Leven met de middeleeuwen 8

De mandenmakers van tScapreel in het Bergkwartier, Deventer.

De bijdragen van tScapreel aan historische evenementen en tentoonstellingen of vaste opstellingen werden altijd zeer hoog gewaardeerd. Dat merkten we aan de evaluatieformulieren die we na afloop aan onze klanten toestuurden en die in een ongewoon hoog percentage ingevuld terugkwamen. Nederlandse opdrachtgevers hebben de neiging om niets te laten horen als ze je prestaties niet waarderen, maar je daarna dus ook niet meer terugvragen. Kritiek geven (en ontvangen) is moeilijk. Wij hebben echter jaren op dezelfde evenementen gestaan, zoals Op den Berghe in Deventer, Gebroeders Van Limburg festival in Nijmegen of De Kinderjaarmarkt in de Markiezenhof te Bergen op Zoom waar mensen ons graag zagen. Onze bijdragen aan stads- en dorpsjubilea werden ook steeds opgemerkt of doorgegeven, zodat het ene feest het andere uithaalde. Musea bestelden bij ons jarenlang spullen, ideeën en werktekeningen voor herinrichtingen. Kastelen zoals het Muiderslot en Loevestein merkten dat levende geschiedenis nieuw publiek aantrok en staken collega’s aan hetzelfde te doen. Maar wij waren niet goedkoop, want we wilden onze mensen goed betalen voor het zware werk dat ze deden. Andere bureautjes en re-enactment clubs merkten dat hier geld was te verdienen en gingen op den duur onder onze prijzen zitten. Zeker toen het 2008 werd en de financiële crisis toesloeg.

Ca 1300, gegoede man.

In de LHO hadden we intussen last van een eigenaardig virus: Multiple Period Disorder (MPD). De eerste jaren koos een nieuw lid een favoriete periode en verzon een persoon met naam en cv en zocht daar een uitmonstering bij. Op den duur zagen ze bij andere leden ook andere perioden uitgebeeld worden en vonden die ook wel aantrekkelijk. Dus men verzon een nieuw personage met bijpassende kleding en accessoires. Ikzelf begon als vroeg 14e eeuws heraut, ben 9e eeuws Fries geweest, 13e eeuws minderbroeder, 15e eeuws stoffenkoopman, ca. 1300 seriant in de Dordtse stadsmilitie en Benedictijner monnik. En we lieten die types ook zien op onze openbare presentaties. LHO-ers verhuurden zich namelijk ook aan diverse evenementen of erfgoedinstanties, meestal vanuit de vereniging zelf, maar tScapreel bemiddelde soms ook voor hen. Het probleem was dat de clubleden vrijwilligers waren en niet in een arbeidsverband stonden en dat het dus voorkwam dat te weinig mensen wilden of konden. Dan moest een opdrachtgever teleurgesteld worden en dat komt je naam niet ten goede. Hoe meer mensen zich zowel als viking, als Normandiër, middeleeuws stedeling, militieman of toernooiridder in konden zetten, hoe dunner de spoeling werd. Zeker als meerdere optredens tegelijkertijd, in het seizoen, plaats vonden.

1250 minderbroeder.

Daarnaast werd het internationale gebeuren steeds belangrijker. Het begon in België waar we in het Gravensteen in Gent en later bij de herdenking van de Guldensporenslag aanwezig waren en nieuwe vrienden leerden kennen, maar breidde zich uit naar Engeland waar we aan het eind van de jaren ’90 op Kirby Hall, een enorm multi-period festival, acte de présence gaven. Vikingen van de LHO gingen naar Denemarken, Zweden en zelfs Polen. Op den duur kwamen de buitenlanders ook naar Nederland en hadden we als LHO circa 1300 weekends in Archeon met groepen uit Engeland, Noorwegen, Italië en Duitsland, die we zelf eerder in het buitenland hadden ontmoet. Het internet was een belangrijke factor in deze internationalisering van re-enactment.

1300 weekend in Archeon, aan tafel met John uit Noorwegen, Raymond uit Frankrijk, diverse Nederlanders en nog Italianen ook.

Dat was het ook voor tScapreel. Connecties over de hele wereld werden gelegd met leveranciers en ambachtslieden. Moesten we in het begin bij de LHO alles zelf maken, op den duur kon je je hele uitrusting niet alleen op de internationale re-enactersmarkten kopen, maar ook online. Van het rondsturen van gedrukte folders en prijslijsten in 1996 ging het naar de eerste website in 2000; we werden steeds meer gedigitaliseerd. Zo raakte ik via mail, na een deelname aan de heropvoering van de slag bij Hastings (1066) in Battle, UK, waar hij echt had plaats gevonden, in contact met de organisatie daar. Ik had gezien dat daar diverse typen monniken in hun speciale ordekleding rondliepen, terwijl er in 1066 maar één orde was: die der Benedictijnen. Ik had me voor mijn eigen personage al verdiept in hun kleding en schreef de mensen van Regia Anglorum dat er op dit event nogal wat toen niet bestaande minderbroeders en cisterciënsers rondliepen en of ze advies wilden. Ik kreeg direct de opdracht om een Monkery Guide te schrijven.

Elfde eeuwse benedictijn.

Inmiddels raakte ik als directeur en idealist van tScapreel steeds meer gefrustreerd over hoe mijn klanten omgingen met de geschiedenis. Overal werd aan de authentiiciteit geknabbeld: “Dat zien de mensen toch niet!” Mijn protesten werden steeds meer afgedaan als gezeur en gedram. Er werd zelfs aan mijn kennis getwijfeld: “Hoe weet jij dat eigenlijk zo zeker; je hebt helemaal geen drs. voor je naam staan.” En dat terwijl ik diverse drs-en op de meest genante flaters bij de meer praktische kant van de kennis van de geschiedenis kon betrappen. Het kwam tot een hoogtepunt bij filmopnames voor de presentatie van het middeleeuwse deel van slot Loevestein (nog steeds te zien in de ‘ridderzaal’). Ik werd zo kwaad over bepaalde uitspraken van een paar historici dat de directeur me apart nam en tegen me zei: “Weet je wat jij moet doen? Jij moet gaan studeren!” Het kwam binnen als een donderslag bij heldere hemel.

Links het Huizinga gebouw, de geschiedenis faculteit, en middenvoor Lipsius met de collegezalen, mensa en koffiehoek, achteraan de Doelsteeg in Leiden. Zes jaar mijn school.

Ik was toen 52. Na een jaar aarzelen, vooral over de kosten, want ik had uiteraard geen recht op een beurs of lening, gaf mijn zoon Jasper de doorslag. “Pa, als je dat nou echt wilt, moet je het gewoon doen en dan komt er vast wel een manier waarop je het kunt betalen.” Ik ging naar een open dag eind 2002 in Leiden, want een andere universiteit kwam voor mij niet in aanmerking. Daar zaten de historici van wie ik de boeken in huis had en daar kreeg je nog ouderwets middeleeuwse geschiedenis. Ik was direct verkocht. De sfeer die daar hing, de mensen, Leiden, de oude en nieuwe gebouwen van de universiteit. Ik vond het allemaal helemaal geweldig. In de warme zomer van 2003, ik was 55, schreef ik me in en in september begon ik twee avonden in de week naar Leiden te treinen. Net als bij de kunstacademie was het alsof ik in een warm bad stapte. De colleges, de docenten (allemaal jonger dan ik op twee na), de medestudenten (dikwijls van rond mijn leeftijd, al waren er ook dertigers bij), de mensa, het personeel, de sfeer. Ik was daar op mijn plek. Ik kreeg zelfs ontheffingen voor bepaalde vakken omdat ik vanuit mijn ervaring al veel kennis had en natuurlijk ook 12 jaar op het archief had gewerkt. Het was wennen om weer te blokken voor tentamens (sinds mijn 15e niet meer gedaan) en de eerste gingen ook niet zo best; 6,5’s. Maar de scripties gingen prima, vooral die over middeleeuwse geschiedenis. Ik kreeg complimenten over mijn deskundigheid, over mijn schrijfstijl, en mocht af en toe zelfs een hulp- of deelcollege geven en werd door docenten geraadpleegd over details van datering, kostuum, architectuur, etc.

Prof. Dr. Wim Blockmans, all round good guy.

Na een prima bachelorfase, waarbij mijn scriptie in een tijdschrift voor middeleeuwse geschiedenis werd gepubliceerd, volgde de masterfase onder professor Blockmans. Intussen zou middeleeuwen op de universiteit samengaan met vroeg-moderne tijd. Ik was echter bezig met zuiver middeleeuwse geschiedenis en vond dat er te weinig colleges op dat gebied aangeboden werden. Ik protesteerde bij de faculteit en Wim Blockmans was het met me eens. Hij stelde op de valreep twee nieuwe collegereeksen op waar toch nog een man of 10 op afkwam. Één van hen was een Duits meisje dat te weinig Nederlands sprak, dus moesten beide colleges in het Engels gegeven worden. Blockmans zat daar niet mee (hij spreekt het vloeiend) dus dat ging best goed, maar het was tekenend voor wat er in 2008 op de universiteit afkwam. Later hoorde ik van hem dat ik één van de twee studenten was die voor elk college een scriptie ingeleverd had en dat hij van het Duitse meisje niets meer vernomen had.

Ik zet mijn naam in het zweetkamertje.

Op een bloedhete dag in augustus 2009 studeerde ik af met een master thesis over een verdronken waard onder Dordrecht en mocht me vanaf die dag Master of Arts noemen. De drs. titel zou ik namelijk nooit krijgen, want die was sinds 2002 vervangen door BA en MA. Ik was geslaagd “met veel genoegen” (8,5) en mijn docenten wensten me veel geluk en plezier. Ik zette mijn naam op de wand links van het raam van het ‘zweetkamertje’ (niet ver van Willem Alexander). Daarna nam ik met vrouw, kinderen, zus  en vriendin een koele pils op het terras van Barrera tegenover het Academiegebouw aan het Rapenburg. Ik was 61. De wereld lag voor me open.

Wordt vervolgd

Waarom ik blog

Waarin ik uitleg waarom ik dit blog begonnen ben en wat ik ermee wil bereiken. Voor Dordtenaren, maar ook voor alle andere belangstellenden die wel eens de opvattingen die een mediëvist over de geschiedenis van zijn stad en omgeving heeft willen lezen.

Toen ik in 2009 afstudeerde was ik ervan doordrongen dat je als historicus een maatschappelijke taak hebt. Natuurlijk zijn en waren er veel mensen die na zo’n studie leraar worden en dat is, denk ik, wel de ultieme baan die je kunt vervullen om je nuttig te maken in de maatschappij. Het is echter niets voor mij, al heb ik best wat van de schoolmeester in me. Ik was al jaren voor ik ging studeren adviseur op het gebied van vele aspecten van het verleden en had daar ook mijn beroep van gemaakt.

De landingspagina van de Scapreel website sinds 2016.

Daarom ging ik toen anders te werk dan de meeste historici, die, als je de carriéres van diverse mensen volgt, in allerlei beroepen terecht komen die je niet verwacht.  Ik heb, geïnspireerd door Archeon, al die jaren via ons bedrijf gezocht naar manieren om mensen voor te lichten over, met name, de middeleeuwen. Ik had namelijk al heel lang geleden gemerkt dat veel mensen daar rare ideeën over hadden. Door levende geschiedenis, voorlichting over het dagelijks leven in die tijd en het tonen van echte middeleeuwse voorwerpen of de replica’s daarvan aan mensen die dat nooit gezien hadden, heb ik heel wat AH-Erlebnissen veroorzaakt. Oh, zat dat zo… was meestal de reactie.

beeldmerk uni leiden
Beeldmerk van mijn Alma Mater: de universiteit van Leiden.

Al in het eerste jaar van de universiteit werden wij, in ons kleine groepje deeltijders, ervan doordrongen dat een historicus onderzoek doet, de resultaten daarvan bekend maakt aan zijn collega’s en die daarna doorgeeft aan de buitenwacht; de gewone mensen, het volk, de Nederlandse burger. De universiteit is een nationaal instituut dat gedeeltelijk met belastinggeld onderhouden wordt. Je mag daarom verwachten dat de informatie die de daar opgeleide, al of niet van beurzen afhankelijke, geleerden door onderzoek gevonden hebben op den duur hun weg vindt naar de belastingbetaler: u en ik. Ik denk dat het aan dat laatste een beetje schort.

Mijn onderzoek naar de informatie over de middeleeuwen in Nederlandse lesmethoden geschiedenis bewees dat die voornamelijk veel verouderde gegevens en  fouten bevatten. Dat er erg slordig met ‘wat was wanneer’ omgegaan werd en wordt en dat de tekst eigenlijk heel kinderachtig en onvolledig is. Door het steeds kleiner worden van de lesperiodes die op school nog aan geschiedenis besteed worden, zijn die teksten dus steeds korter geworden, de plaatjes eromheen steeds groter (en niet erg passend) en raakt het verband tussen de onderwerpen op den duur zoek.

canon kaart
De 50 vensters van de canon op één kaart.

De canon met zijn 50 vensters is daar een goed voorbeeld van. De periode van 3000 vC tot 1500 nC wordt in zeven vensters afgehandeld. Dat kan nooit goed zijn voor het historisch besef van de leerling, want die ziet het verband niet tussen Karel de Grote en Floris V. Laat staan dat dat uitgelegd wordt. En toch is dat historisch besef het begrip waarvoor pedagogen en didactici in hun handboeken geschiedenisonderwijs pleiten. En dat in de Kerndoelen benoemd wordt, wat hier nog even wat verder uitgewerkt wordt. Vergeet het maar.

De plannen voor datzelfde geschiedenisonderwijs  tot 2032 toe, die onlangs bekend zijn gemaakt, laten een nog kaler beeld zien. Je kunt eigenlijk wel zeggen dat het vak geschiedenis het wel zo’n beetje gehad heeft. Daar waar het voor maatschappijstudies nog nodig gevonden wordt  – en dan hebben we het voornamelijk over de geschiedenis van de laatste 100 jaar – wordt er nog enige aandacht aan besteed, maar voor de rest wordt het hobby. Zowel van een leraar die nog wat dieper wil duiken in het verleden, als van de leerling die zelf dan maar wat boeken opzoekt of het internet afstruint. Dat doet mij pijn. En ik ben niet de enige, mijn goede vriend Jona Lendering denkt er ook zo over.

geerruidenberg 2013
In 2013 vierde Geertruidenberg 800 jaar stadsrechten. Ik had daar niks mee te maken, maar dat ze zich als oudste stad van Holland profileerden klopte niet.

Ik heb de laatste 20 jaar minstens met 30 historische jubilea van dorpen of steden te maken gehad die hun 600, 700, 800 of zelfs 900 jarige bestaan vierden. De kennis die bij de organiserende comité’s aanwezig was over het begin van hun gemeente was meestal zo goed als afwezig of anders vermengd met fabels en legenden. Men keek altijd verrast op als ik vertelde hoe het werkelijk bij het ontstaan, groeien en officieel stichten van hun nederzetting toe was gegaan. Ook kon men zich nauwelijks voorstellen hoe hun voorouders geleefd hadden, eruit hadden gezien en wat ze dachten en deden. De meeste ‘kennis’ was trouwens gebaseerd op het onderwijs dat die mensen zelf in hun jeugd gehad hadden, en dat was dus al niet best. Je houdt je hart vast voor hoe het over een jaar of tien zal zijn. Of in 2032.

EVS 1972
Koningin Juliana bezocht in 1972 de officiële viering van 400 jaar Eerste Vrije Statenvergadering. Typerend voorbeeld van het elitaire gedeelte van zo’n jubileum.

Ik heb er persoonlijk ook mee te maken in mijn woonplaats. Dordrecht is heel oud. De meeste, een beetje bewust levende Dordtenaren weten dat ook wel, maar hoe dat precies zat… geen idee. In het verleden heeft de stad zijn jubilea best gevierd. In de negentiende eeuw ging dat nog behoorlijk spectaculair met veel verklede mensen en erepoorten. Later werd het soberder en ging het meer om bepaalde historische gebeurtenissen waardoor Dordrecht op de historische kaart was gezet: de eerste vrije statenvergadering in 1572 en de synode van 1618-19.

Dat werden feesten voor iedereen, met altijd wel een historisch element, maar nooit te opzichtig meer. Uitvoeringen van muziekgroepen, sportverenigingen, kermis voor de burgerij en dan voor de elite een tentoonstelling, een congres en een, duur, boek, dat was het wel.

balen 1677
Titelpagina van Mathijs Balens, Beschrijvinge van Dordrecht uit 1677 in twee dikke delen.

Stadshistoriën waren ook van die elite-uitgaven. Vanaf de zeventiende eeuw verschenen die met enige regelmaat en soms in meerdere delen. Die boeken waren voor de gewone man niet te betalen, als ze ze al wilden lezen. Daar werden ze dus ook niet wijzer van. En dat had dan weer zijn invloed op het begrip van hun eigen verleden. Of eigenlijk het onbegrip.

Nog steeds is de vroege geschiedenis van Dordrecht een zorgenkindje.  Ik heb hier al geschreven dat de basiskennis bij cursisten Dordtologie, toch gemotiveerde mensen die op hun vrije zaterdagochtenden in een seizoen toch tien pittige lessen willen volgen, mij zwaar tegenviel.

vitrine hof
Bezoekers in de kelder van het Hof waar de vitrines een keuze uit vele middeleeuwse stukken tonen.

Het nieuwe historische museum in het Hof laat in zijn ‘middeleeuwse’ afdeling een esthetisch mooie presentatie zien van wat er nog aan middeleeuwse spullen in de archieven, depots en musea te vinden was, maar de informatie die erover geboden wordt is miniem. Bovendien worden hele stukken van die vroege geschiedenis overgeslagen of maar zeer schetsmatig behandeld. De tentoonstelling, die duidelijk voor toeristen is bedoeld, graaft niet diep en hoeft dat misschien ook niet. Schoolklassen kunnen er spannende speurtochten doen, maar ook daarbij is de informatie oppervlakkig en gaan leerlingen eerder weg met mooie plaatjes in hun hoofd (en dat is niet verkeerd) dan met begrip van de samenhang tussen al die beelden. En zo gaat het eigenlijk altijd. En overal.

Ik ga van het standpunt uit dat de mens belangstelling heeft voor de historie van de plaats of het gebied waar hij/zij is opgegroeid. De officiële geschiedenis daarvan moet men echter uit dikke en dure boeken halen en dat trekken de meeste mensen niet. Als ze al het geld ervoor over hebben. Bovendien is de dieper gravende informatie verborgen in speciale studies en artikelen waar de leek helemaal niet bij weet te komen. Mijn missie is om iedereen in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van wat historici en archeologen over het vroege Dordrecht en zijn omgeving  te weten zijn gekomen zonder diep in hun buidel te moeten tasten. Ik heb, sinds de voorbereidingen voor de viering van 800 jaar stadsrecht in 2020 op een laag pitje werden gezet, enkele maanden nagedacht over dit probleem en eind februari bedacht dat een blog een ideale vorm voor deze informatie zou kunnen zijn. Iedereen die op internet zit, en daar zijn veel Dordtenaren bij (en mensen uit de omgeving), kan erop en kennis nemen van dat wat in de blog gezet wordt. Vandaar…