Het denken over Dordrecht in de Zwijndrechtse Waard veranderde pas weer toen de Wageningse professor Leen Pons (1921-2008) in 1994 een artikel publiceerde in Zwijndrechtse wetenswaardigheden over ‘De Zwijndrechtse Waard in 1332. Een reconstructie op grond van bodemkundige gegevens.’ Pons was fysisch geograaf, oftewel bodemkundige, en sinds zijn pensionering in 1986 bezig geweest met de historie van de streek waarin hij was opgegroeid: de Zwijndrechtse Waard. Hij combineerde de historische bronnen met de geografische lagen en eigenaardigheden in dit gebied en kon een helder overzicht geven van de plaatsen en karakteristieken van de ambachten in de waard sinds de omdijking van 1331-32. Hij schreef in de inleiding ook over de periode daarvoor en meldde als het ware tussen neus en lippen door de doorbraak van de Merwede in de tweede helft van de 12e eeuw die Dordrecht van de Zwijndrechtse Waard scheidde.
Waarschijnlijk smaakte dat naar meer, want in 1997 verscheen in het Historisch-geografisch Tijdschrift een artikel met de titel ‘Dordrecht en de grenzen van ‘Swindrehtwert’’. Ik heb er hier al eerder over geschreven. Hij legde er duidelijk in uit dat zo’n doorbraak heel wel mogelijk was en dat hij er ook werkelijk is geweest. Hij maakte korte metten met het ‘zwingebied’ (de diverse kreken en andere veenstromen) tussen Dordrecht en Zwijndrecht omdat het niet paste in het veenlandschap met weinig eb en vloed dat het rond 1000-1100 nog was.
Het enige dat een beetje vreemd was in het artikel uit 1994 is de uitspraak van Pons dat de waard in 1028 nog geen dijken had. Dat roept natuurlijk de vraag op waarom het gebied dan ‘waard’ heette. Volgens de etymologische woordenboeken is dat een door water omgeven, bedijkt gebied. Of zou hier de oudere betekenis van ‘eiland’ toepasbaar zijn? Dan kan het een gebied zijn dat wel ontgonnen is, maar waar men nog op oeverwallen, al of niet op terpen, langs de omringende rivieren woonde. Dat zou dus overeen komen met de andere ontginningen in dit gebied, die pas in de loop van de 12e eeuw last kregen van hoog water en vanaf die tijd omdijkt werden. In het artikel uit 1997 komt dit zinnetje over de afwezigheid van dijken trouwens niet meer voor.
De grotere stormvloeden van de 12e eeuw waren, volgens Pons, een gevolg van het doordringen van de zee in de brede riviermonding van de Maas-Merwede die gepaard gingen met het afbreken van waterscheidingen, het wegruimen van ondieptes als slikken en schorren en het verbreden van rivierbeddingen. Dat had hij al in een artikel uit 1992 geschreven. Er kwam meer verschil tussen eb en vloed en extremere weersomstandigheden plus de afwezigheid van stevige dijken gaven stormvloeden vrij spel. Die in 1134, 1163 en 1170 en 1174 hebben grote veranderingen in het landschap veroorzaakt. Waaronder de doorbraak van de Merwede die de rivieren de Thuredrecht en de Dubbel in tweeën splitsten. En die Dordrecht dus definitief van de Zwijndrechtse Waard scheidde. Bovenaan het blog ziet u de situatie voor die doorbraak en hierbij de reconstructie van de doorbraak zelf. Ik heb de beide tekeningen gebaseerd op de originele van Leen Pons uit 1997.
Aan beide zijden van deze nieuwe Merwede-tak zijn voorbeelden gevonden van ophogingen, een soort terpen, uit het laatste kwart van de 12e eeuw. Ook werden die terpen al door dijkjes met elkaar verbonden, die zo een doorgaande dijk langs de omringende rivieren ging vormen. Een echte waard, zoals wij die kennen dus. Deze fase wordt bevestigd door de meest recente archeologische boringen rond de Grote Kerk die op kunstmatige ophogingen met klei en rietmatten op een oeverwal wijzen. Maar ook al eerder waren hier terpen, die volgens de archeologen wel terug kunnen gaan tot voor het jaar 1000. En die in de 12e eeuw moeten zijn afgeslagen door overstromingen, waarna weer nieuwe ophogingen gedaan zijn die tot in de 14e eeuw door zouden lopen.
In de Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 uit 1996 staat het artikel van Pons uit 1994 wel in de literatuurlijst, dat uit 1997 natuurlijk niet. In het eerste deel van het boek wordt echter de theorie van Easton beschreven, een beetje vermengd met wat invloeden uit Van Dalen en zijn overstromings theorieën:
Omstreeks 1150 werd de Dordtse veenkreek (de Thuredrecht dus…) als gevolg van zware overstromingen een doorvaartroute en ontstond er bij de nederzetting een nieuwe rivierbocht.
Dit gedeelte werd geschreven door de ons al bekende Jan van Herwaarden. Het boek werd echter door een viertal historici samengesteld en dan kan er toch wel eens verschil van mening geweest zijn over bepaalde aspecten van de geschiedenis. Het hoofdstuk over de kerkelijke geschiedenis van Dordrecht was bijvoorbeeld van de hand van Gerrit Verhoeven. Die schreef wel degelijk over het van de Zwijndrechtse waard afgescheiden parochiegebied, dat niet meer dan het stukje Dordrecht ten noorden van de Thuredrecht omvatte. Hij meldde ook nog dat voor het oprichten van een kapel voor de Begijnen in 1265 toestemming aan de Sliedrechtse pastoor moest worden gevraagd. Dat houdt in dat het gebied ten zuiden van de Thuredrecht onder de parochie Sliedrecht hoorde (evenals Merwede en Crayestein, dus). Hij schreef ook letterlijk:
Bij de herinrichting van de Waard (de Zwijndrechtse dus… HtJ) lag het niet voor de hand over het water heen de oude banden te herstellen en werden daar nieuwe parochies gevormd.
Verhoeven ging dus in tegenstelling tot Van Herwaarden, in hetzelfde boek, wel degelijk van een doorbraak van de Merwede uit. Hij gebruikte de kleine, door het water van de oorspronkelijke voorganger gescheiden parochie als bewijs.
Wordt vervolgd