Het is klaarblijkelijk geen eenvoudige stof, dat falsum. Ik knip de blogs dus in wat kleinere, meer behapbare stukjes, zodat u niet overvoerd wordt met informatie. Sterkte…
Het falsum is dus gedateerd op 2 mei 1064 en is, net als dat van 30 april, zogenaamd uitgegeven in Kaiserswerth, in het document zelf weergegeven als Werede (Weerde). Ik heb al geschreven dat het vals zijn niet hoeft te betekenen dat de informatie in dat document dan ook niet klopt. Uit diverse bronnen in het bisschoppelijke archief is bekend dat het bisdom Utrecht gedurende de hele christelijke vroege middeleeuwen, dus tussen ca 700 en 1000 de nodige schenkingen ontving van met name de koning/keizer, maar ook van priesters en particuliere grondbezitters. De vroegste lijst van schenkingen van goederen aan het bisdom staat in een lang document dat het Cartularium van Radbod (een Utrechtse bisschop die tussen 899 en 917 regeerde) wordt genoemd. Het is aangelegd tijdens de ballingschap van de bisschoppen nadat de Noormannen Utrecht hadden ingenomen en al wat er stond hadden verwoest (856-857). De bedoeling was om een overzicht te hebben van het bisschoppelijk bezit voor als de Deense bezetters weer weg waren. Bisschop Balderik (918-975), de opvolger van Radbod, zou trouwens in 920 weer vanuit Deventer in Utrecht terugkeren.
Er komen veel namen van dorpen in het latere Holland, dan nog West-Frisia, in dat document voor. Ook dorpen die in 1064 genoemd worden. Het cartularium (register van oorkonden) bevat schenkingen die te dateren zijn vanaf 723 en die na 917 nog tot aan het midden van de tiende eeuw zijn bijgehouden. Mijn goede vriend Kees Nieuwenhuijsen heeft het nodige uitgezocht over deze lijst en op zijn website gepubliceerd.
Het oorspronkelijke cartularium is niet bewaard gebleven maar slechts uit twee afschriften bekend. De oudste, van rond 1100, is te vinden in hetzelfde boekwerk in de British Library als waarin de al eerder besproken Annalen van Egmond zich bevinden. Het is een, waarschijnlijk, in Egmond gemaakt afschrift uit het originele Utrechtse register. Over het waarom daarvan is men het niet eens, maar het was natuurlijk handig om in Holland een lijst te hebben van de Utrechtse bezittingen aldaar. Egmond, als het centrum van schrijfcultuur ter plaatse, was de beste locatie om die te bewaren. Een latere versie van het cartularium is onderdeel van het zogenaamde Liber Donationum (boek van schenkingen) in het Utrechtse bisschoppelijke archief uit de late twaalfde eeuw. Ik kom op dit boek nog terug in latere blogs.
Er zijn dus overlappingen tussen het falsum en dit cartularium. Met name Valkenburg, Lisse, Noordwijk, Velsen en Petten komen in beide voor. Maar vanaf 885 tot 950 zijn er ook delen van de rest van Kennemerland in te vinden. Ook dorpen in het gebied tussen Den Haag en Haarlem (Rijnland dus) en het latere Westland tussen het nog niet bestaande Delft en de kust in bezit van de bisschoppen worden genoemd. En dat zijn dikwijls de eerste vermeldingen van die plaatsen. Soms is zo’n dorp in zijn geheel ‘aan de kerk van St Maarten’ geschonken, maar dikwijls gaat het over een deel van de hoeven in het dorp en/of de kerk of de kapel met zijn toebehoren.
In ieder geval staan verder in het cartularium geen plaatsen langs de rivieren die in mei 1064 worden genoemd. Die, of het ontgonnen gebied waarin ze ontstonden, moeten dus later dan 950 aan het bisschoppelijke gebied zijn toegevoegd. Daar zijn echter geen schenkingsoorkonden van en ze staan ook niet vermeld in latere registers. We moeten er daarom van uitgaan dat ze lagen in gebied dat de bisschop, in zijn onontgonnen staat (dus als wildernis) als horend tot zijn bezit beschouwde. Met andere woorden: hij kon niet verwijzen naar oorkonden waarin het bewuste gebied geheel of gedeeltelijk aan hem geschonken was. En zoals gezegd: in de oorkonde van 30 april wordt deze hele streek niet genoemd.
(Wordt vervolgd)