De onzin van stadslegenden 2

Het is niet moeilijk om de ‘legenden’ die u in het vorige blog las te ontkrachten. Ik gebruik dit tweede deel dan ook om ze stuk voor stuk langs de maatlat van de echte historie te leggen.

wapen zuilen
Het wapen van de heren van Zuilen, zoals het er in de veertiende eeuw uitzag (Wapenboek Gelre).

Om bij het begin te beginnen: ondanks dat op het Eiland van Dordrecht (en in de naaste omgeving ervan) Romeinse vondsten zijn gedaan, is een door Romeinen gestichte stad (civitas, oppidum, portus) genoemd Antonia hier niet aan te wijzen. Niet door een keizer gesticht, noch door een Romeinse edelman genaamd Antonius Columna, die hier de dynastie van de Van Zuilens zou hebben verwekt. De Colonna’s waren trouwens bestaande Italiaanse edelen, maar hoewel ze hun herkomst ook tot de familie van Caesar trachtten terug te leiden, zijn ze pas vanaf de twaalfde eeuw aan te wijzen in Rome en omgeving. De Van Zuilens hadden geen Italiaanse wortels, maar stamden van Kleefse lagere adel af. Op den duur (ca 1200) werden ze dienstmannen van de bisschop van Utrecht. Ze hadden niks in Dordrecht te zoeken.

Stichting van onze stad door Romeinen is dus duimzuigerij. Sterker nog: tot in de negende en tiende eeuw was het hier vooral moerasbos langs de rivieren en hoogveenkoepels in de komgronden daarachter, waar hoogstens een smalle oeverwal langs de rivier bewoonbaar was. Daar zijn ook die vondsten gedaan. Steden zoals de Romeinen die aanlegden waren in dat moeras niet mogelijk.

kop valentianus
Kop van een groot bronzen standbeeld van keizer Valentianus in Barletta, Apulia (IT).

Ook invallen van het Slavische volk de Wilten, een soort Hunnen, is niet meer dan een sage. Middeleeuwse kronieken, zoals bijvoorbeelde de Tielse Kroniek (ca 1450, maar met latere aanvullingen), halen de Romeinse en volksverhuizingsverhalen wel door elkaar en zeggen bijvoorbeeld dat de Wilten de stad Antonia verwoestten en daar hun vestingstad Wiltenburg stichtten. Daar bedoelden ze dan Utrecht mee. Vervolgens zou daar dan keizer Valentianus I (321-375, keizer vanaf 364. Er zijn er drie geweest, maar de beide andere kwamen nooit Italië uit), op afgekomen zijn, die hen versloeg en Wiltenburg verwoestte. Waarna hij de Friezen ook nog eens onderwierp. Deze keizer is echter nooit in onze streken geweest.

graf hendrik de leeuw
Graftombe van Hendrik de Leeuw en zijn vrouw Mathilde van Engeland in de dom van Braunschweig (vroeg 13e eeuw)

Dat er Slaven tijdens de post-Romeinse periode, dus in de Volksverhuizingstijd, naar Nederland zijn gekomen is onwaarschijnlijk. Wel vestigden zich hier uit het Duitse gebied stammende groepen, maar die kwamen eerder van de Noordzeekust en Westfalen dan van voorbij de Elbe. De naam Wilten kan misschien, maar dan ook heel misschien, afgeleid zijn van de Wilzen of Welsten, een groep Slaven oorspronkelijk uit wat nu Polen is, die zich na het leegstromen van het oostelijk Duitse gebied in de vijfde eeuw daar vestigde. Dus ten oosten van de Elbe. Daar noemden de Duitsers hen Wenden, toen ze in de tiende en elfde eeuw zelf meer lebensraum zochten in het oosten. Er werden bloedige oorlogen met hen gevoerd. Tot in de twaalfde eeuw Hendrik de Leeuw (ca 1130-1195) hen versloeg en ze, gedwongen, het christendom aannamen. Ze zijn dus nooit in wat nu Nederland is terechtgekomen, evenmin als andere Slavische volken. Laat staan dat ze hier steden stichtten.

omslag liber
Omslag van de editie van het Liber Historiae Francorum door Bernie Bachrach uit 1973.

De Frankische koning Faramund of Faramond (in het buitenland Pharamond) gaat terug op een fictieve stamboom van de Frankische vorsten in het Liber Historiae Francorum. Dat is een achtste-eeuwse kroniek over de geschiedenis van de Franken, die hen een zeker aanzien moest geven in gebieden die ze innamen. Faramund zou van ongeveer 370 tot 427 geleefd hebben, maar er is in het geheel geen bewijs voor dat hij ooit bestaan heeft. Alle aan hem toegedichte daden zijn dus verzinsels. Zo zou hij degene geweest zijn die de Salische Franken over de Rijn in Noord Gallië heeft geleid. Daar zou hij verdragen met de Romeinse leiders gesloten hebben, maar inmiddels weten we dat de Franken al in de derde eeuw de Rijn overstaken en opgenomen werden tussen de al aanwezige Germaanse bevolking. En daarna dikwijls dienst namen in het Romeinse leger. In de kroniek wordt trouwens niet over stadsstichtingen door Faramund gesproken, noch over het Hollandse rivierengebied. De Hollandse kroniekschrijvers hebben hem dus ingelijfd vanuit wat al een sage was en hem onmogelijk aan hem toe te kennen dingen laten doen. Of Matthijs van der Houven het Liber Historiae Francorum kende is niet bekend, maar het is niet onmogelijk, omdat er sinds de middeleeuwen over heel Europa veel kopiën van circuleerden. Hij, of een (nog) onbekende voorganger, hebben Faramund  echter wel ingelijfd bij het opsmukken van de Hollandse geschiedenis.

Dit fantaseren over een ‘mythologische’ geschiedenis van een stad of land is niet ongewoon in de periode die loopt van de late middeleeuwen tot en met de Gouden Eeuw. Met name tijdens de Opstand – toen een groot deel van Nederland een republiek werd zonder vorst aan het hoofd –  werd dat over het hele gebied een rage. Dat was in Europa namelijk nog nooit vertoond, behalve in Zwitserland (maar daar was bij ons niet veel over bekend). Het terug verwijzen naar een ‘mythisch’ verleden om te laten zien dat de Hollanders (en andere lieden van boven de grote rivieren) gewend waren om hun eigen boontjes te doppen had een zeer bepaalde functie. En dan vooral het feit dat ze een historie hadden van opstandigheid tegen onderdrukkers,  zoals bijvoorbeeld de Bataven tegen de Romeinen. Het is niet toevallig dat deze mythes hun grootste bloei hadden in juist die periode tussen ca 1570 en 1650 (Rembrandt oogstte veel succes met zijn schilderij over de eed der Bataven, 1662, zie bovenaan dit blog). Historieschrijvers uit die tijd maakten daarom dankbaar gebruik van wat er al in middeleeuwse kronieken, voor zover bewaard, over zulke oeroude herkomsten te lezen was.

Niemand had toen de mogelijkheid om dergelijke verhalen te controleren. Kritische geschiedschrijving bestond niet (al was Matthijs Balen soms best sceptisch over wat hij van anderen hoorde of las) en men schreef elkaar zonder veel schuldgevoel na.  Een klein groepje geleerden had misschien een wat andere blik op dergelijke verhalen, maar dat werd niet echt opgemerkt door het merendeel van het volk. Pas in de achttiende eeuw kwam er in het kader van de Verlichting, een minder van christelijke principes afhankelijke kijk op de wetenschap op. Met meer kritiek op de fantasieën van hun voorgangers. Maar het zou nog tot ver in de negentiende eeuw, ja soms tot in de twintigste eeuw duren, voor andere methoden om de geschiedenis te onderzoeken gebruikelijk werden. Voordat dergelijk verhalen als onzin konden worden bestempeld dus.

omslag ngd
Omslag van Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 (1996).

De diverse stadsgeschiedenissen die sinds de jaren zeventig zijn verschenen besteedden er terecht geen aandacht aan. In de boeken over Woerden (1972), Gorinchem (1982), Rotterdam (1992), Haarlem (1995), Gouda (2002), Leiden (2002), Amsterdam (2004, dat zelfs vermeldt dat oudste geschiedschrijver van die stad, Johannes Pontanus (1571-1639), toen al geen aandacht meer had voor die legenden), Alkmaar (2007) en Delft (2015) komen geen verwijzingen naar ‘ontstaans-mythes’ voor. Men begint bij de prehistorie aan de hand van opgravingen, gaat door naar de ontginningen en het ontstaan van nederzettingen en vervolgt met de middeleeuwse geschiedenis. Waarom werd er bij ons in 1996 dan wel aandacht aan die sprookjes over Dordrecht besteed? De Wilten, Antonius Columna, Faramund en Herman Oem zijn alle op de eerste pagina van het boek aanwezig. Plus een plundering door de Noormannen in 827! En plus het misverstand dat de slag bij Vlaardingen in 1018 niet daar maar bij Dordrecht zou hebben plaatsgevonden.

Ik snap dat niet. Ik heb ook nooit gehoord wat de reden was waarom er in dat boek zelfs maar aandacht aan die verhalen werd geschonken.  Een oud-collega bij het archief vroeg me na het uitkomen van het tweede blog over de oudste stad van Holland: “Maar Henk, het zijn toch leuke verhalen?” Nee, ik vind het geen leuke verhalen. Het is naïeve onzin. Ze voegen niks toe aan de echte geschiedenis en behalve dat ze in de tijd zelf gebruikt werden om zich met een nep-verleden te tooien, hebben ze nooit enig nut gehad. Het is zelfs de vraag of het toen echt zo’n nut had. Dordrecht stond, toen die verhalen opgeschreven werden, al eeuwen bekend als oudste en belangrijkste stad van Holland en had die vermeende antieke herkomst helemaal niet nodig. Over mentaliteitsgeschiedenis zeggen ze ook al niks, behalve over de naïviteit van soms zelfs hooggeleerde mensen in de zestiende en zeventiende eeuw.

En cultuur? Als je je verleden verzint en niet baseert op gedegen onderzoek, ben je met fantasy bezig en niet met cultuurgeschiedenis. Dat kun je nu cultuurgeschiedenis noemen, maar het blijft verdachte cultuur. Met erfgoed hebben die verhalen ook niets te maken. Dordrecht kan op het gebied van zijn huidige stadscentrum geen relicten uit de Romeinse tijd, de periode van de Volksverhuizingen en die van de Franken en  Noormannen laten zien, al zijn er recentelijk vondsten uit die perioden gedaan in de wijdere omgeving van de stad.  Bovendien heeft men die zogenaamde historische  gebeurtenissen hier ook nooit herdacht of gevierd. Een traditie is er dus nooit uit ontstaan.

Alleen Herman Oem had de klok horen luiden, maar helaas wist hij, zoals zoveel van zijn tijdgenoten, niet waar de klepel hing.

De onzin van stadslegenden 1

divisiekroniek

Op mijn tweede blog in de serie De oudste stad van Holland, kreeg ik enkele commentaren. De volksverhalenkenner professor Theo Meder  verweet me dat ik door “binnen zo’n verhaal geen ruimte … [te maken]  voor volksverhalen … wat streng in de leer” ben.  Ook peperde hij mij in: “volksverhalen maken dan misschien geen deel uit van de reguliere geschiedenis, maar wel van de cultuurgeschiedenis, de mentaliteitsgeschiedenis, de inventions of tradition (die niet voor niets worden gemaakt) en de erfgoedbeweging.”

Dat is natuurlijk helemaal waar, maar met die zaken ben ik op dit blog niet bezig. Ik probeer de geschiedenis van het ontstaan en groeien van Dordrecht te reconstrueren en te laten zien hoe diverse mensen de bronnen hiervoor hebben geïnterpreteerd. Vervolgens vertel ik over hoe ik nog eens naar die bronnen heb gekeken en tot wat andere conclusies ben gekomen dan eerdere onderzoekers.

theo meder
Prof. Theo Meder.

Die bronnen dragen dus die feiten over de geschiedenis van de stad aan, maar ik heb ook geprobeerd te laten zien dat die feiten dikwijls niet zo stevig zijn als men denkt. Er zijn er te weinig van en ze zijn niet altijd betrouwbaar, want dikwijls zit er een verborgen agenda achter of zijn ze gewoon vals. Ook zijn ze soms voor meerdere uitleg vatbaar. En omdat er niet zoveel zijn blijven er altijd gaten over die je moet proberen op te vullen. Ik hoop dat ik de afgelopen tijd heb laten zien hoe dat gebeurt. Dat ik me dus “rigide aan de feiten” houd, zoals professor Meder denkt, kun je me niet verwijten. Ik sluit ook niet mijn ogen voor de legenden in de hoop dat ze weggaan: ze voegen gewoon niks toe aan het betoog dat ik opschrijf.

ad van der zee
Ad van der Zee

Als u die genoemde tweede blog herleest ziet u een reactie van mijn aardige collega Ad van der Zee. Hij schreef:

“Overigens kunnen die stichtingslegenden en -mythen best interessant zijn. Niet zozeer vanwege de gepresenteerde feiten, maar omdat ze in de tijd dat ze gefabriceerd werden ergens toe dienden: ze droegen bij aan de identiteitsvorming van de bewoners en de legenden laten ons zien wat men daarbij zoal belangrijk vond”.

Nou vind ik die naïeve verhaaltjes eigenlijk helemaal niet interessant. Ook betwijfel ik of buiten de elite die destijds de dure boeken konden kopen waar ze in stonden, het iemand kon schelen wie hun stad gesticht had. Als hij al kond lezen. Dus hoe bedoelt u: er identiteit aan ontlenen?

Dat neemt allemaal niet weg dat ik me begon te realiseren dat u misschien helemaal niet weet wat voor verhalen er over het ontstaan van Dordrecht  bestonden in de eeuwen voor de uitvinding van de wetenschappelijke bestudering van de geschiedenis. Ik neem aan dat u niet allemaal Balen uit 1677 in de kast heeft staan of het eerste deel van de Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 uit 1996. Vandaar dat ik de bekendste hieronder even op een rijtje heb gezet. En ze daarna voorgoed uit mijn blog verban. Maar dan weet u tenminste waarom.

matthijs balen
Matthijs Balen (1611-1691)

Matthijs Balen (1611-1691) in zijn Beschryvinge der stad Dordrecht uit 1677 citeerde een serie voorgangers die hadden geschreven over het ontstaan van Dordrecht en de naamgeving van de stad. Uit de Die Chronyk van Hollandt, Zeelandt ende Vriesland, ook genoemd de Divisiekroniek, van Cornelius Aurelius (Cornelis van Gouda, ik noem hem soms Goudse Kees, ca 1460 – 1531) uit 1517 haalde hij het verhaal aan dat in het gebied van over de Maas, waar nu Dordrecht ligt, een ruig Slavisch volk, groot van lijf en statuur, zich vestigde. Dat ging huwelijken aan met Saksen en Friezen. Ze werden de Wilten genoemd en hielden zich bezig met veeteelt. Ze vermenigvuldigden zich snel en werden een sterk volk dat goed was in wapenvoering. Één van hen werd Dorech genoemd. Hij stichtte een stad die Dorechtsdrecht werd genoemd en al snel een vermaarde handelsstad werd (zie bovenaan de pagina voor een deel van het bewuste citaat uit de Divisiekroniek).

scriverius
Petrus Scriverius (1576-1660).

Petrus Scriverius (Pieter Schrijver 1576-1660), een ‘oudheidkundige’ die de macht van Holland in de 17e eeuw in zijn boeken probeerde terug te voeren op het belang dat het graafschap in de middeleeuwen al had, maar ook, volgens hem, in de antieke tijd. Hij dichtte de stichting van Dordrecht toe aan de Romeinse keizer Antoninus Pius (keizer 138-161). Deze zou de stad eerst Benefacta ( letterlijk: goed gedaan) genoemd hebben en later Dordrana. Scriverius had dat van een Venetiaanse schrijver Dominicus Marius Niger, die in het midden van de 16e eeuw een wereldbeschrijving uitgaf in vele delen onder de naam Geographiae Commentariorum. Het is niet bekend of Niger ooit in Nederland is geweest.

boxhorn
Marcus van Boxhorn (1612-1653).

Marcus Zuerius van Boxhorn (1612-1653), volgens kenners een geniale taalkundige, schreef in zijn Theatrum sive Hollandiae comitatus et urbium nova descriptio uit 1632 dat Dordrecht in het jaar 65 gesticht was als Ant(h)onia door de Romeinse ridder en tribuun Antonius Columna (oftewel Antoon van Zuilen, van wie de bekende Utrechtse adellijke familie zou afstammen), die voor keizer Nero (keizer van 54 tot 68) uit Rome was gevlucht. Zijn nakomelingen zouden in 181 door de Slaven en Wilten zijn overwonnen, waarna de stad Wiltaburg zou gaan heten. Dit verhaal is overigens afkomstig uit de 14e eeuwse kroniek van Jan Beke, maar daar gaat het over de oorsprong van de stad Utrecht; niet Dordrecht. Boxhorn wist wel dat het verhaal over Utrecht werd verteld, maar hij verwees naar de Historia episcoporum Trajectensium (1521, gedrukt in 1612) van Wilhelmus Heda (ca 1460-1525) waarin deze Zuid-Holland het Land der Wilten noemt bij de beschrijving van de dood van Dirk IV in “het dorp van Dordrecht”, ons allemaal wel bekend. En Dordrecht was de hoofdstad van Zuid-Holland, dus….

Van Boxhorn is overigens de eerste geweest die de herkomst van de naam Dordrecht heeft afgeleid van “Door-Trekken”. Hij was de eerste die suggereerde dat al de Europese talen een gemeenschappelijke bron hadden, die hij Indo-Europees noemde, en wist veel over de veranderingen in die taal door de loop der eeuwen. Hij liep dus niet in de val die zei dat ‘drecht’ van het Latijnse ‘trajectum’ = overtocht, oversteek  kwam, maar gaf aan dat het was ontleend aan ‘traho, trahere’ dat in het Oud-Latijn ‘trekken’ betekent. Balen vond dit wel aardig en dacht dat het wat zei over de gemakkelijke verbinding via Dordrecht tussen Holland en Brabant.

Matthijs van der Houven (1577-1646) had in zijn Handvest of Chartre Chronyck (2 delen 1636-1646) weer een ander verhaal. Hij voerde een Frankische hoofdman, Faramund, op, die na de val van het Romeinse Rijk in 419 de Rijn overstak, omdat het Frankische volk meer ‘lebensraum’ nodig had. Hij zou in “de machtige hoofdstad Thuredrecht” tot eerste koning der Franken zijn gekozen. Balen merkt hier wel op dat hij ook gehoord heeft dat deze gebeurtenis te Wijk bij Duurstede had plaats gevonden. Dorestad was namelijk de Wijk en Stede van de Bataafse Thuringers of Doringers. En Dordrecht misschien ook wel… Of de naam kwam van Thor, de dondergod der Germanen, zoals anderen dachten.

Balen had ook inzage in een manuscript van Herman Oem (ca. 1600-1639), een telg uit de beroemde Dordtse familie en Rooms Katholiek priester, die een latijnse beschrijving van de stad had geschreven. Hierin beschreef hij de opkomst van Dordrecht. In het jaar 700, zo zei hij, vestigden zich op de Hogendijk (ook Oudedijk genoemd, waarmee hij waarschijnlijk de Voorstraat bedoelde, die in de middeleeuwen Hoogstraat heette) een groep mensen in vissershutten en boerenschuren. Hun nederzetting liep van het Sloe (bij de Riedijk-Boomstraat) tot het Spui (waar de Spuistraten op de Voorstraat uitkomen). Daarlangs liep het water, dat tot haven werd gegraven tussen deze dijk en de Nieuwendijk, oftewel de Wijnstraat-Groenmarkt.

Het laatste citaat klinkt eigenlijk best realistisch, ook gezien het feit dat al in de Karolingische tijd in de omgeving van Dordrecht werd gewoond, al was dat een honderd jaar later. Of deze reconstructie op een bepaalde bron is gebaseerd zegt het verhaal niet. De andere verhalen, dat zult u met me eens zijn, klinken behoorlijk onwaarschijnlijk.

(Wordt vervolgd)