herkennen, want veel andere mogelijkheden zijn er niet. Je kunt  weliswaar via archeologische opgravingen grachten, muren en wallen terugvinden en de eventueel dichte bebouwing reconstrueren, maar die hoeven allemaal niet uit de dertiende eeuw te dateren. Hoeveel mensen er woonden en wat men verhandelde en in de nijverheid fabriceerde is moeilijker te achterhalen. De oudste stadszegels zijn ook meestal niet bewaard gebleven. En of een stad een centrumfunctie had kom je ook uiterst zelden te weten. Blijft over die stadsrechten, en eventuele andere privileges (voorrechten),  en de bewoording ervan.

(Wordt vervolgd)

De oudste stad van Holland (1)

Eind 2011 hadden we in Dordrecht een relletje. Op 12 november van dat jaar verwelkomde burgemeester Arno Brok bij de nationale – dus op tv uitgezonden – intocht van Sinterklaas de Goedheiligman met de woorden: “Welkom in de oudste stad van Holland!”. Het is hier nog te zien en te beluisteren.

brok sinterklaas
Intocht Sinterklaas 2011 (foto Dordrecht.net)

Dat schoot loco-burgemeester Ruud van den Belt van Geertruidenberg in het verkeerde keelgat. Er kwam een formeel protest op die bewering en de gemeente daagde Dordrecht voor de Rijdende Rechter om dat al lang slepende conflict nu maar eens voor altijd opgehelderd te krijgen. Geertruidenberg beweerde namelijk dat zij in 1213 al stadsrecht hadden gekregen van graaf Willem I en Dordrecht pas in 1220. Van dezelfde graaf. Het tegenwoordig Brabantse Geertruidenberg was toen nog Hollands, dus ze vonden dat zij daarom het recht hadden op het predikaat oudste stad van Holland. Natuurlijk zou het, indien juist, vreemd aandoen als een Brabants plaatsje dat zou gaan beweren, maar het leek de gemeente wel menens te zijn.

Vanuit Dordrecht werd er een beetje lacherig over gedaan en de pers, altijd in voor een relletje, probeerde er een sappig item van te maken. Ik ben toen nog voor de Grote Kerk geïnterviewd door TV Rijnmond en heb daar kort en duidelijk gezegd dat Dordrecht al voor 1220 een stad was en dat Geertruidenberg het nooit echt geworden was.

Interview Henk 2012 voor de Grote Kerk (TV Rijnmond, Rotterdam)
Interview Henk 2012 voor de Grote Kerk (TV Rijnmond, het waaide nogal…) 

Gek genoeg trokken beide steden zich terug van de zaak voor Mr. Frank Visser. Over en weer gaven ze elkaar van die move de schuld, maar de gloednieuwe burgemeester, Van Hees, van Geertruidenberg verwoordde in 2012 waarschijnlijk de wederzijdse gevoelens hierover het best toen zij schreef:

De uiteindelijke uitslag zou voor de ‘verliezende stad’ kunnen betekenen dat men zich niet meer Hollands Oudste Stad zou mogen noemen.

Het zou gezichtsverlies voor één van de twee opleveren, dus, en dat kan in onze poldermaatschappij natuurlijk niet. De nieuwe burgemeester gaf ook toe dat het eigenlijk meer een ludieke actie was geweest en dat hij in ieder geval veel publiciteit opgeleverd had. Dat was natuurlijk meegenomen in de aanloop naar 2013 toen Geertruidenberg  800 jaar stadsrecht vierde.

geertruidenberg 800
Beeld van feestelijkheden tijdens de viering van Geertruidenberg 800 jaar stad in 2013 (fotograaf onbekend)

De journalist Gert van Engelen braadde in het tijdschrift Oud Dordrecht (jrg 32-1 (2014) 68-73) nog eens kanen van de hele kwestie door zijn verbazing uit te spreken over deze gang van zaken en diverse mensen erover aan de tand te voelen.  Hij vroeg zich af waarom “de beide steden er niet voor gekozen hadden om de kale feiten voor zich te laten spreken”. Dat was toch de hoofdtaak van de geschiedschrijving? Hij had helemaal gelijk, alleen toen hij aan Jan Alleblas, mijn zeer gewaardeerde ex-collega op het stadsarchief, opheldering vroeg antwoordde die dat het allemaal niet zo helder lag. Men had er al jaren, eeuwen misschien, op gestudeerd en de uitkomsten waren niet eensluidend.  En daar kon hij het mee doen: er was gewoon te weinig zekerheid over die bewering.

Dat kon ik weer niet over mijn kant laten gaan en ik reageerde op dit artikel door Gert te zeggen dat hij de verkeerde personen had gesproken. Hij had naar een mediëvist moeten stappen. Gert zou geen journalist zijn geweest als hij daar niet op in was gegaan.

oud dordrecht
Omslag van het tijdschrift Oude Dordrecht van de gelijknamige vereniging, waarin het interview van zomer 2014 werd gepubliceerd.

Hij interviewde me ergens in de zomer van 2014 en in nr 3 van Oud Dordrecht van dat jaar werd het afgedrukt. Ik kon hem vertellen dat die hele kwestie al tientallen jaren geleden, maar zeker in 2011, opgelost had kunnen zijn als mensen binnen de gemeente de juiste historische literatuur hadden gelezen. Het enige probleem is dat als je als leek die boeken of artikelen leest, je nog niet echt kunt navertellen wat er staat en wat de conclusies in die geleerde schrijfsels nou precies inhielden. Daar moet je helaas wel historicus voor zijn, of je moet in ieder geval gewend zijn aan het jargon en de nodige voorkennis hebben. Dat is een probleem dat ik hier al eerder heb aangesneden. Er is veel (Nederlandse middeleeuwse) geschiedenis bestudeerd en er zijn vele meters boeken en tijdschriften over geschreven, maar de leek, de gewone scholier of burger krijgt de daaruit gedestilleerde kennis niet onder ogen. Of begrijpt ze niet. Er is dus nooit iemand geweest die eens duidelijk, in gewoon Nederlands, heeft uitgelegd in een gemakkelijk toegankelijk medium waarom Dordrecht nu eigenlijk de oudste stad van Holland is. Ik ga dat in de komende blogs doen.

willemijn van hees
De nieuwe burgemeester van Geertruidenberg in 2012, Drs. Willemijn van Hees (Omroep Brabant).

Intussen hadden het interview en het artikel natuurlijk ook weer gevolgen. Columns in de krant, discussie op internetfora, artikel in het AD en TV Rijnmond weer op de stoep. Interviewer Thijs Blom: of ik de argumenten ook nog eens op tv wilde herhalen. Nou, ik ben de beroerdste niet dus dat heb ik gedaan.  Tijdens dat interview belde Thijs met de burgemeester van Geertruidenberg, Willemijn van Hees (VVD en veel knapper dan ik…). De telefoon stond op speaker dus ik kon meeluisteren. Ze wilde dan wel toegeven dat het hele gedoe een stunt was geweest, maar ze had geen zin dat in het openbaar toe te geven. Ik vond dat bijzonder flauw en nogal laf. Het sterkte me echter wel in mijn voornemen om nu eens luid en duidelijk uit te leggen hoe dat nou zat met die stadsrechten. Vandaar…

(Wordt vervolgd)