Leven met de middeleeuwen 1

Voorafgaande aan de publicatie van mijn nieuwe boek, De oudste stad van Holland. Opkomst en verval van Dordrecht 1000-1421, (zie hiernaast) wil ik de lezers van dit blog vertellen waarom ik zo met die middeleeuwen bezig ben en waarom ik er op deze manier over schrijf. Ik ben van plan tot eind mei een klein serietje te maken over de bedoelingen die ik met mijn manier van doen heb en hoe ik daartoe gekomen ben. Hopelijk beantwoordt dat tegelijkertijd een aantal van de vragen die ik de afgelopen jaren van u kreeg.

Dit is een versie van Karel
de Grote zoals ik die in
1962 nog tekende.

Al sinds de derde klas van de lagere school (groep 5) heb ik wat met de middeleeuwen. Ik was toen 8 à 9 jaar en het was 1957. Meester Saaltink kon boeiend vertellen en tekende het schoolbord vol met figuren uit het verleden: een bataaf, een romein, Karel de Grote, een ridder, etc. Thuis tekende ik die uit mijn hoofd na en voor vriendjes moest ik dat nogal eens herhalen. Het was een soort party-trick die me van pas kwam om een zekere onschendbaarheid ten opzichte van pestkoppen te krijgen.

De verhalen die de meester (en later diverse andere onderwijzers en leraren) me vertelde maakten diepe indruk op me. Zeker als ze over ridders en kastelen gingen. Ik heb nog lijstjes van mijn boekenbezit van toen ik een jaar of 10 was en daar figureert al een boek over Koning Arthur en zijn ridders in. Dat was goed gezien van mijn ouders, die dat als gewone arbeiders toch maar deden. Er was ook een stripboek van Johan bij (later met Pirrewiet) dat De nederlaag van Basenau heet en dat, zoals de kenner weet, ook in een soort middeleeuwen speelde.

Met mijn vriendjes was ik dan ook al gauw in de weer met ‘riddertje spelen’. De jongens met wie ik speelde hadden wel hun ideeën over cowboys en indianen, maar niet  zozeer van ridders, dus ik had nogal wat uit te leggen. Toen al. De commercie was in die laten jaren ’50 al op deze trend gedoken en leverde pakketjes van plastic ridderhelm, schild en zwaard in schede. Die helm paste me niet, want ik had en heb een bijzonder groot hoofd, het schildje stelde niks voor en het zwaard sloeg bij de pareerstang al snel dubbel, omdat het daar te dun was. Sommige jongen staken er daarom een tak of een latje in. Ik maakte echter van resthout uit mijn vaders knutselhoek een houten zwaard, dat met gemak die plastic dingen dubbel sloeg, ook als er een tak in zat. Dat vonden mijn vriendjes niet leuk. Ik had ook al snel in de gaten dat je een ‘zwaard’ niet alleen hoefde te gebruiken als wild rondgezwaaid hakwapen, maar dat er ook mee kon prikken. Als mijn tegenstanders al een schild gebruikten lieten ze hun verdediging ook altijd helemaal open en kon je goed door het gezwaai heen steken. Praktisch, maar geheel zonder voorbeeld, want ik had dat nog nergens kunnen zien.

Ook kreeg ik van mijn tante, die in Duitsland woonde, een bamboe boog met houten pijlen, waaraan rubber doppen zaten. Die kon je hier niet krijgen. Zelfgemaakt pijl-en-bogen braken altijd, maar die van mij was onbreekbaar en schoot verder dan alle andere. Je reinste Robin Hood, al had ik daar toen nog niet van gehoord. Pijlen werden destijds bij ons in  Sliedrecht trouwens van zo recht mogelijke takken gemaakt, met een uitgehold stukje vliertak als punt erover geschoven, maar die dingen vlogen alle kanten op. Mijn boog schoot recht,  tot de pijlen op den duur kwijt raakten in hoog gras of struikgewas.

Een grote inspiratiebron toen ik inmiddels in de zesde klas zat was de Engelse tv-serie Ivanhoe die vanaf 1961 in Nederland werd uitgezonden. Wij hadden nog geen tv, maar ik zag hem, min of meer regelmatig, bij mijn oma. Ik was er weg van. Zoiets hadden we hier nog nooit gezien: echte ridders op paarden en met helmen met deinende pluimen erop en zwaaiende zwaarden die schurend uit schedes werden getrokken: dzzzzjingggg! We gingen dat natuurlijk direct naspelen, maar eigenlijk was ik daar al een beetje te oud voor: ik werd in juni 13. Ik werd er ook door leeftijdgenoten op aangekeken dat ik met buurjongens van 10-11 speelde; kinderachtig. Dus het plezier van riddertje spelen ging eraf. Zeker toen ik in september naar de HBS ging was het helemaal afgelopen.

Op de middelbare school kwam ik eigenlijk pas echt met onze geschiedenis in aanraking via meneer Buurman, een verlegen geschiedenisleraar, die heel goed kon vertellen. Ik heb hem alleen maar gehad in het tweede jaar HBS, maar dat was wel het jaar waarin de middeleeuwen werden behandeld. Helaas zat ik in een rumoerige klas met nogal wat lastige zittenblijvers die de verteluurtjes zo verstoorden dat Buurman het regelmatig opgaf en strafwerk uit ging delen. Inmiddels had ik me van mijn ouders mogen abonneren op de sinds 1960 verschenen encyclopedie Sesam Wereldgeschiedenis in 18 pockets, want ze merkten wel dat geschiedenis mijn grote belangstelling had. Ik heb ze allemaal gelezen (en er veel uit geleerd), maar de deeltjes 6 en 7 die over de middeleeuwen gingen waren voor ik ze uiteindelijk, nog niet eens zo lang geleden, weggooide bijna stukgelezen. Elke paar maanden werd een deeltje toegestuurd en toevallig kwamen die twee net voor ik bij meneer Buurman belandde uit. Ik kwam dus al een beetje beslagen ten ijs.

Links de heer Laureyssen en rechts meneer Buurman

Dat had ook effect bij andere vakken. Zo moesten we bij meneer Laureyssen van Nederlands regelmatig een opstel schrijven. We mochten dan kiezen uit enkele titels en daar dan 2 of 3 velletjes van een schrift over vol schrijven. Zo koos ik “Een postduif vloog naar Bordeaux”. In plaats van een verslag van wat duivenmelkers doorstaan als hun doffer maar niet het hok in wil (wat ik elke zondag bij ons achter aanhoorde), schreef ik een roman over een beleg van een Frans kasteel door Engelsen tijdens de honderjarige oorlog. Daar had ik namelijk net over gelezen in de Encyclopedie. Die Engelsen verschalkten een rustende duif met een boodschap voor de belegerden, waardoor er iets dramatisch moest gaan gebeuren. Ik heb dat verhaal die avond echter niet afgeschreven, want ik moest naar bed. De volgende dag leverde ik 13 pagina’s in. Meneer Laureyssen, een gemoedelijke Brabander, bekende dat hij het opstel niet helemaal uit had gelezen (hij was tot pagina 9 gekomen), maar hij vond het zo’n leuk verhaal dat hij me een 8,5 gaf. Dat heeft mijn cijfer voor Nederlands, dat altijd zo rond de 6 hing, dat jaar nog flink opgewaardeerd.

Zulke dingen dus. Inmiddels heb ik de vier dikke delen over de Hundred Years War van Jonathan Sumption hier in de kast staan en gelezen. Ik heb daarbij wel gezien dat mijn verhaal niet echt realistisch was en dat ik de Franse koning toch wat te negatief had neergezet, maar het had op de een of andere manier wel kunnen gebeuren. Alleen werden zulke gebeurtenissen meestal niet door de chroniqueurs opgeschreven, laat staan dat ze in de echte bronnen voorkomen. Intussen was ik  door dat schrijven en enkele andere dingen die me opvielen wel op een paar praktische vragen gestuit. Daar gaat het volgende blog over.

Wordt vervolgd.

Waardeoordeel

Toen onze lichting deeltijdstudenten in 2003 in Leiden begon waren we met ruim 200 man. We werden in 6 of 7 groepen opgedeeld en in obscure zaaltjes overal binnen de universiteitsgebouwen kregen we dat eerste semester onze colleges. Zo stond in een bovenzaaltje van het academiegebouw aan het Rapenburg Maurits Ebben voor ons met een college vroeg-moderne geschiedenis. Ik wist nog van niks (ik stelde vragen in hoorcolleges!) en ik reageerde op enkele uitspraken over de 80-jarige oorlog. Het ging of over Philips II of de hertog van Alva en ik zei zoiets van: “dat was geen beste…”. Direct eroverheen strafte Maurits dat af met: “wij doen hier niet aan waardeoordelen!” Daar zat ik dan als 55-jarige volwassene, terechtgewezen door iemand die 7 jaar jonger is dan ik. Ik weet niet meer of ik bloosde, maar het kwam behoorlijk binnen.

Dat was dus typerend voor mijn opleiding in Leiden: er werd niet om de hete brij heen gedraaid. Je kreeg direct te horen als je iets fout deed of als je een verkeerde kant dreigde heen te gaan met je onderzoek. En dat vergat je vervolgens nooit meer. En alle docenten deden dat, ook de meest zachtaardige types. Ik grapte wel eens dat het net leek of ze volgens een vooropgezet plan en een uitgestippeld parcours werkten om ons op te voeden. Dan glimlachten ze maar zo’n beetje.

Wat opvalt als je met niet-historici praat over geschiedenis dat men heel makkelijk die fout van het vellen van waardeoordelen maakt. De collega’s (een archeoloog en een waterbouwkundige) met wie ik een boekje over het ontstaan van Dordrecht schreef, zeggen gerust dat een Hollandse graaf uit de elfde eeuw gewoon een struikrover of warlord was, zonder dat ze daar enig bewijs voor hebben. Ik weet dat ze dat deels als een soort plagerijtje bedoelen, maar toch… Of de mensen die mijn boek lezen en die daaruit op denken te maken dat een bepaalde graaf zielig of misdadig is. Ik schrijf ergens in de inleiding dat ik ondanks alle bronnen eigenlijk nog steeds geen idee heb wat voor mensen die graven nou eigenlijk waren. Je krijgt af en toe wel een glimp van een karakertrek of uiterlijk, maar om daar nou een oordeel uit te destilleren over hoe ze in het leven stonden… nee.

Eigenlijk gebeurt dat aan de lopende band. Men leest een paar feiten, die lang niet voldoende vertellen over een gebeurtenis, en men gaat zelf invullen. Van geschiedenis wordt het een verhaal, een fabel, een roman. Fictie dus. Terwijl geschiedenis non-fictie is. Incompleet overgeleverde gebeurtenissen uit het verleden die door een historicus worden geïnterpreteerd. Een historicus die na onderzoek in bronnen en eerder verschenen literatuur een zo compleet mogelijk verslag van aanleiding, gebeuren en nasleep op schrift probeert te zetten, zodat een stuk geschiedenis wat beter te begrijpen wordt. Hoe verder je teruggaat hoe minder materiaal je hebt om mee te werken. En geloof me: dan is het bijzonder verleidelijk om zaken in te gaan vullen om er zo een lopend verhaal van te maken.

Niet dat dat verboden is, maar je bent verplicht om al je aannames te verklaren aan de hand van de redenaties die je naar aanleiding van je bronnenstudie hebt gemaakt. Die moeten allemaal op logica, waarschijnlijkheid en fysieke mogelijkheden berusten, anders moet je het gewoon niet doen. Je kan nog zo narrativistisch bezig zijn, als je betoog (deels) op fantasie of wishful thinking is gebaseerd klopt het gewoon niet. Het moet aannemelijk blijven en er moeten parallellen zijn met vergelijkbare onderzoeken. Hoe meer bronnen en interpreteurs hoe beter, want op één been kan je niet (lang genoeg) staan.

Dus als ik bijvoorbeeld geen andere aanwijzing heb voor de vergiftigingsdood van Lodewijk van Loon (ca. 1180-1218), de tragische would-be graaf van Holland, dan één vage vermelding in één tijdeigen kroniek, dan moet ik me inhouden er geen complot-theorie achter te zoeken. Dan moet ik nagaan wat er nou eigenlijk precies staat en of je die conclusie wel mag trekken. En dan moet ik als een rechercheur gaan denken aan middelen, motief en gelegenheid. Wie zou de mogelijkheid hebben aan vergif (en waarom vergif en niet gewoon een dolk of zwaard) te komen? Waarom dan Lodewijk (en drie dagen erna zijn broer Hendrik) vermoorden? En waar en wanneer zou hij dat hebben kunnen doen? Vooropgesteld dat je uit hun leven of de politieke situatie in 1218 de nodige gegevens voor zoiets zou kunnen destilleren. Dat is hondsmoeilijk.

Reinier van St. Jacob (1157-1230), de Luikse geestelijke die in zijn kroniek over die vergiftiging schreef, had overigens geen bezwaar tegen het geven van waardeoordelen. Hij schreef over Lodewijk (vertaling door Eef Dijkhof):

Dat jaar overleed Lodewijk graaf van Loon, een man sterk met wapens en, ondanks zijn jonge leeftijd, wel bespraakt bij een beraadslaging en aanzienlijk in alles door goedheid en eerlijkheid.

Dergelijke adellijke doden werden door kroniekschrijvers wel meer de hemel in geprezen en je weet maar nooit of ze het wel meenden. Misschien zat er de nodige vleierij achter en hoopte de schrijver op een (financiële) tegemoetkoming van de familie. De voormalige Hollandse onderdanen van Lodewijk zullen het er in ieder geval niet mee eens zijn geweest. Aan de andere kant moet je je afvragen of Reinier de man wel gekend heeft. Hij noemt hem jong, maar zijn ouders trouwden volgens de bronnen vóór 1179 en Lodewijk was de oudste zoon, dus hij moet in 1218 ongeveer 38 jaar geweest zijn. Dat is in de middeleeuwen al behoorlijk middelbaar. Hij was al sinds zijn 13e of 14e graaf van Loon, dus hij had ook de nodige ervaring in de politiek en oorlogsvoering. Je zou dus bijna denken dat de kroniek niet al te betrouwbaar is, al heeft hij onder historici die kwalificering wel degelijk.

Tegelijk moet je er rekening mee houden dat die vergiftiging van de broers Van Loon plus nog wat andere mensen ook niet helemaal was wat hij leek. Voor hetzelfde geld overleden ze na het eten van bedorven voedsel, wat in de hele middeleeuwen regelmatig gebeurde. Al ontstonden daar dan weer complot-theorieën over. Ook toen…

De historicus mag zich dus niet bezig houden met het vellen van waardeoordelen over de mensen (of gebeurtenissen) over wie hij schrijft, maar heeft wel te maken met die van middeleeuwers zelf die deze mensen kenden of die de gebeurtenissen meemaakten. Dat is een lastige positie, zeker als verschillende bronnen verschillende waardeoordelen laten zien. Het komt erop neer dat je dan keuzes moet maken en via logische redeneringen tot een afgewogen oordeel moet komen. Maar het komt ook voor dat het onbegonnen werk is om te kiezen. Dan kan je alleen die verschillende meningen maar tegenover elkaar laten staan en tegen je lezers bekennen dat je er niet uit komt. Dat doe ik in ieder geval liever dan dat ik een keuze maak en de rest invul met fantasie. De lezers van Dageraad zullen dat dilemma in ieder geval enkele keren zijn tegengekomen. En daar schaam ik me niet voor.

Waarom geschiedenis? 2

In het vorige blog, waar dit een onvoorzien vervolg van is, heb ik het over de gevaren van het misbruik van de geschiedenis gehad. Ik heb al eerder geschreven over het manipuleren ervan voor ideële , meestal politieke, doeleinden. Of voor naamsbekendheid, zoals in Dordrecht. Overigens stond er vorig weekend een stukje over een bezoek aan mijn stad in de Trouw waarin verbaasd werd geconstateerd dat het op een zonnige dag tijdens de vakante zo stil was in het oude centrum. Zelf heb ik de indruk dat we elk jaar meer toeristen zien en de terrassen bij mooi weer steeds vol zitten. Ook komen er elk jaar nieuwe horeca gelegenheden bij, zodat je je afvraagt of die zaakjes en zaken buiten de vakanties om wel voldoende bezoek krijgen om te overleven. Ik heb ook geen idee of het museum in het Hof goed loopt; ik kom er tegenwoordig nog zelden in de buurt. De journalist van Trouw kwam er in ieder geval vandaan met een volkomen verkeerd, en door mij al voorspeld, idee van de geschiedenis van Dordrecht. Hij schreef letterlijk:

Op 23 juli 1572 werd hier een soort onafhankelijkheidsverklaring getekend.

Om daarna (bewust?) Herman Pleij te citeren die zei dat in de VS of Frankrijk

…iedereen zo’n datum zou kunnen opdreunen en de historische locatie zou worden platgelopen.

Waarna hij het aan ons gebrek aan nationalisme weet dat wij dat niet doen. Om te vervolgen met dat het jammer was want

… de idealen die toen werden vastgelegd zijn alles behalve eng en bovendien heel actueel. “In dit gebouw werd de basis gelegd voor een onafhankelijk land waar je vrij bent om te denken wat je denkt, te geloven wat je gelooft en te zijn wie je bent” staat op het toegangskaartje van het klooster…

Hij is er dus ingestonken, want niets van het bovenstaande is waar. Afijn, als u niet weet waarom het niet waar is kunt u het vanaf hier nog eens nalezen. Zo verspreidt de boodschap zich dus over het land. Het is niet te hopen, en daar lijkt het ook niet echt op, dat dit idee nu duizenden (Nederlandse) toeristen naar Dordrecht trekt om te offeren op de altaren van de zogenaamde vrijheid. De ontwikkeling blijft niet minder zorgelijk.

Intussen lopen de kwesties van de controversiële standbeelden en nu ook de straatnamen  van ‘foute’ Nederlanders, zoals de 17e eeuwse admiraal Witte de With (zie boven een foto van de uitgaansstraat van die naam in Rotterdam). Historicus Sander van Walsum weidde in de Volkskrant een column aan met name dat laatste fenomeen. Protesten, aangezwengeld door de usual suspects, tegen (straat)naambordjes en beelden van zeehelden die op één of andere manier met de slavenhandel te maken hebben gehad lopen inmiddels de spuigaten uit.

Van Walsum verwoordt kernachtig wat hier aan de hand is:

… wie zich onder verwijzing naar het Nederlands verleden gekwetst zegt te voelen, vindt gehoor. Want anders dan vaak wordt gesuggereerd, vormt de nationale geschiedenis voor meer mensen een bron van gêne dan van trots. Of het nu – van achteren naar voren – gaat om de dekolonisatie van Indonesië, de Tweede Wereldoorlog, de ‘ethische politiek’ van het Indisch gouvernement, het Cultuurstelsel, de Gouden Eeuw – die steeds vaker tussen aanhalingstekens wordt geplaatst: de teneur van de historiografie is zelfkritisch. Dat is geen modegril van de laatste jaren, dat is al decennia het geval.

En dat klopt. Tijdens de colleges historiografie van de geschiedenis kregen we daar voorbeelden van te horen en te zien/lezen. Wat het recente verleden betreft, de Oorlog dus, hebben we eerst de heldenverering van de verzetsstrijders gehad, toen de volkomen  afbraak en ontmaskering van die zogenaamde ‘goede’ Nederlanders en pas de laatste tijd ontstaat er wat nuance. Verder terug gelegen historie is ook allemaal door die fases gegaan. We hadden eigenlijk mogen hopen dat de nuance over het verleden is blijven hangen, maar dat is helaas niet het geval. Sterker nog: hoe verder terug in de tijd hoe meer zwart-wit denken over goed en kwaad, beschaafd en barbaars, vroom en bijgelovig er over is gebleven. Tenminste: bij de bevolking, die in de gemanipuleerde geschiedenisboekjes dit beeld op zijn bord kreeg, zoals ik het vorige blog heb uitgelegd.

Historici zien die nuances wel degelijk, maar doen er eigenlijk veel te weinig aan om die aan scholieren over te brengen. Dat en het terugbrengen van geschiedenisonderwijs tot zo goed als niks en dan nog verouderd en clchématig ook zal in de toekomst geen helderder licht op ons verleden  doen schijnen. Natuurlijk blijven er altijd mensen die gewoon willen weten hoe het vroeger was en waarom de mensen toen deden wat ze deden. Dat worden (amateur)historici.  Er is, en dat weet ik zeker, genoeg belangstelling onder de Nederlanders voor hun eigen geschiedenis. Er wordt ook genoeg min of meer populaire literatuur uitgebracht over ons verleden, maar of dat voldoende zoden aan de dijk zet is de vraag.

Ik denk dat geschiedenis geen vrijblijvende vrijetijdsbesteding meer is of een beroep waarbij je zoveel mogelijk moet publiceren om gewaardeerd te worden en blijven. Historici moeten de  moderne communicatiemiddelen aangrijpen om hun kennis te verspreiden, want scholen doen het binnenkort niet meer. We moeten eigenlijk de straat op en ons losmaken van universiteiten die inhalige leerfabrieken dreigen te worden, van musea die toeristentrekkers zijn geworden en van erfgoedlocaties die de kinderen een spannend  dagje moeten bezorgen om te kunnen overleven. Ik vind het tijd worden dat we gaan uitleggen ‘hoe het eigenlijk geweest’ is. En dat we alle sprookjes, legenden en sagen moeten gaan ontkrachten om te laten zien hoe onze voorouders waren en wat ze deden en waarom.

Ik zie in programma’s als Verborgen Verleden hoe de ‘slachtoffers’ omgaan met hun eigen opa’s en oma’s en wat voor conclusies ze trekken uit wat ze horen. Dat vind ik soms zelfs al zorgwekkend. Aan de ene kant zijn ze dikwijls trots op een voorouder die zich door hard werken, creativiteit en doorzettingsvermogen aan zijn of haar droevig lot heeft onttrokken, maar aan de andere kant is er zo weinig bewustzijn over de leefsituatie van die mensen dat ze echt geschokt zijn over wat ze in de bronnen tegenkomen. Begrip over het leven in vroeger tijd is volkomen afwezig en zeker de kennis over hoe het zo gekomen is. Ook begrijpt men niet hoe mensen in de tijd zelf tegen hun eigen situatie aankeken. Men reageert met de kennis en ervaring van nu en beoordeelt geschiedenis ook daarnaar. Plaats voor de nuance lijkt er niet te zijn. Kortom presentisme

De gemeenteraden die in het verleden beslisten over welke ‘held’ een standbeeld kreeg of waar een straat naar werd genoemd, bestonden uit kinderen van hun tijd. De Staatslieden- en Zeeheldenbuurten, laat staan de Indische en Zuidafrikaanse buurten werden in de late 19e en vroeg 20e eeuw gebouwd en genoemd naar wat men toen  als voorbeelden van patriottisme beschouwde. Die mensen wisten dikwijls ook niet beter. Het is al erg genoeg dat er in die tijd historici waren die dat wel wisten maar niks zeiden. Moeten daarom die standbeelden weg en de straten andere namen krijgen? Nee. Het zijn voorbeelden uit een andere tijd, uit onze eigen geschiedenis, en ze zeggen iets over hoe het ‘toen’ was. Dat is historie. We hebben nu de mogelijkheden en kennis om er een betere uitleg van te geven. Laten we dat dan ook doen, en onze oren niet laten hangen naar mensen die geen historisch besef hebben (kunnen ze ook niet helpen; hebben ze nooit geleerd) en die maar wat roepen omdat ze zogenaamd gekwetst zijn.

Van Walsum eindigt zijn column met:

Geschiedenis moet niet worden misbruikt voor morele chantage. Laten we niet doen alsof we ons diep schamen voor de daden van in vergetelheid geraakte vlootvoogden.

En daar kan ik het alleen maar hartgrondig mee eens zijn.

Waarom geschiedenis? 1

Ik zit al 20 jaar, als één van de twee Nederlanders, op een e-mail-forum voor mediëvisten, dus ver voor ik zelf een echte historicus werd. Het is een internationaal forum en je komt er mensen op tegen uit de hele wereld, van New Zeeland tot Noorwegen, van de USA tot Zuid-Afrika en van eenvoudige amateurs tot university professors. Soms hebben we dagenlang durende discussies over Amerikaans geschiedenisonderwijs, dan weer over Robin Hood in de film of een portret van Eleanor van Aquitanië dat haar niet bleek te zijn. We stellen de lijst ook vragen over literatuur, waar bepaalde boeken te vinden zijn (als Google ze niet heeft gescand) of wat een bepaalde oud-franse zin betekent. Er worden congressen aangekondigd en papers gevraagd, boeken en artikelen besproken en films bekritiseerd.

Met de komst en bredere verspreiding van het internet zag het er even naar uit dat de list leeg zou lopen, maar we zijn er nog steeds. We zitten ook op Facebook en diverse leden hebben eigen blogs of websites. En nog steeds hebben we diepgaande discussies over het vak en het onderwijs erin, waar ik, gelukkig, sinds 2009 regelmatig ook als echte collega mijn steentje aan bijdraag. We hebben het nog niet over de standbeeldenkwestie gehad, maar wel over het gebruik van geschiedenis (en dan natuurlijk voornamelijk de middeleeuwse) voor dubieuze doeleinden, zoals hier in Dordrecht door de gemeente gebeurt. Ik heb het daar niet zo erg over, want dan moet ik veel te veel vertalen en daar heb ik geen tijd voor, maar het onderwerp komt aan bod.

Afgelopen week, 31. 8.2017, kwam Kurt Sherry, een docent geschiedenis op een Amerikaans college, met de vraag of de list hem kon helpen aan begrijpelijke literatuur voor highschool kids die nu, eigenlijk voor het eerst, iets over Europese middeleeuwse geschiedenis zouden gaan horen. Maak niet de vergissing dat in de USA de middeleeuwen niet leven; dat doen ze wel. Maar wel dikwijls, net als hier, in een nogal verwrongen, door Hollywood geïnspireerde  versie. Scholen en universiteiten zijn, net als hier, door bezuinigingen hun docentenbestanden en faculteiten aan het inkrimpen en de geesteswetenschappen zijn daar, net als hier, de eerste slachtoffers van. Kurt kreeg veel hulp en tips, maar er werd ook doorgedacht over wat de leerlingen nou eigenlijk moesten weten en hoe die stof het beste aan hen aangeboden kon worden. Skip Knox, een andere Amerikaan en professor in Boisie, Idaho, zag het wat somber in en poneerde dat je nou eenmaal kinderen hebt die goed of slecht zijn in maths, net zoals kinderen die aanleg hebben voor geschiedenis of niet. Maths wordt bovendien moeilijk gevonden, terwijl het denkbeeld bestaat dat geschiedenis een eitje is. Maar dat gewoon niet iedereen het leuk of interessant vindt. Jammer dan…

Hij kreeg direct weerwoord van Karen Schousboe, een voormalige assistent professor aan de Deense universiteit van Aarhus. Zij kon niet begrijpen dat Amerikaanse kids zo weinig over hun eigen geschiedenis weten en dus niet door hebben wat er in Charlottesville met het beeld van general Lee aan de hand was. Dat had niet veel met de middeleeuwen te maken, maar het is de trend in de USA om, net als bij ons, steeds minder eisen aan de kennis van het eigen verleden te stellen, zodat kinderen opgroeien tot volwassenen die geen idee meer hebben waarom ze, bijvoorbeeld, in een democratie leven en wat dat inhoudt. Waarom ze moeten stemmen en wat hun rol in de maatschappij is, behalve die van consument en gebruiker van infrastructuur. Zij gaf voorbeelden uit het Deense aanbod van lessen zoals die aan de scholen en universiteiten worden onderwezen en dat loog er niet om. Daar kunnen ook wij nog een puntje aan zuigen. Niks leuk of niet leuk: iedereen moet gewoon de geschiedenis van zijn land, zijn continent en zijn wereld kennen. Want anders…

Deze mail werd een uur of vier later gevolgd door een reactie van emeritus professor Bernie Bachrach (1939), de bekende Amerikaanse historicus van de Karolingische oorlogsvoering, het Jodendom in de middeleeuwen en het adellijke huis van Anjou. Hij benadrukte het gevaar van de moderne geschiedenis bestudering als politiek en sociaal smeermiddel. Ik wil mijn bloglezers deze zeer interessante mail niet onthouden en heb hem dus vertaald. Hij sluit aan bij mijn beschuldigingen aan het adres van de Dordtse cultuurbobo’s, maar legt nog duidelijker dan ik uit wat het gevaar daarvan is en wat er in het verleden met deze manier van geschiedenis bedrijven is gebeurd.

Sommige mensen bestuderen het verleden om de vraag te kunnen beantwoorden: hoe zijn we hier terecht gekomen? En ‘hier’ is dan de locatie in het heden die hen interesseert. Dit veroorzaakt een proces waarbij we feiten gaan selecteren over dingen die gebeurd zijn waarvan we geloven dat die ervoor hebben gezorgd dat we ons juist op deze plek bevinden. Tijdens dat proces worden feiten verzwegen waarvan we vinden dat die niet hebben bijgedragen aan het vorm geven van ons hier en nu. Anders gezegd: informatie uit het verleden wordt uit zijn context gehaald om onze moderne vragen te beantwoorden.

Methodologisch is deze benadering al lang geleden losgelaten en van het label ‘nuïsme’ (presentism) voorzien. Door deze benadering worden we namelijk niet geholpen het verleden op zijn eigen voorwaarden te begrijpen, maar vervormen we het tot een bron van selectieve informatie om hedendaagse politieke of sociale doelen te bereiken. Pogingen om het verleden te gebruiken voor politieke denkbeelden waren de basis van geschiedschrijving zowel in Nazi Duitsland als in de communistische Sovjet Unie. Dit principe wordt trouwens nog steeds toegepast door populisten die een bruikbaar verleden zoeken om hun doeleinden te ondersteunen.

Historici zouden van zulk gebruik van het verleden rigoreus afstand moeten nemen, net zoals we het werk van de Nazi-historici hebben verworpen die ‘historische’ rechtvaardigingen schreven voor Hitlers politiek ten opzichte van de Slaven en de Joden. Het is ons werk om het verleden op zijn eigen voorwaarden te leren begrijpen, zodat we toegang krijgen tot het denken van mensen die we anders niet zouden leren kennen. Juist dat verbreedt ons begrip over wat het betekent mens te zijn.

We zien allemaal om ons heen hoe politici de Nederlandse geschiedenis manipuleren om een punt te scoren of hun aanhang te vergroten en dan heb ik het niet alleen over de populisten. Of hoe gemeenten, en niet alleen Dordrecht, hun eigen geschiedenis misbruiken om toeristen te trekken. Het is een gevaarlijke weg, zeker omdat het ‘gewone volk’ steeds minder bagage krijgt om tegengas te bieden (als het die al had…) en bepaald niet wordt klaargestoomd om te leren denken over hoe ze gemanipuleerd (dreigen te) worden. Het is een verontrustend idee dat plannen voor het onderwijs in het vak geschiedenis alleen maar minder inhoud en steeds meer vervlakking van die inhoud laten zien, tot er in 2032, zoals gepland, niets meer van geschiedenisonderwijs over is.

Denk er maar eens over na.

Wordt vervolgd

Historie-blues

Het is niet makkelijk om een historicus te zijn. Begrijp me goed: ik klaag niet, want ik was gewaarschuwd. Maar je hebt er een hoop werk aan om je te verdedigen tegen mensen die je van van alles en nog wat beschuldigen. En dat terwijl we het zo goed bedoelen! Want ga maar na: wij proberen te achterhalen hoe het er vroeger aan toeging en waarom bepaalde gebeurtenissen plaatsvonden en dat schrijven we op zodat iedereen het kan lezen. Of we geven er lezingen over. Of we komen op radio en tv om het, als deskundigen, uit te leggen aan de bevolking in interviews of documentaires. Of we werken mee aan tentoonstellingen of vaste opstellingen in musea. Of we helpen om begrijpelijke teksten te schrijven bij de routes door erfgoedinstellingen. Het enige waar we, gek genoeg, niet echt aan de bak komen is in het onderwijs. Dat is gedeeltelijk, en historisch, onze eigen schuld, maar er zijn ook verzachtende omstandigheden die ons dat moeilijk maken.

Één van de problemen waar we mee te maken hadden was namelijk dat we moesten concurreren met niet-historici die denken ook wel wat over vroeger te weten. En dat is al heel lang zo. In het verre verleden waren er geen als zodanig opgeleide historici maar alleen zogenaamde ‘historieschrijvers’. Geleerde mannen uit de 16e, 17e en 18e eeuw, vooral dominees, dokters en juristen, die boeken vol schreven over hoe ze dachten dat een stad was ontstaan of een oorlog, of wat hun voorouders en vorsten allemaal gedaan hadden. En dat alles meestal gebaseerd op veel te weinig bronnen en daarom voor een groot deel uit de duim gezogen. Daarna kwam de 19e eeuw waarin de onderdanen van het koninkrijk der Nederlanden het wij-gevoel aangepraat moest worden, want al die provincies waren daarvoor min of meer zelfstandig geweest en de steden erin nog zelfstandiger. Daar moest een overkoepelend verhaal voor ontwikkeld worden zodat iedereen zich Nederlander zou gaan voelen in plaats van bijvoorbeeld Brabander of Enkhuizenaar. Het is ook de periode waarin aan universiteiten de opleiding tot historicus ontstond.

Er waren in die tijd ook echt geschiedkundigen die zich voor dat karretje lieten  spannen. Zij bedachten dat de Opstand tegen de Spanjaarden en de daarop volgende vrijheidsstrijd wel eens een effectief samenbindend vermogen zou hebben. Andere landen hebben hun middeleeuwse geschiedenis om tegenop te kijken: wij hebben dus de Tachtigjarige Oorlog. Ik heb hier al eens een recensie gewijd aan een boek over deze problematiek.

Ze vergaten daar wel een beetje bij dat het rooms-katholieke deel der natie nou niet zulke leuke herinneringen aan die tijd en wat erna kwam had. Natuurlijk hadden de protestanten ook geleden, maar zij, de katholieken, hadden een paar eeuwen niet in het openbaar naar de mis gemogen, hadden geen mogelijkheid gehad om in overheidsdienst te komen en hun katholiek gebleven regio’s en provincies waren een soort wingewesten onder calvinistische regenten en dominees geworden. Tot de Fransen kwamen.

Voor het grotere doel werd wel de geschiedenis van die periode tussen 1568 en 1648 een beetje mooier en lelijker gemaakt dan verantwoord was. Met andere woorden: hij werd gemanipuleerd. De Spanjaarden en met name koning Filips II en de hertog van Alva werden de ‘slechten’ en de watergeuzen en Willem van Oranje waren de ‘goeien’. NIet dat daar geen kern van waarheid in stak, maar veel zaken werden wel heel erg zwart-wit neergezet. En dat is niet wat echte, verantwoordelijke historici zouden moeten doen. Intussen werd die herschreven geschiedenis op elke school onderwezen uit speciaal geschreven schoolboekjes die bepaald geen voorbeelden van nuancering waren. Dat had grote invloed op het volk. De ouderen onder ons zullen zich de jaartallenlijstjes en de heldenverhalen nog wel herinneren. Wijlen mijn schoonmoeder had nog steeds een hekel aan Spanje en Spanjaarden vanwege de Tachtigjarige Oorlog en zou daar ook nooit naar op vakantie zijn gegaan. Ze was van gereformeerde huize…

De geschiedenisles was namelijk ook nogal verzuild. Openbare scholen hadden andere lesboekjes dan scholen met de bijbel, waardoor de nadruk op gebeurtenissen soms behoorlijk verschillend lag. En op rooms-katholieke scholen was dat wéér anders, zeker als het paters- en nonnenscholen waren. Pas na de jaren ’50 van de 20e eeuw begon dat wat te veranderen. Maar ook nu, nu de zuilen weg zijn, kom je in de geschiedenis-lesmethoden de resten van het 19e eeuwse onderwijs tegen. En dat houdt in dat naast de oudere generaties die het ouderwetse geschiedenisonderwijs hebben genoten ook de jongeren nog steeds geen genuanceerde, op modern onderzoek gebaseerde kennis in huis hebben over hun verleden. De bezoekers in Archeon of op historische evenementen, die ik 25 jaar lang te woord heb gestaan, hebben nog steeds die rare denkbeelden over vroeger. Re-enacters en levende geschiedenis spelers proberen uit alle macht het beeld te veranderen en betere informatie te geven, maar het is een lang en moeizaam proces.

Schoolboekenuitgevers, de scholen zelf en de erfgoedinstellingen werken er ook niet echt van harte aan mee. Want niet iedereen van die instituten neemt een bonafide historicus in de arm om hen te vertellen hoe het zat. Dat is voor de historicus die in musea, kastelen, buitenplaatsen en andere monumenten rondloopt maar al te duidelijk. Om maar te zwijgen over historische romans, strips en games en wat er in films en op radio, tv en het internet allemaal over de geschiedenis beweerd wordt.

Dus als je als historicus probeert om die soms al bijna 200 jaar vastliggende patronen te doorbreken, stuit je dikwijls op weerstand. Zeker als een instantie als een stad, bijvoorbeeld, al flink wat jaren heeft geïnvesteerd in een stuk geschiedenis dat moet zorgen dat toeristen hier wat te beleven hebben. En dat geldt vooral als je dat in de openbaarheid brengt, zodat in principe iedereen het kan lezen of horen. Er kunnen dan twee dingen gebeuren: je wordt óf doodgezwegen óf er wordt een openbare scheldpartij georganiseerd. Het gekke is dat de autoriteiten dikwijls naar de eerste methode grijpen en de media, bij monde van bijvoorbeeld columnisten, en het daarbij horende reageervolk naar de tweede. Voor radio en tv en de krant is iemand die tegen de gevestigde orde ingaat gewoon nieuws en zeker in de komkommertijd (of als het om lokaal of regionaal nieuws gaat) pak je elke oprisping aan, want zoveel interessants gebeurt er nou ook weer niet in de provincie.

Zeker als het gaat over feestelijkheden als historische herdenkingen moet je uitkijken wat je zegt. Je kunt zomaar beschuldigd worden van verraad aan je stad. Of je bent op z’n minst een spelbreker of azijnpisser, iemand die zijn medeburgers geen feestje gunt. Maar dat is natuurlijk oorzaak en gevolg door elkaar halen. Je kunt geen feestje vieren naar aanleiding van een herdenking van iets dat niet heeft plaatstgevonden. Of: je moet geen standbeeld oprichten voor iemand die niets met je stad te maken had. Als je daar dan toch een evenement van maakt dan blaas je een fictie op tot een lege huls die door een kenner heel makkelijk is door te prikken. Dan ben je dus bezig met een non-event gebaseerd op geschiedvervalsing. Of geschied-manipulatie.

Als historicus kun je dan blijven protesteren tot je blauw ziet, maar als de overheid besloten heeft deze weg in te slaan is dat niet makkelijk terug te draaien. Niet voor het geld dat het inmiddels heeft gekost, maar ook niet niet voor je stedelijke reputatie. Je gaat af als je toegeeft dat je je eigen verleden zo hebt omgewerkt dat het resultaat is dat iedereen denkt dat je aan de basis van de Nederlandse democratie en onze zogenaamde tolerantie staat. En dat kan niet: dat is slecht voor je naam en het toerisme. Dus wat moet je dan als historicus? Ik weet het niet.

Is het paarlen voor de zwijnen wat we doen? Willen mensen niet van hun heldenverering en vijandbeelden afgeholpen worden? Is het de schuld van de historici zelf die sinds de laatste oorlog dikke, dure boeken en moeilijk vindbare artikelen hebben geschreven die zeggen hoe het wel is geweest, maar dat niet hebben vertaald naar de schoolboekjes? Die worden nog steeds door niet-academisch opgeleide geschiedenisleraren samengesteld die zelf de geschiedenis uit die verouderde boekjes hebben geleerd, geen nieuw onderzoek hebben gedaan en daarom gewoon van hun voorgangers overschrijven. Waarom proberen die gestudeerde historici niet de geschiedenis voor de gewone man te verklaren zodat die eens wat nieuws hoort in plaats van die ouwerwetse troep. Of hebben ze dezelfde ervaringen gehad die ik hierboven heb beschreven? Misschien moeten historici eens bij elkaar gaan zitten en erover van gedachten wisselen, in plaats van op hun studeerkamers uit blijven zitten zoeken hoe het echt zat en daar dan veel over schrijven. Als datgene wat in de Dordrecht gebeurt het resultaat daarvan is zit je eigenlijk voor niks te werken. Of voor een klein groepje gelijkgestemden. Ik weet het nog steeds niet. Je zou er de blues van krijgen.

Wat ik wel besloten heb is dat ik vanaf nu weer terugga naar de middeleeuwen en daar weer over ga schrijven. Ook daar zal het nog genoeg over zaken die niet kloppen gaan, maar hopelijk heeft dat niet de nare gevolgen die de statenvergadering van juli 1572 of het standbeeld van de de Zwijger hadden. Houd deze plek in de gaten.

Wat nu?

Ik had na mijn laatste serie blogs over Dordrecht en de gewetensvrijheid wel het een en ander aan reacties verwacht.  Herman van Duinen heeft inderdaad een aantal aanvullingen gegeven, die mooi aansloten bij de stof, er waren wat vragen over Vlaanderen en Limburg en Mr. Frank Visser was weer een illusie armer, maar dat was het wel. Het op één na laatste blog (7) had ik ook naar het college en de gemeenteraad van Dordrecht gestuurd en het laatste blog (8), naast die groep, ook naar alle medewerkers van het museum in het Hof. Uit de gemeenteraad kwam een complimenteuze mail van een fractievoorzitter en een uitnodiging voor een gesprek van een wethouder. Uit het museum kwam niks. Dus ik vond het allemaal nogal mager. En dat nadat ik best een pittig stuk kritiek heb geschreven. Met name kritiek op het museum…

ingang museum
Ingang van het museum in het Hof, links de studiezalen van het Regionaal Archief.

Nou heeft gebrek aan reacties me nooit belet om gewoon door te gaan met wat ik doe, maar ik vond het wel tekenend. Ik begrijp het ook wel. Want wat moet je als gemeente Dordrecht en museum in het Hof (ik weiger de officiële naam op te schrijven, want die is al net zo onhistorisch als een deel van de inhoud van het museum) met zulke kritiek? Ik heb natuurlijk wel het een en ander overhoop gehaald. Als Dordrecht Marketing kun je gemakkelijk op internet een slogan aanpassen, in het museum zijn opstellingen gemaakt, teksten geschreven en dingen vastgelegd die niet zo makkelijk of goedkoop aan te passen zijn. Toch hebben ze het aan zichzelf te wijten: hadden ze niet eerst een historicus naar hun teksten kunnen laten kijken?

fonkeling
Gezicht in de kelder, waar de middeleeuwse opstelling, de Fonkeling, zich bevindt. Rechts in de doorgang ziet u een glimp van heraldische wandkleden.

In 2013 werd ik door toenmalige directie en inrichters gevraagd om een plan in te dienen voor de tussenruimte in de kelder, waarin het middeleeuwse deel van de tentoonstelling (de Fonkeling) in de keldergewelven  overgaat naar de trap naar de begane grond. Men vond mijn ontwerp voor de zaal van het 14e eeuwse huis Te Merwe geschikt om er op die plek een indruk van te geven. En dat is ook gebeurd, maar wel aangepast. Ook heb ik de basisgegevens, zoals kaarten en afbeeldingen van gebouwen, voor de animatie van de groei van middeleeuws Dordrecht aangeleverd, die mijn vriend Per Bos in een zeer interessant filmpje heeft verwezenlijkt. Zeer de moeite waard om te bekijken. Omdat ik daar toch bezig was, heb ik me tegelijk bemoeid met de bijschriften van die middeleeuwse afdeling. Daar klopte namelijk het een en ander niet van. Het is inmiddels allemaal netjes rechtgetrokken. Zo kwam ik dus te weten dat er geen historici naar die teksten en bijschriften had gekeken. Dat is toch raar? Of heb ik dat mis?

overtuiging
De dormter van het klooster met de opstelling over godsdienst, de Overtuiging, waar zich ook de foutieve uitspraak over gewetensvrijheid als effect van de statenvergadering bevindt.

Uit de hieraan vooraf gaande blogs blijkt dan ook wat er met name bij het gedeelte over de Hollandse statenvergadering in 1572 verkeerd is gegaan. Dat had door het inschakelen van een historicus, die meer gespecialiseerd was in de periode dan ik, mooi vermeden kunnen worden. Niet dat hij of zij dat gemakkelijk had kunnen doen. In ieder geval sinds 1972, maar waarschijnlijk al veel eerder, is de rol van Dordrecht in het ontstaan van de Republiek en het van onze stad uit verspreiden van godsdienst- en gewetensvrijheid er hier behoorlijk ingesleten. Zoals ik heb proberen te bewijzen: ten onrechte. Herman van Duinen had nota bene al in 2013 deze ‘fictie’ aangekaart in het hier behoorlijk bekende internet tijdschrift Dordrecht Monumenteel. Er kwam geen enkele  reactie op. En toen stond nog lang niet vast wat er in de opstelling allemaal over 1572 gezegd zou worden. Aan de fictie werd dus klaarblijkelijk vastgehouden. Toen in 2015 het Hof museum officieel door de koning werd geopend, werd er ten overstaan van heel Nederland nog eens mooi weer gespeeld met deze, in mijn ogen, geschiedvervalsing. En kon iedereen het niet kloppende manifest ondertekenen. Ik heb me echt zitten verbijten en schaamde me rot.

madurodam
De zogenaamd historische inrichting in het ‘Hof’ in Madurodam. Zoek de fouten.

Aan de andere kant: ga er maar aanstaan. Dan heb je een mooi museum dat veel geld gekost heeft en dan blijkt dat je fabeltjes staat te vertellen. Hoe ga je daar mee om? Nog eens een hoop geld uitgeven aan een aanpassing van de zalen? Om maar niet te spreken over het overdoen van de film, die eigenlijk helemaal een historische aanfluiting is, al is het idee erachter (van deze tijd overgaan naar 1572) best goed gedaan.  En dan moet je je ook nog eens realiseren dat die hele vergadering waarschijnlijk helemaal niet gehouden is in de refter van het Augustijnenklooster, die al sinds mensenheugenis de Statenzaal wordt genoemd. Ik zou van minder wakker liggen. En dan moet Dordrecht Marketing aan de slag om de toeristische schade te beperken van mensen die zich belazerd voelen omdat ze vals voorgelicht zijn. Meneer Davides zal niet de eerste toerist zijn die deze foute informatie aan de goegemeente doorgeeft.  En dan heb ik het nog maar niet over die frutsel die in Madurodam is neergezet.

overstroming
Opstelling in het museum over de overstroming van de Elisabethsvloed in 1421.

Ik realiseer me wel degelijk dat ik het de gemeente Dordrecht niet makkelijk maak. Dat is jammer, maar het kan niet anders. Het is de taak van een historicus in te grijpen als de geschiedenis geweld aangedaan wordt: waar dan ook en door wie dan ook. Dat hoort bij het vak. Dat dat dikwijls niet leuk is om aan te horen, nemen we op de koop toe. Mijn docent historiografie aan de universiteit van Leiden, dr. Peer Vries, waarschuwde ons al dat historici niet populair zijn op verjaardagen en in de disco, want wij zijn die vervelende mensen die altijd zeggen: ja, maar… En dan komt er weer iets dat de leek verkeerd heeft begrepen. Of geleerd. Dat moet dan maar. Maar de gemeente Dordrecht moet hier ook echt wat mee, want als dit in bredere kring bekend wordt, zal onze mooie stad bekend staan als de risee van de Nederlandse geschiedenis. En dat zou zonde zijn.

Het werk van de historicus (2)

Tweede en laatste deel van het blog over het gebruik van literatuur bij het overbrengen van kennis aan de leek op geschiedenisgebied. Zo’n blog is geen discussieplatform voor vakhistorici.

Één van de, afgesproken, taken van de historicus is dat hij zijn kennis op een begrijpelijk manier overbrengt aan ten eerste scholieren en studenten en daarna aan alle andere belangstellenden. Helaas gebeurt dat veel te weinig. Dat heeft verschillende oorzaken. Ten eerste is het niet makkelijk en ook veel werk een al voor de collega’s geschreven artikel of boek om te werken tot een voor iedereen begrijpelijk ‘verhaal’. Niet iedereen is daar ook goed in. Dikwijls hebben historici ook helemaal die tijd niet. Het tweede punt is namelijk dat er vooral bij aan universiteiten les gevende geschiedkundigen een flinke druk is om juist voor de collega’s te publiceren. Universiteiten worden namelijk ook afgerekend op wat hun docenten en professoren produceren over hun vak. En dan heb ik het dus niet alleen over het vak geschiedenis. Het derde punt is wat controversieel. Sommige historici hebben namelijk helemaal geen zin om hun werk te ‘populariseren’ zoals ze dat wat geringschattend noemen. Het is soms een beetje een lelijk woord binnen het vak.

Ik denk echter dat het feit dat het te weinig gebeurt de reden is – of in ieder geval één van de redenen – dat het geschiedenisonderwijs zo’n laag niveau heeft. Ik heb tussen 2009 en 2011 de Nederlandse geschiedenismethoden voor BO en VO bestudeerd om te zien wat ze over de middeleeuwen zeggen en laten zien. Daar ben ik zeer van geschrokken.  De situatie is trouwens nog niets verbeterd. Zo is er een uitgever, die vooral kinder- en kleutertijdschriften uitgeeft, in het onderwijsvak gedoken en heeft o.a. een geschiedenismethode ontwikkeld voor digitaal gebruik.

Bovenaan dit blog ziet u de uit deze methode afkomstige afbeelding van wat een middeleeuwse stad ten tijd van graaf Floris V (1254-1296) moet voorstellen. Ik heb eind vorig jaar bij de uitgever geklaagd dat er werkelijk niks van klopte en noemde zonder probleem 20 fouten op. Ziet u ze ook? En dat waren ze nog lang niet allemaal. De reactie op mijn kritiek was doorspekt van smoezen en uitvluchten: dat het zo moeilijk was goede bronnen voor dergelijke illustraties te vinden. En dat ze toch gerenommeerde mediëvisten in de arm hadden genomen om het te controleren. Voor mij was dat geen excuus. Ik weet uit eigen ervaring maar al te goed dat als het op de kennis van de dagelijkse omgeving of het dagelijks leven aankomt ze dat niet op de universiteit leren. Ik zal daar nog wel eens een blog over schrijven.

Het komt erop neer dat uitgevers geen probleem zien in het verkeerd weergeven van het verleden en dat ze het ook helemaal niet erg vinden dat de geschiedenis zo versimpeld wordt dat het eerder geschiedvervalsing is. Je kunt hoog en laag springen: ze gaan gewoon gewetenloos hun eigen gang.

eindadvies onderwijs 2032
Het uiteindelijke rapport over hoe ons onderwijs tot 2032 zou moeten gaan worden. Lees en huiver.

Bovendien zijn er allerlei krachten aan het werk om dat wat nog aan geschiedenisonderwijs gegeven wordt terug te brengen tot  het ‘lesgeven’ over enkele kale feiten die niet bepaald zorgen voor ‘historisch besef’ bij leerlingen. Die feiten hebben per onderwerp (de tien tijdperken en de 50 canon-vensters) nauwelijks diepgang en er is geen verband onderling te ontdekken. En als in de nieuwe plannen voor Ons Onderwijs 2032  allemaal doorgaan, verdwijnt geschiedenis als vak gewoon uit de school, voor zover dat al niet het geval is. Op diverse VMBO opleidingen bestaat  het vak namelijk in het geheel niet meer of alleen het stuk vanaf ca 1900. Geen wonder dat jeugd al jaren niets meer weet van een wat verder verleden, behalve wat kreten en sensationele feitjes.

Ik heb in dit blog al geschreven over het schokkende gebrek aan voorkennis  van mijn Dordtologie cursisten over het ontstaan van onze stad en omgeving. Het is één van de redenen geweest om met dit blog te beginnen.  Ik wil mensen over het verleden van hun eigen omgeving onderwijzen, want ik weet dat je daarmee moet beginnen om belangstelling voor geschiedenis op te wekken. Maar ik wil ook laten ziet hoe historici aan hun kennis gekomen zijn  en begrip wekken voor het belang van het vak. Ik hoop dan ook op reacties van mijn lezers. Wat echter niet opschiet zijn reacties van historici.

Daar bedoel ik het volgende mee. Ik schrijf mijn blogs zonder noten met literatuurverwijzingen, want niet alleen is daar geen ruimte voor, maar de meeste niet-historici willen dat gewoon niet lezen. Natuurlijk heb ik voor elk blog wel zelf mijn huiswerk gedaan. De bronnen ken ik en kan ik gewoon, zoals gezegd, op de pc raadplegen. De literatuur staat bij me in de kast en desnoods zoek ik er ook naar op het internet. Of ik ga naar ons rijke regionale archief,  zoals bibliothecaris Alleblas vorige maand nog suggereerde. Ik gebruik zelfs Wikipedia wel als het om niet controversiële zaken gaan, zoals bijv. de biografieën van de Duitse keizers (in het Nederlands, Duits, Engels en desnoods Frans of Italiaans), al is dat voor sommige historici vloeken in de kerk.

Ik beweer dus nooit zomaar iets. Over alles is nagedacht, soms al heel lang. Natuurlijk kunnen er, met zo weinig bronnen voor, bijvoorbeeld, de Nederlandse elfde eeuw, verschillen van mening heersen over bepaalde conclusies. In het verleden hebben historici dingen beweerd die inmiddels achterhaald zijn, maar die niet iedereen kent. Ook ik soms niet. Ook kunnen er nog ongepubliceerde meningen circuleren en die dus nog niemand onder ogen heeft gekregen. Dus aanvullingen op die kennis zijn altijd welkom, maar ik zie ze liever niet in de reacties. Mail me erover, spreek me erover aan of spendeer er een bezoek aan. Dan kom ik er later in een blog nog wel eens op terug. De historische leek raakt er alleen maar van in verwarring en zou zelfs de indruk kunnen krijgen dat we vechtend over straat rollen. Terwijl de verschillen van mening eigenlijk heel miniem zijn.

Beschouw mijn blogs daarom als geconcentreerde samenvattingen van een lading door mij opgedane kennis die ik graag wil doorgeven om aan iedereen die dat leuk vindt een idee te geven wat hier 1000 jaar en korter geleden gebeurde. Wil je meer weten, reageer met een vraag en ik mail je met een antwoord, een boek- of artikeltitel of een andere verwijzing naar een plek waar je meer over het bewuste onderwerp kunt lezen.

Vanaf morgen ben ik ruim een week weg, dus een volgend blog is pas in week 21 te verwachten.

Het werk van de historicus (1)

Dit blog in twee delen gaat over de verantwoordelijkheid die historici hebben ten opzichte van hun publiek als dat leken zijn op het gebied van de geschiedeniswetenschap. En met name wat ik daar via dit blog aan bij wil dragen. Maar dan moet men wel begrijpen dat dit soort blog geen platform is voor controverses tussen historici onderling.

Toen ik studeerde in de gebouwen die u hierboven op de foto ziet (aan het eind van de Doelenstraat in Leiden, met recht voor u het gebouw Lipsius met de grote collegezalen en links gebouw Huizinga, waar de geschiedenisfaculteit zit, en in het midden de koffiehoek) werd ik er door al mijn docenten van doordrongen dat ik een zekere verantwoordelijkheid had ten opzichte van de maatschappij. Wij zijn er om het verleden te verklaren voor de niet-gestudeerde belangstellende, bijvoorbeeld als geschiedenisleraren. En misschien ook wel voor de niet zo belangstellende. De universiteit draait gedeeltelijk op belastinggeld dat door alle inwoners van ons land wordt opgebracht. De inwoners mogen daar wat voor terug verwachten. Wetenschappers, en dus ook historici, worden geacht hun vak te leren van andere, eerder opgeleide collega’s. Ze worden geacht onderzoek te doen naar stukken uit het verleden die of nog niet onderzocht zijn of die een nieuwe, frisse blik vergen omdat, bijvoorbeeld, nieuwe gegevens beschikbaar zijn gekomen. In ons geval kunnen dat nieuw ontdekte bronnen zijn of een studie naar een al eerder behandeld onderwerp dat nieuwe vragen oproept. Vervolgens moeten ze hier verslag van uitbrengen.

Op de universiteit hebben ze geleerd hoe ze dat aan moeten pakken. Ze leerden om een vraag (of meerdere)  te stellen aan die (nieuwe) gegevens, een probleem te benoemen en een methode te verzinnen voor de aanpak van het beantwoorden van die vraag of het oplossen van het probleem. Ze moeten dat verantwoorden door te laten zien wat ze daarover gelezen hebben (bibliografie, noten) en als het eindrapport een zekere dikte heeft er ook nog eens een index op maken (of meerdere) om het zoeken in het werkstuk, de scriptie, het artikel, het proefschrift, etc. makkelijker te maken. Het stuk moet een zekere structuur hebben. Het moet beginnen met die probleemstelling, daarna de te volgen zoekprocedure duidelijk maken, daaruit een verhaal destilleren dat alle argumenten meeneemt (het betoog) en tot slot moet er een conclusie komen te staan.

robert fruin
Portret van professor Robert Fruin, de eerste hoogleraar in de geschiedenis in Nederland (Foto Jan Goedeljee, 1879).

Dit gebeurt allemaal, in het geval van het onderzoek naar het verleden, al enkele eeuwen over de hele wereld. Dus ook in Nederland, waar de eerste leerstoel voor geschiedenis in 1860 in Leiden werd geïnstalleerd. Inmiddels zijn waarschijnlijk al duizenden historici in Leiden en elders afgestudeerd en die hebben al die tijd artikelen en boeken geproduceerd over alle perioden en honderden onderwerpen van de Nederlandse en buitenlandse geschiedenis. Bovendien hebben er ook buitenlanders zich over onze geschiedenis uitgelaten.

Als je echt wilt weten wat er in een bepaalde tijd op een bepaalde plaats gebeurde en waarom dat is heb je de keuze uit een overvloed aan literatuur. Het jammere echter is dat al die artikelen en boeken dikwijls niet makkelijk te vinden zijn. Veel boeken zijn inmiddels uitverkocht en alleen in of via speciale bibliotheken op te vragen. Ze waren en zijn ook niet goedkoop: 30 euro voor een boek is weinig en veel prijzen liggen tussen de 50 en 100 euro. Niet iets dat je als amateur-historicus even op de toonbank legt.

Artikelen staan meestal in soms al meer dan 100 jaar bestaande vaktijdschriften in binnen- en buitenland. Ook die zijn voor de leek alleen maar in archieven en speciale bibliotheken, zoals die van universiteiten, te vinden. Dat kost dus moeite en tijd. De buitenlandse zijn trouwens nog zeldzamer te krijgen en als ze al beschikbaar zijn moet je toch wel de betreffende taal beheersen. Die ook per land weer zijn eigen vakjargon heeft.

De 17e eeuwse poort van het Spinhuis waar tegenwoordig het Huygens Instituut is gevestigd.

Gelukkig doen bepaalde groeperingen en instituten op hun websites de laatste jaren moeite om veel van die uitverkochte of moeilijk te vinden literatuur beschikbaar te stellen. Voor iedereen. Gratis. En dan noem ik in het geval van de Nederlandse geschiedenis vooral het Huygens Instituut  dat niet alleen literatuur maar ook allerlei bronnenuitgaven heeft gedigitaliseerd. Zonder hen zou een historicus of die boeken zelf moeten aanschaffen, als ze nog verkrijgbaar zouden zijn zijn, of telkens weer naar zijn alma mater moeten om onderzoek te doen. Nu kan veel gewoon thuis voor de pc gedaan worden. Heerlijk dus…

Ook de amateur en leek zouden dit kunnen doen en ik neem graag aan dat het ook regelmatig gebeurt. Al dat drukwerk is echter wel op de hierboven beschreven methode geschreven. Ik hoor veel mensen dan ook zeggen dat het wel erg veel vaktaal is en dat het voor een niet-ingewijde toch wel pittig is om te lezen en dat het niet meevalt om er zelf conclusies uit te trekken. De gewone belangstellende leek gaat daar natuurlijk helemaal niet aan beginnen. Het kost hem gewoon te veel tijd en geld en hij loopt het risico dat hij het helemaal niet begrijpt.

(Wordt vervolgd)

Waarom ik blog

Waarin ik uitleg waarom ik dit blog begonnen ben en wat ik ermee wil bereiken. Voor Dordtenaren, maar ook voor alle andere belangstellenden die wel eens de opvattingen die een mediëvist over de geschiedenis van zijn stad en omgeving heeft willen lezen.

Toen ik in 2009 afstudeerde was ik ervan doordrongen dat je als historicus een maatschappelijke taak hebt. Natuurlijk zijn en waren er veel mensen die na zo’n studie leraar worden en dat is, denk ik, wel de ultieme baan die je kunt vervullen om je nuttig te maken in de maatschappij. Het is echter niets voor mij, al heb ik best wat van de schoolmeester in me. Ik was al jaren voor ik ging studeren adviseur op het gebied van vele aspecten van het verleden en had daar ook mijn beroep van gemaakt.

De landingspagina van de Scapreel website sinds 2016.

Daarom ging ik toen anders te werk dan de meeste historici, die, als je de carriéres van diverse mensen volgt, in allerlei beroepen terecht komen die je niet verwacht.  Ik heb, geïnspireerd door Archeon, al die jaren via ons bedrijf gezocht naar manieren om mensen voor te lichten over, met name, de middeleeuwen. Ik had namelijk al heel lang geleden gemerkt dat veel mensen daar rare ideeën over hadden. Door levende geschiedenis, voorlichting over het dagelijks leven in die tijd en het tonen van echte middeleeuwse voorwerpen of de replica’s daarvan aan mensen die dat nooit gezien hadden, heb ik heel wat AH-Erlebnissen veroorzaakt. Oh, zat dat zo… was meestal de reactie.

beeldmerk uni leiden
Beeldmerk van mijn Alma Mater: de universiteit van Leiden.

Al in het eerste jaar van de universiteit werden wij, in ons kleine groepje deeltijders, ervan doordrongen dat een historicus onderzoek doet, de resultaten daarvan bekend maakt aan zijn collega’s en die daarna doorgeeft aan de buitenwacht; de gewone mensen, het volk, de Nederlandse burger. De universiteit is een nationaal instituut dat gedeeltelijk met belastinggeld onderhouden wordt. Je mag daarom verwachten dat de informatie die de daar opgeleide, al of niet van beurzen afhankelijke, geleerden door onderzoek gevonden hebben op den duur hun weg vindt naar de belastingbetaler: u en ik. Ik denk dat het aan dat laatste een beetje schort.

Mijn onderzoek naar de informatie over de middeleeuwen in Nederlandse lesmethoden geschiedenis bewees dat die voornamelijk veel verouderde gegevens en  fouten bevatten. Dat er erg slordig met ‘wat was wanneer’ omgegaan werd en wordt en dat de tekst eigenlijk heel kinderachtig en onvolledig is. Door het steeds kleiner worden van de lesperiodes die op school nog aan geschiedenis besteed worden, zijn die teksten dus steeds korter geworden, de plaatjes eromheen steeds groter (en niet erg passend) en raakt het verband tussen de onderwerpen op den duur zoek.

canon kaart
De 50 vensters van de canon op één kaart.

De canon met zijn 50 vensters is daar een goed voorbeeld van. De periode van 3000 vC tot 1500 nC wordt in zeven vensters afgehandeld. Dat kan nooit goed zijn voor het historisch besef van de leerling, want die ziet het verband niet tussen Karel de Grote en Floris V. Laat staan dat dat uitgelegd wordt. En toch is dat historisch besef het begrip waarvoor pedagogen en didactici in hun handboeken geschiedenisonderwijs pleiten. En dat in de Kerndoelen benoemd wordt, wat hier nog even wat verder uitgewerkt wordt. Vergeet het maar.

De plannen voor datzelfde geschiedenisonderwijs  tot 2032 toe, die onlangs bekend zijn gemaakt, laten een nog kaler beeld zien. Je kunt eigenlijk wel zeggen dat het vak geschiedenis het wel zo’n beetje gehad heeft. Daar waar het voor maatschappijstudies nog nodig gevonden wordt  – en dan hebben we het voornamelijk over de geschiedenis van de laatste 100 jaar – wordt er nog enige aandacht aan besteed, maar voor de rest wordt het hobby. Zowel van een leraar die nog wat dieper wil duiken in het verleden, als van de leerling die zelf dan maar wat boeken opzoekt of het internet afstruint. Dat doet mij pijn. En ik ben niet de enige, mijn goede vriend Jona Lendering denkt er ook zo over.

geerruidenberg 2013
In 2013 vierde Geertruidenberg 800 jaar stadsrechten. Ik had daar niks mee te maken, maar dat ze zich als oudste stad van Holland profileerden klopte niet.

Ik heb de laatste 20 jaar minstens met 30 historische jubilea van dorpen of steden te maken gehad die hun 600, 700, 800 of zelfs 900 jarige bestaan vierden. De kennis die bij de organiserende comité’s aanwezig was over het begin van hun gemeente was meestal zo goed als afwezig of anders vermengd met fabels en legenden. Men keek altijd verrast op als ik vertelde hoe het werkelijk bij het ontstaan, groeien en officieel stichten van hun nederzetting toe was gegaan. Ook kon men zich nauwelijks voorstellen hoe hun voorouders geleefd hadden, eruit hadden gezien en wat ze dachten en deden. De meeste ‘kennis’ was trouwens gebaseerd op het onderwijs dat die mensen zelf in hun jeugd gehad hadden, en dat was dus al niet best. Je houdt je hart vast voor hoe het over een jaar of tien zal zijn. Of in 2032.

EVS 1972
Koningin Juliana bezocht in 1972 de officiële viering van 400 jaar Eerste Vrije Statenvergadering. Typerend voorbeeld van het elitaire gedeelte van zo’n jubileum.

Ik heb er persoonlijk ook mee te maken in mijn woonplaats. Dordrecht is heel oud. De meeste, een beetje bewust levende Dordtenaren weten dat ook wel, maar hoe dat precies zat… geen idee. In het verleden heeft de stad zijn jubilea best gevierd. In de negentiende eeuw ging dat nog behoorlijk spectaculair met veel verklede mensen en erepoorten. Later werd het soberder en ging het meer om bepaalde historische gebeurtenissen waardoor Dordrecht op de historische kaart was gezet: de eerste vrije statenvergadering in 1572 en de synode van 1618-19.

Dat werden feesten voor iedereen, met altijd wel een historisch element, maar nooit te opzichtig meer. Uitvoeringen van muziekgroepen, sportverenigingen, kermis voor de burgerij en dan voor de elite een tentoonstelling, een congres en een, duur, boek, dat was het wel.

balen 1677
Titelpagina van Mathijs Balens, Beschrijvinge van Dordrecht uit 1677 in twee dikke delen.

Stadshistoriën waren ook van die elite-uitgaven. Vanaf de zeventiende eeuw verschenen die met enige regelmaat en soms in meerdere delen. Die boeken waren voor de gewone man niet te betalen, als ze ze al wilden lezen. Daar werden ze dus ook niet wijzer van. En dat had dan weer zijn invloed op het begrip van hun eigen verleden. Of eigenlijk het onbegrip.

Nog steeds is de vroege geschiedenis van Dordrecht een zorgenkindje.  Ik heb hier al geschreven dat de basiskennis bij cursisten Dordtologie, toch gemotiveerde mensen die op hun vrije zaterdagochtenden in een seizoen toch tien pittige lessen willen volgen, mij zwaar tegenviel.

vitrine hof
Bezoekers in de kelder van het Hof waar de vitrines een keuze uit vele middeleeuwse stukken tonen.

Het nieuwe historische museum in het Hof laat in zijn ‘middeleeuwse’ afdeling een esthetisch mooie presentatie zien van wat er nog aan middeleeuwse spullen in de archieven, depots en musea te vinden was, maar de informatie die erover geboden wordt is miniem. Bovendien worden hele stukken van die vroege geschiedenis overgeslagen of maar zeer schetsmatig behandeld. De tentoonstelling, die duidelijk voor toeristen is bedoeld, graaft niet diep en hoeft dat misschien ook niet. Schoolklassen kunnen er spannende speurtochten doen, maar ook daarbij is de informatie oppervlakkig en gaan leerlingen eerder weg met mooie plaatjes in hun hoofd (en dat is niet verkeerd) dan met begrip van de samenhang tussen al die beelden. En zo gaat het eigenlijk altijd. En overal.

Ik ga van het standpunt uit dat de mens belangstelling heeft voor de historie van de plaats of het gebied waar hij/zij is opgegroeid. De officiële geschiedenis daarvan moet men echter uit dikke en dure boeken halen en dat trekken de meeste mensen niet. Als ze al het geld ervoor over hebben. Bovendien is de dieper gravende informatie verborgen in speciale studies en artikelen waar de leek helemaal niet bij weet te komen. Mijn missie is om iedereen in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van wat historici en archeologen over het vroege Dordrecht en zijn omgeving  te weten zijn gekomen zonder diep in hun buidel te moeten tasten. Ik heb, sinds de voorbereidingen voor de viering van 800 jaar stadsrecht in 2020 op een laag pitje werden gezet, enkele maanden nagedacht over dit probleem en eind februari bedacht dat een blog een ideale vorm voor deze informatie zou kunnen zijn. Iedereen die op internet zit, en daar zijn veel Dordtenaren bij (en mensen uit de omgeving), kan erop en kennis nemen van dat wat in de blog gezet wordt. Vandaar…