Oorkonden (1)

Dit is nummer één van een serietje van twee over één van de typen geschreven bronnen die ons hebben voorzien van gegevens over de vroege en hoge middeleeuwen.

Het andere type middeleeuwse bronnen, naast de annalen en kronieken, zijn oorkonden.  Als moderne mensen dat woord horen denken ze aan getuigschriften voor het winnen van iets of over het vieren van zoveel jaar trouwe dienst, etc. Als men dat er een beetje antiek uit wil laten zien dan geeft men het vorm als een van  boven en onder omkrullend, vergeeld blad perkament met verschroeide randen en daar ook voorzien van scheurtjes.

nep-oorkonde
Commercieel sjabloon van een zogenaamde oorkonde.

Daarop zit dan een felrode ronde plak lak, waarin een eveneens  rond zegel is afgedrukt met soms iets erin dat op een wapenschild lijkt. Het blad moet dan beschreven zijn in een krullerige letter met bovenaan een grote rode hoofdletter en eventueel nog andere versieringen. Dat beeld klopt niet met oorspronkelijke oorkonden. Het is door Hollywood verspreid, zoals zoveel foute ideeën over de middeleeuwen. In historische films zie je daar mensen officiële aankondigingen uit voorlezen. Of er worden schatkaarten op getekend. We komen er maar moeilijk vanaf.

Echte oorkonden zagen er heel anders uit. Hieronder ziet u een voorbeeld van een door de bisschop van Utrecht in 1105 uitgegeven oorkonde, met opgedrukt zegel, die toevalligerwijze gaat over de omgeving van Dordrecht. U ziet dat na 911 jaar het perkament niet is omgekruld, dat het geen schroeiranden heeft en geen scheurtjes vertoont aan die randen. Het zegel is niet rood, maar van blanke was en laat, hoewel moeilijk te zien, een afbeelding van de bisschop zien. Het is ook mooi regelmatig beschreven in een zogenaamd kanselarijschrift, dat, als je er een beetje aan gewend bent (en als je latijn kent) makkelijk te lezen is. Dat het er zo gaaf uitziet ligt natuurlijk wel aan het feit dat dit stuk altijd goed opgeborgen is geweest en dat het niet van vuur of andere rampen te lijden heeft gehad. Maar toch…

charter 1105
Beslechting van een ruzie tussen Sliedrecht en Houweningen door bisschop Burchard van Utrecht, 1105. Utrechts Archief, archief kapittel van St Jan, nr. 321.

Wat is een oorkonde dan eigenlijk? Wikipedia heeft een aardige definitie van deze bronnen:

Een oorkonde is een schriftelijke weergave van afspraken.[…] Veelal zijn deze oorkonden op perkament geschreven. Veel oorkonden bleven zo goed bewaard, omdat zij voor latere eigenaren het bewijs van eigendom van een stuk grond of een recht vormden.

Door archivarissen worden ze ook wel charters genoemd. In de middeleeuwen zelf noemde men ze in de taal die hier gesproken werd, het middelnederlands, een ‘perkamenten brieve’. Dikwijls werden die brieven, als ze eenmaal opgeschreven waren, ook nog hardop voorgelezen (verkondigd aan het oor), zodat getuigen later zouden kunnen bevestigen dat hij op een bepaalde datum was uitgegeven en wat er in stond. De meeste middeleeuwers konden voor 1300 niet lezen en daarom waren mondelinge getuigenissen nog heel belangrijk in de rechtspraak of de politiek.

perkament maken
Het schrapen van een opgespannen dierenhuid om perkament te maken.

Wat veel mensen zich niet realiseren is dat perkament dierenhuid is, leer dus. Meestal werd het van geiten of schapen gemaakt, soms van kalveren. De huiden ondergingen een hele serie bewerkingen tot het mooi wit was en geschikt om aan beide kanten te beschrijven. Men denkt tegenwoordig  dat het een soort papier is en dat verklaart ook die scheurtjes aan de randen in Hollywoodse oorkonden. Leer scheurt echter erg moeilijk, en daarom zal je dat soort beschadigingen heel zelden in echte oorkonden terugvinden. De verwarring wordt trouwens ook veroorzaakt doordat er zogenaamd perkamentpapier verkrijgbaar is, dat oppervlakkig een soort perkamentstructuur heeft. Al is nieuw perkament, als je het niet aanraakt, niet te onderscheiden van papier; het is net zo glad en wit.

zegel floris V
Zegel van graaf Floris V uit ca 1285.

Oorkonden werden dus uitgegeven door belangrijke mensen die schenkingen konden doen of die konden bevestigen. Dus onder de uitgevers waren keizers, koningen, hertogen, graven, maar ook de paus, kardinalen, bisschoppen en abten van kloosters. Als bewijs dat zij die oorkonde hadden uitgegeven stond bovenaan hun naam en hing onderaan hun zegel. Of het was er opgedrukt. Zegels zijn afdrukken in blanke of gekleurde was (lak kwam pas in de zeventiende eeuw op) met een  zegelstempel, dat meestal van metaal was. Hierin stond aanvankelijk het portret van de vorst, al of niet op een troon gezeten, of als het een hertog of graaf (of wat later: ridder) was, zijn afbeelding te paard met schild en lans of zwaard. Geestelijken beeldden zichzelf ook af in hun liturgische dracht, al of niet met krom- of kruisstaf. Later werden voor vorsten en ridders zowel als voor geestelijken hun familiewapen gebruikt, maar dan zijn we inmiddels in de dertiende eeuw of later.

Omdat deze oorkonden belangrijk waren werd er goed voor gezorgd en werden ze veilig opgeborgen. Helaas is er veel tijd vergaan sinds de middeleeuwen en hebben veel verzamelingen daar erg onder te lijden gehad. Er zijn oorkonden door vuur of water vernietigd, tijdens opstanden en oorlogen gestolen en soms gewoon vergeten en vergaan. Gelukkig zijn in sommige vorstelijke  en kerkelijke archieven later ook kopieën gemaakt van oudere oorkonden of zijn er afschriften aan derden gegeven. Soms is het origineel op de plaats van uitgave niet meer bewaard, maar bijvoorbeeld wel bij degene die hem heeft ontvangen. Elke oorkonde werd namelijk op z’n minst in twee exemplaren gemaakt: één voor de ontvanger en één voor het archief van de uitgever. De ontvanger kon er dan ook nog een kopie van gemaakt hebben – één om op te bergen en één om te kunnen laten zien- die bewaard kan zijn gebleven.

(Wordt vervolgd)

Wij waren Duitsers (1)

(Dit is het eerste deel van drie over het begrip ‘graaf’, om de lezers een beetje up-to-date te brengen wat betreft hun kennis van de Nederlandse middeleeuwse geschiedenis)

Bij een les Dordtologie die ik gaf voor ambtenaren van de gemeente viel het me op dat ze eigenlijk heel weinig historische voorkennis hadden. Het waren voornamelijk dames tussen de 30 en 50, met een enkele uitschieter naar boven. Toen ik ze nogal soepig zag kijken toen ik de grafelijke bemoeienis met Dordrecht benoemde, vroeg ik hen: “Jullie weten toch wel wat graven zijn?” Schouderophalen en glazige blikken en veel “nee” waren mijn deel. Dat verbaasde me eigenlijk wel. Ik had de indruk dat de nogal wat oudere garde in de beide andere Dordtologie-groepen die ik inmiddels heb ‘gehad’ wel wisten over wie ik het had. Zou het geschiedenisonderwijs tussen de jaren 70 en 80 zo achteruit gegaan zijn dat ze niets meer over die graven hoefden te weten? Ik weet dat graaf Floris V tegenwoordig in de Canon zit als zesde venster, maar als je daar gaat kijken krijg je geen uitleg over wat een graaf nou eigenlijk is. Het is duidelijk dat hij een leidende functie had, maar hoe en wat blijft onduidelijk. En dan nog gevangen genomen en vermoord worden ook.

Uit: De historische canon van Fokke & Sukke. Auteursrechten berusten bij Reid, Geleijnse & Van Toll.
Uit: De historische canon van Fokke & Sukke. Auteursrechten berusten bij Reid, Geleijnse & Van Toll.

Als je mijn blogs over de geschiedenis van het gebied rondom Dordrecht een beetje wilt volgen is het wel nodig dat je tenminste weet wat de graaf van Holland voor iemand was en wat hij ongeveer deed. Dus hier wat uitleg.

Wat nu Nederland is behoorde een flink deel van de middeleeuwen (die je ruwweg tussen ca 500 en ca 1500 moet dateren) tot het zogenaamde Duitse Rijk. Ons gebied was in de achtste eeuw veroverd door de Frankische koningen. Dat was onder de opvolgers van Karel de Grote in 843 verdeeld in drie stukken, waardoor wij sinds 855 behoorden tot het noordelijk deel van middelste rijk, dat naar koning Lotharius Lotharingen werd genoemd. Toen die lijn uitstierf greep de koning van West Francië zijn kans en lijfde het in, maar in 925 kwam het definitief bij het Oost-Frankische rijk oftewel Duitsland. Wij waren sindsdien dus Duitsers. En we hadden een koning, of een keizer, boven ons staan. Dat was een man van zeer hoge adel, een hertog meestal, die door enkele mede-edelen en een aantal belangrijke bisschoppen in het Duitse rijk gekozen werd om dat uit vele losse staatjes en bisdommen bestaande gebied te regeren en bij elkaar te houden. Hij begon als koning, maar als het tijdens zijn koningsschap lukte om naar Rome te gaan kon hij door de paus ook nog tot keizer gekroond worden. Daarin was hij opvolger van Karel de Grote, die op kerstdag 800 als eerste na de Romeinse keizers die eer te beurt viel. Niet alle koningen werden keizer en sommige keizers zijn zelfs door de paus van hun titel ontdaan.

De koning of keizer was in onze uithoek van dat grote rijk echter ver weg. En zo’n koning of keizer had ook dikwijls geen zin of tijd om naar ons toe te komen om te komen regeren. Dat lieten ze daarom aan zetbazen over en dat waren de graven. Die regeerden in naam van de koning of keizer over een flink gebied, een gouw of graafschap, en zorgden er daar, in theorie, voor dat alles in goede orde verliep. Ze verdedigden het land tegen aanvallen van buiten, spraken recht over de bevolking en inden de boeten van overtredingen, belastingen en invoerrechten voor de koning/keizer. Zelf mochten ze daar overigens een deel van houden, want ze hadden natuurlijk ook kosten.

Een graafschap was een rechtsgebied. Vanaf het begin heerste er het koningsrecht dat ter plekke werd vertaald als een binnen  de bewuste streek gehanteerd gewoonterecht dat in de loop der eeuwen, zonder echt op schrift te zijn gesteld, was ontwikkeld. Het voorzag voornamelijk in de straffen, meestal in de vorm van boetes, die op misdaden of overtredingen van dat recht stonden. Een belangrijk onderdeel daarvan waren de weergelden die voor bepaalde beschadigingen van het menselijk lichaam of zelfs het doden van mensen golden. Dat was een oeroud Germaans gebruik dat vooral bedoeld was om het ontstaan van vetes te voorkomen. Die hadden de neiging om voort te woekeren, omdat men nogal op zijn eer gesteld was zodat de ene gewelddaad de andere uithaalde. Niet dat weergeld een einde maakte aan vetes, maar als de graaf (of een andere vorst) zijn ‘geweldsmonopolie’ kon uitoefenen, was het veiliger te betalen dan een oorlog tussen een paar families te beginnen.

Ridders ca 1080.
Ridders. Detail uit het borduurwerk van Bayeux, ca 1080.

In principe oefende de graaf de rechtspraak in hoogsteigen persoon uit. Zeker als het om ernstige zaken ging. Hij hield dan enkele keren per jaar een hof op een (of meer) vaste gerechtsplaats binnen zijn graafschap en sprak, met zijn gewapende gevolg van dienstmannen recht. Die dienstmannen, vrije of halfvrije mannen die belangrijke functies aan zijn hof vervulden, kregen voor hun onderhoud stukken van het graafschap in leen om van te leven. Tegelijk waren zij dan de heer over de mensen die daar woonden en deden op hun beurt de rechtzaken op lager niveau af. Dikwijls waren die dienstmannen, ook ministerialen genoemd, hun heer ook als bewapend ruiter van nut. Ze vormden eigenlijk de kern van zijn legertje. Na het jaar 1000 vormden zij een eigen stand die zich langzaam als onderste trap van de adel achter de hogere edelen schaarde. Ze werden ridders genoemd omdat ze op paarden reden (ridder = rijder = ruiter) en hun stand heette de ridderschap.

De graaf was zelf ook verplicht zijn heer, de koning of keizer, met raad en daad bij te staan. Vandaar dat zo’n graaf, als hij daar toe in staat was, toch minstens wel een keer per jaar naar het hof van de koning reisde om aan die plicht te voldoen.  En als de koning ten oorlog trok moest hij, als het even kon, meedoen en een leger meebrengen al naar gelang zijn rijkdom en mogelijkheden. De dienstmannen en ridders waren dan zijn aanvoerders en de kern van de zware ruiterij, gevolgd door bijvoorbeeld de wachters op de burchten van de graaf en zijn ridders van lagere rang. Bij zo’n leger kon eventueel een groep boeren aanwezig zijn. Meestal hadden die niet meer dan een schetsmatige opleiding tot soldaat gehad en bezaten ze nauwelijks wapens of wapenrusting. Maar ze konden bij belegeringen in ieder geval grachten graven en wallen opwerpen.

(Wordt vervolgd)