Leven met de middeleeuwen 6

Tussen de nieuwe archeotolken tijdens een van de trainingsdagen begin 1994.

Er kwamen honderden reacties, veel meer dan we verwacht hadden. Voor de prehistorie zochten we mensen  die wilden experimenteren met leven in primitieve huizen. Bij de Romeinen lag de nadruk op acteren en zulke dingen als gladiatoren-vechtkunst. De middeleeuwers moesten vooral echtparen voorstellen van wie de mannen een beroep uitoefenden en waarbij de vrouwen traditioneel het huishouden deden. Vanwege de uitgebreide vragenlijst konden we al heel veel mensen een bedankbriefje sturen met het bericht dat ze het niet zouden worden. Ongeveer de helft werd geïnterviewd en getest met spel- en werkopdrachten en daar bleven er een dikke honderd van over. Bij de middeleeuwen kwamen er 48 terecht die 2, 3, 4 of zelfs 5 dagen in dienst kwamen om de 13 huizen en het klooster te bevolken. Vervolgens kregen die nog een heel stel trainingsdagen en korte cursussen over bijvoorbeeld omgaan met publiek en het dragen van de inmiddels in het eigen atelier genaaide kleding. In de huizen werd geoefend met koken op open vuur en de ambachten. We waren er klaar voor.

De avond van de opening: koud, nat en stormachtig. Maar we hadden er zin in…

Op 1 april 1994 ging het park open. In mijn logboek staat: “Vliegende storm met regenvlagen. De huizen staan te schudden.” Veel archeotolken waren te koud gekleed want veel kleding was van katoen (bezuinigingen). Wollen rocken, caproenen en jassen waren echt nodig. Er was al een lam geboren in de schaapskudde en de eerste dag viel er al een jongetje in een vuur, maar het was gelukkig niet gewond. Diverse mensen misten al snel kleine spulletjes en kinderen zaten overal in en aan. Het zou een zwaar jaar met veel improvisatie worden. Mensen stelden nog ‘dommere’ vragen dan we hadden verwacht, de voedselvoorziening liep nog niet soepel en de mensen hadden nog meer tijd nodig om te leren koken. Er sneuvelden veel bakpannetjes voor we in de gaten hadden dat je deels geglazuurd aardewerk eerst een tijd in water moet zetten, anders knapt het. De EHBO-ers onder ons moesten diverse keren aan de bak omdat bezoekers zowel als archeotolken zich sneden, tegen luiken opliepen en brandwonden kregen.

Mijn kantoor boven de kleermaker met mijn bureau, postvakjes, schappen met muziekinstrumenten, ordners, roosters en extra hoofddeksels voor speciale gelegenheden. De archeotolken zaten achter mijn rug op diverse comfortabele banken en leunstoelen, want het was allemaal zeer vermoeiend. De computer stond in het entreegebouw.

Ik zat in een eigen kantoor op de verdieping van de kleermaker (nu chirurgijn) die tegelijk overblijfruimte was en vergaderplek. Ik hield de werkschema’s en roosters bij van m’n 48 mensen die allemaal verschillende aantallen dagen werken, soms ziek waren waardoor er óf niemand in het huis stond óf een vervanger gezocht moest worden. Een vreselijke puzzel, elke dag weer. Daar kwam ook nog eens ruzies oplossen bij, klachten behandelen, tolken terecht wijzen en trainen, achter leveringen aanzitten, losgebroken beesten vangen, vergaderen met de andere coördinatoren (die dezelfde problemen hadden), interviews geven en filmploegen begeleiden. Ook nam het organiseren van de feestelijkheden ter gelegenheid van middeleeuwse jaarfeesten veel tijd in beslag. En tegen anachronistische beslissingen van de directie protesteren, zoals salades en koffie in het kloosterrestaurant. En ook nog eens zelf archeotolkendiensten doen, vooral in het weekend. Het was ontzettend zwaar, maar ik heb zelden zoveel gelachen als in het seizoen 1994. En een groep vrienden voor het leven opgedaan.

Hans en Erwin van de LHO vrijwilligden als stadswachten.

Vrijwilligers van de LHO kwamen soms in de weekends de groep in de middeleeuwen versterken en konden zo ervaring opdoen in publieksparticipatie. Sommigen hebben dat van nature, anderen hebben instructie nodig, weer anderen zijn er echt niet voor in de wieg gelegd. Maar dat gold ook voor de archeotolken. Er waren er die niet tegen al die vragen konden, of die het vervelend vonden steeds gestoord te worden in hun werk. Die namen zelf ontslag. Of gingen wat anders in het park doen waarbij ze wat meer op de achtergrond bleven. Aan het eind van het seizoen hoefde ik maar tegen één jonge tolk te zeggen dat hij het volgende seizoen niet terug hoefde te komen. De LHO kon inmiddels als ruil voor hun deelname voor het winterfeest gebruik maken van het klooster, wat zeer gewaardeerd werd en waar we zeer sfeervolle feesten hebben gevierd.

Peter de Haas en ik bij de ingang om binnenkomers vast in de sfeer te brengen. Het was een warme zomer, maar er waren te weinig bezoekers.

Intussen bleek dat de hoge verwachtingen wat bezoekersaantal betrof, niet waargemaakt konden worden. Er kwamen er te weinig en de schulden liepen op. De directie kon niet anders dan bijstellen en bezuinigen. En de duurste krachten moesten er eerst uit. Vanwege mijn leeftijd en kennis was ik er daar één van. Ik kreeg een dag voor de kerstvakantie te horen dat ik ontslagen was. Geen leuk bericht en een rot einde van 1994. Gelukkig had ik me bij mijn vaste indiensttreding in 1993 aangemeld bij de vakbond die over personeel van dergelijke parken ging en kon ik mijn ontslag via een advocaat aanvechten. Ik kreeg een afvloeiingsregeling en hulp bij het zoeken en vinden van een nieuwe baan. Daar zat vader ineens thuis en zagen zijn vrouw en kinderen hem weer eens. Met Archeon ging het intussen ook in 1995 niet veel beter en in 1996 werd het failliet verklaard en moest de directie opstappen.

Het gewestelijk arbeidsbureau (nu UWV) te Dordrecht.

Ik moest voor het eerst van mijn leven langs bij het arbeidsbureau. Daar stonden nog ouwe computers met DOS programma’s die niet eens een vakje hadden voor het beroep dat ik had uitgeoefend. Ze vonden ook geen enkele vacature waar ik te plaatsen was en raadden me aan mijn netwerk te raadplegen. Ik bofte wel met een aan mij toegewezen medewerker die me daarbij zo helpen. Hij was altijd netjes in het pak, maar droeg daar ontzettend wilde stropdassen bij. Die luisterde naar mijn cv en mijn plannen en zorgde er op zijn nuchtere wijze voor dat ik op mijn gemak een zelfstandige zonder personeel kon worden.

Een van de jaarfeesten: het koningsschieten van de handboogschutters van Sint Sebastiaan.

Al tijdens het seizoen hadden we het er namelijk over gehad dat het leuk zou zijn als ‘Archeon naar je toekomt’ om mensen te lokken voor een bezoek. Maar ik was er ook van overtuigd dat de Nederlandse bevolking best belangstelling zou hebben voor meer authentieke middeleeuwers bij historische evenementen Voorzichtig hadden we bij de LHO al wat ervaring opgedaan met zulke externe optredens en gemerkt dat mensen dat leuk vonden. En leerzaam. Er waren heel veel Aha-momenten en veel enthousiasme als men dingen aan mocht raken of vasthouden. Zoals in Archeon, maar dan op een plein of winkelstraat bij hen om de hoek. Bovendien had ik tijdens het seizoen kennis gemaakt met veel culturele ondernemers, zoals als evenementenbureaus, artiesten en entertainers, medewerkers van musea en kastelen die langs waren gekomen in Gravendam. En natuurlijk radio, tv en film. Mijn netwerk dus. Ik zag wel mogelijkheden om voor dat soort mensen en instituten te gaan bemiddelen.

Een scapreel.

Ik peilde in 1995 mijn archeotolken en diverse LHO-leden, ging kijken bij bureaus die evenementen organiseerden en kwam bij kostuumverhuurders. We bezochten diverse historische feesten en spraken met allerlei lieden die er optraden. Ik maakte beoordelingen van die feesten en festivals en praatte met organisatoren, publiek en gemeenten. De reacties waren bemoedigend en mijn vrouw en ik besloten een bedrijf te beginnen: historisch (het heeft nog even ‘middeleeuws’ geheten) adviesbureau tScapreel. De naam kwam van een middeleeuws wandkastje dat naast de haard aan de muur hing en waarin kwets- en kostbare zaken werden bewaard. Maar bij ons stond het open en deelden we de inhoud, kennis over de middeleeuwen, met onze klanten. Pauline en ik schreven ons in bij de Kamer van Koophandel en werden directeuren van een VOF. Troffen een regeling voor startende ondernemers bij de Belastingdienst en zochten en vonden een niet te dure boekhouder. We startten op 1 maart 1996 met een landelijke folder campagne en hadden direct al leuke opdrachten. We waren zakenlui!

Ons logo.

Wordt vervolgd

Leven met de middeleeuwen 5

De Plimoth Plantation, het 17e eeuwse pioniersdorp, Plymouth (MA) USA.

In Archeon waren voor er één huis stond al mensen bezig met de invulling van die huizen en de ruimte eromheen. Ook waren er ideeën over de bemensing van het park. Gitta Paans had een tijd gewerkt in de Plimoth Plantation in Massachusets, USA, een reconstructie van een Pilgrim Fathers nederzetting uit het begin van de 17e eeuw. Daar werkten ze met het zogenaamde first person interpretation principe. Dat wil zeggen dat de mensen er daar uitzagen als 17e-eeuwers, de ambachten uit die tijd beoefenden en het leven uit die tijd lieten zien. Ze spraken zelfs Engels zoals toen. Gitta werd aangetrokken door de directie en maakte iedereen met haar verhalen over die opvatting enthousiast. We zouden in Archeon diverse perioden uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de middeleeuwen laten zien, dus dat taalaspect was waarschijnlijk niet uit te voeren. Want we wisten niet hoe men in de prehistorie sprak, bezoekers zouden geen latijn verstaan of ijzertijd-nederlands, evenmin als middelnederlands. Dat zou dus ‘tweede persoons interpretatie’ worden, waarbij de per tijd verklede mensen in gewoon Nederlands over hun historische personages zouden vertellen. Ze zouden archeotolken worden genoemd.

Plattegrond van de inrichting van het schoenmakershuis (HtJ 1993).

Ook waren Roel Evers en Peter de Haas bezig met de inrichting van zowel de Romeinse gebouwen als de middeleeuwse huizen. Beide kwamen ze echter uit de Romeinse hoek en toen ik daar toch  rondliep (dat was op den duur elke vrijdag) kon ik mijn bijdrage leveren aan ideeën voor de meubels, huisraad, binnenafwerking en ook over kleding en verdere uitrusting. Ik las me als een razende in over 1350, de periode die voorgesteld moest worden in Gravendam – de naam van het middeleeuwse ‘stadje’ – ondanks dat daar ook huizen uit de 12e en 13e eeuw stonden. Ik verzamelde afbeeldingen en nam alles wat los en vast zat over het dagelijks leven in de late middeleeuwen in me op.

Peter de Haas en ik op een foto bij een interview in het AD in 1993, staande in Gravendam in aanbouw. Peter in zijn gloednieuwe ‘vliegher’.

Dat kwam goed uit, want als er mensen ingehuurd zouden moeten worden om de middeleeuwen te bevolken, moesten die wel weten wat ze moesten doen en vertellen. Dus ik werd gevraagd of ik een reader wilde schrijven voor de toekomstige middeleeuwse archeotolken. Dat wilde ik wel. Maar  dat kon natuurlijk niet alleen op vrijdag, als ik ook nog bouwvergaderingen moest bijwonen, over van alles en nog wat werd aangeschoten om mijn mening te geven, tekeningen te maken over hoe het er uit moest zien en mee moest brainstormen over wat er in de openbare ruimte moest komen: op straat, in tuinen, op erven, in de kloosteromgeving, etc. Bovendien kreeg ik vragen over wat er gegeten moest worden in de huizen zowel als in het  kloosterrestaurant. Of hoe bepaalde kleding eruit moest zien.

Kostuumblad voor de eenvoudige bevolking van Gravendam (1993).

Ik kon een contract voor twee dagen krijgen, dat paste precies naast de 2,5 dag bij de dienst Kunsten, waar ik inmiddels automatiseerder en troubleshooter was. De heraldiek moest ik laten vallen, wat wel jammer was. Maar waar kreeg je zo’n kans om op ware grootte in de middeleeuwen te leven en die omgeving ook nog op te zetten? Dat de reader er ook nog in moest passen was ik even vergeten. Toen de bouw in 1992 eenmaal goed op weg was bleek dat het entreegebouw opbouwen en inrichten zoveel van het beschikbare budget opslokte dat al in oktober bezuinigingen moesten worden gepland. Dat vergde meer vergaderingen, meer aanwezigheid en meer werk. Vooral toen er ook nog een beroep op me gedaan werd om werktekeningen voor extra gebouwtjes, waterputten, secreten, droogstellingen, ovens, etc. te maken. Ik redde het niet meer met 2 dagen.

De glazen kolos van het entreegebouw. We zaten op de eerste etage, links van het midden (1994).

De directie bood me een baan in vaste dienst aan. Eerst voor 3  dagen, later voor 4 en als het park openging voor 5. Dat betekende: weg bij de gemeente en ik vroeg en kreeg ontslag. Iedereen verklaarde me voor gek: na 12 jaar een ambtenarenpensioen in de steek laten? Ik kon echter niet anders. Dit was wat ik wilde. En het salaris was niet slecht. Het was een bewuste beslissing en ik heb er nooit spijt van gehad. Mijn titel werd coördinator middeleeuwen, en ik werkte naast mijn collega’s Marjo voor prehistorie, Ruud voor de Romeinse tijd en Gitta als aanstuurder van de archeotolken. We zaten eerst in de bouwkeet, maar toen het entreegebouw – een grote glazen kolos die van de wereldtentoonstelling in Sevilla kwam – klaar was in een kantoor aan de zuidkant ervan. Zonder zonweringen of air conditioning. We hebben wat afgezweten.

En zo waren er 10…

De reader heb ik dan ook grotendeels thuis geschreven toen ik nog 3 en 4 dagen werkte. Het werden op den duur ruim 250 pagina’s: een flink boek. Rijk geïllustreerd en voorzien van alle mogelijke informatie, de archeologische achtergrond van de  reconstructies, historische tijdlijnen, uitleg over het dagelijks leven en de dagindeling, over de  stedelijke cultuur, gebruik van meubels en huisraad, uiterlijk van de middeleeuwer, hoe je je kleding moest dragen en wanneer, hoe je gedrag moest zijn, wat er gedaan werd aan hygiëne en gezondheid, hoe er gegeten werd van welke maaltijden, etc.

Bij de LHO hadden we inmiddels bij openbare optredens al gemerkt dat mensen dikwijls wel erg vreemde ideeën hadden over de middeleeuwen. Ik was er bij het doornemen van een aantal lesmethoden voor basis- en voortgezet onderwijs in de Archeon-bibliotheek ook al tegenop gelopen dat er op school ook de nodige onzin over de middeleeuwen werd onderwezen. In het laatste deel van de reader probeerde ik daarom te anticiperen op wat voor vragen men zou krijgen. Ik voorzag mijn teksten trouwens ook zorgvuldig van bronnen en literatuurverwijzingen om die clichés en vooroordelen door de archeotolken zo goed mogelijk te kunnen laten pareren. Het zou later blijken dat de bezoekers ons desondanks regelmatig wisten te verassen met hun denkbeelden of vragen. “Eten jullie dat echt op?” als ze een op open vuur bereidde maaltijd opgediend zagen worden. “Konden ze al naaien dan?”, als ze de kleermaker (die ik soms ‘speelde’) met gekruiste benen op zijn tafel zittend een hemd zagen zomen.  “Is dat echt vuur?” terwijl ze bijna in de haard stapten. En vele andere voorbeelden.

Ik als kleermaker op een zondag in de herfst van 1994. Fotograaf onbekend.

Bezoekers waren dikwijls ook bijzonder eigenwijs en dachten het beter te weten dan de archeotolken, die toch goed en verantwoord opgeleid waren. Zo heb ik op een zeer drukke eerste paasdag in 1994 een dik uur moeten praten om een intellectueel type (hij zei tenminste dat hij doctorandus in iets was…) ervan te overtuigen dat men in de middeleeuwen wel degelijk melkproducten als boter en kaas at. Inmiddels is die onwetendheid van het publiek, zoals ik van de recente lichtingen archeotolken weet, wel minder, maar er doen nog steeds vreemde ideeën de ronde, die er niet makkelijk uit te krijgen zijn. Hollywood heeft daar trouwens veel schuld aan.

De gevel van het beenbewerkershuis aan de Damstrate wordt op het houtskelet gehesen (1993).

In 1993 schoot de bouw al flink op. Elke dag als ik werkte ging ik tussen de middag het park door en maakte foto’s van de vorderingen. Ik ben waarschijnlijk de enige die een volledig fotoarchief heeft van de bouw van Gravendam. Het werd ook tijd om personeelsadvertenties te gaan plaatsen. In diverse kranten en tijdschriften, zowel landelijk als in de regio, werd opgeroepen om archeotolk te worden. We wilden zoveel mogelijk mensen uit de buurt hebben, dat zou in reiskosten schelen. Belangstellenden konden een formulier aanvragen en ingevuld terugsturen. Daarin konden mensen, naast hun gewone gegevens, hun motieven om zo’n baan te gaan doen geven. Het was een heel uitgebreid formulier want we wilden voor we de mensen opriepen om geïnterviewd te worden de mogelijkheid hebben om het kaf al van het koren te scheiden. Met name het publieksvriendelijkheids-aspect van het werk telde sterk mee en we zochten naar mensen die al ervaring op dat gebied hadden. Als ze al een ambacht beheersten was dat een extra voordeel.

We waren heel benieuwd.

Wordt vervolgd