Het falsum van 1064 (5)

falsum citaat

Eindelijk de ontknoping! Ik leg hier de (hoogstwaarschijnlijke) reden uit waarom de bisschop de kans greep om de graaf van Holland te dwingen zijn bezit terug te geven. Er hoort wel een lesje geschiedenis bij, met jaartallen, maar daarna weet je dan ook alles. 

Maar waarom werd dit document dan vervalst? Om daarover meer te weten te komen, moet je naar de politieke situatie van rond 1145 kijken. Dat vraagt om het ophalen van een stukje geschiedenis en daarvoor gaan we eerst even terug naar de laatste alinea van het eerste deel van dit blog. Daarin schreef ik dat de grafelijke familie in 1070 naar Vlaanderen moest vluchten, waar Robrecht de Fries zijn broer na wat moeilijkheden als graaf opvolgde. Rond 1076, toen hij zijn handen daar wat vrijer had en zijn stiefzoon, de jonge Dirk V, inmiddels rond de 21 was en waarschijnlijk een degelijk getraind krijgsman, was het tijd voor actie. Eerst werd hertog Godfried met de Bult tijdens een wc-bezoek vermoord (als je wilt weten hoe, lees dan het verhaal hierover van Kees Nieuwenhuijsen) en vervolgens vielen Dirk en Robrecht Holland binnen. Dat de krijgshaftige bisschop Willem in datzelfde jaar overleden was kwam daarbij goed uit. Dirk veroverde tijdens die inval een burcht van de bisschop bij IJsselmonde en nam daar de toevallig (?) aanwezige opvolger van Willem, de elect Koenraad, gevangen.

[Een elect is een gekozen, maar nog niet officieel gewijde bisschop]

Dirk kon zo de teruggave van zijn graafschap doordrukken en sloot zich direct maar aan bij de oppositie tegen de keizer, Hendrik IV, die in 1064 zijn graafschap aan de bisschop had gegeven. Over zijn verdere regering en die van zijn zoon Floris II is niet veel bekend. Er zijn geen grote, dramatische gebeurtenissen in Holland opgetekend over de periode 1076-1121. Vooral de dood van pausen en bisschoppen (en wie hen opvolgden) en weersomstandigheden (strenge winters en hete zomers) plus kometen en wonderen waren de enige zaken die in de Egmondse annalen werden opgetekend. Pas na de dood van Floris II in 1121 kwam er weer wat leven in de brouwerij onder de opvolger, Dirk VI, die als jong volwassene de eerste jaren onder invloed van zijn moeder, gravin Petronilla, stond. Zij regeerde volgens de Egmondse monniken het graafschap met vaste hand. Rond 1130 kreeg Dirk ruzie met zijn broer Floris de Zwarte die in opstand en geweld eindigde. Er werd wel vrede gesloten, maar Floris werd in 1133 in Utrecht om andere redenen vermoord. Dirk trouwde en maakte in 1140 met zijn vrouw een pelgrimstocht naar het Heilige Land. Op de terugweg droeg hij in Rome de grafelijke abdij van Egmond en het door zijn moeder gestichte klooster te Rijnsburg aan de paus op.

abdij rijnsburg
Reconstructie van de abdij van Rijnsburg 1133-1574 (verzameling museum Oud-Rijnsburg, Rijnsburg).

De bisschop van Utrecht, inmiddels Hartbert (een stijfkoppige Fries volgens de kroniekenschrijvers), was daar niet blij mee. Dirk trok zich daar niks van aan. Sterker nog: hij deed verschillende invallen in het bisschoppelijk grensgebied en plunderde en brandde daar verschillende dorpen af. Zijn zwager, Otto van Rheineck, deed daar dapper aan mee, maar werd door de bisschoppelijke troepen gevangen genomen. Dirk beantwoordde deze actie door in 1146 de stad Utrecht te belegeren. Daarmee was hij te ver gegaan. Bisschop Hartbert trok in processie de stad uit naar het Hollandse kamp en dreigde Dirk in de ban te doen. De eigenlijk wel vrome Dirk was daar zo van onder de indruk dat hij blootsvoets en geknield om vergeving smeekte. Nu had de bisschop zijn zin en kon hij zijn eisen stellen. Het is waarschijnlijk bij deze gelegenheid geweest dat de graaf de lijst van Utrechtse bezittingen in Holland voorgelegd kreeg. De bisschop moet hem even daarvoor, al in 1145 of pas in 1146, hebben laten maken, naar het voorbeeld van de oorkonde van 30 april 1064 en zal hem hem hebben ge-antedateerd op 2 mei 1064. Hij hoopte zo, nu hij de graaf op zijn knieën had, zijn claim waar te kunnen maken.

munt hartbert
Munt geslagen door bisschop Hartbert van Bierum (1139-1150) met zijn heel primitieve portret (zilver, Collectie Centraal Museum, Utrecht; foto CMU/ Joanneke Hees).

Helaas voor hem stierf bisschop Hartbert al in 1150 en kwam na hem, na veel geruzie, de kandidaat van Dirk VI op de troon: Herman van Horne. Als de bisschop langs Maas en Merwede eerder al invloed had gehad was die nu in één klap verdwenen, want bisschop Herman durfde niet meer tegen de graaf in te gaan. Latere bisschoppen hebben geen kans meer gezien hun invloed in Holland waar te maken. Ze hebben het dan op den duur ook maar opgegeven. Het falsum heeft dus maar vier jaar gefunctioneerd en is daarna vergeten. Tot het opdook in de negentiende-eeuwse lijsten van oorkonden van zowel de bisschoppen van Utrecht als de graven van Holland.

Natuurlijk had Dirk in 1146 niet in de gaten dat hij een vervalsing voorgeschoteld kreeg. Maar hij had het gemerkt als die plaatsnamen niet hadden geklopt met de werkelijkheid. Hij las een lijst van plaatsnamen (of kreeg die voorgelezen: we weten niet of Dirk kon lezen) en die moet hij gekend hebben. Misschien wist hij zelfs dat de bisschop in die plaatsen bezittingen had, want in de Annalen van Egmond was de goederenlijst van het Cartularium van Radbod gekopieerd, dus hij kon weten dat in ieder geval die plaatsen aan de kust gedeeltelijk bezit van de bisschop bevatten. De plaatsen langs de Maas en Merwede en die andere riviertjes moeten dan ook geklopt hebben, anders had hij het niet geloofd. Zo kunnen dus de plaatsen in een vervalsing toch echt bestaan hebben en kun je erop vertrouwen dat Dordrecht 15 jaar na de dood van graaf Dirk IV inderdaad langs de Thuredrecht lag en een nieuwe kapel bevatte.

Een falsum is dus wel vals, maar daarom niet onwaar. Als historicus moet je dat echter wel aannemelijk maken en ik hoop dat ik dat voor mijn lezers gedaan heb.

Het falsum van 1064 (1)

falsum citaat

Dit is het eerste  in een serie van vijf (of zes) blogs over een bron die heel veel vragen heeft opgeroepen. Al in 1909 is hij vals verklaard, maar toch wordt hij als één van de vroegste bronnen voor de geschiedenis van Zuid-Holland beschouwd. Hoe dat kan? Dat ga ik u proberen uit te leggen. Het betoog is nog niet helemaal af, vandaar dat ik nog niet precies weet hoeveel blogs ik er aan ga spenderen.

Onder Nederlandse historici die zich met dit deel van de middeleeuwen bezig houden is de oorkonde van 2 mei 1064 zeer bekend. Het is niet alleen het tweede document, in chronologische volgorde, waarin Dordrecht wordt genoemd, maar ze weten ook allemaal dat het een vervalsing is, falsum in het latijn, van tientallen jaren later. De gemiddelde Dordtenaar weet dat niet, tenzij hij/zij Van Herwaarden cs Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 heeft gelezen. Websites over de geschiedenis van de stad noemen het ook niet, evenmin als populaire boekjes en pamfletten die het oudste Dordrecht behandelen. Ook het historisch museum in het Hof heeft het er niet over. In mijn eerste blog heb ik al verteld dat die vervalsing in Wikipedia foutief aan de oudste vermelding van de Thuredrech werd opgehangen, waardoor de verwarring over het ontstaan van de stad alleen maar groter werd.

In Van Herwaarden cs wordt ingegaan op wat er in die vervalste oorkonde over Dordrecht staat. Ze geven een vertaling van het voor de stad belangrijkste deel:

…van Riede langs de Merwede tot Sliedrecht, voorts langs de Merwede in de Dordrecht, vandaar in de Dubbel, vandaar in de Duvelhara (Devel), vandaar in de Waal, vandaar weer in de Merwede tot in (de) Dordrecht, met de pas gebouwde kapel, van (de) Dordrecht oostwaarts tot Godekins hofstede die bij Werkenmonde staat.

Bovenaan de serie blogs over deze bron staat het stuk in het latijn in de versie uit de twaalfde eeuw. Uit dit citaat is duidelijk dat hier een route beschreven wordt en wel een die door een serie rivieren en riviertjes voert. Er blijkt ook uit dat Dordrecht, in het origineel als Thuredrith geschreven, zowel een water als een nederzetting is. Overigens wordt er in het hele boek geen aandacht besteed aan de herkomst van deze oorkonde, waarom hij als vervalsing wordt gezien en wat de reden van die vervalsing is geweest. Ik wil in een korte serie een poging wagen om meer begrip te vragen voor de betekenis van dit document als bron. Met name waarom een vervalsing toch waardevol kan zijn voor de geschiedenis van een streek. Ik hoop dat het ook voor wat meer helderheid zal zorgen in het kader van de zoektocht naar het ontstaan en de groei van Dordrecht.


Het is geen simpel verhaal dus ik zal proberen het zo duidelijk mogelijk te beschrijven. De hoofdpersonen in de oorkonde uit 1064 zijn de Duitse koning Hendrik IV (1050-1106) en de Utrechtse bisschop Willem Flamens (ca 1024-1076) die gezamenlijk actie ondernamen tegen de Westfriese graven. We hebben gezien dat die het er wel naar gemaakt hadden en dat met name Dirk IV en Floris I het daarom met de dood moesten bekopen. Na de dood van de laatste in 1061 was zijn oudste zoon Dirk nog maar 6 of 7 jaar en dus nog minderjarig. Zijn moeder, gravin Geertruid, nam de regering op zich. In de middeleeuwen lag dat voor vrouwen nogal moeilijk. Vandaar dat ze twee jaar na de dood van graaf Floris een huwelijk sloot met een jongere zoon van de graaf van Vlaanderen, Robrecht (ook Robert genoemd) met het uiteindelijke doel om beter bestand te zijn tegen de vijandschap van de nabije bisschop en de verder weg verblijvende koning.

hendrik IV
Één van de weinige portretten van koning Hendrik IV. Er zijn er geen van toen hij 16 was, maar hier is hij in de kracht van zijn leven voorgesteld, ca 30 jaar oud. Elfde eeuwse miniatuur.

Ook koning Hendrik was bij het overlijden van zijn vader, keizer Hendrik III (die graaf Dirk IV gestraft had) in 1056 nog minderjarig, eveneens niet meer dan 6 of 7. Ook zijn moeder, keizerin Agnes, nam de regering waar. Zeker bij de Duitse hoge adel en de aartsbisschoppen van Keulen en Bremen, die zelf van hoge adellijke afkomst waren, lag dat niet goed en er braken opstanden uit. In 1062 lieten ze Hendrik ontvoeren en hij kwam onder invloed van met name die aartsbisschoppen te staan.

De bisschop van Utrecht, Willem, zat sinds 1054 op de troon en stond onder de aartsbisschop van Keulen, één van die koninklijke voogden. Het bisdom Utrecht was dus onderdeel van het aartsbisdom Keulen, net als Luik, Osnabrück, Minden, Bremen en Munster. Willem maakte van de gelegenheid gebruik om de teruggave van een hele serie kerken in West-Frisia, die door de graven aan de abdij van Egmond waren geschonken, voor elkaar te krijgen. Daar was na de dood van Dirk IV al over onderhandeld, maar er was nog niets van een regeling getroffen. In 1063 werd er door een synode (bisschoppen vergadering) besloten dat Utrecht de kerken weer terug zou krijgen en de inkomsten zou delen met de abdij van Echternach in Luxemburg. Die was gesticht door de heilige Willibrord, die in de zevende eeuw al die kerken in West-Frisia (en elders) had gesticht. Die waren bij zijn dood allemaal aan de abdij gekomen. De monniken zaten echter te ver weg om te kunnen voorkomen dat de graven hun kerken inpikten.

Via de aartsbisschoppen wist bisschop Willem bij de koning (inmiddels dertien) te bereiken dat hij ook het graafschap weer in zijn bezit kreeg. De bisschop wierp zich dus op als de leenheer van de graven van Westfrisia. De oorkonde waarin de koning dat bevestigde is gedateerd op 30 april 1064. Let op: dit is dus niet het falsum: dit is een onverdacht stuk.

30 april 1064
Detail over de graafschappen Westflinge en Horas Reni uit de oorkonde van 30 april 1064. Dit is een latere optekening van deze oorkonde. Ik kom daar in een volgende blog nog op terug.

Er staat met zoveel woorden in dat bisschop Willem het hele graafschap Westflinge en de het gebied circa horas Reni, dat graaf Dirk bezette, terugkreeg. Met Westflinge werd het gedeelte van Holland boven het IJ bedoeld. Westflinge, oftewel de gouw ten westen van het Vlie, kan gezien worden als het huidige West-Friesland, met waarschijnlijk Texel, een stuk (Noord-)Kennemerland, plus Waterland en de Zeevang daarbij aansluitend. Horas Reni, of de Oevers van de Rijn,  is het gebied aan weerszijden van de Rijn van de monding bij Katwijk via Rijnsburg en Leiden tot bijna aan Bodegraven toe. Het was de voorloper van het latere Rijnland. Bovendien kreeg de bisschop ook de abdij van Egmond met al zijn bezittingen (en dat was een flink stuk Kennemerland) in beheer. De graven beschouwden die al ruim een eeuw als eigen bezit.

abdij egmond
Het monnikenverblijf en de kerk van de moderne abdij van Egmond. Het origineel is in 1573 verwoest. Vorige week nog geweest: een zeer rustige plek.

In de praktijk kon de bisschop zijn gebied niet zonder hulp terugkrijgen. Graaf Robrecht, die inmiddels De Fries werd genoemd, en gravin Geertruid hadden de touwtjes in het graafschap nog stevig in handen. Willem had ook de pech dat de koning nog jong was (hij zou pas in 1065 meerderjarig worden verklaard) en nog niet veel kon beginnen, want hij stond onder zware druk van de aartsbisschoppen en had met zijn Saksische onderdanen veel te stellen. Ook Godfried met de Baard, de hertog van Lotharingen, die de militaire arm van de koning was, was niet beschikbaar: die verbleef vooral in zijn nieuw verworven bezittingen in Italië. Er veranderde pas wat toen de hertog in 1069 overleed en zijn opvolger, zijn zoon Godfried met de Bult, bisschop Willem te hulp kwam. Dat kwam ook omdat de abt van Echternach hem, als hij West-Frisia zou veroveren, een flink bedrag uit de opbrengst van de door de graven ingepikte kerken had beloofd.

In 1070 wist de Lotharingse hertog met een groot leger graaf Robrecht te verslaan. Hij en zijn gezin (de latere Dirk V was nog steeds maar 15 of 16 jaar) vluchtten naar Vlaanderen, met de bedoeling om daar hulp te zoeken voor een herovering. Datzelfde jaar overleed Robrechts oudere broer, graaf Boudewijn VI, en hij raakte verzeild in de opvolgingsproblemen. Hij werd na de nodige oorlogsvoering, onderhandelingen en vredes zelf graaf, maar moest zich eerst met Vlaanderen bemoeien voor hij zijn blik weer naar het noorden kon richten.

(Wordt vervolgd)