Historie-blues

Het is niet makkelijk om een historicus te zijn. Begrijp me goed: ik klaag niet, want ik was gewaarschuwd. Maar je hebt er een hoop werk aan om je te verdedigen tegen mensen die je van van alles en nog wat beschuldigen. En dat terwijl we het zo goed bedoelen! Want ga maar na: wij proberen te achterhalen hoe het er vroeger aan toeging en waarom bepaalde gebeurtenissen plaatsvonden en dat schrijven we op zodat iedereen het kan lezen. Of we geven er lezingen over. Of we komen op radio en tv om het, als deskundigen, uit te leggen aan de bevolking in interviews of documentaires. Of we werken mee aan tentoonstellingen of vaste opstellingen in musea. Of we helpen om begrijpelijke teksten te schrijven bij de routes door erfgoedinstellingen. Het enige waar we, gek genoeg, niet echt aan de bak komen is in het onderwijs. Dat is gedeeltelijk, en historisch, onze eigen schuld, maar er zijn ook verzachtende omstandigheden die ons dat moeilijk maken.

Één van de problemen waar we mee te maken hadden was namelijk dat we moesten concurreren met niet-historici die denken ook wel wat over vroeger te weten. En dat is al heel lang zo. In het verre verleden waren er geen als zodanig opgeleide historici maar alleen zogenaamde ‘historieschrijvers’. Geleerde mannen uit de 16e, 17e en 18e eeuw, vooral dominees, dokters en juristen, die boeken vol schreven over hoe ze dachten dat een stad was ontstaan of een oorlog, of wat hun voorouders en vorsten allemaal gedaan hadden. En dat alles meestal gebaseerd op veel te weinig bronnen en daarom voor een groot deel uit de duim gezogen. Daarna kwam de 19e eeuw waarin de onderdanen van het koninkrijk der Nederlanden het wij-gevoel aangepraat moest worden, want al die provincies waren daarvoor min of meer zelfstandig geweest en de steden erin nog zelfstandiger. Daar moest een overkoepelend verhaal voor ontwikkeld worden zodat iedereen zich Nederlander zou gaan voelen in plaats van bijvoorbeeld Brabander of Enkhuizenaar. Het is ook de periode waarin aan universiteiten de opleiding tot historicus ontstond.

Er waren in die tijd ook echt geschiedkundigen die zich voor dat karretje lieten  spannen. Zij bedachten dat de Opstand tegen de Spanjaarden en de daarop volgende vrijheidsstrijd wel eens een effectief samenbindend vermogen zou hebben. Andere landen hebben hun middeleeuwse geschiedenis om tegenop te kijken: wij hebben dus de Tachtigjarige Oorlog. Ik heb hier al eens een recensie gewijd aan een boek over deze problematiek.

Ze vergaten daar wel een beetje bij dat het rooms-katholieke deel der natie nou niet zulke leuke herinneringen aan die tijd en wat erna kwam had. Natuurlijk hadden de protestanten ook geleden, maar zij, de katholieken, hadden een paar eeuwen niet in het openbaar naar de mis gemogen, hadden geen mogelijkheid gehad om in overheidsdienst te komen en hun katholiek gebleven regio’s en provincies waren een soort wingewesten onder calvinistische regenten en dominees geworden. Tot de Fransen kwamen.

Voor het grotere doel werd wel de geschiedenis van die periode tussen 1568 en 1648 een beetje mooier en lelijker gemaakt dan verantwoord was. Met andere woorden: hij werd gemanipuleerd. De Spanjaarden en met name koning Filips II en de hertog van Alva werden de ‘slechten’ en de watergeuzen en Willem van Oranje waren de ‘goeien’. NIet dat daar geen kern van waarheid in stak, maar veel zaken werden wel heel erg zwart-wit neergezet. En dat is niet wat echte, verantwoordelijke historici zouden moeten doen. Intussen werd die herschreven geschiedenis op elke school onderwezen uit speciaal geschreven schoolboekjes die bepaald geen voorbeelden van nuancering waren. Dat had grote invloed op het volk. De ouderen onder ons zullen zich de jaartallenlijstjes en de heldenverhalen nog wel herinneren. Wijlen mijn schoonmoeder had nog steeds een hekel aan Spanje en Spanjaarden vanwege de Tachtigjarige Oorlog en zou daar ook nooit naar op vakantie zijn gegaan. Ze was van gereformeerde huize…

De geschiedenisles was namelijk ook nogal verzuild. Openbare scholen hadden andere lesboekjes dan scholen met de bijbel, waardoor de nadruk op gebeurtenissen soms behoorlijk verschillend lag. En op rooms-katholieke scholen was dat wéér anders, zeker als het paters- en nonnenscholen waren. Pas na de jaren ’50 van de 20e eeuw begon dat wat te veranderen. Maar ook nu, nu de zuilen weg zijn, kom je in de geschiedenis-lesmethoden de resten van het 19e eeuwse onderwijs tegen. En dat houdt in dat naast de oudere generaties die het ouderwetse geschiedenisonderwijs hebben genoten ook de jongeren nog steeds geen genuanceerde, op modern onderzoek gebaseerde kennis in huis hebben over hun verleden. De bezoekers in Archeon of op historische evenementen, die ik 25 jaar lang te woord heb gestaan, hebben nog steeds die rare denkbeelden over vroeger. Re-enacters en levende geschiedenis spelers proberen uit alle macht het beeld te veranderen en betere informatie te geven, maar het is een lang en moeizaam proces.

Schoolboekenuitgevers, de scholen zelf en de erfgoedinstellingen werken er ook niet echt van harte aan mee. Want niet iedereen van die instituten neemt een bonafide historicus in de arm om hen te vertellen hoe het zat. Dat is voor de historicus die in musea, kastelen, buitenplaatsen en andere monumenten rondloopt maar al te duidelijk. Om maar te zwijgen over historische romans, strips en games en wat er in films en op radio, tv en het internet allemaal over de geschiedenis beweerd wordt.

Dus als je als historicus probeert om die soms al bijna 200 jaar vastliggende patronen te doorbreken, stuit je dikwijls op weerstand. Zeker als een instantie als een stad, bijvoorbeeld, al flink wat jaren heeft geïnvesteerd in een stuk geschiedenis dat moet zorgen dat toeristen hier wat te beleven hebben. En dat geldt vooral als je dat in de openbaarheid brengt, zodat in principe iedereen het kan lezen of horen. Er kunnen dan twee dingen gebeuren: je wordt óf doodgezwegen óf er wordt een openbare scheldpartij georganiseerd. Het gekke is dat de autoriteiten dikwijls naar de eerste methode grijpen en de media, bij monde van bijvoorbeeld columnisten, en het daarbij horende reageervolk naar de tweede. Voor radio en tv en de krant is iemand die tegen de gevestigde orde ingaat gewoon nieuws en zeker in de komkommertijd (of als het om lokaal of regionaal nieuws gaat) pak je elke oprisping aan, want zoveel interessants gebeurt er nou ook weer niet in de provincie.

Zeker als het gaat over feestelijkheden als historische herdenkingen moet je uitkijken wat je zegt. Je kunt zomaar beschuldigd worden van verraad aan je stad. Of je bent op z’n minst een spelbreker of azijnpisser, iemand die zijn medeburgers geen feestje gunt. Maar dat is natuurlijk oorzaak en gevolg door elkaar halen. Je kunt geen feestje vieren naar aanleiding van een herdenking van iets dat niet heeft plaatstgevonden. Of: je moet geen standbeeld oprichten voor iemand die niets met je stad te maken had. Als je daar dan toch een evenement van maakt dan blaas je een fictie op tot een lege huls die door een kenner heel makkelijk is door te prikken. Dan ben je dus bezig met een non-event gebaseerd op geschiedvervalsing. Of geschied-manipulatie.

Als historicus kun je dan blijven protesteren tot je blauw ziet, maar als de overheid besloten heeft deze weg in te slaan is dat niet makkelijk terug te draaien. Niet voor het geld dat het inmiddels heeft gekost, maar ook niet niet voor je stedelijke reputatie. Je gaat af als je toegeeft dat je je eigen verleden zo hebt omgewerkt dat het resultaat is dat iedereen denkt dat je aan de basis van de Nederlandse democratie en onze zogenaamde tolerantie staat. En dat kan niet: dat is slecht voor je naam en het toerisme. Dus wat moet je dan als historicus? Ik weet het niet.

Is het paarlen voor de zwijnen wat we doen? Willen mensen niet van hun heldenverering en vijandbeelden afgeholpen worden? Is het de schuld van de historici zelf die sinds de laatste oorlog dikke, dure boeken en moeilijk vindbare artikelen hebben geschreven die zeggen hoe het wel is geweest, maar dat niet hebben vertaald naar de schoolboekjes? Die worden nog steeds door niet-academisch opgeleide geschiedenisleraren samengesteld die zelf de geschiedenis uit die verouderde boekjes hebben geleerd, geen nieuw onderzoek hebben gedaan en daarom gewoon van hun voorgangers overschrijven. Waarom proberen die gestudeerde historici niet de geschiedenis voor de gewone man te verklaren zodat die eens wat nieuws hoort in plaats van die ouwerwetse troep. Of hebben ze dezelfde ervaringen gehad die ik hierboven heb beschreven? Misschien moeten historici eens bij elkaar gaan zitten en erover van gedachten wisselen, in plaats van op hun studeerkamers uit blijven zitten zoeken hoe het echt zat en daar dan veel over schrijven. Als datgene wat in de Dordrecht gebeurt het resultaat daarvan is zit je eigenlijk voor niks te werken. Of voor een klein groepje gelijkgestemden. Ik weet het nog steeds niet. Je zou er de blues van krijgen.

Wat ik wel besloten heb is dat ik vanaf nu weer terugga naar de middeleeuwen en daar weer over ga schrijven. Ook daar zal het nog genoeg over zaken die niet kloppen gaan, maar hopelijk heeft dat niet de nare gevolgen die de statenvergadering van juli 1572 of het standbeeld van de de Zwijger hadden. Houd deze plek in de gaten.

Het werk van de historicus (2)

Tweede en laatste deel van het blog over het gebruik van literatuur bij het overbrengen van kennis aan de leek op geschiedenisgebied. Zo’n blog is geen discussieplatform voor vakhistorici.

Één van de, afgesproken, taken van de historicus is dat hij zijn kennis op een begrijpelijk manier overbrengt aan ten eerste scholieren en studenten en daarna aan alle andere belangstellenden. Helaas gebeurt dat veel te weinig. Dat heeft verschillende oorzaken. Ten eerste is het niet makkelijk en ook veel werk een al voor de collega’s geschreven artikel of boek om te werken tot een voor iedereen begrijpelijk ‘verhaal’. Niet iedereen is daar ook goed in. Dikwijls hebben historici ook helemaal die tijd niet. Het tweede punt is namelijk dat er vooral bij aan universiteiten les gevende geschiedkundigen een flinke druk is om juist voor de collega’s te publiceren. Universiteiten worden namelijk ook afgerekend op wat hun docenten en professoren produceren over hun vak. En dan heb ik het dus niet alleen over het vak geschiedenis. Het derde punt is wat controversieel. Sommige historici hebben namelijk helemaal geen zin om hun werk te ‘populariseren’ zoals ze dat wat geringschattend noemen. Het is soms een beetje een lelijk woord binnen het vak.

Ik denk echter dat het feit dat het te weinig gebeurt de reden is – of in ieder geval één van de redenen – dat het geschiedenisonderwijs zo’n laag niveau heeft. Ik heb tussen 2009 en 2011 de Nederlandse geschiedenismethoden voor BO en VO bestudeerd om te zien wat ze over de middeleeuwen zeggen en laten zien. Daar ben ik zeer van geschrokken.  De situatie is trouwens nog niets verbeterd. Zo is er een uitgever, die vooral kinder- en kleutertijdschriften uitgeeft, in het onderwijsvak gedoken en heeft o.a. een geschiedenismethode ontwikkeld voor digitaal gebruik.

Bovenaan dit blog ziet u de uit deze methode afkomstige afbeelding van wat een middeleeuwse stad ten tijd van graaf Floris V (1254-1296) moet voorstellen. Ik heb eind vorig jaar bij de uitgever geklaagd dat er werkelijk niks van klopte en noemde zonder probleem 20 fouten op. Ziet u ze ook? En dat waren ze nog lang niet allemaal. De reactie op mijn kritiek was doorspekt van smoezen en uitvluchten: dat het zo moeilijk was goede bronnen voor dergelijke illustraties te vinden. En dat ze toch gerenommeerde mediëvisten in de arm hadden genomen om het te controleren. Voor mij was dat geen excuus. Ik weet uit eigen ervaring maar al te goed dat als het op de kennis van de dagelijkse omgeving of het dagelijks leven aankomt ze dat niet op de universiteit leren. Ik zal daar nog wel eens een blog over schrijven.

Het komt erop neer dat uitgevers geen probleem zien in het verkeerd weergeven van het verleden en dat ze het ook helemaal niet erg vinden dat de geschiedenis zo versimpeld wordt dat het eerder geschiedvervalsing is. Je kunt hoog en laag springen: ze gaan gewoon gewetenloos hun eigen gang.

eindadvies onderwijs 2032
Het uiteindelijke rapport over hoe ons onderwijs tot 2032 zou moeten gaan worden. Lees en huiver.

Bovendien zijn er allerlei krachten aan het werk om dat wat nog aan geschiedenisonderwijs gegeven wordt terug te brengen tot  het ‘lesgeven’ over enkele kale feiten die niet bepaald zorgen voor ‘historisch besef’ bij leerlingen. Die feiten hebben per onderwerp (de tien tijdperken en de 50 canon-vensters) nauwelijks diepgang en er is geen verband onderling te ontdekken. En als in de nieuwe plannen voor Ons Onderwijs 2032  allemaal doorgaan, verdwijnt geschiedenis als vak gewoon uit de school, voor zover dat al niet het geval is. Op diverse VMBO opleidingen bestaat  het vak namelijk in het geheel niet meer of alleen het stuk vanaf ca 1900. Geen wonder dat jeugd al jaren niets meer weet van een wat verder verleden, behalve wat kreten en sensationele feitjes.

Ik heb in dit blog al geschreven over het schokkende gebrek aan voorkennis  van mijn Dordtologie cursisten over het ontstaan van onze stad en omgeving. Het is één van de redenen geweest om met dit blog te beginnen.  Ik wil mensen over het verleden van hun eigen omgeving onderwijzen, want ik weet dat je daarmee moet beginnen om belangstelling voor geschiedenis op te wekken. Maar ik wil ook laten ziet hoe historici aan hun kennis gekomen zijn  en begrip wekken voor het belang van het vak. Ik hoop dan ook op reacties van mijn lezers. Wat echter niet opschiet zijn reacties van historici.

Daar bedoel ik het volgende mee. Ik schrijf mijn blogs zonder noten met literatuurverwijzingen, want niet alleen is daar geen ruimte voor, maar de meeste niet-historici willen dat gewoon niet lezen. Natuurlijk heb ik voor elk blog wel zelf mijn huiswerk gedaan. De bronnen ken ik en kan ik gewoon, zoals gezegd, op de pc raadplegen. De literatuur staat bij me in de kast en desnoods zoek ik er ook naar op het internet. Of ik ga naar ons rijke regionale archief,  zoals bibliothecaris Alleblas vorige maand nog suggereerde. Ik gebruik zelfs Wikipedia wel als het om niet controversiële zaken gaan, zoals bijv. de biografieën van de Duitse keizers (in het Nederlands, Duits, Engels en desnoods Frans of Italiaans), al is dat voor sommige historici vloeken in de kerk.

Ik beweer dus nooit zomaar iets. Over alles is nagedacht, soms al heel lang. Natuurlijk kunnen er, met zo weinig bronnen voor, bijvoorbeeld, de Nederlandse elfde eeuw, verschillen van mening heersen over bepaalde conclusies. In het verleden hebben historici dingen beweerd die inmiddels achterhaald zijn, maar die niet iedereen kent. Ook ik soms niet. Ook kunnen er nog ongepubliceerde meningen circuleren en die dus nog niemand onder ogen heeft gekregen. Dus aanvullingen op die kennis zijn altijd welkom, maar ik zie ze liever niet in de reacties. Mail me erover, spreek me erover aan of spendeer er een bezoek aan. Dan kom ik er later in een blog nog wel eens op terug. De historische leek raakt er alleen maar van in verwarring en zou zelfs de indruk kunnen krijgen dat we vechtend over straat rollen. Terwijl de verschillen van mening eigenlijk heel miniem zijn.

Beschouw mijn blogs daarom als geconcentreerde samenvattingen van een lading door mij opgedane kennis die ik graag wil doorgeven om aan iedereen die dat leuk vindt een idee te geven wat hier 1000 jaar en korter geleden gebeurde. Wil je meer weten, reageer met een vraag en ik mail je met een antwoord, een boek- of artikeltitel of een andere verwijzing naar een plek waar je meer over het bewuste onderwerp kunt lezen.

Vanaf morgen ben ik ruim een week weg, dus een volgend blog is pas in week 21 te verwachten.