Dordrecht en de gewetensvrijheid 3

Ik ga verder met de behandeling van punten die uit de zogenaamde eerste vrije statenvergadering zouden zijn gekomen. In het museum in het Hof te Dordrecht kun je op een film zien hoe men dacht dat het er toen aan toeging. Zie hierboven.

Bij punten 2 en 3 uit de in het vorige blog gepubliceerde samenvatting van het artikel van Herman van Duinen kunnen nog wel kanttekeningen geplaatst worden. Het gaat dus om:

2 De statenvergadering van 1572 werd op last van Willem van Oranje samengeroepen.

3 Hoewel de prins godsdienstvrijheid gelastte werd die niet ingevoerd.

marnix
Portret van Marnix door Jacob de Gheyn uit 1599. Dat is dus 27 jaar na dato, toen ze inderdaad zulke kragen droegen; in 1572 was dat nog niet het geval. Maar vroegere portretten bestaan er niet van hem.

Daarvoor moet je naar de bronnen,  want wat hier staat zou daarop gebaseerd moeten zijn. De belangrijkste zijn natuurlijk de instructie die Filips van Marnix, heer van Sint Aldegonde, van Willem van Oranje meekreeg voor de statenvergadering en de notulen van diezelfde vergadering. Gelukkig zijn beide bewaard gebleven: de eerste in kopie en de tweede in het Nationaal Archief. De instructie staat in moderne tekstletter gewoon op internet.

Voor de notulen moet je wat meer moeite doen, al staan de scans van de originelen in de databank van het Nationaal Archief (doorklikken voor de scans). Alleen is het zestiende-eeuwse schrift voor een leek moeilijk te lezen.

logo rad
Logo van het Regionaal Archief van Dordrecht. De studiezaal zit naast het museum in het Hof.

Gelukkig bestaat daar ook een versie van in moderne tekstletter, maar daarvoor moest ik wel naar het regionaal archief in Dordrecht. Omdat ik nou wel eens wilde weten wat  er nou eigenlijk in stond heb ik die transcriptie (letterlijk weergave van de tekst) opgevraagd en laten kopiëren.  Beide bronnen vergelijken is dan bijzonder verhelderend.

De genoemde instructie is door de prins zelf aan zijn secretaris, Nicolaes Bruyninck, gedicteerd en ook door hemzelf ondertekend. Dat wordt in ieder geval op de bewaarde kopie, misschien uit het eigen archief van de prins, geschreven. We mogen ervan uitgaan dat het een betrouwbare bron is. Dat wordt gedeeltelijk bevestigd door de notulen van de EVS die melden dat de artikelen van de instructie op de tweede vergaderdag (20 juli) aan de orde komen. Het zou verder wel heel cynisch zijn om aan echtheid van de notulen te twijfelen; ze zien eruit of ze ter plekke, of in ieder geval kort erna, uit de originele notities zijn samengesteld.

Kwam die EVS echt op last van de prins bij elkaar? Dat is de vraag. De instructie bestaat uit 24 artikelen die Marnix aan de Staten moest overbrengen. In het eerste staat letterlijk:

In den eersten: nademael de staten ende gecommitteerde der omliggende steden in de stadt van Dordrecht tegen den XVden des maents July bescheyden ende verschreven voirgenomen hebben te verhandelen van de gemeyne regeringe des Landts, soo sal de voergen(oemde). gecommitteerde (dit is Filips van Marnix) van weegen zijne V.G. (Vorstelijke Genade: beleefdheidstitel voor een prins) bij hem aenhouden, dat zij eensamer ende gelijcker handt besluyten te bekennen sijne V.G. voer den generalen gouverneur ende lieutenant des Conincx, over Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt ende Sticht van Vuytrecht alzoo hij te voeren geweest, ende daer toe van de Co. Mat. (Conincklijcke Maiesteyt: de koning) wettelijck ende behoerlijck is gecommitteert geweest, sonder dat naederhandt eenyge wettelijcke ende der costumen ende rechten des landts gelijckformighe afstellinge oft veranderinge sy naegevolght.

Hier staat duidelijk dat de Staten van Holland (dat zijn de steden en de adel, die het platteland vertegenwoordigen, als belangrijkste grondbezitters daar) zich hebben voorgenomen op 15 juli 1572 te Dordrecht bij elkaar te komen. De prins heeft het er niet over dat hij ze dat heeft opgedragen. “Op last van Willem van Oranje” lijkt dus niet te kloppen.

alva
De hertog van Alva, geschilderd door Titiaan, ca 1575.

Er blijkt ook uit dat hij wel degelijk dacht dat recht te hebben, want hij vraagt in dat eerste artikel dat de Staten hem als stadhouder (letterlijk koninklijk vertegenwoordiger en legeraanvoerder), dat hij sinds 1559 was geweest, erkennen. De koning had hem zelf als zodanig aangesteld en hij was sindsdien nooit wettelijk ontslagen uit die functies, al had hij in april 1567 wel zijn ontslag aangeboden aan de koning. Of de koning dat had ontvangen en, zo ja,  erop in was gegaan, is de vraag. Alva was in 1567 op eigen houtje begonnen Holland en de andere provincies te onderdrukken, zonder zich iets aan te trekken van een stadhouder of de Staten.

Die wens was misschien een beetje ‘naïef’ van de prins, want koning Filips zal best aan Alva hebben laten weten dat hij met zijn medeweten en instemming de prins kon laten vervangen en dat hij verder zijn gang kon gaan met mensen die de Spaanse koning trouw waren gebleven. Willem van Oranje was in 1568 wel gewapend in opstand gekomen tegen de harde maatregelen van Alva, maar dat had hij verloren. Voor Spanje had hij daarmee zijn functie verspeeld: dat was hoogverraad. Voor de Staten van Holland was echter het zonder overleg met de Staten ingrijpen in de regering onwettig en zij, en de prins, beschouwden die functie van stadhouder nog steeds als in handen van Oranje. Maar hij moest wel weten of de Staten hem daarin steunden.

17 provincies
Modern kaartje van de 17 Nederlanden, zoals ze er in 1559 bij lagen. Overgenomen uit http://www.ppsimons.nl/stamboom/17provincien1559.htm.

Het gaat hier dus over Holland. Er is geen sprake van de Nederlanden, de Zeventien Provinciën (inclusief een groot stuk van wat nu België is), zoals ze onder Karel V, de vader van Filips II, genoemd werden. Elk van die provincies had zijn eigen regering van steden en adel, de Staten, met een stadhouder aan het hoofd, zijn eigen rekenkamer voor de belastingen en zijn eigen hoog gerechtshof. En allemaal hadden ze hun eigen privileges. Bovendien hadden de erin gelegen steden zelf ook nog eens de nodige eigen privileges. Het waren eigenlijk allemaal kleine landjes, waarin de steden zich als nog kleinere onafhankelijke landjes binnen de provincie gedroegen. Eerdere vorsten hadden geprobeerd dat allemaal te centraliseren, maar dat lukte eigenlijk nooit echt. Willem van Oranje was dus, zoals hij schrijft, naast stadhouder van Holland, dat ook van Zeeland, Friesland en Utrecht. Maar hier gaat het duidelijk alleen over Holland (het gebied van het huidige Noord- en Zuid-Holland) en niet over Nederland. Laat staan dat de gevolgen van die EVS te Dordrecht voor heel Nederland zouden gelden.

Wordt vervolgd

Dordrecht en de gewetensvrijheid 2

prinsenhof

Voor ik de bronnen voor de Eerste Vrije Statenvergadering (EVS) voor u ga behandelen, laat ik u even de samenvatting van de gebeurtenissen door Herman van Duinen lezen. Die is in de basis volkomen correct, en dat zou mensen aan het denken hebben moeten zetten, maar ik heb er nog enkele toevoegingen op en ook wat nuanceringen. Dat is nou precies van historici doen: ergens nog eens goed naar kijken en dan kom je soms toch tot wat nieuwe inzichten.

Vorig jaar juli (2015) bezocht ik het vernieuwde museum Prinsenhof in Delft (zie hierboven). Het is mooi geworden; ik kan het iedereen aanraden. In tegenstelling tot de vorige inrichting begint het nu echter niet meer met de middeleeuwen, maar juist met die opstand tegen de Spanjaarden in de zestiende eeuw, die uitliep in een 80 jaar durende oorlog. Het hoogtepunt is natuurlijk de plek in dat voormalige klooster waar de kogelgaten zitten die achterbleven na de moord op Willem van Oranje in 1584.

kogelgaten
De ingelijste kogelgaten bij een trap in het Prinsenhof, het voormalige Agathaklooster, te Delft.

Maar hoe ik ook zocht: nergens was iets te vinden over die EVS. Die was namelijk nadat Rotterdam en Delft midden juli door de Spanjaarden waren verlaten de dagen na 23 juli naar eerst Rotterdam en daarna Delft verhuisd. Maar: niks! Natuurlijk ben ik mediëvist, en houd ik me niet zo met de 80-jarige oorlog bezig, maar ik weet er toch voldoende van om dat vreemd te vinden. Of was hier wat anders aan de hand? Klopt Dordrecht het belang van de EVS soms wat te veel op en vinden ze het in Delft helemaal niet zo’n belangrijke gebeurtenis.

Natuurlijk kende ik inmiddels het artikel van Herman van Duinen al, en had hem laten weten dat ik het er helemaal mee eens was, en had met kromme tenen het gedoe op Koningsdag 2015 aangezien. Maar wat als Dordrecht, en het museum, het nou eens bij het verkeerde eind hebben en die EVS helemaal niet zo’n rebelse daad was en de uitkomsten helemaal niet zo verreikend waren?  En zo is het inderdaad… Van Duinen heeft de argumenten al op een rijtje gezet:

In 1572 ontstond er geen onafhankelijk Nederland, er was geen sprake van een natie of nationalisme. In 1588 ontstond de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waarin de grote steden een flinke mate van zelfbestuur kenden. Pas de Bataafse Republiek (1795-1806) was een eenheidsstaat met een democratisch karakter. Modern Nederland ontstond voorzichtig in 1813 met het aantreden van Willem I als soeverein vorst. Pas na de officiële afscheiding van België in 1839 ontstond het echte moderne Nederland op het huidige grondgebied. Pas in 1922, met het kiesrecht voor alle burgers, ontstond hier een democratie.

De statenvergadering van 1572 werd op last van Willem van Oranje samengeroepen en besluiten werden er in opdracht van de prins genomen. De keuze voor Dordrecht werd uit nood geboren en toen de Spaanse bezetting in de andere steden werd opgeheven verplaatste de vergadering zich eerst naar Rotterdam en daarna naar Delft.

Hoewel de prins godsdienstvrijheid gelastte werd die niet ingevoerd. Het Augustijnenklooster werd gevorderd, de kerk en de Grote Kerk van altaren en beelden ontdaan en in de Nieuwkerk werd een minibeeldenstorm gehouden.

Door het schenden van die vrijheid was de sfeer in Dordrecht in de jaren na de vergadering anti-Oranje en heulden magistraten met de Spanjaarden.

Tussen 1572 en 1581, bij het afzweren van Filips II, werd niet gedacht aan een onafhankelijk Nederland zonder vorst. De bedoeling was dat Noord en Zuid samen zouden gaan onder een nieuwe vorst. Toen dat dus niet lukte riep men de Republiek uit in de Noordelijke Nederlanden.

Er is geen bewijs dat de statenvergadering in de refter van het Augustijnenklooster werd gehouden. Balen noemt dat in 1677 voor het eerst zonder bewijsmateriaal ervoor te leveren en latere historieschrijvers en historici hebben hem dat nagepraat. De naam Statenzaal is dus gebaseerd op een aanname en zou moeten vervallen.

Punt 1 lijkt me duidelijk. Alle retoriek dat in Dordrecht in 1572 een vrije staat zou zijn begonnen, klopt van geen kanten. Verderop zal ik laten zien dat er in die EVS ook helemaal niet aan gedacht werd: men wilde gewoon van de Spaanse overheersing van Alva en zijn leger af. Er was geen sprake van het verlaten van het Habsburgse rijk. Filips II was hun koning en bleef dat.

filips II
Portret van koning Filips II in ca 1560 door Anthonie Mor van Dashorst.

Wat hem wel kwalijk werd genomen is dat hij zijn belofte dat hij in alles en over alles met de Staten zou onderhandelen niet hield. Dat had hij in 1549-50 als kroonprins, voor hij weer naar Spanje vertrok, voor alle Staten van de 17 Provinciën gezworen. Ze gaven toe dat hij dat niet zelf deed, maar dat de door hem gestuurde hertog van Alva die belofte wel met voeten trad. En dat kon niet. Sinds de Bourgondische tijd hadden diverse vorsten daarmee te maken gehad; de steden en de edelen niet inschakelen in de politiek was niet aan de orde in de Lage Landen. Wel was er protest tegen de vervolging van protestanten in naam van de koning, maar dat feit ophangen aan de Spaanse tirannie werd pas later een belangrijk punt.

Wordt vervolgd

Dordrecht en de gewetensvrijheid 1

geuzenschip

Ik wijk, na een periode van vakantie en drukte, even af van mijn middeleeuwse geschiedenis van Dordrecht. Het is, denk ik, belangrijker even de aandacht te vestigen op wat diverse cultuurbobo’s in de stad met de geschiedenis uithalen. Ik vind het verkeerd dat er toeristen gelokt worden met valse feiten. Er wordt geschiedvervalsing gepleegd in het kader van Dordrecht Marketing en dat kan ik, als historicus, niet over mijn kant laten gaan. Vandaar…

Ik kwam pas eind 1973 in Dordrecht wonen, maar kwam er na mijn schooltijd in de jaren 60, wel al regelmatig sinds 1970. Ik heb dan ook bewust de viering van 400 jaar ‘Eerste Vrije Statenvergadering’ (voortaan EVS).  in 1972 meegemaakt. Voor degenen die niet weten wat dat is, even een kort stukje informatie. Tussen 19 en 23 juli 1572 werd er in Dordrecht een buiten de Spaanse overheerser om bij elkaar geroepen bijeenkomst van de Staten van Holland (dus alleen dat gewest…) gehouden, waar de opstand tegen de hertog van Alva het belangrijkste punt op de agenda was. Dat feit wordt in Dordrecht al vele jaren gevierd. Toen, in 1972, werd dus extra uitgepakt.

deeg en degel
Plaatje van drukkers uit de strip van Pat Andrea en Ruud Ringers, Tussen deeg en degel.

Er was een tentoonstelling in de Augustijnenkerk, een wetenschappelijk symposium, een optocht, een bezoek van de geuzen uit Den Briel (met nep driemastschip), er kwam een stripverhaal van Pat Andrea uit, de winkeliers hadden hun etalages thematisch versierd en stonden in ‘historische’ kostuums in de deuropening en er trouwde een paar in ook zo’n soort kostuum. Dat paar bleek overigens onlangs nog steeds gelukkig getrouwd te zijn, wat wel weer leuk was. Ik weet nog dat ik nogal gemengde gevoelens over dat evenement had, maar dat had meer te maken met het gegeven dat het voornamelijk apies kijken was. Er was geen enkele deelname uit de bevolking (behalve misschien van de middenstanders, maar ook bij hen deed lang niet iedereen mee) en ik vond het nogal een elitaire aangelegenheid. Het geheel werd geopend door koningin Juliana, dus het het had nogal een prestige en dat tekende eigenlijk het hele evenement.

Dordrecht heeft dus wat met dat jaar 1572. In het nieuwe museum in het Hof van Nederland (een volkomen foute naam, maar dat is wat anders…), dat op Koningsdag 2015 spectaculair door de koning en koningin werd geopend, wordt veel aandacht besteed aan de EVS. Die vergadering was, volgens de lokale cultuurbobo’s, “een rebelse daad”, die tot gevolg had dat in Dordrecht “de basis werd gelegd voor het Nederland van nu”. Zo staat het ook op de website van het museum.

film evs
Scene uit de film over de EVS die in het Hof wordt vertoond.

Er wordt zelfs een film vertoond over die gebeurtenis, waarin allerlei acteurs met aangeplakte baarden en vaag zestiende-eeuwse kleding de vergadering naspelen. De eerste keer dat ik hem zag moest ik erg lachen, maar later verging me dat wel. Er werd namelijk van alles aan die vergadering opgehangen wat er niet aan hoort. Het gaat zelfs zover dat er inmiddels gesproken kan worden van geschiedvervalsing. De dubieuze leuzen vliegen je in de website en het museum om de oren: “het begin van een vrije staat”, “Beleef het ontstaan van Nederland”, “het Hof van Dordrecht (!), waar Nederland begon”, “waar de onafhankelijkheid van Nederland werd uitgeroepen”, “uit Dordrechts durf werd een natie geboren”, en nog meer van dat moois. Daarnaast hangt de term “het begin van de democratie” er in de lucht en wordt er veel aandacht besteed aan de tegenwoordig zo gewaardeerde gewetensvrijheid die tijdens die vergadering zou zijn uitgebroken. Het koninklijk paar tekende daarvoor tijdens de opening een verklaring,  bestaande uit een vertaling van de notulen uit 1572, onder het motto: “In 1572 werd in dit gebouw de basis gelegd voor een onafhankelijk land. Waar je vrij bent om te denken wat je denkt, te geloven wat je gelooft en te zijn wie je bent. Vrijheid en tolerantie horen bij Nederland, daar teken ik voor!” Iedereen kan nog steeds op de website van het museum dit stuk ondertekenen.

Al in 2013 verscheen er een artikel in het digitale tijdschrift Dordrecht Monumenteel  (als u zich registreert op de website kunt u het zelf lezen in het archief van het tijdschrift) waarin de schrijver, Herman van Duinen, concludeert dat die durf en het uitroepen van de onafhankelijkheid van de Republiek in 1572 een fictie zijn. Dat heeft het museum er niet van weerhouden op de ingeslagen weg voort te gaan en die fictie op allerlei manieren in stand te houden. Alleen in het bijzonder mooi vormgegeven boek van het museum wordt de zaak wat genuanceerd. Recent werd op de Facebook pagina nog aandacht besteed aan een ander deel van het museum dat De Overtuiging wordt genoemd. Er staat daar letterlijk: overtuigingIk wil in mijn blog de middeleeuwen een keer loslaten en even in de zestiende eeuw duiken om wat zaken recht te zetten. Onder andere dat gewetensvrijheid geen uitkomst van de EVS was. Natuurlijk is het niet de bedoeling een heel college te geven over het begin van de 80-jarige oorlog (1568-1648), maar als u meer over die eerste fase tussen 1568 en 1572 wilt weten kan ik u een paar mooie, maar dikke (en dus niet goedkope…) boeken aanraden. Het eerste is van Petra Groen, red., De Tachtigjarige Oorlog. Van opstand naar geregelde oorlog 1568-1648 (Amsterdam 2013, 496 pagina’s). Dat is het boek met de meest recente onderzoeksgegevens die door historici de laatste jaren zijn verzameld. Goed te lezen, luxe uitgegeven, maar pittig van stof. Persoonlijker en zeer leesbaar is het dikkere boek van Ronald de Graaf, Oorlog, mijn arme schapen. Een andere kijk op de Tachtigjarige Oorlog 1565-1648 (Franeker 2004, 686 pagina’s). Hij behandelt ook de gevolgen van de opstand voor de gewone man en heeft handige jaartallenlijsten en veel kaartjes.

omslag 1
Omslag Tachtigjarige Oorlog
schapen
Omslag: Oorlog, mijn arme schapen

Wordt vervolgd

De onzin van stadslegenden 2

Het is niet moeilijk om de ‘legenden’ die u in het vorige blog las te ontkrachten. Ik gebruik dit tweede deel dan ook om ze stuk voor stuk langs de maatlat van de echte historie te leggen.

wapen zuilen
Het wapen van de heren van Zuilen, zoals het er in de veertiende eeuw uitzag (Wapenboek Gelre).

Om bij het begin te beginnen: ondanks dat op het Eiland van Dordrecht (en in de naaste omgeving ervan) Romeinse vondsten zijn gedaan, is een door Romeinen gestichte stad (civitas, oppidum, portus) genoemd Antonia hier niet aan te wijzen. Niet door een keizer gesticht, noch door een Romeinse edelman genaamd Antonius Columna, die hier de dynastie van de Van Zuilens zou hebben verwekt. De Colonna’s waren trouwens bestaande Italiaanse edelen, maar hoewel ze hun herkomst ook tot de familie van Caesar trachtten terug te leiden, zijn ze pas vanaf de twaalfde eeuw aan te wijzen in Rome en omgeving. De Van Zuilens hadden geen Italiaanse wortels, maar stamden van Kleefse lagere adel af. Op den duur (ca 1200) werden ze dienstmannen van de bisschop van Utrecht. Ze hadden niks in Dordrecht te zoeken.

Stichting van onze stad door Romeinen is dus duimzuigerij. Sterker nog: tot in de negende en tiende eeuw was het hier vooral moerasbos langs de rivieren en hoogveenkoepels in de komgronden daarachter, waar hoogstens een smalle oeverwal langs de rivier bewoonbaar was. Daar zijn ook die vondsten gedaan. Steden zoals de Romeinen die aanlegden waren in dat moeras niet mogelijk.

kop valentianus
Kop van een groot bronzen standbeeld van keizer Valentianus in Barletta, Apulia (IT).

Ook invallen van het Slavische volk de Wilten, een soort Hunnen, is niet meer dan een sage. Middeleeuwse kronieken, zoals bijvoorbeelde de Tielse Kroniek (ca 1450, maar met latere aanvullingen), halen de Romeinse en volksverhuizingsverhalen wel door elkaar en zeggen bijvoorbeeld dat de Wilten de stad Antonia verwoestten en daar hun vestingstad Wiltenburg stichtten. Daar bedoelden ze dan Utrecht mee. Vervolgens zou daar dan keizer Valentianus I (321-375, keizer vanaf 364. Er zijn er drie geweest, maar de beide andere kwamen nooit Italië uit), op afgekomen zijn, die hen versloeg en Wiltenburg verwoestte. Waarna hij de Friezen ook nog eens onderwierp. Deze keizer is echter nooit in onze streken geweest.

graf hendrik de leeuw
Graftombe van Hendrik de Leeuw en zijn vrouw Mathilde van Engeland in de dom van Braunschweig (vroeg 13e eeuw)

Dat er Slaven tijdens de post-Romeinse periode, dus in de Volksverhuizingstijd, naar Nederland zijn gekomen is onwaarschijnlijk. Wel vestigden zich hier uit het Duitse gebied stammende groepen, maar die kwamen eerder van de Noordzeekust en Westfalen dan van voorbij de Elbe. De naam Wilten kan misschien, maar dan ook heel misschien, afgeleid zijn van de Wilzen of Welsten, een groep Slaven oorspronkelijk uit wat nu Polen is, die zich na het leegstromen van het oostelijk Duitse gebied in de vijfde eeuw daar vestigde. Dus ten oosten van de Elbe. Daar noemden de Duitsers hen Wenden, toen ze in de tiende en elfde eeuw zelf meer lebensraum zochten in het oosten. Er werden bloedige oorlogen met hen gevoerd. Tot in de twaalfde eeuw Hendrik de Leeuw (ca 1130-1195) hen versloeg en ze, gedwongen, het christendom aannamen. Ze zijn dus nooit in wat nu Nederland is terechtgekomen, evenmin als andere Slavische volken. Laat staan dat ze hier steden stichtten.

omslag liber
Omslag van de editie van het Liber Historiae Francorum door Bernie Bachrach uit 1973.

De Frankische koning Faramund of Faramond (in het buitenland Pharamond) gaat terug op een fictieve stamboom van de Frankische vorsten in het Liber Historiae Francorum. Dat is een achtste-eeuwse kroniek over de geschiedenis van de Franken, die hen een zeker aanzien moest geven in gebieden die ze innamen. Faramund zou van ongeveer 370 tot 427 geleefd hebben, maar er is in het geheel geen bewijs voor dat hij ooit bestaan heeft. Alle aan hem toegedichte daden zijn dus verzinsels. Zo zou hij degene geweest zijn die de Salische Franken over de Rijn in Noord Gallië heeft geleid. Daar zou hij verdragen met de Romeinse leiders gesloten hebben, maar inmiddels weten we dat de Franken al in de derde eeuw de Rijn overstaken en opgenomen werden tussen de al aanwezige Germaanse bevolking. En daarna dikwijls dienst namen in het Romeinse leger. In de kroniek wordt trouwens niet over stadsstichtingen door Faramund gesproken, noch over het Hollandse rivierengebied. De Hollandse kroniekschrijvers hebben hem dus ingelijfd vanuit wat al een sage was en hem onmogelijk aan hem toe te kennen dingen laten doen. Of Matthijs van der Houven het Liber Historiae Francorum kende is niet bekend, maar het is niet onmogelijk, omdat er sinds de middeleeuwen over heel Europa veel kopiën van circuleerden. Hij, of een (nog) onbekende voorganger, hebben Faramund  echter wel ingelijfd bij het opsmukken van de Hollandse geschiedenis.

Dit fantaseren over een ‘mythologische’ geschiedenis van een stad of land is niet ongewoon in de periode die loopt van de late middeleeuwen tot en met de Gouden Eeuw. Met name tijdens de Opstand – toen een groot deel van Nederland een republiek werd zonder vorst aan het hoofd –  werd dat over het hele gebied een rage. Dat was in Europa namelijk nog nooit vertoond, behalve in Zwitserland (maar daar was bij ons niet veel over bekend). Het terug verwijzen naar een ‘mythisch’ verleden om te laten zien dat de Hollanders (en andere lieden van boven de grote rivieren) gewend waren om hun eigen boontjes te doppen had een zeer bepaalde functie. En dan vooral het feit dat ze een historie hadden van opstandigheid tegen onderdrukkers,  zoals bijvoorbeeld de Bataven tegen de Romeinen. Het is niet toevallig dat deze mythes hun grootste bloei hadden in juist die periode tussen ca 1570 en 1650 (Rembrandt oogstte veel succes met zijn schilderij over de eed der Bataven, 1662, zie bovenaan dit blog). Historieschrijvers uit die tijd maakten daarom dankbaar gebruik van wat er al in middeleeuwse kronieken, voor zover bewaard, over zulke oeroude herkomsten te lezen was.

Niemand had toen de mogelijkheid om dergelijke verhalen te controleren. Kritische geschiedschrijving bestond niet (al was Matthijs Balen soms best sceptisch over wat hij van anderen hoorde of las) en men schreef elkaar zonder veel schuldgevoel na.  Een klein groepje geleerden had misschien een wat andere blik op dergelijke verhalen, maar dat werd niet echt opgemerkt door het merendeel van het volk. Pas in de achttiende eeuw kwam er in het kader van de Verlichting, een minder van christelijke principes afhankelijke kijk op de wetenschap op. Met meer kritiek op de fantasieën van hun voorgangers. Maar het zou nog tot ver in de negentiende eeuw, ja soms tot in de twintigste eeuw duren, voor andere methoden om de geschiedenis te onderzoeken gebruikelijk werden. Voordat dergelijk verhalen als onzin konden worden bestempeld dus.

omslag ngd
Omslag van Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 (1996).

De diverse stadsgeschiedenissen die sinds de jaren zeventig zijn verschenen besteedden er terecht geen aandacht aan. In de boeken over Woerden (1972), Gorinchem (1982), Rotterdam (1992), Haarlem (1995), Gouda (2002), Leiden (2002), Amsterdam (2004, dat zelfs vermeldt dat oudste geschiedschrijver van die stad, Johannes Pontanus (1571-1639), toen al geen aandacht meer had voor die legenden), Alkmaar (2007) en Delft (2015) komen geen verwijzingen naar ‘ontstaans-mythes’ voor. Men begint bij de prehistorie aan de hand van opgravingen, gaat door naar de ontginningen en het ontstaan van nederzettingen en vervolgt met de middeleeuwse geschiedenis. Waarom werd er bij ons in 1996 dan wel aandacht aan die sprookjes over Dordrecht besteed? De Wilten, Antonius Columna, Faramund en Herman Oem zijn alle op de eerste pagina van het boek aanwezig. Plus een plundering door de Noormannen in 827! En plus het misverstand dat de slag bij Vlaardingen in 1018 niet daar maar bij Dordrecht zou hebben plaatsgevonden.

Ik snap dat niet. Ik heb ook nooit gehoord wat de reden was waarom er in dat boek zelfs maar aandacht aan die verhalen werd geschonken.  Een oud-collega bij het archief vroeg me na het uitkomen van het tweede blog over de oudste stad van Holland: “Maar Henk, het zijn toch leuke verhalen?” Nee, ik vind het geen leuke verhalen. Het is naïeve onzin. Ze voegen niks toe aan de echte geschiedenis en behalve dat ze in de tijd zelf gebruikt werden om zich met een nep-verleden te tooien, hebben ze nooit enig nut gehad. Het is zelfs de vraag of het toen echt zo’n nut had. Dordrecht stond, toen die verhalen opgeschreven werden, al eeuwen bekend als oudste en belangrijkste stad van Holland en had die vermeende antieke herkomst helemaal niet nodig. Over mentaliteitsgeschiedenis zeggen ze ook al niks, behalve over de naïviteit van soms zelfs hooggeleerde mensen in de zestiende en zeventiende eeuw.

En cultuur? Als je je verleden verzint en niet baseert op gedegen onderzoek, ben je met fantasy bezig en niet met cultuurgeschiedenis. Dat kun je nu cultuurgeschiedenis noemen, maar het blijft verdachte cultuur. Met erfgoed hebben die verhalen ook niets te maken. Dordrecht kan op het gebied van zijn huidige stadscentrum geen relicten uit de Romeinse tijd, de periode van de Volksverhuizingen en die van de Franken en  Noormannen laten zien, al zijn er recentelijk vondsten uit die perioden gedaan in de wijdere omgeving van de stad.  Bovendien heeft men die zogenaamde historische  gebeurtenissen hier ook nooit herdacht of gevierd. Een traditie is er dus nooit uit ontstaan.

Alleen Herman Oem had de klok horen luiden, maar helaas wist hij, zoals zoveel van zijn tijdgenoten, niet waar de klepel hing.

De onzin van stadslegenden 1

divisiekroniek

Op mijn tweede blog in de serie De oudste stad van Holland, kreeg ik enkele commentaren. De volksverhalenkenner professor Theo Meder  verweet me dat ik door “binnen zo’n verhaal geen ruimte … [te maken]  voor volksverhalen … wat streng in de leer” ben.  Ook peperde hij mij in: “volksverhalen maken dan misschien geen deel uit van de reguliere geschiedenis, maar wel van de cultuurgeschiedenis, de mentaliteitsgeschiedenis, de inventions of tradition (die niet voor niets worden gemaakt) en de erfgoedbeweging.”

Dat is natuurlijk helemaal waar, maar met die zaken ben ik op dit blog niet bezig. Ik probeer de geschiedenis van het ontstaan en groeien van Dordrecht te reconstrueren en te laten zien hoe diverse mensen de bronnen hiervoor hebben geïnterpreteerd. Vervolgens vertel ik over hoe ik nog eens naar die bronnen heb gekeken en tot wat andere conclusies ben gekomen dan eerdere onderzoekers.

theo meder
Prof. Theo Meder.

Die bronnen dragen dus die feiten over de geschiedenis van de stad aan, maar ik heb ook geprobeerd te laten zien dat die feiten dikwijls niet zo stevig zijn als men denkt. Er zijn er te weinig van en ze zijn niet altijd betrouwbaar, want dikwijls zit er een verborgen agenda achter of zijn ze gewoon vals. Ook zijn ze soms voor meerdere uitleg vatbaar. En omdat er niet zoveel zijn blijven er altijd gaten over die je moet proberen op te vullen. Ik hoop dat ik de afgelopen tijd heb laten zien hoe dat gebeurt. Dat ik me dus “rigide aan de feiten” houd, zoals professor Meder denkt, kun je me niet verwijten. Ik sluit ook niet mijn ogen voor de legenden in de hoop dat ze weggaan: ze voegen gewoon niks toe aan het betoog dat ik opschrijf.

ad van der zee
Ad van der Zee

Als u die genoemde tweede blog herleest ziet u een reactie van mijn aardige collega Ad van der Zee. Hij schreef:

“Overigens kunnen die stichtingslegenden en -mythen best interessant zijn. Niet zozeer vanwege de gepresenteerde feiten, maar omdat ze in de tijd dat ze gefabriceerd werden ergens toe dienden: ze droegen bij aan de identiteitsvorming van de bewoners en de legenden laten ons zien wat men daarbij zoal belangrijk vond”.

Nou vind ik die naïeve verhaaltjes eigenlijk helemaal niet interessant. Ook betwijfel ik of buiten de elite die destijds de dure boeken konden kopen waar ze in stonden, het iemand kon schelen wie hun stad gesticht had. Als hij al kond lezen. Dus hoe bedoelt u: er identiteit aan ontlenen?

Dat neemt allemaal niet weg dat ik me begon te realiseren dat u misschien helemaal niet weet wat voor verhalen er over het ontstaan van Dordrecht  bestonden in de eeuwen voor de uitvinding van de wetenschappelijke bestudering van de geschiedenis. Ik neem aan dat u niet allemaal Balen uit 1677 in de kast heeft staan of het eerste deel van de Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 uit 1996. Vandaar dat ik de bekendste hieronder even op een rijtje heb gezet. En ze daarna voorgoed uit mijn blog verban. Maar dan weet u tenminste waarom.

matthijs balen
Matthijs Balen (1611-1691)

Matthijs Balen (1611-1691) in zijn Beschryvinge der stad Dordrecht uit 1677 citeerde een serie voorgangers die hadden geschreven over het ontstaan van Dordrecht en de naamgeving van de stad. Uit de Die Chronyk van Hollandt, Zeelandt ende Vriesland, ook genoemd de Divisiekroniek, van Cornelius Aurelius (Cornelis van Gouda, ik noem hem soms Goudse Kees, ca 1460 – 1531) uit 1517 haalde hij het verhaal aan dat in het gebied van over de Maas, waar nu Dordrecht ligt, een ruig Slavisch volk, groot van lijf en statuur, zich vestigde. Dat ging huwelijken aan met Saksen en Friezen. Ze werden de Wilten genoemd en hielden zich bezig met veeteelt. Ze vermenigvuldigden zich snel en werden een sterk volk dat goed was in wapenvoering. Één van hen werd Dorech genoemd. Hij stichtte een stad die Dorechtsdrecht werd genoemd en al snel een vermaarde handelsstad werd (zie bovenaan de pagina voor een deel van het bewuste citaat uit de Divisiekroniek).

scriverius
Petrus Scriverius (1576-1660).

Petrus Scriverius (Pieter Schrijver 1576-1660), een ‘oudheidkundige’ die de macht van Holland in de 17e eeuw in zijn boeken probeerde terug te voeren op het belang dat het graafschap in de middeleeuwen al had, maar ook, volgens hem, in de antieke tijd. Hij dichtte de stichting van Dordrecht toe aan de Romeinse keizer Antoninus Pius (keizer 138-161). Deze zou de stad eerst Benefacta ( letterlijk: goed gedaan) genoemd hebben en later Dordrana. Scriverius had dat van een Venetiaanse schrijver Dominicus Marius Niger, die in het midden van de 16e eeuw een wereldbeschrijving uitgaf in vele delen onder de naam Geographiae Commentariorum. Het is niet bekend of Niger ooit in Nederland is geweest.

boxhorn
Marcus van Boxhorn (1612-1653).

Marcus Zuerius van Boxhorn (1612-1653), volgens kenners een geniale taalkundige, schreef in zijn Theatrum sive Hollandiae comitatus et urbium nova descriptio uit 1632 dat Dordrecht in het jaar 65 gesticht was als Ant(h)onia door de Romeinse ridder en tribuun Antonius Columna (oftewel Antoon van Zuilen, van wie de bekende Utrechtse adellijke familie zou afstammen), die voor keizer Nero (keizer van 54 tot 68) uit Rome was gevlucht. Zijn nakomelingen zouden in 181 door de Slaven en Wilten zijn overwonnen, waarna de stad Wiltaburg zou gaan heten. Dit verhaal is overigens afkomstig uit de 14e eeuwse kroniek van Jan Beke, maar daar gaat het over de oorsprong van de stad Utrecht; niet Dordrecht. Boxhorn wist wel dat het verhaal over Utrecht werd verteld, maar hij verwees naar de Historia episcoporum Trajectensium (1521, gedrukt in 1612) van Wilhelmus Heda (ca 1460-1525) waarin deze Zuid-Holland het Land der Wilten noemt bij de beschrijving van de dood van Dirk IV in “het dorp van Dordrecht”, ons allemaal wel bekend. En Dordrecht was de hoofdstad van Zuid-Holland, dus….

Van Boxhorn is overigens de eerste geweest die de herkomst van de naam Dordrecht heeft afgeleid van “Door-Trekken”. Hij was de eerste die suggereerde dat al de Europese talen een gemeenschappelijke bron hadden, die hij Indo-Europees noemde, en wist veel over de veranderingen in die taal door de loop der eeuwen. Hij liep dus niet in de val die zei dat ‘drecht’ van het Latijnse ‘trajectum’ = overtocht, oversteek  kwam, maar gaf aan dat het was ontleend aan ‘traho, trahere’ dat in het Oud-Latijn ‘trekken’ betekent. Balen vond dit wel aardig en dacht dat het wat zei over de gemakkelijke verbinding via Dordrecht tussen Holland en Brabant.

Matthijs van der Houven (1577-1646) had in zijn Handvest of Chartre Chronyck (2 delen 1636-1646) weer een ander verhaal. Hij voerde een Frankische hoofdman, Faramund, op, die na de val van het Romeinse Rijk in 419 de Rijn overstak, omdat het Frankische volk meer ‘lebensraum’ nodig had. Hij zou in “de machtige hoofdstad Thuredrecht” tot eerste koning der Franken zijn gekozen. Balen merkt hier wel op dat hij ook gehoord heeft dat deze gebeurtenis te Wijk bij Duurstede had plaats gevonden. Dorestad was namelijk de Wijk en Stede van de Bataafse Thuringers of Doringers. En Dordrecht misschien ook wel… Of de naam kwam van Thor, de dondergod der Germanen, zoals anderen dachten.

Balen had ook inzage in een manuscript van Herman Oem (ca. 1600-1639), een telg uit de beroemde Dordtse familie en Rooms Katholiek priester, die een latijnse beschrijving van de stad had geschreven. Hierin beschreef hij de opkomst van Dordrecht. In het jaar 700, zo zei hij, vestigden zich op de Hogendijk (ook Oudedijk genoemd, waarmee hij waarschijnlijk de Voorstraat bedoelde, die in de middeleeuwen Hoogstraat heette) een groep mensen in vissershutten en boerenschuren. Hun nederzetting liep van het Sloe (bij de Riedijk-Boomstraat) tot het Spui (waar de Spuistraten op de Voorstraat uitkomen). Daarlangs liep het water, dat tot haven werd gegraven tussen deze dijk en de Nieuwendijk, oftewel de Wijnstraat-Groenmarkt.

Het laatste citaat klinkt eigenlijk best realistisch, ook gezien het feit dat al in de Karolingische tijd in de omgeving van Dordrecht werd gewoond, al was dat een honderd jaar later. Of deze reconstructie op een bepaalde bron is gebaseerd zegt het verhaal niet. De andere verhalen, dat zult u met me eens zijn, klinken behoorlijk onwaarschijnlijk.

(Wordt vervolgd)

In de media…

Sommige van mijn bloglezers zullen wel weten dat de serie over wie de oudste stad van Holland is nogal wat gevolgen heeft gehad.  Anderen hebben waarschijnlijk die, gematigde, ophef gemist. Ik praat ze hier even bij.

In het kader van het rondkijken in de media over dat onderwerp, kwam ik terecht op het blog van mr. Frank Visser, de voormalige Rijdende Rechter. Zoals u weet hebben zowel Dordrecht als Geertruidenberg afgezien van het voor deze rechter brengen van de kwestie, hoewel de vorige burgemeester van Geertruidenberg die uitdaging aan de onze had gedaan. Mr. Frank had inmiddels mijn stukje uit 2014 in mijn ander blog gelezen en dat had hem ervan overtuigd dat Dordrecht, als ze op de uitdaging was ingegaan, had gewonnen en de oudste stad van Holland was geworden.

frank visser
Mr. Frank Visser (foto ANP).

Om beide steden zich niet al te triomfantelijk of zielig te laten voelen, had hij een beetje vergoelijkende uitspraak verzonnen:  

“Dordrecht is de oudste stad van Holland, maar Geertruidenberg is er niet minder mooi om.”

Natuurlijk reageerde ik daarop, maar ik meldde het ook even op mijn Facebook pagina’s en naar een serie vrienden en kennissen in het Dordtse culturele en journalistieke leven. Met name de laatste groep ging erop in. De Dordtse media en het AD besteedden er in hun publicaties en op internet aandacht aan. In Oud Dordrecht, het tijdschrift van de historische vereniging van dezelfde naam, zou Gert van Engelen een vervolg maken op de stukken die hij daarover al had geschreven. Ben Corino, van het programma Studio De Witt van RTV Dordrecht, ging nog wat verder en mailde me of ik het zag zitten om live op de radio in discussie te gaan over het onderwerp. Met de burgemeester van Geertruidenberg. Dat zag ik inderdaad wel zitten. Zaterdagmorgen 6 augustus om half twaalf zat ik dus voor de microfoon. Maar niet tegenover de burgemeester… Die kon niet en had een wethouder afgevaardigd. Echter niet in levende lijve, maar via de telefoon.

henk op de radio
Henk op de radio (foto Leo Stolk)

Ben vroeg ons om in anderhalve minuut uit te leggen waarom onze stad de oudste van Holland was. De wethouder mocht eerst. De man had echter niets te zeggen en verwees naar de stadshistoricus Bas Zijlmans als deskundige, want hij had er zelf geen verstand van. Verder had hij het erover dat de Biesbosch een wereld natuurpark moest worden. Hij had ook geen behoefte om zelf die discussie te gaan voeren, want dat kon hij niet. Ik heb echter de u inmiddels bekende argumenten laten horen. Afijn, u kunt het hier horen. 

Vervolgens werden we gevraagd of we mee wilden doen aan een openbare discussie over dit onderwerp, maar dan op tv. De wethouder kon daar zo niet over beslissen en moest in september eerst met b&w over in gesprek, maar ik heb volmondig ja gezegd.

Toevallig was interviewer/cameraman Fokko van der Straaten van RTV Dordrecht ook aanwezig en die heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om me ook nog eens voor tv te interviewen. Dat kunt u hier zien. 

logo gberg
Het logo van de gemeente Geertruidenberg.

Omdat de radio-uitzending nogal kort was, had ik niet de primeur kunnen lanceren over dat Geertruidenberg ook al voor het verwerven van het ‘stadsrecht’ van 1213 stad was. Niet zo lang ervoor als Dordrecht weliswaar, maar toch wel een jaar of zes. Zoals u hier heeft kunnen lezen. Gek genoeg is daar door niemand verder op ingegaan. Ook niet uit Geertruidenberg en ook niet toen ik het in mijn blog had gezet. Dat vond ik wel een beetje gek.

Een paar dagen later werd op RTV Dordrecht het historisch debat aangekondigd (en de primeur nog eens genoemd: weer geen reactie), met als nieuwtje dat het in het Biesbosch museum in Werkendam gehouden zou worden. Het zal wel oktober-november worden. Zodra er meer bekend is, wordt dat ook hier doorgegeven.

Mr. Frank Visser reageerde een beetje langzamer, maar had eigenlijk wel zin om er nog eens een uitzending aan te weiden. In Dordrecht bleek men echter niet van plan hem in te schakelen (“Bangerikken” noemde Visser hen). Wat Geertruidenberg wilde bleef onduidelijk, die wachten waarschijnlijk het debat af. Maar mr. Frank Visser abonneerde zich op dit blog en ik ben eigenlijk wel benieuwd of hij nu nog meer overtuigd is van de ouderdom van Dordrecht als stad.

Het onderwerp is inmiddels afgerond en ik wacht gewoon verdere ontwikkelingen af. Wat ik hierna ga behandelen weet ik nog niet. U mag ook zelf suggesties doen over Dordtse middeleeuwse onderwerpen, dan kijk ik of daar wat mee te doen is. Het is hier nogal druk en over niet al te lange tijd ga ik op vakantie, dus ik weet niet of dat binnenkort nog gaat gebeuren. Maar ik ga verder met het blog, dat is een ding dat zeker is.

De oudste stad van Holland (9)

Iedereen die de voorgaande blogs met aandacht heeft gelezen zal inmiddels tot dezelfde conclusies zijn gekomen als de historici die zich met dit onderwerp bezig houden.

  1. Het bewaard gebleven ‘stadsrecht’ van een dertiende-eeuwse nederzetting hoeft niet het oudste te zijn.
  2. Dat er in het wel bewaard gebleven ‘stadsrecht’ niet aan een eerder exemplaar gerefereerd wordt betekent ook niet dat er geen eerder geweest is. Dat kun je namelijk ook opmaken uit wat er in dat bewaarde stuk geschreven staat.
  3. Het is goed mogelijk dat rechten die in de late twaalfde eeuw aan een plaats gegeven zijn helemaal niet zijn opgeschreven, maar via eden door graaf en burgers live zijn bekrachtigd. Dat lijkt op een cirkel-redenering, en er is ook weinig bewijs voor, maar er bestond in die tijd gewoon bijna nog geen schrijfcultuur. Die was eigenlijk louter voorbehouden aan kloosters en een enkel kerkelijk centrum als de bisschopsstad Utrecht.
  4. Dat het bewaard gebleven ‘stadsrecht’ dus de geboorte-acte van de steden Dordrecht en Geertruidenberg was klopt niet. De verwijzingen erin duiden erop dat beide nederzettingen al eerder een eigen rechtsgebied bezaten.
  5. Dat van Dordrecht moet al van voor 1200 dateren en zal waarschijnlijk door graaf Dirk VII, als stadsheer, ergens kort na 1195 zijn toegestaan, omdat hij zich regelmatig in Dordrecht ophield. Geertruidenberg kan eigenlijk alleen tussen 1206 en 1208 (misschien 1210) zulke eerste rechten hebben verkregen; daarvoor was er geen reden voor. Willem I zal in het gebied dat hij toegewezen kreeg (waarvan hij niet wist dat het voor zo’n korte tijd zou zijn) ook een woonplaats van wat meer status hebben willen stichten. Toen hij zijn graafschap in januari 1213 weer vast in handen had, zal hij die eerste voorrechten hebben uitgebreid om het bestaansrecht als centrale marktplaats te waarborgen.

Dat het toen al een sterkte op de grens met Brabant had moeten worden, zoals Cox en anderen denken, is onwaarschijnlijk. Pas vanaf het eerste kwart van de veertiende eeuw werden een verdedigingswal aangelegd en een kasteel gebouwd. Tot die tijd was het gewoon een klein open wegdorp met een flinke markt gelegen aan een kruising van regionale wegen en omgeven door ontginningen waar zich diverse boerendorpjes bevonden.

Iets dergelijks geldt ook voor Dordrecht. Na de bevestiging van het bezit van de tol van Geervliet in 1195 heeft de graaf het systeem uitgebreid en een kring van tollen aan de grenzen van het graafschap gelegd. Met Dordrecht als middelpunt. Een plaats waar het na de opening van de route naar Vlaanderen ca 1170 logisch werd om met kooplieden van overzee en Duitsland te handelen. Het werd een natuurlijk knooppunt, waar regels nodig waren om de handel in goede banen te leiden, rechten van vreemdelingen moesten worden gerespecteerd en waar misdaad veel gedetailleerder moest worden bestraft dan daarvoor gebruikelijk was. De graaf stelde daarbij ook zijn eisen: hij moest er wel van mee kunnen profiteren. En dat gold zowel financieel als in manschappen voor de verdediging van Holland.

Het stadje werd echter in 1204 zonder meer geplunderd en in brand gestoken door een Utrechts legertje. Dat kan betekenen dat er nog niet echt aan grachten en muren was gedacht.  Het is niet onwaarschijnlijk dat er daarna een gracht en wal om de vroegste nederzetting werd gelegd. Pas in 1271 kreeg Dordrecht echter van de graaf toestemming om een wijder om de stad liggende gracht te graven en daarvoor land te onteigenen. Ook toen zal de verdediging uit niet meer bestaan hebben dan uit een aarden wal, waarop een houten sciltraminghe of schutting,  met enkele poorten met ophaalbruggen op de uitvalswegen. Aan het eind van de dertiende eeuw worden ook enkele torens in die verdediging genoemd. Pas in de veertiende eeuw zijn er onmiskenbare bewijzen voor stenen muren, waaraan tot in de volgende eeuw werd gebouwd. Hendriks denkt dat er misschien aan het eind van de dertiende eeuw is begonnen met de muur, maar het is moeilijk dat te bewijzen. Hij was toch afhankelijk van vermeldingen in latere archiefstukken, waaruit hij door ‘combineren en deduceren’ een tamelijk waarschijnlijke volgorde kon reconstrueren.

Tegelijk houdt dit in dat de zes punten waaraan een plaats moet voldoen om stad genoemd te worden (zoals ik hier heb beschreven), lang niet altijd opgaan voor de vroege steden van Holland en Zeeland. Dordrecht had in 1200-1220 in ieder geval geen muren, al kunnen er wel grachten en misschien aarden wallen geweest zijn.  Voor Geertruidenberg was dat in 1206-1213 ook niet het geval. Dordrecht was echter in 1200 al een handelsplaats waar voor vreemdelingen zaken geregeld moesten worden en waar de broederschap van burgers en de koopliedenhanze werden ingeschakeld bij de verkoop van laken. Dat was in Geertruidenberg duidelijk niet het geval. De boeren en burgers daar mochten week- en jaarmarkten houden en zich zonder hinder naar andere Hollandse markten begeven. Over vreemdelingen en de problemen met internationale handel gaat het in hun voorrechten helemaal niet.

Wat betekent dit nu allemaal? Ten eerste dat het geen kwaad kan om eens opnieuw naar de originele bronnen te kijken. Maar dan wel met de ogen van een mediëvist. U hebt ook gezien dat het opnieuw vertalen van dergelijke originele stukken door deskundige latinisten, die verstand hebben van middeleeuws latijn, kan zorgen voor een andere conclusie over zo’n oeroud stuk perkament.

Ten tweede kan het vergelijken van de inhoud van de diverse nog bestaande of nog bekende ‘stadsrechten’ wel eens voor verrassende inzichten zorgen. Om te beginnen met de vergelijking  tussen de stadsrechten van Dordrecht en Geertruidenberg, waar al zoveel over te doen is geweest.

stadsrecht 1220
De resten van het Dordtse ‘stadsrecht’ van 1220.

Wat zelfs Joost Cox niet is opgevallen (hij vermeldde het in ieder geval niet als iets aparts) is dat de Dordtse en Bergse ‘stadsrechten’ in vergelijking met andere Hollandse en Zeeuwse stadsrechtverleningen wel heel erg kort zijn. De meeste andere zijn allemaal veel langer. Middelburg in 1254 (gedeeltelijk teruggaande op 1217) bevat 51 artikelen en de daarvan afgeleide stadsrechten van Westkapelle en Domburg (beide 1223) respectievelijk 50 en 49. Haarlem in 1245 telt er 69 en die van Delft (1246) en Alkmaar (1254) die daar weer van zijn afgeleid respectievelijk 62 en 70. Zierikzee uit 1248 heeft er 62. Later in de eeuw hebben Beverwijk (1298) en Medemblik (1289) er beide 71. Daarentegen hebben de steden die al eerder bestonden of al eerder een stadsrecht hadden gekregen dat niet bewaard is gebleven er een stuk minder: Vlaardingen met 14, Staveren 30, Schiedam 24 en Leiden 20. Het kleine plaatsje ’s-Gravenzande, dat nooit tot een echte stad uitgroeide, had er ook 20, alsof men al vermoedde dat het zo zou gaan. En Dordrecht dus 15 en Geertruidenberg 16. Overigens tellen de stadsrechten die in de veertiende eeuw aan toen pas echt doorbrekende stedelijke nederzettingen werden gegeven ook zo tussen de 60 en 80 artikelen.

Dat het samengestelde ervan niemand is opgevallen, en dat daar geen conclusies uit zijn getrokken kan ik niet anders omschrijven als slordig. Dat verder een deskundige als Cox niet heeft gezien dat uit het privilege van 1200 en het Dordtse ‘stadsrecht‘ van 1220 blijkt dat de schepenen al in hun eigen rechtsgebied als wetgevers en rechters functioneerden is gewoon nalatig.

gezicht geertruidenberg 1625
Gezicht op Geertruidenberg vanaf het noorden, vóór 1625 (gravure Daniel Meisner en Eberhard Kieser uit ‘Thesaurus philopoliticus’ uitgegeven in Frankfurt am Main)

In Geertruidenberg zullen schepenen voor 1213 ook bepaalde bevoegdheden hebben gehad, maar uit het document van dat jaar blijkt nergens dat ze keurrecht hadden. Floris V voegt dat in 1275 er ook niet aan toe en het komt ook verder nergens in de bronnen aan de orde. Nou zeggen bronnen ook niet alles (zeker niet als ze ontbreken…), maar als er in Geertruidenberg ook in de veertiende eeuw niet over keurrecht wordt gesproken is het wel duidelijk dat het of niet nodig was of niet nodig gevonden werd en in Dordrecht in 1220 wel. Dat duidt wel op een opvallend verschil in belangrijkheid.

Alles bij elkaar hoop ik dat het in de afgelopen blogs duidelijk is geworden dat Dordrecht in 1200, behalve de verdedigingsgordel, al alle kenmerken van een handelsstad vertoonde. Hoeveel mensen er woonden is niet bij benadering te berekenen, maar er werd laken verhandeld en werd in 1204 wijn en graan in het groot opgeslagen. Er zal nog best wat geboerd zijn in de stad (al kenden de Dordtenaren niet de regel dat de inwoners bij zaaien, ploegen en oogsten een bepaalde tijd buiten de stad mochten verblijven) maar het was voornamelijk een stad van handel en nijverheid, met al vroeg bakstenen pakhuizen en werkplaatsen. Sarfatij heeft daar tijdens opgravingen het nodige van teruggevonden. Of de bebouwing dicht was en of de stad door de omgeving als centrum van de streek werd beschouwd is alleen maar uit circumstantial evidence te halen, maar dat het een eigen vrijheid, een rechtsgebied, kende en dat men er sinds 1220 zelf wetten maakte is zeker.

Ook bij Geertruidenberg kan niet berekend worden hoeveel mensen er in 1213 woonden en hoe dicht de bebouwing was, maar dat het een marktplaats voor de (wijde) omgeving was is duidelijk. Dat er internationale handel plaats vond is onwaarschijnlijk. Het zal ook nog lang de aanblik van een landelijk dorp hebben gehouden. Men had schepenen en die vonnisten bij overtredingen en de burgers moesten de graaf bij zijn beden en krijgstochten ter wille zijn, dus er waren zeker stedelijke kenmerken, maar die kunnen pas na 1206 zijn ontstaan.

Dordrecht is dus de oudste stad van Holland en Geertruidenberg niet. Het is zelfs waarschijnlijk dat andere Hollandse steden nog voor Geertruidenberg  stedelijke rechten hebben gekregen en dat het dus zelfs niet de tweede stad van Holland was. Maar dat is een ander verhaal…

De oudste stad van Holland (8)

Is u, behalve dat ik het in de derde alinea in het vorige blog al aankondigde,  in het voorgaande iets opgevallen? Ik heb enkele termen gebruikt die vertaald waren uit het originele latijn. Daar staat bijvoorbeeld in dat Geertruidenberg een op(p)idum is, dat er op(p)idani, dus burgers of poorters, wonen en dat er scabini, dus schepenen, zetelen. Bovendien word met zoveel woorden gezegd dat die recht spraken: per sententiam scabinatus, oftewel bij vonnis van schepenen. Dat betekent dus dat Geertruidenberg, net als Dordrecht, eerder stad was dan wordt aangenomen. Daaraan alleen al kun je zien dat de (bewaard gebleven) documenten van 1213 en 1220 nooit de stichtingsoorkonden van de beide steden geweest kunnen zijn. Er zijn dus, zoals gezegd, al eerder bepaalde rechten aan die plaatsen gegeven, die hen tot steden met hun eigen vrijheid maakten. Alleen… die documenten zijn niet bewaard gebleven, als ze al in schriftelijke  vorm hebben bestaan.

Het is natuurlijk wel moeilijk om te bepalen wanneer ze die rechten kregen, want daar is niks meer over terug te vinden. Daarom moet je, als historicus, op zoek naar mogelijke historische aanleidingen voor die verlening. Dat is niet makkelijk, want er is gewoon heel weinig aan bronnen aanwezig over de streek in die periode. Net als Dordrecht bestond Geertruidenberg al ver voor 1213. Er zou al in de tweede helft van de tiende eeuw over de plaats geschreven zijn, maar de bronnen die dat zeggen waren al jaren geleden verdacht. Pas zeer recent, dit jaar 2016, heeft Bas Aarts met zeer goede argumenten de bewuste oorkonden voorgoed als vals verklaard. Ze dateren uit de periode rond 1600 toen er veel moeite werd gedaan om de Nassaus, de voorouders van ons huidige koningshuis, een claim op dit gebied te geven.

geertruid
St Geertruid, maar de abdij van Nijvel, die zij stichtte, heeft hier nooit bezit gehad (collectie Huis Bergh).

De naam kwam in de tiende eeuw nog lang niet voor. Het is ook nog steeds onbekend waarom ene Sint Geertruid als kerkpatroon werd gekozen. Het jaar 1213 is overigens pas de eerste keer dat de naam in een tekst gebruikt wordt. En die is, zoals we hebben gezien, alleen maar bekend via overlevering uit de veertiende eeuw.

De vraag blijft waarom de stad dan al vóór 1213 stedelijke rechten kreeg. Graaf Willem I (1168-1222, graaf vanaf 1208) moet daarvoor wel wat met Geertruidenberg gehad hebben. En dat is inderdaad te reconstrueren. In het kader van de Loonse Oorlog (1204-1206, ik kom daar later nog wel eens op terug) heeft hij op een bepaald moment moeten  accepteren dat hij voorlopig geen opvolger van zijn broer Dirk VII kon worden. Hij moest na een verloren strijd namelijk toegeven dat een Limburgse edelman, Lodewijk van Loon, die met zijn nichtje Ada was getrouwd, in Holland zou opvolgen. Dat gebeurde in oktober 1206 toen er een verdrag werd gesloten door de beide partijen. De markgraaf van Namen, die zijn broer, de graaf van Vlaanderen, verving,  en de hertog van Brabant bemiddelden tussen Lodewijk en Willem. De laatste moest het grootste deel van Holland aan Lodewijk laten, maar kreeg zelf een uitkering uit de tol van Geervliet en “al het land dat zich van de Maas tot Vlaanderen uitstrekt”.  Oftewel  het zuidelijke deel van de latere Grote Waard, inclusief Geertruidenberg, en Zeeland Beöosten Schelde min wat kleinere eilanden. Dat laatste was wat nu Schouwen-Duiveland (waar Zierikzee al lag), Tholen en St Philipsland zijn. Vergeleken met Holland was dit maar een klein gebiedje.

kaart willems deel
Kaart van het Hollands-Zeeuws-Brabants-Vlaams grensgebied met de lenen van Willem en het deel dat Lodewijk van Brabant had.

Walcheren, Noord- en Zuid-Beveland plus wat kleinere eilanden waren een Vlaams leen dat samen door de beide graven werd geregeerd. Het werd Zeeland Bewesten Schelde genoemd. Dat kreeg Willem dus niet, want dat was Vlaanderen. We moeten echter niet vergeten dat het Zuid-Hollandse gedeelte sinds eind 1200 een leen van Brabant was. Misschien heeft de hertog  als bemiddelaar Willem, die toen alleen maar dominus of heer genoemd werd, hem een stuk van het leen van Dirk VII teruggeven. De hertog, Hendrik I, en Willem waren in die periode goed bevriend. Hendrik had in 1198 ook het land van Breda van de heer die daar de baas was ontvangen en die had het, net als de graaf van Holland, in leen teruggekregen. Brabant strekte zich nu uit tot aan de Merwede. Lodewijk was dus leenman van Brabant voor het gedeelte boven de Maas, inclusief het in 1204 verwoeste Dordrecht, en Willem voor het deel ten zuiden ervan.

OttoIVgoudenbul
Gouden bul (zegel) van keizer Otto IV.

Korteweg had het moeilijk met het bepalen van de bezitter van Geertruidenberg voor 1213. In wezen is dat niet zo ingewikkeld. Tot eind 1200 was het Hollands, daarna van Brabant en het werd door de graaf van Holland als leen bestuurd. Hij kon daar als leenman gewoon voorrechten blijven geven. Na de dood van graaf Dirk VII is het enige tijd betwist gebied geweest (1204-1206), maar na oktober was het leen van Willem en kon hij, net als zijn broer, daar voorrechten verlenen. In 1208 wordt hij door de Engelse koning weer graaf genoemd en zal dus Holland weer terug hebben gekregen. Lodewijk van Loon wordt na dat jaar ook niet meer genoemd. Geleerden denken echter wel dat het nog tot 1210 duurde voor Willem weer overal in Holland vaste voet aan de grond had. Ik zie daar weinig bewijs voor. Of Lodewijk veel invloed in Holland heeft gehad tussen 1206 en 1208 is trouwens de vraag. In ieder geval kreeg Willem I in januari 1213 van keizer Otto IV het hele graafschap Holland weer in bezit als rijksleen en hij was dan dus ook geen leenman van Brabant meer. Het feit dat hertog Hendrik inmiddels van de keizerlijke naar de tegenpartij was overgelopen zal daar niet vreemd aan zijn geweest.

Uit de tijd vóór 1204 is er geen enkele bron over Geertruidenberg bekend. Dirk VII lijkt zich niet met dit gebied bemoeid te hebben. Na 1206 moeten er voor Willem weinig vestigingen van allure in zijn deel van het graafschap zijn overgebleven. Zierikzee was een plaatsje in opkomst, dat hem tijdens de Loonse Oorlog ook had gesteund, maar Geertruidenberg zal niet meer dan een dorp langs de weg van Dordrecht naar Breda zijn geweest, waar de weg naar Den Bosch op aansloot. Zo zal het een streekfunctie hebben gehad en was het de logische plaats om een veemarkt voor de boeren in de omgeving te houden.

Misschien was Willem de nederzetting ter wille en heeft hij hem tussen eind 1206 en 1208 (of 1210?) zekere rechten gegeven,  waardoor ze een eigen vrijheid kregen en schepenen die er, naast de schout, recht mochten spreken. Ze mochten zeker niet zelf maken. Het was waarschijnlijk nog erg klein, zeker niet omgracht en omwald en er waren klaarblijkelijk nog geen ambachtslieden behalve de meest noodzakelijke gevestigd. Laat staan dat er internationale handel was. Die eerste rechten zullen niet meer hebben bevat dan het regelen van de schepenbank en de bevoegdheden van de schepenen, plus een serie boetes voor overtredingen. In 1213 werden daar, zoals we zagen, erfrechten en marktrechten aan toegevoegd, plus de nodige verplichtingen aan de graaf. Die gingen duidelijk minder ver dan die van Dordrecht. Het blijkt ook duidelijk dat het stadje veel kleiner was en zeker geen stadslegertje kon leveren zoals andere Hollandse steden dat konden.

Een niet erg betrouwbare tekening van het kasteel van Geertruidenberg zoals het er in 1417 uitgezien zou hebben (kunstenaar onbekend).
Een niet erg betrouwbare tekening van het kasteel van Geertruidenberg zoals het er in 1417 uitgezien zou hebben (kunstenaar onbekend).

Graaf Willem I zag misschien de mogelijke groei tot een grensvesting al wel voor zich, maar het heeft nog ruim 100 jaar geduurd voor het zover was. Tot die tijd bleef het een wegdorp met een brede veemarkt aan een wegkruising gelegen op een zandbult in het veen, de berg. En die werd weer bekroond door een tufstenen kerkje van ongeveer 24 x 10 m groot met een aangebouwd kapelletje. Pas in de veertiende eeuw zou de kerk verder uitgebreid worden, zou het stadje ommuurd worden en in de hoek van ommuring een burcht krijgen. Die hield het tot het begin van de zestiende eeuw uit en was toen zo vervallen dat hij opgeruimd werd.

In ieder geval hebben de toestemming voor het houden van drie jaarmarkten (plus een vierde na 1275) en de verplichting tot het kopen en verkopen van vee op de weekmarkt  ervoor gezorgd dat Geertruidenberg het middelpunt werd van de boerensamenleving van de zuidelijke Grote Waard en waarschijnlijk een stuk Brabant. Een dynamische samenleving was het waarschijnlijk niet; meer een slaperig marktstadje, dat vier keer per jaar wat meer reuring meemaakte. Dat ze tolvrij naar andere Hollandse markten mochten reizen is daarbij niet bepaald een teken van grote handelsbewegingen, maar een voorbeeld van vrij verkeer binnen het graafschap. Zoals dat ook aan andere steden werd verleend.

(Wordt vervolgd)

De oudste stad van Holland (7)

Dit wordt een beetje saai en lang stuk, want ik heb er niet veel plaatjes bij. Voor Dordtenaren, maar zeker voor Bergers, is het belangrijk om de vergelijking tussen de beide ‘stadsrechten’  eens te kunnen maken. Het wordt namelijk tijd dat we aandacht gaan besteden aan de inhoud van wat de Bergers als hun ‘stadsrecht’ beschouwen. Dat doen ze trouwens nog niet zo lang. Pas in een artikel in een regionaal weekblad, De Dongebode, in januari 1931 stelde de schrijver, ene G. Offermans, de vraag hoe oud de stadsrechten waren en kwam uit op 1213. Hij baseerde zich op Van Mieris, die we hier eerder zijn tegengekomen  en die al in 1753 het stadsrecht van 1213 in zijn Groot Charterboek had opgenomen en ook nog had vertaald. Volgende geschiedschrijvers over Geertruidenberg in de achttiende en negentiende eeuw hadden daar helemaal geen aandacht aan geschonken.  De publicatie uit 1931 was de oorzaak dat in 1938 voor het eerst een jubileum, het 725-jarig bestaan van de stad, werd gevierd. Inmiddels was in 1921 door Oppermann, die we ook al eerder zijn tegengekomen grote twijfel geuit over de echtheid van de oorkonde uit 1213. Hij vermoedde dat die pas in 1275 was opgesteld. In deze door graaf Floris V gegeven heruitgave wordt inderdaad verwezen naar een eerdere oorkonde, uitgegeven door Willem, die graaf van Holland was geweest, maar er wordt niet gezegd in welk jaar dat was. Gelukkig was er dat afschrift uit 1324 dat duidelijk maakte dat hij wel degelijk in 1213 was uitgegeven. Van Mieris heeft de oorkonde uit 1275 trouwens niet opgenomen.

afschrift 1324
Het afschrift uit 1324, genomen uit het boek Geertruidenberg Hollands oudste stad van Bas Zijlmans (NA Den Haag inv. nr. 289)

Oppermann’s twijfels waren dus niemand in Geertruidenberg opgevallen, tot K.N. Korteweg in 1946 in een publicatie in de tijdschriftenreeks met de ellenlange naam Verslagen en mededelingen der vereeniging tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandsch recht aan de slag ging om zijn ongelijk aan te tonen. Korteweg was jurist en heeft enkele rechtshistorische studies over deze streek in Noord-Brabant geschreven en over middeleeuws recht gepubliceerd. Hij heeft in het tijdschrift met de lange naam geprobeerd het stadsrecht van 1213 in zijn tijd te plaatsen en de twijfels van Oppermann weg te nemen. Die was trouwens in een later artikel uit 1923 al een beetje teruggekomen van zijn beschuldigingen. Het is niet te doen de argumenten van Korteweg hier te herhalen; het is een artikel van niet minder dan 67 pagina’s. Voor zover ik als historicus het juridisch-technische jargon kan volgen is hij er wel van overtuigd dat het stadsrecht echt zo oud is. Koch, in het eerste deel van het Oorkondenboek van Holland en Zeeland uit 1970, denkt dat ook en dat is goed genoeg voor mij.

Bas Zijlmans, de lokale historicus van Geertruidenberg, was in 1978 in zijn boek Hollands oudste stad de eerste die lokaal aandacht aan het stadsrecht schonk. Dat herhaalde hij nog eens in een flink artikel in het tijdschrift van de lokale historische vereniging In de Hollantsche Tuyn van 1988. Ook dat was ter gelegenheid van het stadsjubileum, nu dat van 775 jaar. Hij ving zijn stuk aan met een beschrijving die de Geertruidenbergers van nu inmiddels vergeten lijken te zijn:  “Uit het verkregen stadsrecht van 1213 blijkt dat de nederzetting voordien al een aantal voorrechten ontvangen heeft”.  Ik heb er daar sinds 2011 tenminste niemand over gehoord. Ook Cox heeft het er in zijn proefschrift uit 2011 niet over.

zegel fordwich
Een afdruk van het zegel van Fordwich (UK) van omstreeks 1200, waarop je een handels- een oorlogsschip uit die tijd ziet. Het heeft nog veel weg van de vikingschepen.

Wat kreeg Geertruidenberg dan in 1213 gepresenteerd? Ten eerste een stel grafelijke eisen. Ze waren verplicht met de graaf op heervaart of krijgstocht te gaan, waarschijnlijk met een schip, maar dat hoefde maar gedurende de tijd van “eenmaal het opkomen van eb en vloed” oftwel twaalf uren varen (artikel 2). Dat is dus niet bepaald lang. Al kun je in die tijd best een eind zeilen, maar of het dan ook over de terugreis ging blijkt hier niet uit. Daarentegen moesten ze wel altijd klaar staan om het land te verdedigen oftwel meedoen met de landweer. De stedelingen moesten ook bijdragen in bepaalde beden oftewel betalingen aan de graaf als hij naar de keizer moest (en daarvoor de brug van Maastricht moest passeren, dus serieus onderweg was), als hij in een oorlog gevangen werd genomen (voor het losgeld), zijn zoon tot ridder werd geslagen of zijn dochter huwde (3). Dat kostte hen telkens 100 schellingen, oftewel 5 ponden Hollands geld. Aan andere beden hoefden ze niet bij te dragen. Verder moest elk huis dat zich binnen de vrijheid van de stad (!) bevond jaarlijks op het feest van St Lambertus (17 september) aan de graaf 6 penningen betalen (11). Behalve als er een schepen, in functie, in woonde. En als laatste grafelijk recht was er de bepaling dat van elke boete de graaf twee derde zou krijgen en de stad een derde (14). Dit laatste is het enige artikel dat met het ‘stadsrecht’ van Dordrecht uit 1220 overeen komt, en dat zou ons al wat moeten zeggen…

Voor de burgers zelf werd wat erfrecht geregeld. De erfenis van poorters, van welke stand ook, moest bij de erfgenamen in rechte lijn terecht komen (1). Korteweg zag hier ook het vrij worden van horigen in, dus iets dergelijks als in Dordrecht, maar dan met een omweg. Ik vind dat nogal twijfelachtig. Maar als er iemand overleed en niemand eiste zijn goederen als erfenis op, zou die na een jaar en een dag aan een betrouwbaar man worden toevertrouwd en later, na schepenvonnis, verhuurd worden (12).

Het belangrijkste dat Geertruidenberg echter ontving was het recht om drie jaarmarkten per jaar te houden: op 3 juli, op 17 september (St Lambertusdag) en op 20 oktober (5) (in 1275 kwam er nog een vierde bij). Daar hoorden een serie tarieven bij. Voor lastwagens moest als markttol 4 penningen betaald worden, voor wagens met hout 1 penning, voor schepen met een staand roer 16 penningen, voor schepen met een sleeproer 4 penningen en voor die met een handroer 2 penningen (8). Het gebruik of plaatsen van een kraam kostte 4 penningen, een handelstent 2 en een tafel (of disch) 1 penning en het gebruik van de vleesbank kostte 2 penningen (9). Verder moesten handelaren van paarden en vee voor elk dier 2 penningen betalen en de koper ook, voor schapen en varkens  bedroeg  het 1 penning. Tolgeld voor groot vee, paarden en koeien dus, bedroeg 1 penningen en per vier varkens of schapen betaalde men ook een penning. En dan was er nog de begeleidingsbeslasting voor de last of bagage van een paard: 1 penning (10). Ook mochten van handelaren die geen juiste maten of behoorlijke gewichten gebruikten 10 schellingen (120 penningen) boete eisen (7).

In geen enkel vroeg stadsrecht in Nederland komt het verlenen van jaarmarkten voor. De vraag is daarom waarom Geertruidenberg dat recht kreeg. Korteweg heeft al aangeduid dat jaarmarkten meestal oeroud zijn en zo goed als nooit later nog eens verleend werden. Ze waren, en zijn nog dikwijls, vooral in dorpen gebruikelijk. In Holland bijvoorbeeld Voorburg of Alblasserdam.  Hier krijgt een stadje dat recht, waarschijnlijk omdat het al een streekfunctie had en dat het bevorderen van de ‘marktdwang’ het economisch belangrijker kon maken.

paardenmarkt
Paardenmarkt te Alblasserdam die al sinds de middeleeuwen op dezelfde plaats wordt gehouden (fotograaf onbekend)

Niet alleen de jaarmarkten werden geregeld, ook de weekmarkt. Mensen in het graafschap die levende dieren (behalve vis) wilden kopen of verkopen moesten dat op de Bergse weekmarkt doen. En dat gold ook voor lieden van buiten het graafschap (Brabanders dus). Ze mochten geen vee door de stad leiden zonder het op de markt te brengen. De boete was niet mis: 100 schellingen of 5 pond. Al denkt Korteweg dat dit een verschrijving is voor 10 schellingen (of een half pond = 120 penningen). Twee derde daarvan komt weer aan de graaf en een derde moet “ten behoeve van de stad gebruikt worden” (6). Het lijkt erop dat met name op de weekmarkt vee wordt verhandeld, hoewel dat in andere plaatsen meestal op jaarmarkten gebeurd.

Ook belangrijk op economisch gebied was dat Geertruidenbergers die hun waren naar een andere Hollandse markt wilden gaan daar vrij in waren (16). Bovendien hoefden ze op jaarmarkten in Holland, noch daarbuiten, markttol te betalen (4). Wat ‘daarbuiten’ inhield wordt meestal geïnterpreteerd als dat ze geen tol bij de andere Hollandse tollen, de riviertollen dus, hoefden te betalen, maar dat wordt niet duidelijk gezegd. Die bewuste tollen waren trouwens vooral bedoeld voor ‘buitenlandse’ kooplieden die Holland binnenkwamen, niet voor de Hollanders zelf. Die moesten zelf natuurlijk wel tol betalen als ze buiten de landsgrenzen kwamen in de aangrenzende gebieden als Vlaanderen, Brabant, Gelre en Utrecht. Tolvrijdommen voor de Hollandse tollen werden bij uitzondering (en dikwijls maar gedeeltelijk) door de graven gegeven aan bepaalde ‘buitenlandse’ steden, kloosters en bijvoorbeeld militaire ridderorden zoals die van het Duitse Huis te Utrecht.

Wat ook geregeld werd is dat de kooplieden uit ’s-Hertogenbosch op de jaarmarkten van Geertruidenberg die tol ook niet hoefden te betalen (15). Omgekeerd hoefde dat ook niet, maar dat is natuurlijk wel vreemd, want hoe kan de Hollandse graaf dat voor de Brabantse hertog, die in Den Bosch de baas was, beslissen? Nu hadden ze dat bij het overdragen van het leen Zuid-Holland aan Brabant in 1200 wel onder elkaar afgesproken.  Maar het is wel raar dat Willem, nadat hij in januari 1213 weer in het onbetwist bezit van Holland en Zeeland was gekomen dit zomaar kon toestaan. Ook Korteweg was hier nogal verbaasd over. Hij denkt ook dat dat in Brabant niet bekend was, en schrijft dat Geertruidenberg dat in de zestiende eeuw lijkt te zijn vergeten. De bewijzen hiervoor zijn echter nogal vaag.

drimmelen standhazen
Gezicht in Drimmelen. Dat dorp en Standhazen vormden oorspronkelijk één ambacht. Het oorspronkelijke Standhazen is in de St. Elisabethsvloed ten onder gegaan (fotograaf onbekend, maar te vinden op https://renrnatuurlijk.blogspot.nl/p/over-dit-weblog.html)

Als laatste krijgt Geertruidenberg van de graaf enkele stukken land in de omgeving van de stad voor eigen gebruik, een zogenaamde gemeynt (13). Het gaat om het bos tussen Oosterhout en Steelhoven, nu een industriegebied, en het veen tussen Steelhoven en Standhazen. Dat lag ten noorden van het bos, net buiten de stad in de richting van de Maas en was misschien nog niet lang geleden ontgonnen. Het kon als stadsweide gebruikt worden. Zo’n gift was niet ongewoon in Brabant, zodat Korteweg dit, en enkele andere artikelen, een voorbeeld vond van Brabantse invloed op een Hollands stadsrecht. Het is mogelijk, want in andere Hollandse stadsrechten zie je dit niet voorkomen.

(Wordt vervolgd)

De oudste stad van Holland (6)

stadsrecht 1220

Dr. Joost Cox heeft in zijn proefschrift uit 2011 alle nog bestaande stadsrechten van Holland en Zeeland tussen 1213 en 1484 – en dat zijn er 60 – behandeld. Hij heeft ze netjes op alfabet van de stadsnaam gezet en de originele Latijnse of Middelnederlandse tekst met nieuwe vertalingen in modern Nederlands gepubliceerd. Dat alles voorafgegaan door een gedegen inleiding en vraagstelling, gevolgd door een stevige analyse en conclusie. Voor de geïnteresseerde is het hier te vinden.

omslag hebbende
Omslag van het proefschrift ‘Hebbende privilege van stede’.

U zult inmiddels wel begrepen hebben dat ik, wat Dordrecht betreft, niet heel gelukkig ben met enkele van die conclusies en soms ook niet met de analyses van deze stadsrechten. Maar ook de verschillen tussen die korte stadsrechtjes van Dordrecht en Geertruidenberg (en andere) en de lange van de meeste andere steden komen nauwelijks aan bod. Het gaat een beetje te ver om dat in dit blog wel te doen, maar ik wil tenminste een indruk geven van wat er nu eigenlijk in het stadsrecht van 1220 staat en hoe dat te vergelijken is met al die andere stadsrechten.

Ik heb al eerder geschreven dat de tekst (zie boven) is onder te verdelen in 15 artikelen. Zes daarvan hebben betrekking op strafrecht. Het zijn boetes (en dat zijn hoge bedragen) voor mensen die iemand een kaakslag geven (5), neerslaan (4), tot bloedens toe verwonden (3) of zwaar verwonden (2) en voor iemand die aan andermans huis aanvalt (6). Tegelijk wordt voor sommige daarvan de compensaties voor de slachtoffers geregeld. Verder bepaalt de graaf dat een derde van de opbrengst van alle boetens aan de burgers (de stad dus) ten goede zal komen en tweederde aan hem moet worden afgestaan (7); dat is dus een grafelijk recht.

Dan zijn er drie artikelen die over de rechten van vreemdelingen gaan: afspraken over het betalen van aan burgers door vreemdelingen toevertrouwde goederen (en andersom) die op tijd betaald moeten worden, want anders wordt de wanbetaler gegijzeld (9), vreemdelingen die in Dordrecht recht zoekt worden volgens hun eigen recht behandeld, zoals al langer gebruikelijk was (!) (13) en dat vreemdelingen onder elkaar geen duels mogen aangaan (maar gewone burgers ook niet!) en zo vetes veroorzaken. Dat wil zeggen: behalve als het om schepenen, raden (meestal ex-schepenen) of eigenerfden (de oorspronkelijke grondbezitters in Dordrecht) gaat (11). Staaltje van klassenjustitie dus. Maar intussen gaat het hier om vreemdelingen van verder weg dan de buren op het platteland van bijvoorbeeld Zeeland, zoals die in het stadsrecht van Middelburg voorkomen. Het zijn typisch bepalingen die wijzen op een (drukke) handelsstad.

fecamp horigen
Boeren op het land ca 1180 (Fécamp Psalter (Normandië), KB Den Haag 76, f. 13).
.

Verder is er het bijzondere artikel (10) dat bepaalt dat een horige of onvrij persoon die een jaar en een dag in de stad woont en in die tijd niet door zijn heer wordt opgeëist daarna een vrij man is. Het is het vroegst bewaard gebleven bewijs dat zulke vrijmakingen in Nederland ook voorkwamen.

De graaf stelt ook eisen aan de burgers: als hij en zijn vrouw Dordrecht bezoeken, moeten ze veertien dagen op krediet door de stad onderhouden worden, maar de kredietgevers zullen op den duur wel door de graaf terugbetaald worden (14). Hij sluit af met de bepaling dat deze voorrechten gegeven zijn op voorwaarde dat de stad hem elk jaar 60 pond Hollands zal betalen (15). Ook dit zijn dus grafelijke en geen stedelijke rechten, in het kader: voor wat, hoort wat.

In het eerste artikel al geeft de graaf dat hij het keurrecht aan de stad heeft verleend en dat iedereen, hijzelf incluis, zich moet houden aan wat schout, schepenen en raadslieden van Dordrecht als recht bepaald hebben (1). Tenzij die natuurlijk tegen de grafelijke rechten ingaan, maar daar zag de schout als het goed was op toe. Realiseert u zich wat daar staat? De schepenraad, onder toezicht van de grafelijke vertegenwoordiger, de schout, en de daaraan toegevoegde raadslieden (meestal oud-schepenen)  krijgen het recht om zelf regels (op den duur keuren genoemd) op te stellen en hoeven niet langer te wachten tot de graaf die vaststelt.

Bovendien maakt de graaf duidelijk dat hij geen afwijking van die regels duldt, ook niet van zijn vertegenwoordiger. Hij stelt namelijk dat de schout geen beslag op goederen mag leggen als hij daar geen toestemming van de schepenen voor heeft (12). Dat kan je natuurlijk niet hebben in een handelsstad; daar krijg je een slechte naam door en bij internationale handel is reputatie alles. En als het toch gebeurt belooft de graaf dat hij een schout die door burgers en vreemdelingen ‘nutteloos’ (inutilis) wordt gevonden zal vervangen door “een goede en nuttige” persoon (8). Zoiets kom je niet veel tegen in deze periode van de middeleeuwen: een hoge edelman, een graaf, die toegeeft dat hij niet altijd de juiste keuze maakt bij het aanwijzen van schouten.

Dit alles duidt erop dat de schepenen en raden in eigen huis een behoorlijke macht hebben. Ze mogen dan wel niet het jaarlijkse bedrag dat ze aan de graaf moeten betalen halveren, of hem een derde in plaats van twee derde van de boeten sturen, of hem maar een week onderhouden in plaats van veertien dagen, maar verder zijn zij verantwoordelijk voor de juridische gang van zaken in de stad.

In artikel 13 staat trouwens dat de schepenen in 1220 hetzelfde recht hanteren als hun voorgangers gewend waren te doen. Ook dat duidt erop dat de stad al een tijd zijn eigen rechtspraak doet. En dat is logisch, want als je geen schepenen hebt kun je niet rechtspreken en als er geen rechten zijn die je moet handhaven heb je geen schepenen nodig. Een stad is een rechtsgebied. In 1200 wordt dat inderdaad door de graaf van destijds genoemd en dan zijn die schepenen er al.

De enige conclusie die hieruit te trekken valt is dat in 1200 Dordrecht al enige tijd een echte juridisch functionerende stad is en voor die tijd al zekere rechten met betrekking tot de handel en de rechten van vreemdelingen en de strafmaatregelen voor hen die de openbare orde verstoorden ontvangen moet hebben. Anders zouden er in die tijd geen broederschap van burgers geweest kunnen zijn, want voor zoiets heb je ook grafelijke toestemming nodig. En ook geen hanze van kooplui. Helaas zijn die eerdere rechten niet bewaard gebleven, of misschien zelfs niet in een oorkonde vastgelegd. Het privilege van februari 1200 is een toevoeging op die rechten, want zoiets regelen als wie laken mocht verkopen bleek toen pas in de praktijk nodig; dat was daarvoor niet bedacht of nodig geweest. Waaruit je weer zou kunnen opmaken dat tot voor kort de Vlamingen zelf hun lakens sneden en verkochten, maar dat er inmiddels ook Dordtse kooplieden waren die dat konden en wilden.

De overdracht van de heerschappij over de stad aan zijn vrouw kan Willem I ertoe gebracht hebben (op verzoek van de burgers?) nog wat zaken te bevestigen en een belangrijke zaak  toe te voegen: het keurrecht. Het vermelden van het grafelijk aandeel in de boeten, de prijs voor het verlenen van rechten en het onderhoud van de graaf en zijn gevolg als ze in Dordrecht zijn, zouden bijvoorbeeld verhogingen van eerdere bedragen en percentages kunnen zijn. Die invrijheidsstelling van horigen na een jaar en een dag lijkt iets dat misschien van elders komt en dat de graaf op zijn vele reizen was tegengekomen, maar dat is niet te bewijzen. Het blijft echter een korte stadskeur, als je het vergelijkt met de stadsrechten die 25 jaar later begonnen te verschijnen.

(Wordt vervolgd)