Leven met de middeleeuwen 10

De Raaf beeldmerk

Als je met pensioen gaat word je met je neus op de feiten gedrukt: hoe nu verder? Ik was tijdens mijn werk voor het CBG ook thuis al bezig met heraldiek, nu digitaal in plaats van met plakkaatverf en 0- en 1-penselen. Ik had in 2012 namelijk al besloten mijn oude heraldisch atelier De Raaf weer nieuw leven in te blazen, want er waren ook buiten het Wapenregister mensen die een wapen ontworpen wilden hebben. Toen het Wapenregister ook nog eens stopte stond de weg open voor een eigen ontwerppraktijk. Ik bouwde zelf mijn eerste Raaf website (voor tScapreel had ik er al één sinds 2000) en de eerste klanten dienden zich aan. In deze fase werkte ik de aanvragers van het CBG ook nog thuis af, maar Guus wilde niet verder met wapenontwerpen dus ik kon mijn gang gaan. En dat doe ik tot nu toe want mijn pensioen van de gemeente stelt niet veel voor. Sinds eind 2012 heb ik zo’n 260 familiewapens ontworpen en sinds ik in 1975 het eerste deed zijn het er nu zo’n 330. Daarmee ben ik zeker de enige heraldicus in Nederland die er zoveel op zijn naam heeft staan. En allemaal heraldisch kloppend, esthetisch verantwoord en uniek. En tot volle tevredenheid van de klanten.

Medeleden van het organisatorisch comité in Sliedrecht in laat 13e eeuws kostuum en met de door mij ontworpen banner.

Maar waarom lukte het me na de studie niet dat onderwijsrapport effect te laten krijgen? En waarom sloegen mijn nota’s over hoe je 800 jaar stadsrecht viert niet aan bij de gemeente? Ik had sinds 1996 ervaring met dergelijke jubilea en mag me best een deskundige noemen, nu met een titel, maar men reageerde lauw of helemaal niet. Het kon echt wel want al begin 2013 was ik in contact gekomen met het organiserend comité voor Sliedrecht 950 (mijn geboorteplaats) voor wie ik wel historisch adviseur kon worden. We maakten een spetterend feest dat van mei 2014 tot mei 2015 gevierd werd en veel volk trok en zeer veel waardering oogstte. En dat zegt wat in een conservatief dorp als Sliedrecht. Maar hoe zat dat dan met Dordrecht waar ik inmiddels al weer meer dan 40 jaar woonde.

Cursisten Dordtologie 2018-II tijdens de stadswandeling op de Damiatebrug  die de cursus afsloot. In de tussentijd werden de examen nagekeken.
Een groep bijna afgestudeerde Dordtologen op de Damiatebrug.

Ik begon me te beraden op andere wegen die naar Rome zouden kunnen leiden. Toevallig – maar wat is toevallig – stopte een docent van de cursus Dordtologie die het middeleeuwse gedeelte deed en ik werd daarvoor gevraagd. Dat was natuurlijk een nieuwe methode voor me, les geven. Ik ben niet zo iemand die graag voor de klas staat of lezingen geeft, maar als je een groep van maximaal 25-30 gemotiveerde volwassenen tegenover je hebt scheelt dat wel. En dat maar twee keer per jaar. En ik kon mijn eigen les maken: Dordrecht van 1000 tot 1421 (hee! zult u denken…) aan de hand van originele bronnen, zou het worden. En het sloeg nog aan ook, ondanks dat ik erg moest wennen aan het op deze manier over een middeleeuwse stad vertellen. Ik vond ook dat het in het begin niet goed ging, maar in 2016 had ik het zo’n beetje onder de knie. Alleen duurde het even voor ik een microfoon kreeg, want ik heb geen sterke stem en twee uur praten put me nogal uit.

Mooie oude foto van het pittoreske Geertruidenberg.

Ik liep tijdens die lessen natuurlijk op tegen de rare ideeën die mensen over de middeleeuwen hadden; dat was ik gewend. Maar er bleken ook grote misverstanden te bestaan over de middeleeuwse geschiedenis van Dordrecht en met name over het ontstaan van de stad en zijn stadsrechten. De bekende controverse over wie de oudste stad van Holland was, Geertruidenberg of Dordrecht, kende ik al, maar er waren nog veel meer mythen en fabels. Buiten Dordtologie (je bereikt per jaar maxinaal 60 mensen) moest er toch een manier zijn om meer mensen voor te lichten over geschiedenis. Ik had al een vriend die een blog bijhield over de oudheid, dus waarom niet over de middeleeuwen? Te beginnen met Dordrecht. Ik deed al iets dergelijks in Tiecelins gekras, maar dat waren blogs die een breed veld behapten: recensies van boeken en musea, geklaag over het onderwijs en erfgoed en het aan de kaak stellen van wetenschappelijk gesjoemel. Mijn nieuwe blog moest leken uit gaan leggen hoe dat nou echt zat met de vroege geschiedenis van Dordrecht en hoe we dat weten. Ik wilde ook het werk van een historicus uitleggen en de resultaten van onderzoek laten zien en daar was een blog ideaal voor.

dordrecht 1537
Gezicht op Dordrecht uit de kaart van Schilder, 1537. De ‘uitgelichte afbeelding’ van mijn blog.

Zo ontstond na wat verdiepen in WordPress – een voor mij nieuwe website maker – in maart 2016 een nieuw blog: apud thuredrech, waar u nu in zit te lezen. Binnen korte tijd had ik zo’n 400 vaste abonnee’s, kwamen er ook leuke en bemoedigende reacties binnen en had ik zelfs af en toe invloed op het culturele leven in de stad. Ik had bij de cursus al gemerkt dat mijn Powerpoint presentatie met eigen gemaakte kaarten en illustraties, portretten van historici en archivarissen, foto’s van originele oorkonden en historische plaatsen en gebouwen, goed werkte. Het hield de mensen bij de les en was aanleiding tot dieper reikende vragen. In het blog gebruikt ik die plaatjes dus ook. En kreeg daar veel complimenten over.

Kaart van de Grote Waard die ik maakte voor een blog over de straatnamen die daaraan ontleend waren in het Land van Valk, vlak bij mij in de buurt. Ik vind het gewoon leuk om zulke kaarten te maken.

In  de tijd dat ik op het archief tentoonstellingen maakte had ik de kracht van beelden al toegepast, maar dit was een veel intensievere vorm van die techniek, die ook veel meer mensen bereikte. Mijn lievelings studiegebied was altijd al stads- of nederzettingsgeschiedenis – daar ben ik ook op afgestudeerd – en daar horen gewoon plattegronden bij. Voor mij was dat niets bijzonders: ik tekende al stadsplattegronden van Rommeldam en Duckstad toen ik een jaar of tien was en ontwierp niet veel later al steden van de toekomst. Ik heb altijd al iets gehad met kaarten en atlassen (en heb dat blijkbaar ook op mijn oudste zoon en kleinzoon overgebracht) en dat viel tijdens mijn studie dan ook precies op z’n plaats.

Birdseye view van Gravendam, het middeleeuwse stadje in Archeon, en hoe het had moeten worden.

Ik had in Leiden ook geleerd dat niet alleen jaartallen, dynastieën, oorkonden, rekeningen en ridderromans de basis van middeleeuwse geschiedenis zijn, maar ook de realia (voorwerpen, gereedschappen) die uit de grond komen en in musea terechtkomen. Of die uit particuliere verzamelingen stammen zoals meubels, huisraad en verdere huisinrichting. Kledinggeschiedenis zowel van geestelijken als leken, historische bouwkunde (en niet alleen die van kathedralen), kastelenkunde, de ontwikkeling van wapens en wapenrustingen, kookboeken en voedingsgeschiedenis, heraldiek en zegelkunde maken allemaal onderdeel uit van de kennis die, in mijn ogen, een mediëvist nodig heeft. En voeg daar ook maar economische en sociale geschiedenis bij. In ieder geval zoog ik dat allemaal in me op. Dat sloot dus allemaal nauw aan bij wat ik werkend voor het archief en Archeon al had geleerd. En waar ik als heraldicus inmiddels al 40 jaar mee bezig was. En waar ik als levende geschiedenis speler en re-enacter jaren mee bezig was geweest. Inclusief hoe je een zwaard hanteert, in formatie met een piek vecht en op de correcte manier boog schiet. Hoe middeleeuwse kleding en wapenrusting voelt  en wat je tegenkomt als je in een middeleeuws huis leeft.

Dat moest toch een keer allemaal tezamen komen?

Wordt vervolgd

De onzin van stadslegenden 2

Het is niet moeilijk om de ‘legenden’ die u in het vorige blog las te ontkrachten. Ik gebruik dit tweede deel dan ook om ze stuk voor stuk langs de maatlat van de echte historie te leggen.

wapen zuilen
Het wapen van de heren van Zuilen, zoals het er in de veertiende eeuw uitzag (Wapenboek Gelre).

Om bij het begin te beginnen: ondanks dat op het Eiland van Dordrecht (en in de naaste omgeving ervan) Romeinse vondsten zijn gedaan, is een door Romeinen gestichte stad (civitas, oppidum, portus) genoemd Antonia hier niet aan te wijzen. Niet door een keizer gesticht, noch door een Romeinse edelman genaamd Antonius Columna, die hier de dynastie van de Van Zuilens zou hebben verwekt. De Colonna’s waren trouwens bestaande Italiaanse edelen, maar hoewel ze hun herkomst ook tot de familie van Caesar trachtten terug te leiden, zijn ze pas vanaf de twaalfde eeuw aan te wijzen in Rome en omgeving. De Van Zuilens hadden geen Italiaanse wortels, maar stamden van Kleefse lagere adel af. Op den duur (ca 1200) werden ze dienstmannen van de bisschop van Utrecht. Ze hadden niks in Dordrecht te zoeken.

Stichting van onze stad door Romeinen is dus duimzuigerij. Sterker nog: tot in de negende en tiende eeuw was het hier vooral moerasbos langs de rivieren en hoogveenkoepels in de komgronden daarachter, waar hoogstens een smalle oeverwal langs de rivier bewoonbaar was. Daar zijn ook die vondsten gedaan. Steden zoals de Romeinen die aanlegden waren in dat moeras niet mogelijk.

kop valentianus
Kop van een groot bronzen standbeeld van keizer Valentianus in Barletta, Apulia (IT).

Ook invallen van het Slavische volk de Wilten, een soort Hunnen, is niet meer dan een sage. Middeleeuwse kronieken, zoals bijvoorbeelde de Tielse Kroniek (ca 1450, maar met latere aanvullingen), halen de Romeinse en volksverhuizingsverhalen wel door elkaar en zeggen bijvoorbeeld dat de Wilten de stad Antonia verwoestten en daar hun vestingstad Wiltenburg stichtten. Daar bedoelden ze dan Utrecht mee. Vervolgens zou daar dan keizer Valentianus I (321-375, keizer vanaf 364. Er zijn er drie geweest, maar de beide andere kwamen nooit Italië uit), op afgekomen zijn, die hen versloeg en Wiltenburg verwoestte. Waarna hij de Friezen ook nog eens onderwierp. Deze keizer is echter nooit in onze streken geweest.

graf hendrik de leeuw
Graftombe van Hendrik de Leeuw en zijn vrouw Mathilde van Engeland in de dom van Braunschweig (vroeg 13e eeuw)

Dat er Slaven tijdens de post-Romeinse periode, dus in de Volksverhuizingstijd, naar Nederland zijn gekomen is onwaarschijnlijk. Wel vestigden zich hier uit het Duitse gebied stammende groepen, maar die kwamen eerder van de Noordzeekust en Westfalen dan van voorbij de Elbe. De naam Wilten kan misschien, maar dan ook heel misschien, afgeleid zijn van de Wilzen of Welsten, een groep Slaven oorspronkelijk uit wat nu Polen is, die zich na het leegstromen van het oostelijk Duitse gebied in de vijfde eeuw daar vestigde. Dus ten oosten van de Elbe. Daar noemden de Duitsers hen Wenden, toen ze in de tiende en elfde eeuw zelf meer lebensraum zochten in het oosten. Er werden bloedige oorlogen met hen gevoerd. Tot in de twaalfde eeuw Hendrik de Leeuw (ca 1130-1195) hen versloeg en ze, gedwongen, het christendom aannamen. Ze zijn dus nooit in wat nu Nederland is terechtgekomen, evenmin als andere Slavische volken. Laat staan dat ze hier steden stichtten.

omslag liber
Omslag van de editie van het Liber Historiae Francorum door Bernie Bachrach uit 1973.

De Frankische koning Faramund of Faramond (in het buitenland Pharamond) gaat terug op een fictieve stamboom van de Frankische vorsten in het Liber Historiae Francorum. Dat is een achtste-eeuwse kroniek over de geschiedenis van de Franken, die hen een zeker aanzien moest geven in gebieden die ze innamen. Faramund zou van ongeveer 370 tot 427 geleefd hebben, maar er is in het geheel geen bewijs voor dat hij ooit bestaan heeft. Alle aan hem toegedichte daden zijn dus verzinsels. Zo zou hij degene geweest zijn die de Salische Franken over de Rijn in Noord Gallië heeft geleid. Daar zou hij verdragen met de Romeinse leiders gesloten hebben, maar inmiddels weten we dat de Franken al in de derde eeuw de Rijn overstaken en opgenomen werden tussen de al aanwezige Germaanse bevolking. En daarna dikwijls dienst namen in het Romeinse leger. In de kroniek wordt trouwens niet over stadsstichtingen door Faramund gesproken, noch over het Hollandse rivierengebied. De Hollandse kroniekschrijvers hebben hem dus ingelijfd vanuit wat al een sage was en hem onmogelijk aan hem toe te kennen dingen laten doen. Of Matthijs van der Houven het Liber Historiae Francorum kende is niet bekend, maar het is niet onmogelijk, omdat er sinds de middeleeuwen over heel Europa veel kopiën van circuleerden. Hij, of een (nog) onbekende voorganger, hebben Faramund  echter wel ingelijfd bij het opsmukken van de Hollandse geschiedenis.

Dit fantaseren over een ‘mythologische’ geschiedenis van een stad of land is niet ongewoon in de periode die loopt van de late middeleeuwen tot en met de Gouden Eeuw. Met name tijdens de Opstand – toen een groot deel van Nederland een republiek werd zonder vorst aan het hoofd –  werd dat over het hele gebied een rage. Dat was in Europa namelijk nog nooit vertoond, behalve in Zwitserland (maar daar was bij ons niet veel over bekend). Het terug verwijzen naar een ‘mythisch’ verleden om te laten zien dat de Hollanders (en andere lieden van boven de grote rivieren) gewend waren om hun eigen boontjes te doppen had een zeer bepaalde functie. En dan vooral het feit dat ze een historie hadden van opstandigheid tegen onderdrukkers,  zoals bijvoorbeeld de Bataven tegen de Romeinen. Het is niet toevallig dat deze mythes hun grootste bloei hadden in juist die periode tussen ca 1570 en 1650 (Rembrandt oogstte veel succes met zijn schilderij over de eed der Bataven, 1662, zie bovenaan dit blog). Historieschrijvers uit die tijd maakten daarom dankbaar gebruik van wat er al in middeleeuwse kronieken, voor zover bewaard, over zulke oeroude herkomsten te lezen was.

Niemand had toen de mogelijkheid om dergelijke verhalen te controleren. Kritische geschiedschrijving bestond niet (al was Matthijs Balen soms best sceptisch over wat hij van anderen hoorde of las) en men schreef elkaar zonder veel schuldgevoel na.  Een klein groepje geleerden had misschien een wat andere blik op dergelijke verhalen, maar dat werd niet echt opgemerkt door het merendeel van het volk. Pas in de achttiende eeuw kwam er in het kader van de Verlichting, een minder van christelijke principes afhankelijke kijk op de wetenschap op. Met meer kritiek op de fantasieën van hun voorgangers. Maar het zou nog tot ver in de negentiende eeuw, ja soms tot in de twintigste eeuw duren, voor andere methoden om de geschiedenis te onderzoeken gebruikelijk werden. Voordat dergelijk verhalen als onzin konden worden bestempeld dus.

omslag ngd
Omslag van Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 (1996).

De diverse stadsgeschiedenissen die sinds de jaren zeventig zijn verschenen besteedden er terecht geen aandacht aan. In de boeken over Woerden (1972), Gorinchem (1982), Rotterdam (1992), Haarlem (1995), Gouda (2002), Leiden (2002), Amsterdam (2004, dat zelfs vermeldt dat oudste geschiedschrijver van die stad, Johannes Pontanus (1571-1639), toen al geen aandacht meer had voor die legenden), Alkmaar (2007) en Delft (2015) komen geen verwijzingen naar ‘ontstaans-mythes’ voor. Men begint bij de prehistorie aan de hand van opgravingen, gaat door naar de ontginningen en het ontstaan van nederzettingen en vervolgt met de middeleeuwse geschiedenis. Waarom werd er bij ons in 1996 dan wel aandacht aan die sprookjes over Dordrecht besteed? De Wilten, Antonius Columna, Faramund en Herman Oem zijn alle op de eerste pagina van het boek aanwezig. Plus een plundering door de Noormannen in 827! En plus het misverstand dat de slag bij Vlaardingen in 1018 niet daar maar bij Dordrecht zou hebben plaatsgevonden.

Ik snap dat niet. Ik heb ook nooit gehoord wat de reden was waarom er in dat boek zelfs maar aandacht aan die verhalen werd geschonken.  Een oud-collega bij het archief vroeg me na het uitkomen van het tweede blog over de oudste stad van Holland: “Maar Henk, het zijn toch leuke verhalen?” Nee, ik vind het geen leuke verhalen. Het is naïeve onzin. Ze voegen niks toe aan de echte geschiedenis en behalve dat ze in de tijd zelf gebruikt werden om zich met een nep-verleden te tooien, hebben ze nooit enig nut gehad. Het is zelfs de vraag of het toen echt zo’n nut had. Dordrecht stond, toen die verhalen opgeschreven werden, al eeuwen bekend als oudste en belangrijkste stad van Holland en had die vermeende antieke herkomst helemaal niet nodig. Over mentaliteitsgeschiedenis zeggen ze ook al niks, behalve over de naïviteit van soms zelfs hooggeleerde mensen in de zestiende en zeventiende eeuw.

En cultuur? Als je je verleden verzint en niet baseert op gedegen onderzoek, ben je met fantasy bezig en niet met cultuurgeschiedenis. Dat kun je nu cultuurgeschiedenis noemen, maar het blijft verdachte cultuur. Met erfgoed hebben die verhalen ook niets te maken. Dordrecht kan op het gebied van zijn huidige stadscentrum geen relicten uit de Romeinse tijd, de periode van de Volksverhuizingen en die van de Franken en  Noormannen laten zien, al zijn er recentelijk vondsten uit die perioden gedaan in de wijdere omgeving van de stad.  Bovendien heeft men die zogenaamde historische  gebeurtenissen hier ook nooit herdacht of gevierd. Een traditie is er dus nooit uit ontstaan.

Alleen Herman Oem had de klok horen luiden, maar helaas wist hij, zoals zoveel van zijn tijdgenoten, niet waar de klepel hing.

De oudste stad van Holland (2)

Stadsgeschiedenis is populair onder studenten en historici. Nationaal en internationaal zijn er universiteiten en geleerden die zich ermee bezig houden. Ze doen groepsgewijs onderzoek, organiseren congressen en symposia, publiceren boeken en artikelen in speciale stadsgeschiedenis-verzamelwerken.  En sinds 2006 is er een Nederlandstalig tijdschrift opgezet door de universiteit van Antwerpen.

stadsgeschiedenis
Omslag van het tijdschrift voor stadsgeschiedenis.

Ze organiseren zich, per land, in clubjes nederzettingsgeschiedenis-specialisten. Ze werken samen met historisch geografen, archeologen, sociaal en economisch historici, taalkundigen en etymologen en komen zo tot interessante conclusies. Ook in Nederland, over Nederlandse steden. Als je dat, zoals ik, een beetje volgt, zie je dat er naar verhouding echter weinig historici zijn die zich met het ontstaan van die steden bezighouden. In dit en de volgende blogs gaat het louter over ons land en natuurlijk met name over Holland en zijn vroegste stadsgeschiedenis.

Wat eigenlijk door de jaren heen steeds duidelijker is geworden is dat het begrip stad nogal lastig helder is te krijgen. Sinds er bij ons in Nederland stadsgeschiedenissen worden uitgegeven – en dat is al sinds de zeventiende eeuw – is de kennis over het ontstaan van steden flink uitgebreid, maar er daarom niet eenvoudiger op geworden. Wanneer is een dorp een stad en hoe komt dat? Dat is eigenlijke de belangrijkste vraag, maar die is niet gemakkelijk te beantwoorden. Ook de zeventiende-eeuwers worstelden daar mee. Ook toen was het al lang geleden dat hun stad ontstond en die verrekte middeleeuwers hadden nergens op schrift gesteld wat er gebeurde toen hun stad die overstap van plattelands- naar stadssamenleving maakte.  Er bleken zelfs al laat-middeleeuwse schrijvers te zijn die legenden of sagen over dat ontstaan hadden opgeschreven. Het is algemeen bekend – en u bent het in mijn blogs ook al tegengekomen – dat men elkaar in kronieken vrolijk naschreef, al of niet op rijm. Omdat die zeventiende-eeuwse historieschrijvers sommige van die kronieken ook kenden, namen ze dan maar die legendarische oorsprongen over, soms aangevuld met eigen vondsten.

balen titelblad
Titelblad van de beschrijving van Dordrecht door Mathijs Balen, 1677.

Zoöok bij Dordrecht. En Van Oudenhoven, Van Beverwijck, Oem en Balen, de Dordtse historieschrijvers, waren niet de enigen. Zelfs in de in 1996 uitgekomen nieuwe Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 worden in de eerste paragraaf van het eerste hoofdstuk, met de titel Legenden, de oeroude sprookjes nog eens opgehaald.  Natuurlijk ontkrachtte de schrijver van dit hoofdstuk, Jan van Herwaarden,  aan het eind ervan die ‘legenden’. Hij deed dat met het zinnetje:

Hoe interessant zulke verhalen ook zijn, zij behoren tot het rijk der fabelen, hersenspinsels van voorgaande geslachten die hun geliefde stad graag als belangrijk centrum in oeroude tijden geworteld zagen. Het ‘ware’ verhaal is  prozaïscher.

GvD1
Omslag van de laatst verschenen geschiedenis van Dordrecht, deel 1 tot 1572 (1996)

In deze wat gedragen stijl probeerde de historicus zijn stoepje dus schoon te vegen. Maar het stond er intussen wel! Romeins ridder Antonius, de Wilten, koning Pharamund en de plundering van de Noormannen werden nog maar eens onder het stof vandaan gehaald.  Ik ga daar niet verder op in, want in mijn blog vertel ik geen sprookjes. En ik vind het ook niet interessant. Waarom zou je die onzin blijven herhalen, als er echte geschiedenis verkrijgbaar is?

Een ander houvast van de zeventiende-eeuwers (en ons) waren de stadsrechten. Elke stad bezat wel zo’n document. En als het niet meer in het echt aanwezig was, dan waren er dikwijls in de middeleeuwen al één of meer kopieën van gemaakt. Daar had je tenminste wat aan. Er stond een datum, of tenminste een jaartal, onder en dat gaf de nodige houvast. De oorkonde of het afschrift bevatte dan een reeks(je) van punten waaruit bleek wat je als stadsburger mocht en niet mocht, wat je moest betalen als je het toch deed en wat je als stad aan de graaf verschuldigd was. Want de graaf (of een familielid) was, zeker in de dertiende eeuw (wanneer in Holland de uitgave van stadsrechten lijken te beginnen), degene die het stadsrecht aan de stad gaf. In de documenten staat nergens en nooit dat dit de stedelijke rechten (of plichten) zijn. De oude historieschrijvers herkenden er echter juridische  elementen in en daarom werden die bewaard gebleven geschriften de ‘stadsrechten’ of het ‘stadsrecht’ genoemd. En ze concludeerden dan meteen maar dat de datum van dit stadsrecht ook tegelijk de geboortedatum van de stad was.  Vandaar dat ze in Geertruidenberg nog steeds denken dat ze ouder zijn dan Dordrecht.

U weet inmiddels, als u mijn Apud Thuredrech blog hebt gevolgd tenminste, dat oorkonden, bronnen, niet altijd zijn wat ze lijken te zijn. U weet ook dat je erop verdacht moet zijn dat hoe verder je teruggaat, hoe meer er aan bronmateriaal verdwenen kan zijn. En zelfs dat er bijvoorbeeld in de elfde en twaalfde eeuw veel minder geschreven werd dan later. Wie zegt daarom dat die bewaard gebleven stadsrechtoorkonden echt de oudste zijn? Er zijn zelfs stadsrechten die verwijzen naar een eerder exemplaar, dat dus duidelijk niet bewaard is gebleven (Middelburg, Zierikzee, Leiden). Ook kun je je voorstellen dat in de twaalfde eeuw bepaalde rechten of plichten mondeling waren gegeven, onder het toeziend oog van getuigen en/of eedhelpers (zoals in die tijd gebruikelijk was en waar ook bewijs voor is), en gewoon nooit opgeschreven waren.

prof van maanen
Professor Rudi van Maanen.

Een stadsrecht bezitten hoeft dus nog niets te zeggen over of je al of niet een stad bent op het moment dat het uitgevaardigd werd. Sterker nog: dat idee is allang door historici losgelaten.  Professor  Van Maanen heeft in zijn oratie (toespraak) bij zijn aantreden als bijzonder hoogleraar stadsgeschiedenis aan de universiteit van Leiden in 2004 nog eens netjes samengevat:

Een juridische definitie [van de stad], waarbij stadsrechtverlening het doorslaggevende criterium was, wordt door niemand meer aangehangen.

Oftewel, in gewonemensentaal:

       Het krijgen van een stadsrecht maakt je niet tot stad.

De vraag blijft dan wat een nederzetting wel tot stad maakt. De geleerden zijn het onderling eens geworden over een lijstje van zes punten en waaraan je een stad kunt herkennen in bijvoorbeeld de voor Holland belangrijke dertiende eeuw:

  • Uiterlijk: bijvoorbeeld stadswallen en/of muren met poorten en grachten.
  • Bevolking: groter dan een dorp, vanaf ca 1000 personen.
  • Economie: men handelt en maakt spullen, in plaats van de landbouw te beoefenen.
  • Bestuurlijk: de nederzetting fungeert als een markt- of rechtscentrum voor de omgeving en bezit een zegel.
  • Fysiek: er is een relatief dichte bebouwing.
  • Juridisch: men kan zelf zijn wetten maken en die aan een stadsrecht toevoegen.

    dordrecht 1537
    Gezicht op Dordrecht uit de kaart van Schilder, 1537. Muren en poorten en de enorme gracht van na de Elisabethsvloed zijn aanwezig.

In de vroege, geschreven, bronnen moet je dergelijke eigenschappen kunnen herkennen, want veel andere mogelijkheden zijn er niet. Je kunt  weliswaar via archeologische opgravingen grachten, muren en wallen terugvinden en de eventueel dichte bebouwing reconstrueren, maar die hoeven allemaal niet uit de dertiende eeuw te dateren. Hoeveel mensen er woonden en wat men verhandelde en in de nijverheid fabriceerde is moeilijker te achterhalen. De oudste stadszegels zijn ook meestal niet bewaard gebleven. En of een stad een centrumfunctie had kom je ook uiterst zelden te weten. Blijft over die stadsrechten, en eventuele andere privileges (voorrechten),  en de bewoording ervan.

(Wordt vervolgd)