Wat was Riede en waar lag het? (5)

U zult wel gedacht hebben: wat blijft het volgende blog over Riede lang weg.  Tja. Ik had het eigenlijk al geschreven voor het vorige blog over de Dordtse mysteries ertussendoor kwam. Het probleem was dat bij het schrijven de twijfel toesloeg. Dat is geen ramp: het overkomt elke historicus (volgens mij…) regelmatig. Zeker als je je gaat verdiepen in oudere onderzoeken over je te behandelen onderwerp. En dat moest ik doen bij mijn onderzoek naar hoe oud de Riederwaard nou eigenlijk was. Ik schreef aan het eind van het vierde deel:

Ik zal in het volgende en laatste blog proberen uit te leggen dat die waard voor die tijd echt niet zo heette.

Dat bleek echter niet zo eenvoudig te zijn. Ik verkeerde in de veronderstelling dat die naam pas van na 1250 dateerde, evenals die van Ridderkerk. Uit deze manier van formuleren merkt u dat ik het daarmee mis had. Of niet? Ik raakte in verwarring en als u leest over wat ik tegenkwam, zult u begrijpen waarom. Ik heb toen het schrijven even uitgesteld en een collega historicus gevraagd om me te helpen met wat vertalingen uit het latijn. Dr. Eef Dijkhof was zo vriendelijk dat voor me toen, waarvoor ik hem hierbij nogmaals hartelijk wil bedanken.

Die vertalingen losten echter niet alles op. Ik ging ook twijfelen over de toekenning van enkele vroege figuren aan de familie Van Riede. Wezen hun achternamen daar wel echt op? En waarom en door wie zijn ze aan die familie toegevoegd? Zulke dingen dus. Ik heb dus even de tijd genomen om daar over na te denken en ik vertel u maar direct dat ik er nog niet uit ben en me wat minder zeker voel over mijn aannames over waar Riede nou echt lag en of de Riederwaard echt naar hen is genoemd. Ik heb daarom besloten u een kijkje te geven in het onderzoeksproces dat achter die aannames verscholen ligt. Misschien kom ik al schrijvend en, wie weet, via aanvullingen of interpretaties van u, mijn lezers, tot een paar wat steviger conclusies dan die ik tot nu toe heb getrokken. Ik neem u daarom mee naar teksten die de Riederwaard (en Ridderkerk) tot onderwerp hebben en laat u kennis maken met wat er in het (nabije) verleden over die regio is geschreven.

Daar waren in de eerste plaats de diverse door-elkaar-halingen van verkeerd begrepen feiten. Zo kwam ik nogal eens tegen dat de Riederwaard (of Ridderkerk) al door Hertog Hendrik IV van Brabant genoemd wordt, maar dan als Riede. Er is inderdaad een Hendrik IV van Brabant geweest maar die was zwakzinnig en heeft maar een jaar of vijf moeizaam geregeerd voor hij in 1267 op zijn moeders advies aftrad. Hier wordt Rooms koning Hendrik IV verward met de Brabantse hertog Hendrik I. De koning kennen we van het falsum van 1064 waarin Riede voorkwam (dus niet de waard en zeker niet het dorp Ridderkerk), maar dat ik in het vorige blog naar de zuidoever van de Merwede heb verplaatst. De Brabantse hertog, die we als vriend van graaf Willem I al zijn tegengekomen, kreeg inderdaad nog met de waard te maken. Intussen lees je overal die verwarrende informatie op internet, zelfs op websites van historische verenigingen.

acte 1214
Detail van de acte van 5.11.1214 (OHZ I, nr. 347).

Je komt echter nergens in de literatuur te weten wat die hertog nou eigenlijk te doen had met de Riederwaard. Hetgeen natuurlijk vreemd is, want het staat in het Oorkondenboek van Holland en Zeeland. Het document is daarin echter niet gemakkelijk terug te vinden. Als je op Riederwaard zoekt in de internetversie van het OHZ kom je het niet tegen. Omdat je, als het over heren van ambachtsheerlijkheden gaat, moet je altijd de leenregisters, indien bewaard, over het te bestuderen gebied raadplegen. En dat kan voor de Riederwaard. Dan kom je te weten dat een leen dat Rederwerde heet wordt genoemd in een overeenkomst uit 1214 tussen hertog Hendrik I van Brabant en graaf Willem I van Holland over het toekomstige huwelijk van hun kinderen. Dat waren respectievelijk Machteld van Brabant en Floris IV van Holland. Zij was toen ongeveer 14 jaar en hij 4. De opbrengst van Rederwerde, het hof te Haarlem en Aarlanderveen, bij elkaar 500 ponden Hollands geld, was bestemd voor haar jaargeld als ze zouden trouwen. Dat zou uiteindelijk pas in 1224 gebeuren.

Of Rederwerde de Riederwaard was is hier niet uit op te maken. Misschien is het gewoon de naam van een heerlijkheid ergens anders. Dat het lemma niet in de index voorkomt als zodanig voorkomt is namelijk wel tekenend. Het kan natuurlijk betekenen dat er een fout gemaakt is, maar het is waarschijnlijker dat Koch, de redacteur van het eerste deel van het OHZ, het leengoed niet zag als identiek met de ons bekende Riederwaard. De andere lenen waaruit Machteld opbrengsten uit zou ontvangen lagen in (het toenmalige) Noord-Holland en niet in Zuid-Holland, maar misschien is dat nog niet genoeg bewijs.

inv nr 2 GvH
Archief Graven van Holland – Inventarisnr 2 (Den Haag 1981).

In het repertorium (lijst) van de grafelijke lenen in de Riederwaard door Hoek wordt deze acte dus genoemd, maar ook hier staat alleen een verwijzing naar het grafelijk archief, niet naar de grafelijke leenkamer waar dit bezit in genoemd zou moeten zijn. Intussen wordt het leen in de inventaris van het grafelijk archief wel als de Riederwaard geïnterpreteerd. Er zijn echter totaal geen aanwijzingen dat het om de waard ten noorden van de Waal ging. Het bedoelde gebied was in ieder geval grafelijk bezit, want anders had Willem niet over de inkomsten eruit kunnen beschikken.

Uit latere bronnen zal blijken dat hier ook de heren van Putten, van Altena en van de Lecke gegoed waren, allen edelen die rond 1100-1150 al belangrijks waren in Holland. Dus het is nogal onwaarschijnlijk dat de graaf in 1214 nog over het leengoed van deze heren, die hij te vriend moest houden, kon beschikken. Oorspronkelijk, in de 11e eeuw, zal het gebied, zoals alle te ontginnen wildernis, grafelijk bezit geweest zijn, maar al snel werden grotere eenheden in kleinere ambachten onderverdeeld en in leen uitgegeven. Mijn idee is dat het goed Rederwerde niet een hele waard was, maar gewoon een dorp met omgeving, een poldertje misschien. Dat was namelijk ook de status van het andere leen waar Machteld de opbrengst van ontvang: Aarlanderveen. Dat was een veenontginning, een ambacht in het Rijnland, dat tegenwoordig onderdeel is van Alphen aan den Rijn. Er zijn genoeg heerlijkheden met –waard als achtervoeging in Holland, Zeeland en Utrecht om dat geen uitzondering te laten zijn.

U begrijpt dat ik denk dat Rederwerde niet zondermeer gelijkgesteld kan worden met de Riederwaard. Het is namelijk twijfelachtig of de graaf over de opbrengst van de waard was geheel kon beschikken. Het is ook waarschijnlijk dat de heerlijkheid van die naam niet in Zuid-Holland maar in het toenmalige Noord-Holland, oftewel het Rijnland, Kennemerland, Amstelland of Waterland lag. Ik zal in een volgend blog laten zien dat andere adellijke heren in de Riederwaard al vroeg hun lenen daar hadden en het de graaf kwalijk genomen zouden hebben als hij de opbrengst daarvan aan zijn toekomstige schoondochter had gegeven.

Wordt vervolgd

Tollen en Dordrecht (3)

Het derde deel van dit blog over tollen, waarin de uitbreiding van het stelsel aan de orde komt en hoe Dordrecht daarvan profiteerde, ondanks een ramp die de nederzetting van de Zwijndrechtse waard losscheurde.

Gedurende de twaalfde eeuw heeft Holland minstens drie maal te maken gehad met ernstige overstromingen die voor ingrijpende veranderingen in het landschap hebben gezorgd. In 1134, 1163-64 en 1170 zijn er stormvloeden geweest die onder andere op den duur een doorbraak van rivierwater ten noordwesten van Thuredrecht hebben veroorzaakt. Het water scheurde de nederzetting als het ware los van de Zwijndrechtse Waard. Tegenwoordig wordt die doorbraak de Oude Maas genoemd, maar tot ver in de achttiende eeuw heette het daar de Merwede, die dus vanaf ca 1170 zowel naar het noordwesten als het zuidwesten stroomde. Ergens onder Rhoon maakte deze nieuwe Merwedetak contact met de daar naar het noordwesten stromende Maas, die zich op zijn beurt tegenover Vlaardingen weer verenigde met de oude, noordelijke tak van de Merwede.

kaart doorbraak
Kaart van hoe de doorbraak boven Dordrecht de rivierenloop in zuidelijk Holland veranderde (naar L. Pons 1992-1997).

Een ander gevolg was dat je nu van de Merwede boven Dordrecht via de nieuwe aftakking in de Striene kon komen. Dat was een rivier die oorspronkelijk vanuit de Schelde in Zeeland naar de Maas stroomde, maar nu in de combinatie Maas-Merwede uitmondde. En dat hield weer in dat je vanuit Dordrecht heel gemakkelijk via de Striene naar de Schelde kon varen en zo naar Vlaanderen kon komen, zonder dat je de moeilijke reis buitenom, over zee, hoefde te maken. En andersom, vanuit Vlaanderen,  gold dat natuurlijk ook. Vandaar dat je 30 jaar na de doorbraak ook Vlaamse lakenkopers in Dordrecht aan kon treffen. En niet alleen hen. Dordrecht lag nu op een knooppunt van rivieren waardoor je niet alleen gemakkelijk in Vlaanderen kon komen, maar waar het voor Engelse, Scandinavische en Duitse kooplieden voordelig was om daar goederen op de markt te brengen en onderling te verhandelen. Het maakte de eenvoudige poldernederzetting  tot een emporium, een internationale handelsmarkt, ten koste van Vlaardingen dat daarna terugviel in belangrijkheid. Dordrecht heeft zijn eerste groei tot belangrijkste stad van Holland dus te danken aan een stormramp (of een paar stormrampen).

Dat was ook de Hollandse graaf niet ontgaan. Onder Floris III, de ontvanger van het leen van de tol, werd Dordrecht in de bronnen niet één keer genoemd, maar zijn zoon Dirk III (graaf 1190-1203) oorkondde niet minder dan vier keer in die plaats en er zijn ook nog twee oorkonden van hem die elders zijn uitgegeven, maar die over Dordtse zaken gaan. Bovendien overleed Dirk op 4 november 1203 in zijn huis in Dordrecht. De oudste nog bestaande oorkonde i n het Dordtse archief, van februari 1200, is ook de vroegst bekende die de graaf en zijn vrouw daar gaven. Hetzelfde jaar  nog, in november, verloor Dirk VII de stad en omgeving, die oorspronkelijk eigen bezit lijkt te zijn geweest, en moest hem in leen aanvaarden van hertog Hendrik I van Brabant. Daarna vaardigt hij nog drie keer daar oorkonden uit en kondigt hij aan dat hij de Dordtse kerk, “zodra die vrij komt” aan de abdij van Heisterbach zal schenken die een uithof buiten de stad zal stichten. De kerk zat dus ook in het bezittingenpakket van de Hollandse graaf.

tollenkrans
Kaart van Zuid-Holland na de diverse doorbraken en veranderingen in het landschap na 1163-70 en de plaatsen waar graaf Dirk VII zijn tollen plaatste om alle handelsverkeer in de gaten te houden.

Graaf Dirk VII erfde natuurlijk het leen van de tol van Geervliet van zijn vader, maar kreeg het bezit ervan nog eens van keizer Hendrik VI (keizer 1191-1197) extra bevestigd in oktober 1195, met extra bescherming door de keizer en boetes van 30 pond (een fortuin!) voor ontwijkers. Nee, hij verhoogde het percentage van 5 % van de lading niet (inde de keizer nog steeds de andere 5 %?: niemand heeft het erover…), maar breidde het aantal tollen uit tot een krans rondom Dordrecht. Naast Geervliet aan de Maasmonding kwamen er Strienemonde bij, Almsvoet, Niemandsvriend, Ammers en Moordrecht. Die lagen respectievelijk aan de Striene, de vaarroute naar Vlaanderen, de Maas die door de Grote Waard stroomde, de Merwede, de Lek en de Hollandse IJssel. De doorbraak van 1170 had het mogelijk gemaakt dat er allerlei nieuwe routes voor de steeds intensievere handel kwamen. Holland werd door die tollen hermetisch afgesloten: niemand kwam ongezien en zonder voor de tolbare handelsgoederen te betalen het graafschap meer in. Dordrecht maakte hij tot een spin in het web, waar, net als vroeger in Dorestad en Tiel, de draadjes samenkwamen. Het was ook een prima plek om de Dordrechtsewaard van daaruit naar het oosten uit te breiden, wat waarschijnlijk ook gebeurde.

Met name de hertog van Brabant was daar niet blij mee. De tollen hielden de Brabantse kooplui, net als vele andere, in een fikse greep omdat vanuit het westen gezien Brabant de volgende stop op de route was. Hij had ook last van die uitbreiding van Hollands grondgebied die botste met zijn eigen expansie in noordwestelijke richting. Hij was daarnaast ook zelf bezig zijn land in de richting van de Betuwe uit te breiden en kwam zo in conflict met Otto I, de graaf van Gelre. Dirk en Otto vonden elkaar en vielen Brabant aan. In eerste instantie ging dat voorspoedig en werd o.a. het net gestichte ‘s-Hertogen Bosch verwoest. Bij een veldslag in de buurt van Heusden verloor Dirk echter en werd gevangen genomen. Om vrij te komen moest hij verregaande concessies doen en zo raakte hij in een verdrag van eind 1200 het beheer over Dordrecht en de Dordrechtwaard kwijt.

Zo kwam het stichten van tollen langs alle vaarwegen de graaf duur te staan, maar Dordrecht merkte daar weinig van. De graaf, nu leenman van Brabant, en zijn vrouw bleven in de stad komen. De tollen (die dus in bezit van de graaf bleven) brachten veel geld op, wat op een bloeiende handel duidt. Bovendien lag Dordrecht comfortabel in het midden en ontving met allerlei handige en voordelige regelingen de vreemde kooplieden. In wezen ontstond toen al de stapelmarkt van de stad, die in 1299 nog eens extra benadrukt zou worden. Het zorgde voor veel bedrijvigheid en de stad groeide en werd rijker en rijker. Niet alleen een stormramp had dat mogelijk gemaakt, maar ook de tollen. Ondanks dat de stad nu in naam Brabants was, maakte dat niks uit voor de gunstige positie die hij innam als centrum van de internationale handel.

(Wordt vervolgd)