Nu we weten waarom er tollen waren en wat ze inhielden en wat er gebeurde, komen we bij de vraag: hoe zagen ze er uit? Helaas bestaat er geen een meer (op wat namen en resten na) maar de sporen in het landschap zijn er soms nog wel. Één van die sporen vond ik wel erg dicht bij huis…
In de binnenstad van Dordrecht herinneren de namen Tolbrug en Tolbrugstraat nog aan de tolheffing sinds ca 1195-1200. Aan het begin van de Tolbrug heeft ook nog de Toltoren gestaan, die wegens bouwvalligheid in 1544 werd afgebroken. Er zijn echter nog wel herinneringen aan die toren bewaard gebleven. Hij komt nog voor op het schilderij van de St-Elisabethsvloed uit ca 1490 (zie bovenaan dit blog). Bovendien heeft hij eeuwenlang het grootzegel van de stad gesierd.
Van de Toltoren en het vlak ernaast gelegen eerste stadhuis (1284) van Dordrecht heb ik in 1990, toen ik bij het stadsarchief werkte, nog eens een reconstructie gemaakt. Het moet een indrukwekkend gebouw geweest zijn. Daar moet de hoofd-tolgaarder van Holland gezeteld hebben en werd waarschijnlijk het opgehaalde geld (en eventuele natura producten) opgeslagen. Ook zal er een soort gewapende wacht gelegerd zijn geweest die eventueel in de omgeving kon ingrijpen als iemand zijn tol niet betaalde of eronderuit probeerde te komen. Misschien was er zelfs wel een gevangenis in. Het is echter niet waarschijnlijk dat midden in de stad tol geheven werd; dat gebeurde echt in de tolhuizen die ik hiervoor genoemd heb.
Je moet je die tolhuizen niet voorstellen als een schuurtje aan het water waarin iemand zat met een hengel met een klomp eraan, waarin dan de schipper het geld moest doen. Hoe ze er dan wel uitzagen is lang onduidelijk geweest. Er zijn namelijk nauwelijks afbeeldingen van tolhuizen bewaard gebleven. En zeker niet van de Hollandse tollen. Wel kreeg de graaf van Gelre in 1222 ook het recht om tol te heffen op de plaats waar de Rijn zijn graafschap binnenkwam: bij Lobith dus. De tol bestond in het begin uit een zware ronde toren, in de volksmond nog lang de Dikke Toren genoemd. Later in de middeleeuwen groeide het tolhuis uit tot een fors kasteel dat als één van de residenties voor de graven, en later hertogen, van Gelre fungeerde. Het verloor in 1600 zijn functie, omdat de Rijn zich verlegde, en werd bij de Franse inval in 1672 gesloopt. Er bestaat echter nog een gravure uit 1635 waarop het indrukwekkende slot goed te zien is. Helemaal rechts staat nog de ronde toren uit het begin van de dertiende eeuw.
Nog niet lang geleden vond ik echter op een grote overzichtskaart van het stroomgebied van de Schelde uit de zestiende eeuw een afbeelding van de tol van Iersekeroord. Dat was een opgeschoven versie van de tol van Strienemonde richting Zeeland. Je ziet een uit het water oprijzende forse toren, gedekt met een schilddak, en vergezeld van wat bijgebouwen.
Dat de tol van Strienemonde opschoof was niet zo vreemd. Ook de andere tollen werden verplaatst toen de grenzen van zuidelijk Holland in de veertiende eeuw verschoven. Die van Almsvoet kwam bij Dubbelmonde te liggen, die van Niemandsvriend (nu Sliedrecht) schoof naar Woudrichem (en later naar Gorinchem), die van Ammers naar Schoonhoven, die van Moordrecht naar Gouda en er kwam ook nog een tol bij Spaarndam om de route binnen de duinen te bewaken. De tol van Geervliet bleef op zijn plaats tot ongeveer 1540. Niet lang daarna moet die ook naar Dordrecht verplaatst zijn, want al aan het eind van de middeleeuwen waren er zoveel manieren om Geervliet te omzeilen dat overal op de stromen in de omgeving zogenaamde wachten geplaatst moesten worden om ontwijkers alsnog te vangen. Het had daarom geen zin meer het tolhuis daar aan te houden.
Ongeveer in dezelfde periode toen ik de afbeelding van de tol van Ierskeroord ontdekte, ging ik aan de slag om uit te vinden of er nog resten van de andere tolhuizen te herkennen waren. Op oudere kadastrale kaarten van Geervliet was een intrigerend vierkant, klaarblijkelijk bestaande uit een gracht, te zien, maar niemand kon me vertellen of daar het tolhuis gelegen had. Ook op het archief niet en historici die over Geervliet en zijn tol hebben geschreven zwegen er ook over. Er kwam daarentegen meer uit een in 1832 uitgegeven kadastrale kaart van Sliedrecht. Ik ontdekte daarop een intrigerend grachtenstelsel langs de Tolsteeg (!). Het was niet moeilijk daarin een plattegrond van een vroeg dertiende-eeuws kasteel met hoofd- en voorburcht in te ontdekken.
Ik was daar trouwens niet de eerste mee. De Oudheidkundige vereniging Sliedrecht heeft in de zomer van 1983 op het terrein, dat tot nu een handel in tweedehands auto’s bevat, niet minder dan 16 boringen verricht. Ook is er met grondradarapparatuur gezocht. Bij zowel het een als het ander kwam men niet diep vanwege het (moderne) puin dat onder de oppervlakte bleek te liggen. Een proefopgraving leverde niet veel op: er kwam een kloostermop met de maten 25 x 13 x 6 cm uit (late dertiende eeuw), een steengoed schaaltje en een stuk rode zandsteen dat duidelijk in een licht driehoekige vorm was gehakt. Archeoloog Herbert Sarfatij dateerde de stukken tussen de twaalfde (het stuk zandsteen) en veertiende eeuw (het schaaltje). Het was een magere oogst.
Het tolhuis van Niemandsvriend werd in ca 1355 verlaten en verplaatst naar Woudrichem. De weinige resten die er nog geweest moeten zijn werden rond 1600 verwijderd. De archeologische ervaring leert dat als een kasteel wordt afgebroken, de stenen zorgvuldig worden uitgebikt, verzameld en bewaard voor een nieuw gebouw. Je vindt er gewoon weinig van terug, want zowel natuursteen (tufsteen, zandsteen) als baksteen was kostbaar. Het is zeer waarschijnlijk dat met de stenen uit Niemandsvriend de nieuwe tol in Woudrichem is gebouwd. En die is inmiddels ook verdwenen. Het onderzoek in Sliedrecht was ook te klein, te weinig systematisch en te ondiep om er veel conclusies uit te kunnen trekken. Wat ik zowel in de bronnen als op de kaart gevonden heb van het tolhuis van Niemandsvriend heb ik inmiddels ingevoerd in de database van het Nederlands Kastelenlexikon. De provincie Zuid-Holland heeft verder, op mijn aandringen, het terrein op 1 maart 2000 als archeologisch interessant bepaald. Er mag niet op gebouwd worden zonder dat er eerst onderzoek wordt gedaan. Dat heb ik in ieder geval voor elkaar gekregen.
Misschien moet ik verder vermelden dat ik tot mijn elfde in het huis heb gewoond dat op het kaartje oranje is gekleurd. Het huis, oorspronkelijk een vroeg zeventiende-eeuws buitenhuis van een rijke Dordtenaar, dat later een herberg werd, heeft aan de achterkant nog sporen van de oorspronkelijke bakstenen en raambogen bewaard. In de jaren ‘50 werd het in vieren bewoond; wij woonde linksonder. De verhalen die binnen mijn familie verteld werden, zowel over ons huis, als over een kasteel dat hier in de buurt moest hebben gestaan, hebben me in ieder geval al vroeg belangstelling voor de middeleeuwen bijgebracht. En dat heeft de nodige gevolgen gehad…