‘Verborgen Verleden’ heraldisch en genealogisch fout

Arjan Lubach wilde wel eens weten wat er waar was van het familieverhaal dat hij via zijn oma Adriana van der Spek van graaf Floris V afstamde. In de laatste uitzending van Verborgen Verleden van dit seizoen (22.4.2017) kreeg hij zijn kans. Even dacht ik nog: “dan gaan ze wel even verkeerd te werk” toen hij naar de Gravenzaal in het Haarlemse stadhuis werd gestuurd. Daar hangen namelijk de gravenportretten in een versie uit omsteeks 1490. Ze dragen kleding en wapenrustingen uit die tijd, want men had aan het eind van de 15e eeuw geen idee hoe men een paar eeuwen eerder gekleed ging en schilderde maar wat men wel kende. Laat staan dat men wist hoe die vorsten (en de paar vorstinnen; dus meer dan één zoals de rondleider beweerde…) er zelf uitzagen in hun eigen tijd (ca 950-1490). Daar krijg je dus een nogal verkeerd beeld van.

maria en max
Maria van Bourgondiën en Maximiliaan van Oostenrijk ca 1490 (Haarlemse gravenportretten, uit Graven van Holland (Zutphen 1995) 143, detail.

Misschien had de schilder Karel de Stoute en zijn dochter Maria nog wel eens gezien, dus waarschijnlijk leek die laatste een beetje (Karels hoofd zit in een helm). Hij wist in ieder geval dat hertog en later Rooms koning en keizer Maximiliaan van Oostenrijk, de echtgenoot en opvolger van Maria, lang, blond golvend haar had, een kromme neus en een centenbakje, de bekende Habsburg-kin.

Lubach kreeg in Haarlem namelijk een beetje popie uitleg over de graven van Holland, maar men liet hem weten dat hij naar het Nationaal Archief in Den Haag moest wilde hij zekerheid krijgen. Over die herkomst dus. Men liet al doorschemeren dat die afkomst van Floris V er niet in zat, maar dat er daar wel wat anders, dat ook interessant was, te vinden was. In het depot van het NA, waar je als familieonderzoeker dus in het echt nooit komt, kreeg hij een middeleeuwse rekening te zien waaruit bleek dat de Van der Speckes tot de welgeborenen-stand behoorde. Er was ook nog wat materiaal over een aanstelling tot schout van Haarlem en een betrokkenheid bij het begin van de Hoekse en Kabeljauwse Twisten. Kortom: men was diep in de middeleeuwen beland en de Van der Speckes, zoals ze toen werden genoemd, waren geen gewone plattelanders uit Lisse.  Welgeborenen waren mensen van lage adel die er niet veel meer aan deden en eerder rijke boeren waren dan mensen die in een kasteel woonden. De archiefmedewerker verwees Lubach echter naar Leiden om tot het begin van de familie door te kunnen  dringen.

dirk van holland wapen
Het wapen van Dirk van Holland als landscommandeur van de Duitse Orde: het ordekruis gedeeld met Holland voorzien van een zwart-zilver geblokte schildrand (Arnout van Buchel, Monumenta, f. 94).

Daar werd Arjan Lubach door archivaris André van Noort geconfronteerd met het oudste archiefstuk waar een Van der Specke in voorkwam: uit 1329. En toen werd alles vaag. De archivaris meldde wel nog dat hij in ieder geval niet van een bastaard van Floris V afstamde, zoals het verhaal ging. Daarna kwam hij echter op de proppen met een bastaard van diens vader, graaf en koning Willem II, waarna er allerlei ‘theorieën’ rond gingen zweven. Die bastaard, ene Dirk, zou een voorvader van de Van der Speckes geweest zijn was theorie één. Volgens de grafelijke stamboom van Dek uit 1953 zou dat de Dirk van Holland kunnen zijn die tussen 1287 en 1303 als landcommandeur van de Duitse Orde wordt genoemd en die in 1312 overleed. Latere stambomen en geschiedenissen van en over de graven van Holland hebben het echter niet meer over hem bij de kinderen van Willem II, dus het is waarschijnlijk niet zeker van wie hij een bastaard was. Hij zou ook nog Willems jongere broer, Floris de Voogd, als vader gehad kunnen hebben. Op de wapenlijst van de landcommandeurs is trouwens mooi te zien hoe een bastaardwapens eruit kon zien: met een geblokte rand. Dergelijke mannen werden geacht celibatair te zijn, dus geen relaties met vrouwen te hebben: niet echt een voorwaarde voor veel nageslacht. Al weet je natuurlijk nooit.

De volgende theorie was dat er een bewijs van afstamming uit de graven van Holland te halen was via een zegel uit 1395! Dat was het zegel van Dirck van der Specke, schepen van Leiden en kleinzoon van Willem van de Specke uit 1329. Op het zegel is een klimmende leeuw te zien met eroverheen een barensteel. Dat laatste is een smalle band met een aantal rechthoekige hangers eraan die over de wapenfuguur, de leeuw dus, heengaat. Vervolgens sloeg archivaris Van Noort een flater van jewelste, want hij zei letterlijk: “dat duidt op een bastaardkind”. En dat is dus niet waar! Een barensteel staat in die periode (dus de late 14e eeuw, maar ook al in de late 13e) in eerste instantie voor de oudste zoon binnen een geslacht bij leven van de vader. Zodra die overleed verwijderde die zoon die barensteel, die eigenlijk alleen smalle strook stof of leer was met wat afhangende lapjes, en voerde hij, als nieuw hoofd van de familie, het volle wapen.

Bastaarden voerden in de 13e en 14e eeuw heel andere tekens en tooiden zich dus niet met barenstelen. In de 13e en vroege 14e eeuw stond het wapen van de natuurlijke vader meestal in een vrijkwartier, een vierkant vak linksboven in het schild, of in de bovenste helft van het schild als het vaderswapen zelf al ingewikkeld was. De rest van het schild bleef dan blank. Ook andere methoden werden wel gebruikt, zoals uit de geblokte rand van Dirk van Holland, hierboven, bleek. Dat principe werd ook in Engeland wel toegepast. Tegen 1300 kwamen er de schuinbalk, schuinstaak of schuinstreep bij, een diagonale band van linksboven naar rechtsonder over het voorvaderlijk wapen. Als Dirck van der Specke in 1395 een bastaard van de graven van Holland was geweest had hij waarschijnlijk zo’n schuinstaak over de leeuw gevoerd. De barensteel duidt echter aan dat ze volkomen legitiem waren.

rietstap teylingen
Van Teylingen wapen (J.B. Rietstap, Wapenboek van den Nederlandschen Adel, deel 2, plaat 88 (1887)).

Vervolgens lanceerde de archivaris een derde theorie: de wapenkleuren zouden die van Holland zijn (een rode leeuw op goud/geel) en de barensteel zou blauw zijn. Dat was gebaseerd op wat Gijsbert van Rijckhuysen in de 18e eeuw op zijn wapenkaarten van de magistraten van Leiden had getekend. Die moest voor Dirck  echter afgaan op zijn zegel en daar staan natuurlijk geen kleuren op. Ook was het systeem van arceringen voor heraldische kleuren er nog niet. Dat werd pas in het begin van de 17e eeuw verzonnen om in gravures (die altijd zwart-wit waren) toch heraldische kleuren aan te geven. Rijckhuysen maakte daar dus gebruik van. Maar de echte kleuren had hij nooit gezien: het zou net zo goed een zwarte leeuw op zilver met een rode barensteel geweest kunnen zijn.

Vervolgens kwam Van Noort met de volkomen uit de lucht gegrepen connectie met het adellijke geslacht Van Teijlingen (rode leeuw op goud met een blauwe barensteel, volgens het ‘wapenboek van Rietstap’), wat hij exact hetzelfde wapen noemde. Als je leest wat daar in de tekst bij ‘Van Teylingen’ (zo wordt het daar geschreven) staat, ga je daar vraagtekens bij zetten:

Het is ons onbekend uit wat oorzaak de blauwe kleur aangenomen is, want de zilveren lambel (oud-Frans voor barensteel HtJ) was het kenteeken der Teylingens en de blauwe dat der Brederodes.

En dat is terecht. We kennen die kleuren van die respectieve barenstelen uit het wapenboek Gelre (ca 1380) en die zijn behoorlijk betrouwbaar. Men zegt dus dat het wapen van Dirck van der Specke hetzelfde is als dat van de in de 18e eeuw nog levende adellijke Van Teylingens, maar dat zou dan een zilveren barensteel moeten hebben. Hier lijkt het dus eerder op het wapen van de Van Brederodes. Bij de Van Brederodes zijn echter in de bestaande genealogieën rond 1300 geen bastaarden genaamd Willem of Dirck te bekennen. Zowel bij hen als bij de Van Teijlingens komen die voornamen, afgeleid van de Hollandse graven zoals bij veel adellijke families gebeurde, trouwens regelmatig voor; dat zegt dus ook niks.

Brederode stamt waarschijnlijk uit Teijlingen (veel bewijs daarvoor is er niet) en dat geslacht zou weer een connectie met de graven van Holland hebben. De naam Teijlingen komt in 1143 voor het eerst voor (Gerhardo de Teilinc) dus als dat zo is moet die aftakking daarvoor ontstaan zijn, zeg aan het begin van de 12e eeuw. Daar zijn echter geen bronnen over en daarom is men later allerlei verhalen gaan verzinnen, bijvoorbeeld over afstamming van een broer van graaf Dirk III genaamd Sicco of Siegfried (+1030). Daar is dus geen enkel bewijs voor. Dat het wapen Teijlingen dat van Holland met een breuk, de barensteel, is klopt, maar we zullen nooit weten hoe die afstamming in elkaar zat want heraldiek werd in Holland pas tegen 1200 gebruikelijk.

De Brederodes geloofden, na het uitsterven van de oudste tak der Teijlingens, dat ze in de 15e eeuw echt de laatste afstammelingen van de graven van Holland waren en lieten op den duur de barensteel weg, maar daar lachte men destijds toch een beetje om. Reinoud II van Brederode werd er door de hertogen van Bourgondië zelfs om gewantrouwd, want hij vond dat hij meer recht op Holland had dan die Bourgondiërs.

Intussen is er dus geen bewijs dat de Van der Speckes van de Van Teijlingens afstamden en ook niet dat ze natuurlijke nakomelingen van de graven van Holland waren. Arjan Lubach kan dan wel leuk gaan lopen doen in de ruïne van Teijlingen, maar zijn afstamming via bastaardij uit die edelen is gebaseerd op lucht en op foute aannames door een Leidse archivaris over het wapen Van der Specke.

Oorkonden (2)

Dit is het tweede en laatste deel van een serietje van twee blogs over de soorten geschreven bronnen naast kronieken en annalen. Het bevat nogal wat droog statistisch materiaal, maar zo krijgt u wel een indruk van de kleine hoeveelheid documenten waar historici soms vanuit moeten gaan.

frans van mieris
Frans van Mieris (II) gravure door Jacob Houbraken, ca 1750.

Een deel van wat we weten over het graafschap Westfrisia, later Holland (en Zeeland), in de middeleeuwen is dus afkomstig uit oorkonden.  Al heel lang is men bezig geweest alle uitgaande en inkomende documenten van die graven te inventariseren. In de achttiende eeuw, tussen 1753 en 1756 gaf de Leidse schilder en geschiedschrijver Frans van Mieris (1689-1763) vier grote, dikke boeken uit met daarin alle op Holland en Zeeland slaande oorkonden die hij kon vinden.

De meest recente verzameling is die van het Oorkondenboek van Holland en Zeeland (OHZ voor de kenners) dat tussen 1970 en 2006 in vijf dikke delen verscheen. Ze bevatten alle officiële stukken die naar en van de graven gingen tussen het eind van de zevende eeuw en het eind van 1299. En dat zijn er niet minder dan 3536… Van Mieris heeft in het eerste deel van zijn Groot Charterboeck voor de periode 723 – 1299 ruim 600 pagina’s nodig. Het OHZ telt in de vijf delen samen voor die periode niet minder dan ruim 4500 pagina’s. Dat is natuurlijk wel met meer commentaar en bewijsvoering dan wat Van Mieris kon doen, maar het mag duidelijk zijn dat er sinds het midden van de achttiende eeuw flink wat meer materiaal boven water is gekomen.

ohz
De serie Oorkondenboeken van Holland en Zeeland (1970-2006)

Toch valt het aantal oorkonden  voor de vroegste periode behoorlijk tegen. Er werd gewoon nog weinig geschreven. En het is natuurlijk het langst geleden, dus is het waarschijnlijk dat er naar verhouding meer is verdwenen. Uit de aantallen per boek in de OHZ serie kun je mooi aflezen hoe men steeds meer officiële geschreven documenten produceerde in de loop van de zes eeuwen tussen 700 en 1300. Of dat er steeds meer bewaard zijn gebleven, natuurlijk…

Deel      Data                      Jaren                    Aantal charters

1             700 – 1222          522 jaar                423

2             1222 – 1256         34 jaar                  660

3             1256 – 1278        22 jaar                  740

4             1278 – 1291        13 jaar                  747

5             1291 – 1299        8 jaar                    963

Het is misschien een beetje saai, maar om te laten zien met hoe weinig oorkonden-bronnen we het voor de vroegste geschiedenis van Holland moeten doen, heb ik een soort inventarisatie gemaakt van de nog bekende oorkonden uit de periode 700-1120. Dat laatste is het jaar waarin de vroegste gegevens over de geschiedenis van het graafschap in de abdij van Egmond werden opgeschreven. Daar komt het volgende uit:

  • Uit die periode van 420 jaar zijn 102 charters bekend.
  • Daar zijn er maar twaalf van bewaard gebleven, de andere zijn allemaal afschriften van soms veel later.
  • Vier van die bewaarde oorkonden berustten in de abdij van Sint Baafs en twee in die van Sint Pieter, beide te Gent en nu dus in het stadsarchief aldaar.
  • Drie liggen in het archief van het kapittel van Sint Jan in Utrecht en berusten in het Utrechtse stadsarchief.
  • Dan is er nog één in Thorn (Limburg) en één in Hannover en één in Munster, alle drie in Duitse kerkelijke archieven.
nationaal archief
Het gebouw van het Nationaal Archief naast het Centraal Station in Den Haag.

Dat is alles. Er bevindt zich zelfs geen enkel origineel document uit de periode van vóór 1120 in het grafelijke archief, dat in ons Nationaal Archief in Den Haag verblijft. Ook daar liggen alleen afschriften en kopieën.

  • Van de 90 overgebleven exemplaren zijn er bovendien 15 bewezen vals, plus dat men nog enkele stukken verdacht vindt.
  • De bewaard gebleven ca 70 stukken zijn vooral afkomstig van de Duitse koningen en keizers en gericht aan kloosters.
  • Ook van bisschoppen zijn er exemplaren voor kloosters bekend met gegevens over geschonken landerijen in ‘Holland’ en ‘Zeeland’.
  • De ‘Hollandse’ graven worden in die 102 oorkonden 40 maal genoemd, maar tien keer daarvan in valse oorkonden.
  • Zes van die vervalsingen zijn van voor het jaar 1000, twee uit de de late elfde eeuw: 1083 en 1099, en twee uit de vroege twaalfde eeuw: 1108 en 1116.
  • Van die 40 vernoemingen van de graven worden ze 23 keer alleen maar als getuige in een konings- of bisschopsoorkonde genoemd.
sint baafsabdij
Wat nog rest van de Sint Baafsabdij te Gent is o.a. de refter. Nu opslag van vloeren en grafstenen.

Eigen uitgaven van de graven zijn er maar heel weinig:

  • Dirk II in 967: een schenking aan de St Pietersabdij te Gent.
  • Arnulf in 980: een morgengave aan zijn vrouw Lutgard ter gelegenheid van hun huwelijk.
  • Dirk III in 993: samen met zijn moeder Lutgard aan dezelfde St Pietersabdij.
  • Dirk V in 1083 (die is dus vals), Floris II in 1108 (ook vals) en 1116 (vals).
  • Er zijn maar vier graven die schenkingen ontvangen, toevallig allemaal koningsoorkonden die in Egmond in afschrift bewaard bleven in de Annalen. Dat waren Gerulf in 889, Dirk I in 922 en Dirk II in 969 en 985.
sint pietersabdij gent
Van de middeleeuwse abdij van Sint Pieter te Gent is niet veel over, de meeste nu zichtbare gebouwen zijn later toegevoegd.

Overigens is al langer bekend dat pas vanaf ongeveer 1100 door de graven van Holland regelmatig geoorkond wordt. Of daarvoor veel geschreven bronnen bestaan hebben is onbekend, maar het zullen er vast niet veel geweest zijn. Voor de geïnteresseerden: het Oorkondenboek van Holland en Zeeland (OHZ) is gedigitaliseerd en staat op internet.

Het is dus maar een magere hoeveelheid bronenmateriaal waarover historici kunnen beschikken voor de geschiedenis van ons graafschap van vóór 1150: wat vermeldingen in kloosterannalen en enkele tientallen oorkonden die voor het grootste deel slechts in afschrift bewaard zijn gebleven. Zoals we gezien hebben worden gebeurtenissen die hier hebben plaatsgevonden ook wel in buitenlandse kronieken genoemd, maar dat is het wel…

U kunt zich wel voorstellen dat historici die deze vroege periode van de Hollandse geschiedenis behandeld hebben – en dat zijn er behoorlijk veel geweest – niet veel  vastigheid hadden bij het reconstrueren van de periode tussen het wegtrekken van de Romeinen en het eerste op schrift stellen van een min of meer  regelmatige kroniek omstreeks 1120. Gelukkig zijn er de laatste eeuw ook de nodige andere bronnen aangeboord, met name archeologische, waardoor men gaten in het verhaal kon opvullen. Langzaam kwamen soms ook meer buitenlandse bronnen beschikbaar die informatie over onze streken bevatten. Telkens kon zo weer een link tussen gebeurtenissen en mensen die deze meemaakten of veroorzaakten gelegd worden.

Overigens ging dat bij historici onderling niet altijd zonder slag of stoot, vooral als er iemand kwam die zo’n bron voor vals verklaarde. Daarna ontstond er dikwijls een soort stammenstrijd van voor- en tegenstanders van deze ontmaskeraars. Die duurde dan meestal tot degene die deze knuppel in het hoenderhok gooide overleed, waarna de ruzies langzaam afnamen. Historici waren (en zijn) wat dat betreft net mensen…