Soms is de uitkomst van een opnieuw gedaan historisch onderzoek onbevredigend. Toch is het dikwijls heel nuttig om nog eens naar eerdere onderzoeken te kijken en nieuwe conclusies te trekken, ook als die niet heel bevredigend blijken te zijn. Het drukt je in ieder geval op de feiten: vroeger nam men soms wel eens te makkelijk dingen aan, die helemaal niet zo zeker waren. Dat is het geval bij dit Riede-onderzoek.
Hoe komen het latere Ri(e)d(d)erkerk en de latere Riederwaard dan aan hun naam? Hadden die Van Riedes er later wel wat te zoeken? Ik heb al een paar keer het artikel van Hoek in de Nederlandsche Leeuw van 1969 aangehaald. Daarin komen Van Riedes voor die, naast dat zij heer van Werkendam waren, ook heer van Barendrecht en Pendrecht worden genoemd. De eerste is Theodericus de Reden (Dirk van Riede?) die in 1264 door de abt van het klooster van St Paulus binnen Utrecht beleend wordt met een derde deel van de tienden (die kerkelijke belasting van 1/10 van de opbrengst van het land) van Berendrecht (Barendrech) in het rechtsgebied van deze Dirk, die dus al heer van dat gebied was. Waarschijnlijk was het oorspronkelijke ambacht naar een Berend/Barend genoemd. Maar zou een hele waard een 25 jaar later naar de ambachtsheer van een gedeelte van Barendrecht genoemd zijn?
Zodra het omdijkt zou zijn en hij er een kerk zou hebben gesticht zouden ook de andere twee derden en het patronaatsrecht van de kerk (o.a. het aanstellen van de pastoor) van hem zijn. Met andere woorden: Barendrecht bestond nog niet (of was overstroomd) maar als hij het droog zou krijgen en een kerk zou bouwen zou het echt van hem zijn. In de literatuur over stormvloeden en andere overstromingen wordt grote schade gemeld in 1214, 1219 en 1248. Het kon lang duren voor zo’n overstroming ingedamd was en het land was dan dus ‘ridende’. In 1240 blijkt bijvoorbeeld het land rond het dorp Erkentrudenkerke in de Dordtse Waard nog onder water te staan van de overstroming van 1219. Zoiets kan in 1264 ook aan de hand geweest zijn nadat het gebied om Barendrecht in 1248 onder water kwam te staan. Het is natuurlijk niet zeker dat het toen gebeurde; het kan al in 1214-19 overstroomd zijn. 1248 is echter een logischer keuze.
Theodericus’ zoon (?), ook Dirk geheten, verkocht in 1321 Barendrecht aan de Dordtse rijke patriciër Jan heren Gillisz. Dus ze zijn ongeveer een halve eeuw heer van een stukje waard geweest. Dat verkopen gebeurde trouwens met toestemming van de heer van Altena, die ook de leenheer van de Van Riedes in de Grote Waard was. Vandaar dat we weten dat de Van Altena’s hier bezit hadden.
Even later, in 1273, blijkt Daniël van de Merwede (volgens de telling van Lenselink nummer III) van diezelfde abt van St. Paulus een derde (!) van de tienden van het ambacht Carnisse in leen te hebben gekregen. Carnisse grensde in het westen aan Barendrecht. Het klooster van St. Paulus behoudt hier wel de rest van de tienden en het patronaatsrecht van de kerk daar. Als ik gelijk heb met mijn plaatsing van Riede aan de zuidzijde van de Merwede, is Daniël een (achter)neef van Dirk van Riede. Het zit erin dat de Van Altena’s hier in Carnisse ook de leenheer waren.
In 1286-1290 blijkt Antonis van Riede heer van Pendrecht te zijn, dat weer ten westen van Carnisse lag. Zijn bastaardzoon Hendrik Splinter is beleend met het aangrenzende Albrandswaard, maar dat is Puttens bezit. Pendrecht is daarentegen ook bezit van Altena. Hoek verbond hier de conclusie aan dat de heren van Altena tussen 1260 en 1290 enkele leenmannen uit hun land ten zuiden van de Merwede naar de Riederwaard verplaatsten.
Samenvattend: in de tweede helft van de 13e eeuw blijken enkele Van Riedes en hun familie lenen te bezitten in de waarschijnlijk sinds ca 1270 zo genoemde Riederwaard. Ze behoren tot de oostelijke tak van de Grote Waardse Van Riedes, heren van Werkendam en leenmannen van de heren van Altena. Waarom zaten ze daar? Waarschijnlijk omdat in de Riederwaard leenmannen uitstierven of omdat die vanwege overstromingen (die van 1248?) de spade in de dijk hadden gestoken. Daarom plaatsten de Van Altena’s hier een aantal zetbazen: de neven Van Riede-Van de Merwede. Is het dan vanwege die aanwezigheid van de Van Riedes dat de waard naar hen genoemd werd? Ik betwijfel dat. Andere edelen bezaten veel grotere stukken van dat gebied dan deze leenmannen, die een tamelijk klein deel ervan beheerden en dat niet eens lang. IJsselmonde behoorde in die tijd tot de Van Egmonds, machtige Noordhollandse adel. De Van Puttens bezaten het hele westelijk deel van dit gebied met Albrandswaard, Rhoon, Poortugaal, Katendrecht en Pernis. Ook Ridderkerk, bezit van de heren Van der Lecke die de Van Alkemades als leenman daar hadden zitten, zal niet naar de Van Riedes genoemd zijn. Waar de waard dan haar naam aan ontleende is me daarom nog steeds onduidelijk. Ik denk ook niet dat we eruit komen. Het is wel duidelijk dat in het verleden te makkelijk van die vernoemingen is uitgegaan, louter en alleen vanwege de oppervlakkige naamsovereenkomst.
Wat is nu de conclusie van deze hele reconstructie van bezit langs de Merwede? Die is helaas niet makkelijk te trekken. Zijn die in het begin van de 13e eeuw genoemde De Rithes, De Riethens en De Ridens echt de voorvaderen van de latere Van Riedes? De naam Theodricus (Dirk) komt later inderdaad voor bij de laatste familie, maar Brun(o) niet. Er is echter geen enkel bewijs, bijvoorbeeld uit leenregisters, dat die eerste twee de voorgangers van de lateren zowel in de Grote Waard als in de Riederwaard waren. Er is geen connectie in de bronnen te vinden tussen die twee groepen, behalve dat ze beide niet onbelangrijk waren en in de omgeving, in ieder geval als getuigen, van de graaf en de grotere leenheren vertoefden.
De Van Riedes, heren van Werkendam, een leen van Altena, blijken sinds ca 1260 lenen in wat even later de Riederwaard (Riddewart) genoemd wordt. Maar ze hebben niets te maken in Ri(e)d(d)erkerk. Is de kerk van Riede genoemd naar een Van Riede? Klaarblijkelijk niet. Maar als Riede langs de oever van de Merwede, tussen Dordrecht en de Werken lag, waarom staat die kerk dan in het ambacht Riede in wat de Riederwaard wordt genoemd? Ik zie niet zo gauw een oplossing voor dit probleem, behalve als Riede iets betekent dat algemeen in het waterrijke land van de Zuid-Hollandse venen voorkomt. We hebben het al over ‘ridend’ land gehad, land dat onder water staat na een dijkdoorbraak of overstroming. Maar ‘ri(e)den’ betekent ook schudden, trillen, bewegen en zou kunnen slaan op zogenaamd ‘trilveen’, een type veen dat in die eeuwen van ontginningen veel in deze streken moet hebben bestaan. Dat soort veen kwam zowel in de Grote Waard als in de Zwijndrechtse en Riederwaarden en wijde omgeving voor. Bewijs voor die stelling is er helaas niet.
Het enige bewijs dat redelijk betrouwbaar is is de familierelatie van de Van Riedes met de Van de Merwedes. Van de laatste bestaat een zegel uit het laatst van de 13e eeuw (1293) waarin het aantal bezanten nog niet de latere hoeveelheid van 15 heeft. Er is ook een 17e eeuwse natekening door Aernout van Buchel van het zegel van Zeger van Riede aan het charter van 22 december 1275, waarin je precies hetzelfde wapen als dat van de Merwedes ziet, alleen met 2 bezanten minder. Probleempje is alleen dat in het randschrift volgens Van Buchel staat: +SIGILLVM.TIDERI.DE.RYEDE. Dat Tideri is een afkorting van Theoderic(us), niet van Sigeric(us). Is dit een leesfout van de tekenaar? Of gebruikte Zeger het zegel van, misschien, zijn vader (als dat een Dirk was tenminste)? Ook hier dus weer onzekerheid volop.
Hoe de kleuren toen waren is ook niet bekend. Pas uit het wapenboek Gelre (ca 1370-80) kennen we de kleuren van Van de Merwede en uit het wapenboek Beieren (ca 1405) dat van Riede van Brakel. Het is zeer waarschijnlijk dat die kleuren niet veranderd zijn na anderhalve eeuw, want in de heraldiek was men wat dat betrof conservatief, en dat geeft ons wat meer houvast. De heraldische traditie zegt dat een wapen met één kleur (rood) en één metaal (goud) ouder is dan een wapen met één kleur en twee metalen (goud en zilver). Zeker als die extra kleur wijst op een verandering van de kleur van één van de stukken, een breuk dus. Dat zou dus inhouden dat de Van de Merwedes een breuk in het origenele familiewapen toepasten en daarom dus een jongere tak waren van de Van Riedes. Het zou dus kunnen wezen dat Theodericus en Brun De Rithe, De Riethen of De Riden, omdat de namen erop lijken en gezien hun aanwezigheid in of in de buurt van Dordrecht tussen 1215 en 1243, wel de oudste Van Riedes waren. Maar er is, zoals gezegd, geen bewijs. Harder kan ik het niet maken.
Dat betekent echter wel dat ik vind dat in het verleden wel eens te makkelijk bepaalde aannames gedaan zijn.
(Met dank aan Dr. Eef Dijkhof, die me hielp met het interpreteren van de oorkonden over de Riederwaard en aan Nieky Klaus voor de foto van de oorkonde van 1243)