Waarom werd Dirk IV bij Dordrecht gedood? (3)

Het derde blog in een serie van vier over de dood van graaf Dirk IV bij Dordrecht.

Maar waarom kwam dat leger hem dan mores leren? In eerste instantie kwam dat door de al genoemde ontginningen. Ik heb het al gehad over de bisschop van Utrecht die in ieder geval een flink deel van het gebied, waar de Dirken aan het graven waren, als het zijne beschouwde. Maar ook de bisschop van Luik had last van hen. Dat bisdom reikte in het noorden tot de Oude Maas, die dus niet meer dan een kilometer of vijf onder wat nu Dordrecht is, stroomde. Een restje van die Maas is nog te vinden in de huidige Hoeksche Waard, waar het de Binnenbedijkte Maas heet. Trek die waterloop, met de nodige bochten erin, naar het oosten door en je hebt een idee waar hij ongeveer liep. De ontginners staken de Maas over en veroorzaakten daar dezelfde moeilijkheden als in het Utrechtse gebied. Dat moet allemaal al tussen 1039 en 1045 zijn gebeurd, maar misschien was Dirk III zelfs al met die zaak begonnen.

vita st aubin
Een schip met zwaarbewapende soldaten uit het laatste kwart van de elfde eeuw. Miniatuur in het heiligenleven van St Aubin (Vita S. Albini, Angers, FR).

In 1046 kwam de koning, Hendrik III (1017-1056, koning sinds 1028 naast zijn vader en na 1039 alleen) naar Utrecht om pasen te vieren. Na de feestelijkheden voer de vloot waarmee hij naar het westen was gevaren, door naar de Maasmond en dwong daar Dirk tot teruggave van de ontgonnen gebieden. Welke de teruggegeven gebieden waren staat nergens beschreven, maar het zal zeker niet zijn eigen Maasland oftewel het graafschap Vlaardingen zijn geweest. Waarschijnlijk moest hij de ontginningen in het Merwedewoud, de Zwijndrechtse waard en die langs de Merwede en Oude Maas aan de respectieve bisschoppen teruggeven.

Zodra de koning en zijn troepen verdwenen waren trok hij zich niets meer aan van die nederlaag. Hij begon nu zelfs te plunderen in de beide bisdommen.  Bovendien verbond hij zich met een aantal edelen die al in opstand waren gekomen tegen de koning. Daar waren de hertog van Opper Lotharingen (tussen Duitsland, Zwitserland en Frankrijk) en de graven van Vlaanderen en Henegouwen, in wat nu België is, bij. Bronnen suggereren dat hij met zijn mede-opstandelingen aanwezig was bij het platbranden van keizerlijke palts van Nijmegen, het latere Valkhof, en het omliggende dorp. Dat was natuurlijk vragen om moeilijkheden: keizerlijk bezit aantasten mocht niet.

nicolaaskapel valkhof
De St Nicolaaskapel is het enige stukje van het Valkhof in Nijmegen dat nog dateert van voor de aanval van 1047. Het origineel is in ca 1030 gebouwd (de portaaltoren vertoont nog stenen uit die tijd) maar later veel verbouwd en uitgebreid.

De inmiddels eind 1046 tot keizer gekroonde Hendrik III rustte weer een expeditie uit en trok in september 1047 met een vloot langs de Rijn naar Frisia. Waarmee in dit geval het hele Westfriese graafschap van Texel tot en met Zeeland werd bedoeld. Deze keer kwam Dirk er niet genadig af. De keizer veroverde de ‘versterkte nederzettingen’ Vlaardingen en Rijnsburg, waarbij hij de laatste verwoestte. Auteurs over de graven melden dan altijd dat Dirk IV klaarblijkelijk het deel van Holland aan de oevers van de Rijn weer beheerste. Hij moet er zelfs al munten geslagen hebben.

Bij het terugtrekken van het leger naar Duitsland zaten de Friezen, in lichte bootjes, het achterna en via guerilla oorlogsvoering wisten ze de achterhoede herhaaldelijk flinke verliezen toe te brengen. Zo liep die expeditie voor de keizer niet echt goed af.

kerk aalburg
De kerk van Aalburg werd al in 1012 genoemd. Hij is in de 14e eeuw bijna geheel opnieuw gebouwd: de toren en het schip dateren van die tijd. Later is nog veel toegevoegd en de daken zijn eveneens veranderd.

Dirk was hardleers en ging daarna toch weer zijn eigen gang. Hierbij schijnt hij niet alleen de bisschoppen van Utrecht en Luik, maar ook die van Metz, in Noord-oost Frankrijk, lastig gevallen te hebben met branden en plunderen. Hoe dat kan?  De abdij van St. Truiden in Belgisch Brabant, tussen Leuven en Hasselt, was in bezit van de bisschop van Metz. Deze abdij bezat veel land in wat nu Noord-Brabant  is, onder andere Aalburg, in land van Altena een paar kilometer boven Heusden, waar de Hollandse graaf Floris II later, rond 1100, voogd bleek te zijn voor de abdij.  Daar was je, als je de Maas naar het zuidoosten volgde, zo. We weten niet welke kerken of dorpen hij daar plunderde, maar de bisschop was niet blij.

De drie bisschoppen besloten hem nu echt hard aan te pakken. Het is niet waarschijnlijk dat ze zelf de wapens opnamen, want daar hadden ze hun mannetjes voor. Er waren diverse leken in dienst van de bisschoppen die aan hun hof als dienstmannen functies hadden, onder andere die van militair. Ook  waren er edelen die als leken-voogden de kloosters in de bisdommen beschermden. De kronieken zeggen dan ook dat een leger van deze mensen naar het graafschap Vlaardingen trok. Herman van Reichenau schreef ook nog dat edelen en soldaten uit de streek zelf er aan mee deden. Waren dat ontevreden onderdanen van de graaf? Er zijn verder geen aanwijzingen, dus we zullen het niet meer te weten komen.

Reconstructiekaartje van de routes naar Thuredrech in 1049.

In wat een gecoördineerde aanval over Lek en Merwede (vanuit Utrecht naar het oosten en noorden) en Maas (vanuit het zuiden) geweest moet zijn, trok men op de zuidoosthoek van het graafschap aan. Anderen zeggen trouwens dat men bij Tiel verzamelde en vandaar de Merwede afvoer, want dat gecoördineerde aanvallen over water in die tijd moeilijk te plannen waren. In ieder geval kwam men hem in Thuredrech op het lijf vallen. Hoe ze wisten dat de graaf daar zat is onduidelijk. De Egmondse kroniek zegt met zoveel woorden dat hij:

…te weinig op zijn hoede [was] voor zijn vijanden…

motteburcht
Een mottekasteel zoals dat in Lüneburg (DE) is gereconstrueerd. Het is niet gezegd dat de Vlaardingse burcht hierop leek, maar het bouwprincipe kan er ook gevolgd zijn.

Daaruit zou je op kunnen maken dat hij dacht dat hij in Dordrecht veilig was. Daar kun je direct de vraag aan verbinden: waarom voelde hij zich veilig in Dordrecht? Hij had in Rijnsburg en in Vlaardingen een soort burcht. Daar moet je je niet te veel van voorstellen. Rijnsburg (Rinasburg in de elfde eeuw) zal een soort ringwalburcht geweest zijn. Een ronde wal, met een houten palissade, waaromheen een gracht en een paar ingangen, die een stuk land van ongeveer een hectare omgeeft. Daar kun je je als bevolking terugtrekken als er kapers op de kust zijn. Vlaardingen bezat een grafelijke burcht. Dat was waarschijnlijk een houten toren binnen een palissade op een kunstmatige heuvel, een motte, met een ronde gracht eromheen, die dicht bij de uitmonding van de Vlaarding in de Merwede-Maasmonding lag.

Voor de jaren 1040-1046 was er al jaren flink ontgonnen in het gebied van de Merwede en Maas  en het is niet onwaarschijnlijk dat de graaf, vanwege de dreiging van de buren, op een strategische plaats net zo’n nogal geïmproviseerde sterkte had gebouwd. Dordrecht, net voorbij het uiterste zuidoostelijke puntje van de Zwijndrechtse Waard vormde een prima plek om zo’n soort burcht te bouwen. We hebben er alleen geen bewijs voor. Maar als Dirk zich daar veilig voelde en desondanks daar sneuvelde, is het niet geheel onwaarschijnlijk.

Het ziet er naar uit dat Dirk echt in een hinderlaag is gelopen. Hij zal best een legertje van geoefende soldaten bij zich gehad hebben als zijn lijfwacht, maar was waarschijnlijk niet voorbereid op een van beide kanten komende aanval. Het ziet er naar uit dat hij geen kans maakte. Dirk werd overwonnen en sneuvelde daarbij. Hij was nog niet echt oud, waarschijnlijk zo rond de 30, ongehuwd en kinderloos. Het is duidelijk dat hij in de abdij van Egmond werd begraven, bij zijn voorvaderen. Er wordt in alle talen gezwegen over wat er verder met zijn landen gebeurde. Zijn broer Florens volgde hem op, maar het is niet duidelijk wat die daarna deed.  Hij had natuurlijk een vete geërfd: zijn broer was gedood. Verder wordt hij ‘krijgszuchtig’ genoemd en zal de politiek van zijn broer, ontginnen en de buurbisschoppen lastig vallen, hebben voortgezet. Hij werd tenminste toen hij, van een krijgstocht terugkomend bij Hemert onder een boom een dutje deed, door bisschoppelijke troepen omgebracht. Men mocht hem daar dus niet.

Zijn zoontje, de latere Dirk V, was nog erg jong en de voogdij van zijn moeder was niet bestand tegen de macht van de bisschop, die het gebied van de Westfriese of Vlaardingse graven inlijfde. Daarmee was de rol van de graven voorlopig uitgespeeld.

Wij waren Duitsers (2)

Dit is de tweede blog over het onderwerp ‘graaf’. Er volgt hierna nog een derde.

In tegenstelling tot wat dikwijls gedacht wordt werden misdaden in vroege en hoge middeleeuwen (ca 500-ca 1200) zelden met de dood gestraft. Majesteitsschennis en verraad waren in dat deel van de middeleeuwen eigenlijk de enige zaken die altijd in de doodstraf resulteerden. Voor andere ernstige misdaden werd er wel mee gedreigd, maar er werd de voorkeur aan boeten gegeven; dan bracht het ook nog wat op (al vervielen de goederen van een ter dood veroordeelde aan zijn heer). Die boeten kwamen oorspronkelijk ten goede aan de koning in het verre Duitsland, maar de graaf mocht er een deel van houden. Op den duur ‘vergaten’ de graven dat geld door te sturen en hielden ze het zelf. Er waren namelijk nogal wat perioden in de middeleeuwen waarin het gezag van de koning over zijn buitengebieden minimaal was. De graven maakten daar dankbaar gebruik van om hun eigen gang te gaan en extra inkomsten binnen te krijgen.

evangelarium Hendrik V
Keizer Hendrik IV (1050-1106) tussen zijn zonen Hendrik V (links) en Koenraad, die beide na hem koning werden. Evangelarium Heinrich V (na 1106), Krakau, Bibliotheek Domkapittel 208, f. 2v.

Bij het ontstaan en bloeien van de steden (in noordelijk Nederland pas echt na 1200) werd de samenleving ingewikkelder. Daar leefde men in grotere groepen dichter op elkaar dan in de dorpjes uit en van voor die tijd en was bewust gepleegde misdaad meer verspreid dan tijdens de eerdere plattelandssamenleving. Doodstraf, maar vooral lijfstraf, kwamen duidelijk meer voor. Bij het doorvlooien van gerechtsboeken kom je verder vooral agressie-misdrijven tegen: schelden, vechten, verwonden, en dat dikwijls in dronken toestand. Een duidelijk teken van altijd aanwezige onrust in dichter bevolkte gemeenschappen. De graaf voer er wel bij, evenals de stadsregering.

En dat gold ook voor de tolopbrengsten. Als je als koopman met een wagen of schip vol goederen het Duitse rijk binnenkwam, moest je bij de grens invoerrechten of tol betalen. Er stond daar dan een versterkt gebouw, het tolhuis, waar tolgaarders het geld inden. Meestal was dat een percentage van de waarde van de lading. En dat kon ook in natura zijn. Het werd een koninklijk recht genoemd, een regaal. De graaf in het deel van het rijk waar de tol stond was verantwoordelijk voor het doorsluizen van dat geld naar de koning. Ook daarvan mocht hij een deel zelf houden. Maar ook daar kwam het steeds minder van.

Het hielp ook niet als een koning of keizer de tol aan de graaf overdeed, bijvoorbeeld omdat hij grote schulden bij zo’n graaf had of als hij wat goed had te maken. Zo kreeg graaf Floris III van Holland in 1158 de tol van Geervliet van keizer Frederik Barbarossa in leen; een actie die waarschijnlijk de bevestiging van een al bestaande situatie was en bedoeld om de graaf te vriend te houden. Iedereen die van zee de Maas-Merwedemonding opvoer moest daar langs en dus tol betalen. De Rijn was inmiddels bij Katwijk, waar hij in zee uitmondde,  dichtgeslibt dus als je naar Duitsland moest kon je niet om het zuiden van Holland heen. De keizer heeft niet meer meegemaakt hoe de Hollandse graven van die schenking hebben geprofiteerd. Het heeft ze echter ook de nodige problemen opgeleverd.

tollenkrans
De Hollandse tollen rondom Dordrecht afgezet op een reconstructie van Zuid-Holland ca 1200. De plaats- en riviernamen zijn in modern Nederlands maar de locaties zijn historisch.

De opvolger van graaf Floris III, zijn zoon Dirk VII, was namelijk zo voortvarend om naast Geervliet (schuin tegenover Vlaardingen op het eiland Putten) ook aan de andere grenzen van zijn graafschap Holland tolhuizen te bouwen en daar tol te heffen van de kooplieden die via de rivieren zijn gebied binnen kwamen. Zo was er bij Moordrecht aan de Hollandse IJssel een tol, bij Ammers aan de Lek, bij Niemandsvriend, een deel van Sliedrecht, aan de Merwede, bij Almsvoet aan de Maas en bij Strienemonde aan de Striene, de verbinding met Zeeland. En om die ‘krans’ van tollen te controleren bouwde hij een toren in Dordrecht , de jonge stad die als een spin midden in dat tollenweb lag. Dat was de Toltoren, waar de huidige Tolbrug en Tolbrugstraatjes aan weerszijden van de Dordtse Voorstraathaven nog steeds aan herinneren.

Die tollen werden Dirk niet aan dank afgenomen door zijn buren. Hij lag dan ook rond 1200 overhoop met de hertog van Brabant, in het zuiden, en de graaf van Gelre in het oosten. Maar ook de bisschop van Utrecht was er niet blij mee. De conflicten werden zoals gewoonlijk in die tijd over en weer uitgevochten tussen legertjes van die heren, met natuurlijk de nodige schade voor boeren die zich toevallig tussen de partijen bevonden. Met Brabant wist hij trouwens een verdrag te sluiten waarbij Brabantse en Hollandse kooplieden werden ontzien. Ook werden ‘vrijdommen’ van tol onderling geregeld. Want ook de buren hadden de voordelen van tollen al lang ingezien.

Natuurlijk kwam er ook nog wel wat ander geld binnen. De boeren op de sinds ongeveer het jaar 1000 nieuw ontstane ontginningen moesten de graaf ook een klein bedrag per jaar betalen en pachters van grafelijke hoeven betaalden hem natuurlijk pacht. Ook was een deel van de opbrengst van zijn eigen landerijen, al dan niet in natura,  voor hem en zijn hof.  Pas toen er steden begonnen te ontstaan in het graafschap kwam daar een andere geldbron bij. Maar dan zijn we inmiddels in de dertiende eeuw.

(Wordt vervolgd)