De oudste stad van Holland (8)

Is u, behalve dat ik het in de derde alinea in het vorige blog al aankondigde,  in het voorgaande iets opgevallen? Ik heb enkele termen gebruikt die vertaald waren uit het originele latijn. Daar staat bijvoorbeeld in dat Geertruidenberg een op(p)idum is, dat er op(p)idani, dus burgers of poorters, wonen en dat er scabini, dus schepenen, zetelen. Bovendien word met zoveel woorden gezegd dat die recht spraken: per sententiam scabinatus, oftewel bij vonnis van schepenen. Dat betekent dus dat Geertruidenberg, net als Dordrecht, eerder stad was dan wordt aangenomen. Daaraan alleen al kun je zien dat de (bewaard gebleven) documenten van 1213 en 1220 nooit de stichtingsoorkonden van de beide steden geweest kunnen zijn. Er zijn dus, zoals gezegd, al eerder bepaalde rechten aan die plaatsen gegeven, die hen tot steden met hun eigen vrijheid maakten. Alleen… die documenten zijn niet bewaard gebleven, als ze al in schriftelijke  vorm hebben bestaan.

Het is natuurlijk wel moeilijk om te bepalen wanneer ze die rechten kregen, want daar is niks meer over terug te vinden. Daarom moet je, als historicus, op zoek naar mogelijke historische aanleidingen voor die verlening. Dat is niet makkelijk, want er is gewoon heel weinig aan bronnen aanwezig over de streek in die periode. Net als Dordrecht bestond Geertruidenberg al ver voor 1213. Er zou al in de tweede helft van de tiende eeuw over de plaats geschreven zijn, maar de bronnen die dat zeggen waren al jaren geleden verdacht. Pas zeer recent, dit jaar 2016, heeft Bas Aarts met zeer goede argumenten de bewuste oorkonden voorgoed als vals verklaard. Ze dateren uit de periode rond 1600 toen er veel moeite werd gedaan om de Nassaus, de voorouders van ons huidige koningshuis, een claim op dit gebied te geven.

geertruid
St Geertruid, maar de abdij van Nijvel, die zij stichtte, heeft hier nooit bezit gehad (collectie Huis Bergh).

De naam kwam in de tiende eeuw nog lang niet voor. Het is ook nog steeds onbekend waarom ene Sint Geertruid als kerkpatroon werd gekozen. Het jaar 1213 is overigens pas de eerste keer dat de naam in een tekst gebruikt wordt. En die is, zoals we hebben gezien, alleen maar bekend via overlevering uit de veertiende eeuw.

De vraag blijft waarom de stad dan al vóór 1213 stedelijke rechten kreeg. Graaf Willem I (1168-1222, graaf vanaf 1208) moet daarvoor wel wat met Geertruidenberg gehad hebben. En dat is inderdaad te reconstrueren. In het kader van de Loonse Oorlog (1204-1206, ik kom daar later nog wel eens op terug) heeft hij op een bepaald moment moeten  accepteren dat hij voorlopig geen opvolger van zijn broer Dirk VII kon worden. Hij moest na een verloren strijd namelijk toegeven dat een Limburgse edelman, Lodewijk van Loon, die met zijn nichtje Ada was getrouwd, in Holland zou opvolgen. Dat gebeurde in oktober 1206 toen er een verdrag werd gesloten door de beide partijen. De markgraaf van Namen, die zijn broer, de graaf van Vlaanderen, verving,  en de hertog van Brabant bemiddelden tussen Lodewijk en Willem. De laatste moest het grootste deel van Holland aan Lodewijk laten, maar kreeg zelf een uitkering uit de tol van Geervliet en “al het land dat zich van de Maas tot Vlaanderen uitstrekt”.  Oftewel  het zuidelijke deel van de latere Grote Waard, inclusief Geertruidenberg, en Zeeland Beöosten Schelde min wat kleinere eilanden. Dat laatste was wat nu Schouwen-Duiveland (waar Zierikzee al lag), Tholen en St Philipsland zijn. Vergeleken met Holland was dit maar een klein gebiedje.

kaart willems deel
Kaart van het Hollands-Zeeuws-Brabants-Vlaams grensgebied met de lenen van Willem en het deel dat Lodewijk van Brabant had.

Walcheren, Noord- en Zuid-Beveland plus wat kleinere eilanden waren een Vlaams leen dat samen door de beide graven werd geregeerd. Het werd Zeeland Bewesten Schelde genoemd. Dat kreeg Willem dus niet, want dat was Vlaanderen. We moeten echter niet vergeten dat het Zuid-Hollandse gedeelte sinds eind 1200 een leen van Brabant was. Misschien heeft de hertog  als bemiddelaar Willem, die toen alleen maar dominus of heer genoemd werd, hem een stuk van het leen van Dirk VII teruggeven. De hertog, Hendrik I, en Willem waren in die periode goed bevriend. Hendrik had in 1198 ook het land van Breda van de heer die daar de baas was ontvangen en die had het, net als de graaf van Holland, in leen teruggekregen. Brabant strekte zich nu uit tot aan de Merwede. Lodewijk was dus leenman van Brabant voor het gedeelte boven de Maas, inclusief het in 1204 verwoeste Dordrecht, en Willem voor het deel ten zuiden ervan.

OttoIVgoudenbul
Gouden bul (zegel) van keizer Otto IV.

Korteweg had het moeilijk met het bepalen van de bezitter van Geertruidenberg voor 1213. In wezen is dat niet zo ingewikkeld. Tot eind 1200 was het Hollands, daarna van Brabant en het werd door de graaf van Holland als leen bestuurd. Hij kon daar als leenman gewoon voorrechten blijven geven. Na de dood van graaf Dirk VII is het enige tijd betwist gebied geweest (1204-1206), maar na oktober was het leen van Willem en kon hij, net als zijn broer, daar voorrechten verlenen. In 1208 wordt hij door de Engelse koning weer graaf genoemd en zal dus Holland weer terug hebben gekregen. Lodewijk van Loon wordt na dat jaar ook niet meer genoemd. Geleerden denken echter wel dat het nog tot 1210 duurde voor Willem weer overal in Holland vaste voet aan de grond had. Ik zie daar weinig bewijs voor. Of Lodewijk veel invloed in Holland heeft gehad tussen 1206 en 1208 is trouwens de vraag. In ieder geval kreeg Willem I in januari 1213 van keizer Otto IV het hele graafschap Holland weer in bezit als rijksleen en hij was dan dus ook geen leenman van Brabant meer. Het feit dat hertog Hendrik inmiddels van de keizerlijke naar de tegenpartij was overgelopen zal daar niet vreemd aan zijn geweest.

Uit de tijd vóór 1204 is er geen enkele bron over Geertruidenberg bekend. Dirk VII lijkt zich niet met dit gebied bemoeid te hebben. Na 1206 moeten er voor Willem weinig vestigingen van allure in zijn deel van het graafschap zijn overgebleven. Zierikzee was een plaatsje in opkomst, dat hem tijdens de Loonse Oorlog ook had gesteund, maar Geertruidenberg zal niet meer dan een dorp langs de weg van Dordrecht naar Breda zijn geweest, waar de weg naar Den Bosch op aansloot. Zo zal het een streekfunctie hebben gehad en was het de logische plaats om een veemarkt voor de boeren in de omgeving te houden.

Misschien was Willem de nederzetting ter wille en heeft hij hem tussen eind 1206 en 1208 (of 1210?) zekere rechten gegeven,  waardoor ze een eigen vrijheid kregen en schepenen die er, naast de schout, recht mochten spreken. Ze mochten zeker niet zelf maken. Het was waarschijnlijk nog erg klein, zeker niet omgracht en omwald en er waren klaarblijkelijk nog geen ambachtslieden behalve de meest noodzakelijke gevestigd. Laat staan dat er internationale handel was. Die eerste rechten zullen niet meer hebben bevat dan het regelen van de schepenbank en de bevoegdheden van de schepenen, plus een serie boetes voor overtredingen. In 1213 werden daar, zoals we zagen, erfrechten en marktrechten aan toegevoegd, plus de nodige verplichtingen aan de graaf. Die gingen duidelijk minder ver dan die van Dordrecht. Het blijkt ook duidelijk dat het stadje veel kleiner was en zeker geen stadslegertje kon leveren zoals andere Hollandse steden dat konden.

Een niet erg betrouwbare tekening van het kasteel van Geertruidenberg zoals het er in 1417 uitgezien zou hebben (kunstenaar onbekend).
Een niet erg betrouwbare tekening van het kasteel van Geertruidenberg zoals het er in 1417 uitgezien zou hebben (kunstenaar onbekend).

Graaf Willem I zag misschien de mogelijke groei tot een grensvesting al wel voor zich, maar het heeft nog ruim 100 jaar geduurd voor het zover was. Tot die tijd bleef het een wegdorp met een brede veemarkt aan een wegkruising gelegen op een zandbult in het veen, de berg. En die werd weer bekroond door een tufstenen kerkje van ongeveer 24 x 10 m groot met een aangebouwd kapelletje. Pas in de veertiende eeuw zou de kerk verder uitgebreid worden, zou het stadje ommuurd worden en in de hoek van ommuring een burcht krijgen. Die hield het tot het begin van de zestiende eeuw uit en was toen zo vervallen dat hij opgeruimd werd.

In ieder geval hebben de toestemming voor het houden van drie jaarmarkten (plus een vierde na 1275) en de verplichting tot het kopen en verkopen van vee op de weekmarkt  ervoor gezorgd dat Geertruidenberg het middelpunt werd van de boerensamenleving van de zuidelijke Grote Waard en waarschijnlijk een stuk Brabant. Een dynamische samenleving was het waarschijnlijk niet; meer een slaperig marktstadje, dat vier keer per jaar wat meer reuring meemaakte. Dat ze tolvrij naar andere Hollandse markten mochten reizen is daarbij niet bepaald een teken van grote handelsbewegingen, maar een voorbeeld van vrij verkeer binnen het graafschap. Zoals dat ook aan andere steden werd verleend.

(Wordt vervolgd)