Het ‘verhaal’ van Rivier-Boot-Stad

Gezien de reacties die op Facebook de ronde doen over het prestigieuze project met de hektjalk die op 9 oktober 2021 van de museumtuin in Dordrecht naar het Hof gesleept zal worden is het nodig dat ik even uitleg waarom ik de verantwoording ervoor niet acceptabel vind. De lezers worden namelijk gemanipuleerd door een slimme mix van interessant klinkend jargon en klassieke retoriek om een ‘solide’ basis te geven aan het doordrukken van een duur stuk stadspromotie. Niet iedereen gelooft dat er gemanipuleerd wordt, maar als je, zoals ik, al vijftig jaar te maken hebt met lieden die dergelijke trucs gebruiken om hun wil door te drijven bij het gewone publiek, dan leer je het op den duur wel herkennen. Ik heb om die herkenning te vergemakkelijken de bewuste passages onderstreept. Bovendien heb ik het modewoord verhaal vet gemaakt om te laten zien hoeveel dat gebruikt wordt om te suggereren dat men hier met iets belangrijks bezig is; het opstuwen van Dordrecht in de vaart der volken. Alsof dat nodig is…

Er werd me al voorgehouden dat mijn bezwaar tegen de historische onderbouwing in een eerder blog natuurlijk waardevol is, maar dat ik het meer als fictie moet zien (een verhaal dus, maar dat was me vanaf het begin al wel duidelijk). Het zou toch mooi zijn, schreef de bewuste reageerder, als toekomstige stadsrondleiders “straks het verhaal van het hek met de vorm van het schip in brons kan vertellen. Het Hof ga je hier niet mee verkopen, maar de stad Dordrecht wel!” Denkt iemand dat echt? Net zoals die toeristen denken dat wij hier in Dordt de eigen schilder Aelbert Cuyp zien als glimmend Flipje van Tiel op gympies, of Willem van Oranje als een groene reus met een rotkop? En dan zou ik nog wel even door kunnen gaan ook. Ik hoor ze denken: gekke Dordtenaren. Hoe dichter bij die stad hoe raarder het wordt. Afijn…

Natuurlijk zat er een idee achter het hele project: te weinig bezoek op het Hof. Wat doen we eraan? Want daar ging en gaat het in eerste en laatste instantie om (zie hieronder). Dordt-promotie is secundair, maar niet onbelangrijk, want de toerist moet in de watten worden gelegd.

Ik citeer, om bovenstaande aan te tonen, daarom uit de websitepagina met FAQ, maar ik zet het in iets andere volgorde en laat veel weg. Ik gebruik de zaken die het meest het stempel van manipulatie dragen.

Middel en doel

“Een van de beleidswensen van de Gemeente Dordrecht is om door middel van kunst de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren en de belevingswaarde van de gebouwde omgeving te verhogen.

Het doel is om de bestaande verbindingen tussen het Dordrechts Museum, Cinema The Movies en Het Hof van Nederland een aantrekkelijk cultureel profiel te geven.”

Dus wat doe je als er te weinig bezoekers in je andere museum komen? Dan geef je een kunstenaar opdracht om met veel spektakel en daaruit voortkomende op gemanipuleerd toeval gebaseerde openbare kunst op letterlijk maar één (1) dag die route aan te geven door een niet erg schilderachtig ogend stukje Dordrecht. Waarna er langs die route tot in eeuwigheid bronzen wrakstukken blijven liggen of hangen.

En hoe maak je dat een aantrekkelijk project? Door een kunsthystericus, sorry, kunsthistoricus een in die branch veel toegepast stukje ronkende proza te laten schrijven waarmee de lezer via hun beroepsretoriek en jargon een vaag, sentimenteel en mystiek ‘verhaal’ in slaap gewiegd wordt. Goh, dat klinkt interessant; laten we daar een paar ton aan uitgeven. De overdonderde ambtenaren en gemeenteraadsleden tekenen wel. En ’t is een leuk afscheidscadeautje voor Piet.

Ik heb even de citaten achter elkaar gezet en het jargon onderstreept zodat de lezer kan zien waar de kunsthyst… sorry, kunsthistoricus is bezig geweest. Lees even mee:

“Het kunstwerk rivier, boot, stad kan enerzijds worden gezien als een vanitas, in zijn reflectie op de vergankelijkheid van het leven. Maar ook als een viering van wat mogelijk is door middel van collectieve inspanning. Het evenement waarbij het schip versleept wordt is een mythisch verhaal over een onmogelijke reis van een enorm schip door de smalle straten van het Hofkwartier. Dit verhaal wordt na het evenement naverteld door de sporen die het schip achterliet: een serie sculpturen in het Hofkwartier. Schrijvers denken lang na over de eerste zin van hun boek: het vertelt de lezer iets over de rest van het verhaal. Dat geldt ook voor de eerste sculptuur in de serie. Het is een samenvatting van de rest van het verhaal dat verderop in het Hofkwartier te zien is. Het schip dat door het hek breekt is een dramatisch gebaar: het lijkt gevaarlijk, spannend, tragisch. Maar zal in zijn praktische uitvoering niet gevaarlijk zijn. Het verhaal vertelt over de schoonheid van destructie. Het schip breekt met het oude om een nieuw verhaal te vertellen. De handeling van het oversteken van de drempel van het museum, de openbare ruimte in, is een symbolische daad van collectieve kracht.

Thomson wil geen stroom van objecten afzetten in de overvolle publieke ruimte, maar ze inbedden in een verhaal dat door de gemeenschap wordt gedragen. Bij de bouw en het verplaatsen van het schip zijn zoveel mogelijk Dordtenaren betrokken en het proces is zo openbaar mogelijk geweest. De zeggingskracht van het kunstwerk wordt rijker wanneer het langer de kans krijgt om ingebed te raken in het stedelijke leven en wanneer het verhaal ervan (de oorsprong van de stad en het memorabele moment waarvan Dordtenaren deelgenoot of zelfs deelnemer waren) de kans krijgt om aan een nieuwe generatie te worden doorverteld.

De vraag of het niet zonde is om het schip kapot te laten gaan is een logische. We willen vasthouden aan haar schoonheid. We vereenzelvigen ons met schepen: we geven ze namen, staren naar hun trage beweging over het water en we bewonderen hun kracht en constructie. Een schip dat vergaat heeft iets emotioneels en tragisch. Maar er zit ook schoonheid in destructie, omdat je daarin het moment van transformatie en het verlopen van de tijd ervaart.

Kunst biedt ons handvatten waarmee we kunnen reflecteren op het leven. Elk schip heeft zijn doel, sommige vervoeren goederen, andere zijn pleziervaartuigen, in dit geval is het schip gebouwd om iets onmogelijks te doen en vertelt daarmee een verhaal. Een verhaal dat begint met de geschiedenis van Dordrecht en de verbinding met de binnenvaart, een verhaal dat wordt uitgedragen door de teams van vrijwilligers die het schip bouwen of door de smalle straatjes slepen. Een verhaal dat zijn sporen achterlaat in de houten romp terwijl het schip uit elkaar valt in de onmogelijke smalle straatjes. Een verhaal dat keer op keer wordt verteld door middel van de in brons gegoten fragmenten van een boot die zichtbaar zullen blijven langs de route (HtJ: let ook op de drievoudige herhaling van “Een verhaal dat…”; een eeuwenoude retorische truc om de boodschap erin te hameren) .

Met het zwart blakeren van het schip komt het los van zijn oorspronkelijke functie en wordt het een autonoom object, een kunstwerk.

In elke fase van het project vieren we transformatie. De hele boomstammen die arriveerden voordat ze in planken werden gezaagd. Het uitsnijden van deze planken in een schip. De verkoling van het schip abstraheert het van zijn oorspronkelijke functie. De dramatische transformatie tijdens het evenement van het schip dat in fragmenten uiteenvalt. Het gieten van deze fragmenten tot bronzen sculpturen. In de sculpturen zullen al deze lagen van transformatie zich openbaren”.

Tot zover de ‘verantwoording’ van dit project. Drama, overdrijving, gevoel, mystiek, zelfs alchemie worden van stal gehaald om de lezer te raken. Ik hoop dat ik door het uit de webpagina lichten van deze fragmenten de lezer van dit blog heb kunnen overtuigen van hoe en met wat voor taal hij/zij gemanipuleerd wordt door de mensen die dit onzalige plan hebben  doorgedrukt. Net zoals het al met veel openbare kunst in Dordrecht al jaren gebeurt. En je hoeft hier niet eens tussen de regels door te lezen. Er staat in wezen: als je het hier niet mee eens bent ben je een cultuurbarbaar en niet geschikt om van Dordrecht als historische stad echt te genieten. Wij, de elite van stedelijke cultuurbobo’s, zullen u wel vertellen wat mooi en waardevol is. En jullie gaan lekker toch niet over waar wij het belastinggeld aan uitgeven.

Als staartje geef ik nog even de reactie door op de vraag: Wat doet de gemeente/Museum met de 2 petities? Er zijn zoveel mensen op tegen. Hoe gaan jullie hiermee om?

Het antwoord:

“Het gebeurt wel vaker dat kunst in de openbare ruimte veel reacties oproept, zie bijvoorbeeld het beeld van Willem van Oranje. Voor het project rivier, boot, stad is een zorgvuldig participatietraject doorlopen. We constateren dat pas in een heel laat stadium deze weerstandsreacties komen. Het is aan het college van burgemeester en wethouders om te bezien wat het met de reacties uit de stad doet.”

Met andere woorden: wij trekken ons niks aan van protesten of petities en die boot gaat echt door het Hofkwartier gesleept worden. Met alle gevolgen vandien.

En daar kunnen we het mee doen.

Rivier – boot – stad 2021

KUNST OF EEN DURE WEGWIJZER?

Een 18e eeuws binnenvaartscheepje door te nauwe straten trekken zodat het in stukken uit elkaar valt, tegelijk een grijze streep in het plaveisel nalatend, en die stukken dan verduurzamen als tekens langs de route van museum naar museum.

Dat is het plan van een Schots-Deense kunstenaar Edward Clydesdale Thomson in opdracht van het Dordrechts Museum. Gaat dat helpen meer publiek naar het Hof te krijgen? Ik betwijfel het. Ik heb echter afgeleerd om me te bemoeien met de ideeën waar kunstenaars op komen om een opdracht binnen te halen. Ik ga ook zeker niet kijken naar die stunt. Ik wil hierbij echter wel ingaan op het achterliggende idee dat op verkeerd begrepen historie en onzorgvuldig denken is gebaseerd. Ik citeer hieronder uit de krantenartikelen en website over dit project, dus voornamelijk uit uitspraken van de kunstenaar Thomson zelf.

De kunstenaar op het eindpunt van de trektocht: het Hof.

Eerst de reden achter het ‘kunstwerk’ oftewel de performance.

“Dordrecht wil een kunstwerk dat het historische Hofkwartier markeert en de twee belangrijkste publiekstrekkers met elkaar verbindt: het Dordrechts Museum en het Hof van Nederland, de wieg van de Nederlandse Republiek.”

Ik had het aangekondigd: die misvatting zal ons nog decennia achtervolgen. Dat van die wieg klopt niet, dat hebben Herman van Duinen en ik al meerdere malen aan Dordt en de wereld duidelijk gemaakt: in Dordrecht stond niet de wieg van de Republiek. En dat de statenvergadering van 1572 in het Hof plaats vond is helemaal niet zeker. Maar de kunstenaar, Schot zijnde, weet dat allemaal niet en struikelt vrolijk verder in de geschiedenis van Dordrecht.

“Bij Dordrecht moest Edward Clydesdale Thomson (Dundee, 1982) denken aan het smalle water de Thure waar de stad naar genoemd is (Thuredrith).”

Er heeft nooit een rivier de Thure bestaan; hij is in ieder geval niet in de bronnen gevonden. Het was een aanname uit de tijd dat men dacht dat Dordrecht aan een oversteekplaats in een riviertje lag: een tricht in een Thure dus.  Thuredrith betekent gewoon Doortrek, oftewel een deel van een rivier waar je niet echt kon manoeuvreren als je wind tegen had en dus getrokken moest worden. Met schepen met slechts één vierkant zeil was niet echt veel op te loeven in zulke wateren dus je moest wel. Het is verder altijd Thuredrith (en al zijn variaties) geweest, zowel voor de rivier als de nederzetting. Iets dat in Nederland geen zeldzaamheid is. En smal was hij nu ook niet echt. De oudste versie van de rivier was volgens de archeologen gemiddeld zo’n 30-35 m breed (en bij de monding aan de Merwede ruim 100 m). Pas toen langs de buitenkant van de dijken langs de Thuredrith, dus de huidige Voorstraat en de serie Wijnstraat-Groenmarkt-Grote Kerksbuurt, werd gebouwd is de rivier belangrijk versmald. Tot hij in de 17e eeuw niet meer dan een kanaal werd tussen Leuvebrug en Wijnbrug, na welke laatste brug hij langzaam verbreedde en bij die genoemde monding weer werd ingesnoerd bij de Boombrug.

Thomson zegt verder:

“Binnenvaartschepen werden vroeger over de Thure met menskracht van de rivier de Dubbel naar de Merwede getrokken.”

Het zal inderdaad aanvankelijk wel zijn voorgekomen dat schepen het hele eind getrokken werden, maar toen ca 1170 de Oude Maas ontstond was dat niet meer nodig: je kon aan de stabboem, de oude naam voor wat later de Knolhaven en Kuipershaven werden, aanleggen of bij de Boombrug de haven binnenvaren en je hoefde dus niet meer door de Thuredrith. Maar dat zelfs de nog kleine boten uit die tijd over land, door de zich nog ontwikkelende stad, werden getrokken is natuurlijk onzin.

De journalist vervolgt met:

“Hij laat zich inspireren door de geschiedenis van Dordrecht als handelsstad aan het water. De boot die hij door de straten wil trekken is een 17de-eeuwse hektjalk, een historisch vrachtzeilschip dat veel werd gebruikt in de binnenvaart.”

Buiten dat die boten natuurlijk helemaal niet door de straten werden getrokken, was zoals gezegd die ‘doortrek’ al lang niet meer nodig.

“Een ander spoor dat naar het idee leidde was een oude foto die hij zag van een bootje dat tijdens een overstroming door de straten van Dordrecht voer.”

Beeldbank Regionaal Archief Dordrecht. De hektjalk zal hier doorheen worden getrokken.

Dit is een foto uit 1953 in het Lastig Endtstraatje, tussen Augustijnenkamp en Museumstraat. Er zijn in de Dordtse Beeldbank nog veel meer kiekjes van water in Dordtse straten, maar daarop zie je alleen maar roeiboten. Zelfs die konden lang niet overal komen, want zo diep was het water nou ook weer niet. Maar je ziet uiteraard nergens hektjalken in de straten in het Hofkwartier of elders in de binnenstad.

““En verder moest ik ook nog denken aan de film Fitzcarraldo (1982) van Werner Herzog, waarin een stoomschip over een berg in het oerwoud van Peru wordt gesleept.”

Alsof je Dordrecht met de Andes kunt vergelijken…

“Het fascineert hem dat Nederland een heel netwerk van trekschuiten voor personenvervoer had. „Daardoor was dit het eerste land waar afstanden in reisminuten werden aangegeven.””

Wat weer een heel ander fenomeen is, omdat daarvoor speciale vaarten werden gegraven of geschikte riviertjes werden aangepast door er jaagpaden langs aan te leggen. Ook dit heeft niks te maken met het door nauwe straten slepen van een flinke tjalk.

Een bijkomend effect is verder dat je na de trektocht (even) kunt zien waar het schip is geweest, omdat Thomson de houten huid laat verkolen zodat het ontstane houtskool een streep nalaat op de straatklinkers.

“Letterlijk: een laag van de buitenkant van de houten romp en het dek wordt verbrand, maar de constructie daaronder houdt het schip bij elkaar, want Thomson wil ermee als met een enorm houtskoolkrijtje een spoor trekken over de kortste wandelroute door het Hofkwartier van het Dordrechts Museum naar het Hof van Nederland.”

Houtskool is overigens zo weg, want als je dat niet fixeert kun je het met je vingers of wat water wegwrijven. Hij lijkt zich daarvan bewust want hij zou gezegd hebben:

“Het zwarte krijtspoor op straten en muren zal door de regen en de tijd al snel weer verdwijnen”

Het eerste obstakel op de route is het hekwerk van de museumtuin, dat enkele jaren geleden voor hoge kosten volledig is herbouwd. Dat moet dus weer gedeeltelijk kapot. Het is notabene een rijksmonument.

Dat je daar zomaar, voor zoiets onzinnigs, een stuk tussenuit mag breken, verbaast me hogelijk. Want dat gaat gebeuren.

De tekening is afkomstig van de website van de kunstenaar.

“’Hier gaan we het hek openbreken.’ Kunstenaar Edward Clydesdale Thomson wijst op het bakstenen muurtje met ijzeren spijlen dat de tuin van het Dordrechts Museum omheint.” En: “een deel van het hek wordt alvast vervangen door zachtere materialen.”

Het schip zal langs de route ‘gecontroleerd’ uit elkaar vallen (men trekt pinnen weg) als het de al van tevoren bekeken obstakels passeert. Ik kan me daarom niet voorstellen dat scheepsbouwmeester Wouter Schalk hier niet met pijn in zijn hart aan bouwt.

Het lijkt er verder op dat hij het project op wil laten nemen in het Groot Dordts Volksverhalenboek (let op, Ruben Koman!) als een nieuwe urban legend. Het wordt dus de zoveelste ‘uitgevonden traditie’ (invented tradition), een vorm van geschiedvervalsing. Lees maar:

“ ‘Ik hoop dat het een nieuwe stadsmythe wordt, een sterk verhaal dat stadsbewoners elkaar nog jaren zullen vertellen.’ Om de mythevorming kracht bij te zetten, gaat de kunstenaar van de wrakstukken van de boot nieuwe kunstwerken maken. Die plaatst hij op de wandelroute van het Dordrechts Museum naar het Hof van Nederland, als een verhaal dat zich tijdens het lopen ontvouwt.”

De heer Thomson denkt dat hij hiermee op één dag iets toe gaat voegen aan de geschiedenis van Dordrecht, maar hij baseert zijn plan op fabels over diezelfde geschiedenis. Hij had beter De oudste stad van Holland (2020) kunnen lezen, of, als hij het Nederlands niet voldoende beheerst, had hij zich de relevante stukken kunnen laten voorlezen, want dit slaat nergens op.

Ik zou het als ik de Dordtse gemeenteraad was houden bij de routebordjes die er al staan, hoewel die het bezoek aan het Hof niet echt blijken op te krikken. Daar zal je dus iets anders voor moeten verzinnen, zoals de inhoud van het museum verbeteren of het tentoongestelde aantrekkelijker maken. Denkt men echt dat het na zo’n stunt van een dag dan wel drukker wordt?

En dit alles voor een idee dat mensen moet helpen de weg van Museumstraat naar het Hof te vinden. Dat kan mijns inziens creatiever, goedkoper en minder ingrijpend. Het zou ook nog wel eens beter kunnen. Waarom bovendien geen Dordtse kunstenaar ingeschakeld? En het kan vooral historischer verantwoord. Lees eens een boek! Vraag eens een historicus!

Ik eindig met dit citaat uit de mond van de kunstenaar:

“soms laat ik dingen gebeuren en soms plan ik toeval”

Dat u het weet…

Dordtse bestseller

De vorige keer dat ik een blog schreef over mijn laatste boek, De oudste stad van Holland  was 5 april 2020. De corona-crisis was net begonnen en het zag er niet erg bemoedigend uit. De uitgever had vanwege die gebeurtenissen een beetje voorzichtig gepland, want je wist niet of de lezers toch nog naar de boekwinkel zouden gaan. Internetbestellingen waren natuurlijk geen probleem, maar het was natuurlijk wel een geschiedenisboek, geen roman… En over maar één stad. Nou, dat viel dus mee. De beide Dordtse boekhandels, met drie vestigingen in de stad, hadden niet te klagen over het bezoek. Arnaud Makkenze, van de binnenstad winkel van Vos & Van der Leer kon de boeken niet aangesleept krijgen. Bij hun vestiging in de buitenwijk ging het een stuk langzamer. En al had Gerrit Jan Cruidenier van de Nwe Bengel niet zo’n rush op zijn stapel, de eerste oplage was bij elkaar en met internet-bestellingen al na 6 weken los: 750 exemplaren omgezet, waarvan V&VDL zo ongeveer de helft had verkocht. In juni was het daar aan de Visstraat het best verkochte boek van allemaal: een Dordtse bestseller.

Boven boekhandel Vos & Van der Leer aan de Visstraat (Arnaud staat in de deuropening) en onder de Nwe Bengel in de Vriesestraat.

Inmiddels waren er tientallen besprekingen en reacties geweest, die stuk voor stuk lovend waren. Een aantal daarvan kwam daarom in de tweede druk te staan die half juli verscheen. Arnaud sloeg direct een flinke hoeveelheid in en die vloog weer als warme broodjes over de toonbank. Binnen een maand was alweer een kwart van de tweede oplage verkocht. Maar dat bleef niet zo, want de vakantieperiode vormt altijd een dip in het boekenvak, en zeker met non-fiction; dat neem je niet makkelijk mee naar het strand. Hoewel…

Iemand nam het mee naar het strand van Texel.

Het verschijnen van de Oudste stad had ook gevolgen voor De dageraad van Holland (2018). Klanten vroegen aan de boekhandels of ze dat boek ook hadden. Maar die moesten nee verkopen want de 1250 exemplaren waren in maart 2020 uitverkocht geraakt. Op verzoek van de boekhandels kwam daar ook een tweede druk van (met aanbevelingen van besprekers) in juli. Ook daar kon ik nog wat foutjes en slordigheden uithalen. Helaas loopt Dageraad niet zo snel als het laatste boek, maar daar ga ik wat aan doen.

Na augustus begon de verkoop weer aan te trekken en zeker nadat er in het tijdschrift van de historische vereniging Oud-Dordrecht een mooie recensie verscheen van de hand van mijn oud-collega van het stadsarchief, Jan Alleblas, die concludeerde:

“Overbodig te zeggen misschien, dat het boek eigenlijk in geen enkele boekenkast van rechtgeaarde Dordtenaren zou mogen ontbreken.”

Dat zorgde ook voor wat extra verkoop. Arnaud regelde verder wat signeersessies zonder publiek waarna potentiële kopers een groet van mij in hun exemplaar konden vinden. En het Dordts Museum sloeg, na lang lobbyen van Rudmer van de uitgeverij, een tiental exemplaren in. Helaas legden ze er maar één neer en bleef de rest op het bureau van de inkoper liggen. Toch hoorde ik onlangs dat ze uitverkocht raakten en dat er eerst weer 10 ingeslagen waren en later nog eens 20. Goed zo, museum! Dat is de spirit! Nu het VVV nog…

In begin oktober volgde een gloedvolle recensie door historicus Remy Balistreri in Kleio, het blad van de geschiedenisleraren. Of dat veel verkoop scheelde weet ik nog niet, maar vandaag, 3 november, verscheen er in het tijdschrift Holland, over Hollandse geschiedenis, een geweldige recensie. Niet alleen was hij zeer lovend (op twee kanttekeningen na; waarover hieronder meer), maar hij was van de éminence-grise van de deskundigen op het gebied van Nederlandse middeleeuwse nederzettingsgeschiedenis, emeritus-professor Peter Henderikx. Ik was daar erg mee verguld: daar doe je toch ook voor. Niet alleen je lezers moeten wat aan je boek hebben, maar je collega’s moeten het ook kunnen waarderen. En als dan nog eens iemand die ik zo op een voetstuk heb staan als meneer Henderikx je boek goed vindt geeft dat een extra stoot adrenaline:

Het eenzame exemplaar in de museumwinkel.

“’t Jong [is] er naar mijn mening goed in geslaagd om, hetgeen zijn bedoeling was, de vroegste geschiedenis van Dordrecht op een verantwoorde en leesbare manier toegankelijk te maken voor een brede groep geïnteresseerde lezers.”

Nou, mijn dag kon niet meer stuk, dat zult u begrijpen.

Bleven die twee kanttekeningen. Ik kon me wel bedenken waarom hij ze had geschreven, maar ik denk dat ze ingegeven zijn door het niet zorgvuldig lezen van wat er in het boek staat en te weinig kennis van de archeologie van Dordrecht.

De eerste gaat over dat ik schreef dat Dordrecht “aanvankelijk ‘een van de vele gemeenschappen (was) die als lintbebouwing op de oevers van de rivieren in het nieuw ontgonnen veengebied werden gesticht’.“ Hij vond het voor Dordrecht niet opgaan, want in ontginningsnederzettingen verplaatsten de nederzettingen na het inklinken en opdrogen van het veen zich naar een kilometer of zo het binnenland in (waar ze overigens weer een lintbebouwing vormden). Dat kon in Dordrecht niet, want het stadsgebied van Dordrecht “strekte zich vanaf de Voorstraatshaven maar hooguit 400 meter zuidoostwaarts uit, namelijk tot aan de westgrens van de ambachten Merwede en Tolloysen”. Met andere woorden: Dordrecht had zich niet eens zuidwaarts kunnen uitbreiden als het had gewild, want het stopte bij de gracht. Maar daar had ik het ook niet over. Ik schreef alleen (p 41): “Waarschijnlijk was Thuredrith aanvankelijk een van de vele gemeenschappen die als lintbebouwing op de oevers van de rivieren in het nieuw ontgonnen veengebied werden gesticht.” Meer niet. Verderop laat ik zien dat er een kleine uitleg kwam naar de nieuwe gracht vanuit een brede wetering achter de oudste erven, wat door opgravingen wordt bevestigd (111-113). Ik heb het niet gehad over de aangrenzende ambachten en hoe die de uitbreiding tegenhielden tot de jaren na de Elisabethsvloed.

Peter Henderikx in 2018

De professor maakt ook nog een vergelijking met kavelopstrek van de heerlijkheid Merwede, welke overigens in de latere stad nog van de rivier de Merwede tot de lijn van de Mariënbornstraat reikte en toen ook doodliep tegen het stadsgebied. Rond 1300 kocht Dordrecht die opstrek en voegde het stuk land aan de stad toe. Mijns inziens had de genoemde heerlijkheid haar zuidgrens aan de Graaf en had het ambacht Tolloysen met Erkentrudenkerke diezelfde Graaf als noordgrens. Ik weet verder niet van een nederzetting op die grens; er worden in de bronnen geen dorpen aan de Graaf genoemd; het was waarschijnlijk een soort tiendweg, een achterkade van beide heerlijkheden, met sloten aan weerszijde die een wetering-functie hadden. En er lagen dus geen verhuisde lintbebouwingen aan.

Henderikx refereert ook nog aan “het feit dat de parochie van de kerk van Dordrecht, die al eind 11de eeuw bestond, nooit meer dan alleen het stadsgebied heeft omvat.” Ben ik het mee eens, maar dat heeft niets met het opschuiven van lintbebouwingen te maken. Dat “Dordrecht van meet af aan een ander karakter had dan de aangrenzende ontginningsambachten” klopt vanaf het derde kwart van de twaalfde eeuw zeker, maar het ontstond wel degelijk als een serie buurtjes in een rij langs de Thuredrith. En het “agrarische component” was zeker aanwezig en bewezen via opgravingen. Maar dat moet met de eerste echte uitbreidingen aan het begin van de dertiende eeuw wel zo’n beetje afgelopen zijn geweest.

Professor Henderikx denkt dat ik er niet zo zeker van ben dat “de brede sloot die in de middeleeuwen aanwezig was ter hoogte van het tracé Hil-Lenghenstraat-Museumstraat-Schoolstraat-Veststraat” de stadsgracht was waar graaf Floris V toestemming voor had gegeven om de stad te versterken. Daar ben ik integendeel, met de archeologen, toch wel tamelijk zeker van. Hij vindt het namelijk vreemd dat ik als alternatief niet “de meest voor de hand liggende mogelijkheid” noem:  namelijk de middeleeuwse stadsgracht die op de zestiende-eeuwse kaart van Jacob van Deventer staat en ook nu nog aanwezig is. Hij bedoelt daar de Vest mee. Het is hem volstrekt onduidelijk waarom juist die gracht niet uit het laatste kwart van de dertiende eeuw zou kunnen dateren, maar mogelijk pas is gegraven na de Sint-Elisabethsvloed van 1421. Dat is eenvoudig uit te leggen: er is archeologisch bewijs dat de Lindengracht op het genoemde tracee een dertiende eeuwse oorsprong heeft en net zulk bewijs dat er bij de Vest geen eerdere geulen zijn gevonden dan die gracht uit de vijftiende eeuw (p. 187 en het rapport DDT 1405, Vest 94-96). Binnenkort volgen er, volgens archeoloog Marc Dorst, nog boringen aan de Vest zodat die bewering nog wat harder gemaakt kan worden. Het hele ontwikkelingsproces is allemaal nogal recent bekend geworden en professor Henderikx mag vergeven worden dat hij die gegevens niet paraat heeft. Maar wat ik opgeschreven heb is in ieder geval de uitkomst van gedegen onderzoek dat zeker nog niet algemeen bekend is. Wie gaat er nou 150 archeologische rapporten doorlezen en bij de archeologen, die ze hebben geschreven, toetsen om te kijken wat je daaruit op kunt maken. Ikke dus… Marc zegt het zo:

De plattegrond van Dordrecht nadat de eerste gracht was gegraven. In het westelijk deel volgde hij de oorspronkelijke wetering, in het oostelijk deel lag hij om een flinke uitleg.

“Ik denk dat zoals het hierin (het boek) geformuleerd is nu recht doet aan de huidige stand van kennis. Al is die nog onvoldoende om harde(re) uitspraken te doen, het is wel de beste toetssteen die we hebben. Al kan die binnen enkele jaren alweer herzien moeten worden…het is zeer lastig om uitspraken te doen over het vroegste Dordrecht omdat we vrijwel niets weten. En elke bewering die je erover doet, kan door 1 enkele waarneming weer volledig onderuit geschoffeld worden.”

Daar moeten we het dus mee doen.

De kanttekeningen zijn overbodig. Ik heb niets anders geschreven dan wat er bekend is en bewezen is door onderzoek en professor Henderikx heeft dat verkeerd begrepen. Maar ik blijf hem dankbaar voor zijn positieve beoordeling.