De onzin van stadslegenden 1

divisiekroniek

Op mijn tweede blog in de serie De oudste stad van Holland, kreeg ik enkele commentaren. De volksverhalenkenner professor Theo Meder  verweet me dat ik door “binnen zo’n verhaal geen ruimte … [te maken]  voor volksverhalen … wat streng in de leer” ben.  Ook peperde hij mij in: “volksverhalen maken dan misschien geen deel uit van de reguliere geschiedenis, maar wel van de cultuurgeschiedenis, de mentaliteitsgeschiedenis, de inventions of tradition (die niet voor niets worden gemaakt) en de erfgoedbeweging.”

Dat is natuurlijk helemaal waar, maar met die zaken ben ik op dit blog niet bezig. Ik probeer de geschiedenis van het ontstaan en groeien van Dordrecht te reconstrueren en te laten zien hoe diverse mensen de bronnen hiervoor hebben geïnterpreteerd. Vervolgens vertel ik over hoe ik nog eens naar die bronnen heb gekeken en tot wat andere conclusies ben gekomen dan eerdere onderzoekers.

theo meder
Prof. Theo Meder.

Die bronnen dragen dus die feiten over de geschiedenis van de stad aan, maar ik heb ook geprobeerd te laten zien dat die feiten dikwijls niet zo stevig zijn als men denkt. Er zijn er te weinig van en ze zijn niet altijd betrouwbaar, want dikwijls zit er een verborgen agenda achter of zijn ze gewoon vals. Ook zijn ze soms voor meerdere uitleg vatbaar. En omdat er niet zoveel zijn blijven er altijd gaten over die je moet proberen op te vullen. Ik hoop dat ik de afgelopen tijd heb laten zien hoe dat gebeurt. Dat ik me dus “rigide aan de feiten” houd, zoals professor Meder denkt, kun je me niet verwijten. Ik sluit ook niet mijn ogen voor de legenden in de hoop dat ze weggaan: ze voegen gewoon niks toe aan het betoog dat ik opschrijf.

ad van der zee
Ad van der Zee

Als u die genoemde tweede blog herleest ziet u een reactie van mijn aardige collega Ad van der Zee. Hij schreef:

“Overigens kunnen die stichtingslegenden en -mythen best interessant zijn. Niet zozeer vanwege de gepresenteerde feiten, maar omdat ze in de tijd dat ze gefabriceerd werden ergens toe dienden: ze droegen bij aan de identiteitsvorming van de bewoners en de legenden laten ons zien wat men daarbij zoal belangrijk vond”.

Nou vind ik die naïeve verhaaltjes eigenlijk helemaal niet interessant. Ook betwijfel ik of buiten de elite die destijds de dure boeken konden kopen waar ze in stonden, het iemand kon schelen wie hun stad gesticht had. Als hij al kond lezen. Dus hoe bedoelt u: er identiteit aan ontlenen?

Dat neemt allemaal niet weg dat ik me begon te realiseren dat u misschien helemaal niet weet wat voor verhalen er over het ontstaan van Dordrecht  bestonden in de eeuwen voor de uitvinding van de wetenschappelijke bestudering van de geschiedenis. Ik neem aan dat u niet allemaal Balen uit 1677 in de kast heeft staan of het eerste deel van de Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 uit 1996. Vandaar dat ik de bekendste hieronder even op een rijtje heb gezet. En ze daarna voorgoed uit mijn blog verban. Maar dan weet u tenminste waarom.

matthijs balen
Matthijs Balen (1611-1691)

Matthijs Balen (1611-1691) in zijn Beschryvinge der stad Dordrecht uit 1677 citeerde een serie voorgangers die hadden geschreven over het ontstaan van Dordrecht en de naamgeving van de stad. Uit de Die Chronyk van Hollandt, Zeelandt ende Vriesland, ook genoemd de Divisiekroniek, van Cornelius Aurelius (Cornelis van Gouda, ik noem hem soms Goudse Kees, ca 1460 – 1531) uit 1517 haalde hij het verhaal aan dat in het gebied van over de Maas, waar nu Dordrecht ligt, een ruig Slavisch volk, groot van lijf en statuur, zich vestigde. Dat ging huwelijken aan met Saksen en Friezen. Ze werden de Wilten genoemd en hielden zich bezig met veeteelt. Ze vermenigvuldigden zich snel en werden een sterk volk dat goed was in wapenvoering. Één van hen werd Dorech genoemd. Hij stichtte een stad die Dorechtsdrecht werd genoemd en al snel een vermaarde handelsstad werd (zie bovenaan de pagina voor een deel van het bewuste citaat uit de Divisiekroniek).

scriverius
Petrus Scriverius (1576-1660).

Petrus Scriverius (Pieter Schrijver 1576-1660), een ‘oudheidkundige’ die de macht van Holland in de 17e eeuw in zijn boeken probeerde terug te voeren op het belang dat het graafschap in de middeleeuwen al had, maar ook, volgens hem, in de antieke tijd. Hij dichtte de stichting van Dordrecht toe aan de Romeinse keizer Antoninus Pius (keizer 138-161). Deze zou de stad eerst Benefacta ( letterlijk: goed gedaan) genoemd hebben en later Dordrana. Scriverius had dat van een Venetiaanse schrijver Dominicus Marius Niger, die in het midden van de 16e eeuw een wereldbeschrijving uitgaf in vele delen onder de naam Geographiae Commentariorum. Het is niet bekend of Niger ooit in Nederland is geweest.

boxhorn
Marcus van Boxhorn (1612-1653).

Marcus Zuerius van Boxhorn (1612-1653), volgens kenners een geniale taalkundige, schreef in zijn Theatrum sive Hollandiae comitatus et urbium nova descriptio uit 1632 dat Dordrecht in het jaar 65 gesticht was als Ant(h)onia door de Romeinse ridder en tribuun Antonius Columna (oftewel Antoon van Zuilen, van wie de bekende Utrechtse adellijke familie zou afstammen), die voor keizer Nero (keizer van 54 tot 68) uit Rome was gevlucht. Zijn nakomelingen zouden in 181 door de Slaven en Wilten zijn overwonnen, waarna de stad Wiltaburg zou gaan heten. Dit verhaal is overigens afkomstig uit de 14e eeuwse kroniek van Jan Beke, maar daar gaat het over de oorsprong van de stad Utrecht; niet Dordrecht. Boxhorn wist wel dat het verhaal over Utrecht werd verteld, maar hij verwees naar de Historia episcoporum Trajectensium (1521, gedrukt in 1612) van Wilhelmus Heda (ca 1460-1525) waarin deze Zuid-Holland het Land der Wilten noemt bij de beschrijving van de dood van Dirk IV in “het dorp van Dordrecht”, ons allemaal wel bekend. En Dordrecht was de hoofdstad van Zuid-Holland, dus….

Van Boxhorn is overigens de eerste geweest die de herkomst van de naam Dordrecht heeft afgeleid van “Door-Trekken”. Hij was de eerste die suggereerde dat al de Europese talen een gemeenschappelijke bron hadden, die hij Indo-Europees noemde, en wist veel over de veranderingen in die taal door de loop der eeuwen. Hij liep dus niet in de val die zei dat ‘drecht’ van het Latijnse ‘trajectum’ = overtocht, oversteek  kwam, maar gaf aan dat het was ontleend aan ‘traho, trahere’ dat in het Oud-Latijn ‘trekken’ betekent. Balen vond dit wel aardig en dacht dat het wat zei over de gemakkelijke verbinding via Dordrecht tussen Holland en Brabant.

Matthijs van der Houven (1577-1646) had in zijn Handvest of Chartre Chronyck (2 delen 1636-1646) weer een ander verhaal. Hij voerde een Frankische hoofdman, Faramund, op, die na de val van het Romeinse Rijk in 419 de Rijn overstak, omdat het Frankische volk meer ‘lebensraum’ nodig had. Hij zou in “de machtige hoofdstad Thuredrecht” tot eerste koning der Franken zijn gekozen. Balen merkt hier wel op dat hij ook gehoord heeft dat deze gebeurtenis te Wijk bij Duurstede had plaats gevonden. Dorestad was namelijk de Wijk en Stede van de Bataafse Thuringers of Doringers. En Dordrecht misschien ook wel… Of de naam kwam van Thor, de dondergod der Germanen, zoals anderen dachten.

Balen had ook inzage in een manuscript van Herman Oem (ca. 1600-1639), een telg uit de beroemde Dordtse familie en Rooms Katholiek priester, die een latijnse beschrijving van de stad had geschreven. Hierin beschreef hij de opkomst van Dordrecht. In het jaar 700, zo zei hij, vestigden zich op de Hogendijk (ook Oudedijk genoemd, waarmee hij waarschijnlijk de Voorstraat bedoelde, die in de middeleeuwen Hoogstraat heette) een groep mensen in vissershutten en boerenschuren. Hun nederzetting liep van het Sloe (bij de Riedijk-Boomstraat) tot het Spui (waar de Spuistraten op de Voorstraat uitkomen). Daarlangs liep het water, dat tot haven werd gegraven tussen deze dijk en de Nieuwendijk, oftewel de Wijnstraat-Groenmarkt.

Het laatste citaat klinkt eigenlijk best realistisch, ook gezien het feit dat al in de Karolingische tijd in de omgeving van Dordrecht werd gewoond, al was dat een honderd jaar later. Of deze reconstructie op een bepaalde bron is gebaseerd zegt het verhaal niet. De andere verhalen, dat zult u met me eens zijn, klinken behoorlijk onwaarschijnlijk.

(Wordt vervolgd)