Jacoba van Beieren en het beleg van Dordrecht van 1418 (2023) – Een recensie

Kees Voorbij, gepensioneerd docent Nederlands en Culturele en Kunstzinnige Vorming, heeft in de reeks Verhalen van Dordrecht in deeltje 44 de belegering van de stad in juli-augustus 1418 beschreven. In de populaire literatuur over de Dordtse geschiedenis wordt dit feit dikwijls nogal uitvergroot, ook omdat we een leuke gedenksteen van die gebeurtenis in de muur naast de Groothoofdspoort hebben zitten. Die suggereert aan de toeristen dat hier iets groots werd verricht. Immers Gods hand had de machtige Brabantse hertog Jan toch maar mooi krachtig van de muren verdreven? Om die gebeurtenis heen figureerden in de verhalen erover de Hollandse gravin Jacoba van Beieren uit de titel van het boekje, echtgenote van diezelfde hertog, en haar oom Jan van Beieren die haar de heerschappij betwistte. Jan, een gedroste en inmiddels gehuwde bijna-bisschop van 44 jaar vond zichzelf een betere opvolger voor zijn in 1417 aan de gevolgen van een al in 1406 opgelopen hondebeet overleden broer graaf Willem VI, dan diens 16-jarige, verwende enige dochter. Achteraf gezien had hij daar gelijk in.

Het geheel vond plaats tegen de achtergrond van de beruchte Hoekse en Kabeljauwse Twisten, waar heel Nederland van heeft gehoord, maar waar niemand het fijne van weet. De namen hebben een betekenis: de vissen zijn genoemd naar de blauwe en witte ruiten van het Beierse wapen, die op schubben lijken, en de hoeken of haken zijn natuurlijk de middelen waarmee je die roofvissen kunt vangen. In dit geval hoef je alleen maar te onthouden dat Jacoba van de Hoeken was en oom Jan van de Kabeljauwen. Dordrecht zag opvolging door een, zo bleek, fun-loving bakvis als enige Hollandse stad naast Brielle, niet zitten en presenteerde zichzelf als Kabeljauws (men wisselde nogal eens van partij) en sloot zich bij Jan van Beieren aan. Een conflict was geboren.

Dat verergerde alleen maar toen Jacoba en haar moeder in 1417 langs Dordrecht voeren op weg naar een beleg van Gorinchem. Er werd vanaf de wallen op haar geschoten. Er vielen geen slachtoffers, maar toen de juwelen van de dames ook nog door de Dordtenaren op een schip dat hun bezittingen naar huis vervoerde – zelf reisden ze over land via Schoonhoven – in beslag werden genomen, was bij de jonge gravin de maat vol. Dordrecht moest gestraft worden. Haar oom bereidde zich vervolgens voor op de aanval. Hij vestigde zich in de hem trouwe stad en legerde er een flinke compagnie huurlingen.

Twee legers van elk ongeveer 8000 man trokken naar de rebelse stad. Aan de ene kant Hollanders en Zeeuwen die zich op de dijk van Papendrecht langs de Merwede op stelden en aan de andere Brabanders die zich ten zuiden van de stad, aan de Oude Maas bij het dorpje de Mijl ingroeven. Dat wil zeggen: ze bouwden daar elk een blokhuis, oftewel een soort houten fortje met een gracht eromheen, waar wel 100 man in kon. Waar de andere 15.800 soldaten kampeerden is de vraag. In de rivieren werden palen geslagen om te voorkomen dat er schepen Dordt binnenkwamen en overal werd gepatrouilleerd. De belegering begon eind juni 1418 en duurde zes hete, droge weken tot 7 augustus. Toen waren beide blokhuizen in de fik gestoken: dat aan de Mijl door de vluchtende Brabanders zelf en dat in Papendrecht door de Dordtenaren en de huurlingen toen het door de soldaten was verlaten. De palen waren al eerder weer uit het water getrokken, schepen vol voorraad en harnassen van de Brabanders waren buit gemaakt en via uitvallen en hinderlagen waren vele aanvallers gedood of gevangen genomen.

Het in brand steken van het Blokhuis aan de Mijl, geschilderd ca 1520,
en gereconstrueerd in 1620.

Hertog Jan IV van Brabant was er inderdaad bij. Hij was inmiddels 15 en het jaar daarvoor met zijn iets oudere nicht getrouwd, maar hij was niet bepaald machtig. Hij was een zwakke bleekneus zonder pit die overheerst werd door zijn raadslieden en veldheren. Hij was degene die het blokhuis in brand liet steken en die op de vlucht sloeg. Jacoba was er niet eens bij. Die verbleef met haar moeder in het Haagse Binnenhof en ging ondermeer jagen bij Eikenduinen. Daar beten haar jachthonden elf schapen dood, waarvoor de eigenaren wat later compensatie ontvingen. Dat is alles. De belegering is bepaald geen heldhaftige strijd geweest en de hertog en zijn vrouw hebben er nauwelijks of geen rol in gespeeld. De hand van God is er dus ook niet echt in te ontdekken.

Het vreemde is dat Voorbij zich afvraagt waar Jacoba na afloop was gebleven (p. 24). Heeft hij de meest recente biografie van de gravin, Een pion voor een dame (2009) door Antheun Janse niet gelezen want daar staat het bovenstaande in? De titel komt wel degelijk voor in de zeer rommelige literatuuropgave achterin het boekje. Dus wat is hier aan de hand? Het betekent daardoor ook dat ze tijdens het beleg niet in het huis te Merwede verbleef. Daar zouden de Dordtenaren, volgens de verhalen, in hun overwinningsroes naar haar gezocht hebben en uit teleurstelling het kasteel hebben afgebroken, zodat de huidige ruïne overbleef. Inmiddels weten we dat het kasteel al voor, maar zeker na de Elisabethsvloeden verlaten was door de familie die er woonde. In de eeuwen erna diende het als baksteenleverancier voor de Dordtse stadsmuren.

Als je dit leest als recensent dan ga je toch wel twijfelen aan het historische gehalte van die 20 A5 paginaatjes tekst (de andere helft bestaat uit illustraties). Als dan ook nog blijkt dat de schrijver niet veel heeft begrepen van hoe een middeleeuwse stad als Dordrecht functioneerde en werd bestuurd, dan haak ik af. De schrijver heeft ook mijn De oudste stad van Holland (2020) in de literatuurlijst staan. Daarin had hij alles kunnen lezen over de geschiedenis van de stad. De belegering van 1418 staat er trouwens ook in, inclusief wat ik hier boven heb geschreven. En dan had hij ook mijn Hoogtij van Holland (2022) nog kunnen lezen, want daarin staat waar die Hoekse en Kabeljauwse Twisten nu eigenlijk over gingen. Voorbij heeft die duidelijk niet begrepen en verwart andere oorlogjes met dat conflict.

Voeg daar ook nog bij dat er veel fouten in staan op genealogisch en heraldisch gebied. De conclusies  die Janse over haar trekt op persoonlijk, dynastiek en politiek gebied worden door Voorbij niet gevolgd. Ook het beeld dat de sentimentele romantiek uit de 19e eeuw van haar schetste als een tragische, maar sexy heldin, wordt nog te veel bevestigd en zelfs haar zogenaamde feminisme uit recentere dameslectuur is nog steeds aanwezig. Janse: “…het is duidelijk dat het verloop van haar leven niet werd bepaald door haar temperament, maar door dynastiek toeval (vier huwelijken zonder kinderen HtJ) en machtspolitieke tegenstellingen waarin anderen dan zijzelf de hand hadden.” Ze werd haar hele leven door haar omgeving (moeder, ooms, neef en haar twee laatste echtgenoten) gemanipuleerd en vond dat best. Ze ging liever jagen, feesten of schaatsen op de Hofvijver. Janse: “in feite heeft Jacoba vooral historische betekenis als verliezer.” Haar drie van de Duitse keizer in leen gehouden vorstendommen kwamen in handen van een Franse prins: de hertog van Bourgondië. Die vormde al die graafschappen en hertogdommen tot een groot rijk, dat via een opstand tegen de erfgenaam van de Bourgondiër op den duur een republiek werd. Maar daar kan ze gelukkig niet voor verantwoordelijk gehouden worden, want dat heeft ze zeker niet aan zien komen. En haar zo manipulatieve omgeving heeft dat toch wel spectaculaire verlies ook niet (kunnen) voorkomen.

Jacoba in viervoud zoals ze nog steeds door de Keukenhof loopt. Over anachronismes gesproken…

Een meer literaire kwestie – en misschien is dit een persoonlijke irritatie – is het feit dat het hele boekje in de (voltooid) tegenwoordige tijd is geschreven. Ik ben van mening dat een boek over een geschiedkundig onderwerp in de verleden tijd hoort te zijn geschreven. Je loopt namelijk groot gevaar dat het verhaal op een bepaald moment te veel op fictie gaat lijken. Zeker als je gebeurtenissen gaat beschrijven alsof je erbij bent; dan wordt het een roman. En dat gebeurt regelmatig in dit toch ultrakorte verhaal. Het leest bovendien niet lekker en ziet er amateuristich uit.

Kortom: ik ben niet blij met dit boekje. De gebeurtenissen uit 1418 in een Verhaal van Dordrecht opnemen was een goed idee als je geen zin, tijd of geld hebt de boeken te lezen, maar dan moet het wel historisch kloppen.

Leven met de middeleeuwen 11

Alles viel op zijn plaats toen ik door mijn vriend Kees Nieuwenhuijsen naar voren werd geschoven om het vervolg op zijn Strijd om West-Frisia (2016) te schrijven en de uitgever merkte dat dat wel een goed idee was. De dageraad van Holland (2018) over de geschiedenis van de Hollandse graven tussen 1100 en 1300 was het resultaat. Omniboek brengt geschiedenisboeken uit die én betaalbaar én leesbaar zijn voor de geïnteresseerde leek, maar die wel op een hoog wetenschappelijk niveau staan. Dat had ik al aan de boeken van Luit van der Tuuk gezien, die over de vroege middeleeuwen schrijft, en die ik daarom ook al zeer lovend had besproken.

Bij mij zouden het eveneens geen droge opsomming van gebeurtenissen worden, maar ook geen romantische verhalen of fabels. Wat bekend is uit de bronnen wordt beschreven, geïnterpreteerd en verduidelijkt met illustraties uit de tijd zelf. Dus niet met 16e en 17e eeuwse gravures vol anachronismen of 18e en 19e eeuwse historieprenten of –schilderijen die voor geen meter kloppen, omdat beeldredacties lui zijn en de meeste historici niet weten waar ze originele afbeeldingen moeten vinden. Inclusief de geschiedenis van steden die dankzij of ondanks die graven zijn ontstaan met de, gereconstrueerde, plattegronden van hoe die er in de 13e eeuw uitzagen. Niet elke auteur kan kaarten tekenen, maar ik toevallig wel. Dus hoefde er geen dure kaartenmaker ingehuurd te worden.

Koning Willem II op een grafmonument uit ca. 1250 in Mainz.

Er staan dus geen gefantaseerde portretten in, maar de zegels die de mannen en vrouwen zelf laten zien en die ze zelf aan oorkonden hebben gehangen. In Dageraad staat trouwens wel het gebeeldhouwde portret van graaf-koning Willem II dat tijdens zijn leven is gemaakt. Verder heb ik op archeologisch en bouwkundig onderzoek gebaseerd reconstructies gebruikt of plaatste foto’s van gebouwen die met hen in verband worden gebracht.

Ik wilde in de tekst ook niet te veel speculeren over zaken die toch niet meer te onderzoeken zijn, maar de gaten ook niet opvullen met fantasie en romantische onzin. Zo hoort het namelijk als je een historische studie schrijft: het is geen  roman. Dat het werkt merkte ik aan de reacties, de recensies en en feit dat het boek uitverkocht is. Vanwege de coronacrisis heeft men de tweede druk helaas uit moeten stellen.

Maar niet getreurd: mijn nieuwe boek, De oudste stad van Holland, is volgens dezelfde principes geschreven en geïllustreerd. Omdat het een middeleeuwse stadsgeschiedenis is kwam deze wijze van werken nog beter van pas. Voor de geïnteresseerden: het gaat om te beginnen over het falsum van 1064 en de oudste vermelding van Dordrecht uit ca 1120, waar veel fabels over worden verteld. Ook zijn uit Thuredrith. Nieuw licht op het ontstaan van Dordrecht (deelt 36 van de lokale serie Verhalen van Dordrecht, 2018) van Gerrit Jan Schiereck, Marc Dorst en mij, de nieuwste ideeën over de loop van de rivieren rond Dordrecht opgenomen. Maar ook de traditionele bronnen komen aan de orde: zulke perkamente documenten als het bewaard gebleven, maar tot voor kort verkeerd begrepen privilege van 1200. Of de kartonnen kokers met de volkomen unieke, in het middelnederlands geschreven, stadsrekeningen van 1283-87: de oudste van Nederland. Het controversiële stapelrecht van 1299 komt voorbij en waarom dat helemaal niet zo nieuw was als altijd wordt beweerd. Al werd het op den duur een bron van irritatie voor de andere Hollandse steden.

Grootzegel van graaf Willem IV, na wiens dood de Hoekse en Kabeljauwse twisten begonnen.

Ook zaken die in de reguliere stadsgeschiedenissen van de stad wel worden genoemd, maar die door Dordtenaren volkomen vergeten zijn komen aan de orde. Zoals de belegering van 1304 door de hertog van Brabant en het interdict of het verbod op alle kerkelijke diensten in de stad van 1352-56, dat een gevolg was van een paar moorden op het kerkhof als gevolg van de Hoekse en Kabeljauwse twisten. De gilden en de keur- en klepboeken getuigen van de onrust en het geweld van die jaren, vooral rond 1400. En van de gevolgen ervan voor de welvaart. Ik heb het naar het einde toe ook over de overstromingen, die vanaf 30 jaar vóór de Elisabethsvloed het land rondom Dordrecht al teisterden. Tot eindelijk de grote klappen kwamen en er geen geld en animo meer was om de dijken te dichten.

Gebied van het latere Statenplein ca. 1250. Reconstructie door Nipides Bouwhistorie & Visualisaties (2014).

Collega’s en vrienden hebben net als bij Dageraad ook weer hun aandeel in dit boek gehad. Archeoloog Marc Dorst en ik konden aan de hand van de opgravingsresultaten in de binnenstad een veel beter kloppend setje plattegronden van Dordrecht tussen 1200 en 1300 reconstrueren. Ik heb daarvoor ruim 150 van die rapporten doorgewerkt en er een lijn in kunnen ontdekken, iets waar de archeologen maar niet aan toe kwamen. De door Jeroen Nipius gemaakte reconstructies van landschappen en gebouwen die hier opgegraven zijn en die tot nu alleen in die archeologische rapporten waren te zien zijn hier met toestemming van de archeologen voor een groot publiek beschikbaar gekomen. Met hulp van Dr. Eef Dijkhof kon er een intrigerend artikel over de vier achtereenvolgende Dordtse stadsrechten geschreven worden. En Per Bos heeft speciaal voor dit boek een prachtige 3D weergave van de Vlaamse Hal van 1390 gecreëerd. Ook een still uit zijn en mijn zoon Laurens gemaakt filmpje van de Dordtse oude haven uit 1250 (gemaakt voor een rapport ivm 800 jaar Dordts stadsrecht uit 2011) en een vogelvluchtplaat van Dordrecht na de Elisabethsvloed door Per zijn in het boek opgenomen. En als uniek extra heb ikzelf tekeningen gemaakt van hoe de Dordtenaren tussen 1000 en 1421 gekleed gingen en hoe graaf Willem I en keizerin Maria er in 1220 uitgezien kunnen hebben.

Zegel van graaf Jan van Beieren (1418) met de griffioenen die later het Dordtse wapen zouden sieren.

Omdat er ook van de graven van na 1300 geen betrouwbare portretten bestaan, op de laatste na (Jacoba van Beieren en Jan van Brabant), heb ik hun zegels gepubliceerd. Ook die van Jacoba en van haar oom Jan van Beieren trouwens… Ze zijn voorzien van prachtig gesneden wapenschilden en randschriften en allemaal afkomstig uit ons onvolprezen regionaal archief. Op die instelling doe je trouwens nooit vergeefs een beroep.

Wat ook een verschil is met de gemiddelde dikke en dure stadsgeschiedenissen in Nederland is de duidelijke plattegrond van de (binnen)stad waar het over gaat. De schrijvers van de standaardwerken op dat gebied (en ik heb de meeste hier in de kast staan) denken waarschijnlijk dat de lezers van hun prachtwerken (en dat zijn het echt wel) blindelings alle straten die zij opnoemen wel kunnen vinden. Men vergeet daarbij dat zelfs bewoners van zo’n binnenstad dat lang niet allemaal weten, laat staan zij die in de buitenwijken wonen. Meestal staan er alleen een paar kleine reconstructie-plattegronden in zo’n pil en dan zonder de meeste straatnamen, want daar is geen plek voor. Of de kaarten van Van Deventer uit de 16e eeuw, die helemaal geen straatnamen hebben. Dan moet je als vreemdeling in de stad, of zelfs als bewoner, de papieren Falkplan erbij nemen of Google maps op je mobiel of tablet ernaast houden. Ik heb de door mij bewerkte plattegrond van Dordrecht uit 1923 voorin over twee pagina’s (6 en 7) laten zetten. Die bevatte namelijk nog alle straten en stegen van vóór de grote sanering in de jaren ’60. Ik heb daarbij alles wat in de middeleeuwen vóór 1421 nog niet bestond wit gelaten, maar wel de contouren van later bebouwde eilanden en aangelegde havens aangegeven. Handig dus.

omslag ngd
Omslag van Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 (1996).

Mijn stadsgeschiedenis ziet er niet uit zoals andere. Hij is dunner en kleiner van formaat (en daardoor goedkoper) maar bevat wel een notenapparaat en een literatuuropgave voor verdere studie. Vooral de verwijzingen naar de opgravingsrapporten van de eigen stedelijke archeologische dienst zijn voor de belangstellenden zeer nuttig en interessant. Ze zijn allemaal op internet te vinden. Ook staan er registers achterin om het zoeken naar persoonsnamen en topografische namen te vergemakkelijken. Aan alle wetenschappelijke voorwaarden is dus voldaan. Daarnaast verwijs ik lezers regelmatig door naar de laatst verschenen en alleen nog antiquarisch te krijgen Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 uit 1996, want daarin wordt, thematisch zowel als chronologisch, de geschiedenis verder uitgediept. Wel is dat boek op sommige punten inmiddels verouderd. Het belangrijkste is echter dat geïnteresseerde leken in mijn boek in ieder geval voor niet te veel geld de laatste resultaten van het historisch onderzoek naar middeleeuws Dordrecht tot zich kunnen nemen, zonder zich door jargon te hoeven worstelen,.

Het belangrijkste is echter dat we ons nu, gebaseerd op wat ik in 2016 in mijn blog schreef, en inclusief de bijdrage van Eef Dijkhof, kunnen presenteren als de oudste stad van Holland. In Geertruidenberg kunnen ze er nu, met al ons bewijs, niet meer onderuit dat zij dat niet zijn.

De Wapentuers van Dordrecht (ca 1300) in Archeon, 2005.

Kortom: dit boek is, met het vorige, het tast- en leesbare resultaat van hoe ik het grootste deel van mijn leven, zo’n 62 jaar, met de middeleeuwen heb geleefd, geleerd en genoten. Met hulp van familie (met name mijn vrouw), veel vrienden en collega’s en zeker die van mijn docenten in Leiden en die andere mensen die me de meest verschillende zaken hebben laten zien en enthousiast over hebben onderwezen en voorgelicht. Dank aan allen. Zonder jullie was het me niet gelukt. Alle lezers van deze serie blogs weten nu waar het allemaal vandaan kwam, hoe dat me gevormd heeft en waarom het zo’n resultaat heeft gehad. Wondertjes, toeval, studie en veel, heel veel lezen, maar ook veel praktijkervaring hebben me gemaakt tot wat ik ben: een middeleeuwenliefhebber en -uitlegger. Die graag zijn kennis wilde delen en anderen voor deze wonderlijk interessante periode geïnteresseerd wilde krijgen.

Geen vervolg…

PS: vanwege corona was de eerste oplage van De oudste stad van Holland niet de gebruikelijke 1250, maar 750. In juni bleek die al uitverkocht en snel werd een tweede oplage van 800 stuks gedrukt. Begin augustus waren er daar al weer bijna 200 verkocht. Augustus, de vakantiemaand, is altijd rustig in de boekhandels, dus ik ben benieuwd wat september gaan brengen. Ook De dageraad van Holland (2018) was in april uitverkocht geraakt en ook vanwege corona werd geaarzeld om een tweede druk uit te brengen. Mensen die Oudste stad kochten vroegen echter ook naar Dageraad, zodat er eind juli toch maar een nieuwe oplage van 750 stuks werd uitgebracht.