Tweede deel over het standbeeld van graaf Dirk IV in Dordrecht. Hierin concentreer ik me op zijn uiterlijk en waarom dat historisch niet klopt.
Professor H.P.H. Jansen had ten behoeve van de bank Mees en Hope en de gemeente een artikel geschreven over graaf Dirk, zijn dood en het belang ervan voor de geschiedenis van Holland. Het verhaal werd ter gelegenheid van de onthulling van het beeld ook door de bank uitgegeven als een dun boekje (32 pagina’s) dat inmiddels redelijk zeldzaam is geworden. In het originele typscript staan naast het historische deel (dat wel een beetje is achterhaald) verder nog aanwijzingen voor de beeldhouwer. Die waren vooral bedoeld om hem duidelijk te maken hoe Dirk eruit gezien kan hebben. Er zijn namelijk geen afbeeldingen uit de elfde eeuw van hem bewaard gebleven, dus moet je op zoek naar plaatjes van vergelijkbare edelen uit dezelfde periode. Aan de in de vijftiende eeuw ontstane gravenportretten, die in later eeuwen werden gereproduceerd in gravurevorm en die nog tot nu toe boeken en artikelen over die graven bevolken, heb je niks. Kunstenaars uit die tijd wisten niet hoe graven er in de elfde eeuw uitzagen en gaven ze gewoon laat-middeleeuwse of renaissance kleding of wapenrusting aan. Zie de gravure op de omslag van het genoemde boekje.
Jansen gaf aan Jan Haas door dat Dirk ten tijde van zijn dood ergens tussen de 20 en 30 jaar oud was. Als je het resultaat ziet vind ik het meer een man van rond de 50, maar dat kan persoonlijk zijn. Hij dacht ook dat hij wel een snor en een kort ringbaardje zou hebben gedragen. Hij verwees daarvoor naar hoe keizer Hendrik III, een tijdgenoot van wie wel een portret bestaat, het droeg. Nou zijn er, voorzover mij bekend, maar heel weinig portretten van de keizer en die laten allemaal een soort rode of donkerblonde puntbaard, soms met twee punten, zien. Die verwijzing is dus niet echt behulpzaam. Wie zegt trouwens dat graaf Dirk zijn baard hetzelfde droeg als zijn koning/keizer Hendrik?
Als je trouwens naar de weinige elfde-eeuwse beeldbronnen kijkt (o.a. het ‘tapijt’ van Bayeux) dan zie je maar weinig baarden bij de daarop voorkomende mannen. Duidelijk oudere mannen en vorsten hebben inderdaad baarden, maar verder niemand. Het is ook onlogisch om aangezichtshaar te hebben als krijgsman, want dit was de tijd van de maliënkolders, de ringetjespantsers, die ook over je hoofd heengingen. Geloof me: je wilt niet dat je (baard)haar tussen die ringetjes komt. Men zal zich waarschijnlijk niet elke dag geschoren hebben, maar ik betwijfel of actieve mannen echt hun baard lieten staan. Maar Dirks bronzen beeltenis heeft dus een volle baard en snor en tamelijk lang haar. Dat is één…
Professor Jansen beschreef ook de wapenrusting van ridders uit die tijd. Hij noemde “een leren hemd en een tot de knie reikende broek, beide bestikt met metalen plaatjes zoals op het tapijt van Bayeux”. En hier gleed hij uit! Het is al heel lang bekend dat de wapenrustingen die op dat stuk borduurwerk uit ca 1080 voorkomen gewoon maliënkolders vertonen. De veel te grote ringen moeten niet gezien worden als realistische weergave van de werkelijkheid. Ze staan meer symbolisch voor de in het echt veel kleinere ringetjes. Uit opgravingen in Gjermundbu (Noorwegen 1943) is een zeer zeldzaam maliënkolder bekend uit ca 970. De ringetjes zijn tussen de 7 en 8,5 mm in doorsnee.
De beschreven opgenaaide plaatjes zou je als een schubbenpantser kunnen zien, maar uit de elfde eeuw zijn die in Noordwest Europa niet bekend. Het was van de Romeinen overgebleven bepantsering die in de vroege middeleeuwen nog wel voorkwam, maar die na 900 snel verdween. Hier werd de beeldhouwer dus op het verkeerde been gezet.
Jansen noemt ook nog de “konische helm”, maar het eenvoudige exemplaar dat het beeld op heeft was al verleden tijd in 1050. Er hoorde minstens een nasal aan, een ijzeren strip middenvoor die de neus beschermde. Op de foto van het ontwerp voor het beeld in was is trouwens nog een rudimentair stukje nasal te zien. Waarom het verdwenen is, is niet meer bekend. De kap van de ringetjespantser paste nog onder de helm. Daar weer onder zat een gewatteerde kap die de haren van de ringetjes weg moest houden en klappen op de helm moest dempen.
Kortom: wat bepantsering betreft ziet Dirk er behoorlijk ouderwets uit: een beetje als een Noorman van ruim anderhalve eeuw vroeger. Hij zal er, in volle wapenrusting, eerder hebben uitgezien als bijgaande foto van een moderne jongeman, Patrick Kelly, die een Normandisch krijgsman van ca 1060 voorstelt. En zijn haar en baard zullen veel korter geweest zijn, als je die al zag. Ook de banden om de onderbenen, de schoenen en de kruisvormige banden op de zwaardschede zijn niet historisch. Die gaan terug op romantische voorstellingen van vroege middeleeuwers zoals men in de negentiende eeuw dacht dat die eruit zagen.
Van het zwaard is trouwens te weinig te zien of het met de periode klopt. Het schild daarentegen lijkt niet op wat men in de elfde eeuw gebruikte. De foto van de Normandische ridder laat een langwerpig ruiterschild zien. Soldaten uit andere landen, die zelden te paard vochten, hadden ronde schilden die meestal wel een stuk groter waren dan het exemplaar van Dirk, maar die vooral ook die schildknop hadden. De mantel die het standbeeld draagt komt wel overeen met typen die men in zijn tijd droeg, maar dat is dus eigenlijk het enige dat historisch klopt aan het beeld.
Jan Haas heeft daar geen schuld aan. Die ging af op wat professor Jansen hem schreef. Als een historicus het al niet wist, wie dan wel? Op die gedachte is echter nogal wat af te dingen. Uit eigen ervaring weet ik dat je op de universiteit niet leert hoe mensen er in het verleden uitzagen en waarom. Uiteraard zijn historici (en kunsthistorici) op de hoogte van eigentijdse beeldbronnen zoals standbeelden, wandschilderingen en miniaturen, maar dat betekent nog niet dat ze weten wat ze daarop zien. Of dat ze het in de juiste historische context kunnen plaatsen. Daar heb je meer specialistische studies voor nodig. En dan helpt het ook nog als je zelf die kleding en verdere uitrusting reproduceert en ook nog draagt. Zoals ondergetekende en veel van zijn collega-re-enacters dat hebben gedaan. Maar ik moet toegeven: dat was in 1979 in Nederland nog helemaal niet aan de orde.