Leven met de middeleeuwen 9

Het eerste dat ik na het behalen van mijn MA deed was een onderzoek doen naar hoe de middeleeuwen eraf kwamen in lesmethoden geschiedenis voor basis- en voortgezet onderwijs. De 10  tijdperken van De Rooy waren al een tijdje in gebruik en terwijl ik onderzoek deed werd de Canon verplicht gesteld op de scholen. Er waren toen nog 7 of 8 uitgevers die dergelijke schoolboeken (en de rest) publiceerden dus ik moest veel lezen. Ik schrok behoorlijk. Het was nog erger dan ik had gedacht toen ik in 1992 bij Archeon mijn eerste lesmethoden (nog van vóór die nieuwe eisen) las. Afijn, als u daar zin in hebt kunt u het rapport De middeleeuwen in de klas dat ik in 2011 uitbracht hier lezen.

De kop van het artikel in Kleio 52-3 (2011).

Ik stuurde het uiteraard rond naar de diverse uitgevers (inmiddels geslonken tot 6) en naar enkele onderwijsinstanties en bijv. Kleio, het tijdschrift voor geschiedenisleraren. Na veel aandringen en herinneren kreeg ik van 5 uitgevers een reactie. Ze vonden het wel een interessant onderzoek, mijn conclusies en aanbevelingen vonden ze niet zo urgent en verder kwamen ze met allerlei smoezen waarom ze toch geen veranderingen aan gingen brengen in hun methoden. Er was er zelfs één die schreef dat ze haar schrijvers mijn rapport niet zou laten lezen, omdat ze hen niet op ideeën wilde brengen. Ook waren er berichten dat helaas de volgende versie al naar de drukker was, of in ieder geval klaar was, en dat ik te laat was. Natuurlijk heb ik het een beetje bijgehouden nadien en ik kan melden dat mijn kritiek niet overgenomen is en dat er niets veranderd is. De recentste lesmethoden hebben zelfs nog minder tekst, in nog eenvoudiger taal, meer en grotere illustraties (met net zoveel anachronismen erin) en nog meer kleur. De bijbehorende werkboeken en testvragen zijn alleen maar kinderachtiger geworden.

Ik heb het rapport ook aan het ministerie en CITO gestuurd. Beide bezwoeren ze me dat ze er niets aan konden doen. Het ministerie durfde en wilde niet op de stoel van de uitgevers gaan zitten; als ze de ‘kerndoelen’ maar volgden. CITO maakt testen aan de hand van wat er in de boekjes/methoden staat, dus dan draai je in een cirkeltje rond. Alleen Kleio reageerde positief en liet me een artikel over mijn rapport schrijven. Nadat het gepubliceerd was kwam er letterlijk geen enkele reactie op. Alleen heb ik er op een geschiedenislerarencongres (3 x woordwaarde) nog een lezing over gegeven. De leraren waren verbijsterd dat de stof die zij moesten overbrengen zo vol fouten en achterhaalde feiten zat. Maar er veranderde niets. Dat was best teleurstellend, te meer omdat er steeds meer geruchten waren dat het geschiedenisonderwijs zijn langste tijd had gehad. Wie mijn blog Tiecelins gekras leest of las weet wat er aan de hand is.

Een andere teleurstelling die ik te verwerken kreeg was dat Dordrecht bijzonder stroperig was als het ging om de voorbereidingen voor 800 jaar stadsrecht in 2020. Wie recentelijk dit blog heeft gevolgd weet daar inmiddels alles van.

Voor aanvang van de slag een welverdiende kop thee. Nog in de rubber laarzen vanwege de modderige omstandigheden.

Andere jubilerende dorpen en steden moesten na 2008 – de crisis – bezuinigen en sponsors hadden geen geld meer om te sponsoren. Dat begonnen we te merken in 2009. Ook de LHO had minder optredens in dat kader, al hebben we nog wel mooi met de Big One (940 jaar Battle of Hastings) meegedaan. Als u zich afvraagt wat die plaat boven aan deze serie blogs voorstelt: dat is de afloop van de slag op een zondag in oktober 2006. Mijn Monkery Guide was inmiddels geadopteerd door de leiding van ‘Hastings’ en u ziet mij hier met twee collega’s in correcte pijen de gewonden bijstaan en de doden zegenen. Ik ben die figuur in het zwart knielend tussen de beide andere zwartrokken. Dit meemaken was een geweldige ervaring: het bewegen van de grond als er 120 paarden langs je optrekken, de regens van pijlen en de ‘poks’ als ze schilden raakten, het zachte geruis van maliënkolders, de metalige klappen van zwaarden tegen zwaarden. Het geroep en de strijdkreten vielen mee, want we stonden als geestelijken achteraan bij de waterdraagsters dus je hoorde het niet goed. En als je in volle wapenrusting tegen een helling op moet rennen heb je al je adem nodig en roep je niet veel. Je hoorde meer gekreun. Als gewondentrooster moest je trouwens nog oppassen, want er lagen nogal wat ‘heidenen’ tussen die in hun normale re-enactment hobby ‘vikingen’ speelden. Tijdens de zaterdagslag ben ik dan ook door zo’n figuur aan zijn mes geregen. Maar het was niet ernstig en na afloop stond ik gewoon weer op, net als de andere dooien.

Links in beeld tijdens de Slag bij Vlaardingen in 2008.

In 2008 heb ik die act nog eens herhaald bij de herdenking van de slag bij Vlaardingen (1018). Dat was tegelijk mijn laatste optreden in middeleeuwse kleding. Ik had besloten dat ik, nu ik 60 was (die zondag was ik jarig), het levende geschiedenis spelen op zou geven. Mijn pij ging aan de wilgen. Hij is in 2018 nog wel bij de slag bij Vlaardingen van toen gebruikt, maar ik zat er niet meer in. Ik was al een tijd weg uit het bestuur van de LHO en stapte nu ook uit de actieve kant van de vereniging en werd begunstiger. Ik deed in Archeon nog wel wat aan trainingen van archeotolken, maar omdat ik steeds meer moeite met de leiding daar kreeg, stopte dat ook.

Judika, onze nar, bovenaan de trap naar de markt om de St. Stevenskerk.

Vanaf de start van het Gebroeders van Limburg Festival (GvLF) in Nijmegen in 2004-05 was ik bij de invulling ervan betrokken geweest en we hebben er als tScapreel jarenlang een prachtige markt neergezet. Vanuit wijde omgeving, tot in Duitsland, kwamen enthousiaste mensen elk jaar weer bij ons langs en de aanwezige re-enacters kochten bij onze ambachtslieden graag hun middeleeuwse spullen. In mijn jaarlijkse evaluaties over GvLF concludeerde ik echter een steeds verder verwateren van de periode die voorgesteld moest worden: tussen 1390-1420. Er werden groepen toegelaten die latere periodes voorstelden en Mariken van Nimwegen uit de vroege 16e eeuw werd opgevoerd. Protesteren hielp niet. Toen er in 2011 tussen onze kramen een Churro eettent en een Vleesspiezen etablissement met vlammende, naar petroleum stinkende fakkels (waar was de brandweer die altijd zo streng was over onze paar goed bijgehouden houtvuurtjes?) verschenen en op de Grote Markt electrisch versterkte muziekgroepen stonden te spelen was het voor mij genoeg. Ik heb er nog een blog aan gewijd.

Onze Scaprelers werden ook wat ouder, er waren er die kwalen hadden en ze vonden het optreden tussen al die anachronismen en op historische evenementen die louter commerciële braderieën bleken te zijn niet leuk meer. In onderling overleg bij ons in de tuin hebben we toen besloten om te stoppen met het leveren van middeleeuwse ambachten en entertainers.

Het CBG bevond zich in de hoek van het gebouw van het Nationaal Archief bij het Centraal Station van Den Haag.

Inmiddels was er in 2008 weer zo’n klein wondertje gebeurd. Onverwacht werd ik gebeld door een oud-collega van het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) in Den Haag. Ik had daar in de jaren ’80 familiewapens voor getekend en ook wel wapenontwerpen gemaakt. Hij vertelde dat de beheerder van het Wapenregister dat het CBG al sinds 1971 bijhield met pensioen ging. Of ik geen zin had hem te vervangen. Ik was 60. Daar moest ik even over denken. Ik zou het jaar daarop af studeren en wilde wel wat met mijn studie gaan doen. En ik had ook geen zin om met tScapreel te stoppen (2011 was nog een paar jaar weg). Ik vroeg of er nog meer mensen gevraagd waren en of ik ook, bijvoorbeeld, twee dagen kon komen werken. Ja, er was nog een andere kandidaat die drie dagen wilde werken, dus dat kwam mooi uit. Onder leiding van onze directe chef hadden we een gesprek in een café aan het Plein en het klikte direct, tussen ons alle drie.  Daarna ging het snel en in september 2008 startte ik met collega Guus onze deeltijdbaan als beheerder van het Wapenregister, waar je je familiewapen kon laten registreren, de heraldische collecties en de databanken. We werden de heraldische manussen van alles bij het CBG.

Wapenkaarten van Laaglandse middeleeuwse vorsten die ik voor het CBG maakte.

Tot mijn pensionering in 2013 heb ik daar met veel plezier gewerkt. Samen met Guus heb ik een moderne, digitaal getekende heraldische vormgeving opgezet, die wel wat wennen vergde in dat nogal conservatieve wereldje, maar die op den duur toch zeer gewaardeerd werd. We brachten de heraldiek in de 21ste eeuw. Ik ontwierp ook steeds meer familiewapens en deed ook nog eens een historisch onderzoek naar de geschiedenis van het Wapenregister. Het werd in het jaar van mijn pensionering, 2013 dus, gepubliceerd in het CBG Jaarboek. Het zou het laatste jaarboek in die vorm blijken te zijn. Het Wapenregister werd overigens een half jaar na mijn vertrek, in januari 2014, eveneens opgeheven.

Inmiddels was er een geheel nieuwe levensfase begonnen, waarin nog het nodige te gebeuren stond.

Wordt vervolgd

Historisch toerisme

Zolang ik me kan herinneren heb ik op vakantie historische locaties bezocht. Eerst in Nederland met mijn ouders en zus, later ook in het buitenland, maar dan alleen of met gezin. Mijn historische belangstelling en kennis zorgden er door de jaren heen steeds beter voor dat ik wat ik zag in context kon plaatsen en erover kon vertellen tegen mijn reisgenoten. Ik vraag me wel eens af hoe mensen die die belangstelling en kennis moeten ontberen lol beleven aan zo’n historische locatie. Dat zijn dan meestal oude dorpen of stadskernen, met eventuele historische musea, kastelen of de ruïnes ervan en andere erfgoederen. Als je die inmiddels door de moderne tijd aangetaste locaties niet kunt begrijpen omdat datgene wat je op school aan geschiedenis hebt geleerd of wat je uit de populaire media kent je daar bepaald niet bij helpt dan mis je toch wat? Ik vraag me dat regelmatig af als ik naar mijn medebezoekers kijk en hun opmerkingen hoor.

Historisch erfgoed is natuurlijk al lang een aanvaard begrip, zeker in Nederland. Ik moet ook zeggen dat de diverse instellingen dikwijls hun geschiedenis adequaat presenteren in goed vormgegeven tentoonstellingen en begrijpelijke informatie, maar als er, zoals in Dordrecht, het één en ander mankeert aan de betrouwbaarheid van de informatie dan sla je toch een paar planken mis. Zonder dat de gemiddelde toerist dat merkt uiteraard, want waaraan zou hij/zij dat kunnen controleren. Gevolg: het gebodene wordt voor zoete koek aangenomen en de toerist wordt bedot, zoals de journalist van Trouw uit mijn vorig blog. Ik heb ook geleerd dat die foute kennis, zeker als hij overtuigend wordt gebracht, heel gemakkelijk wordt doorgegeven aan vrienden en familie en zich dus als een lopend vuurtje verspreidt. Met alle gevolgen van dien.

Een andere toeristentrekker is het historische evenement, dat niet zelden in een erfgoedlocatie plaatsvindt. En daar bedoel ik ook historische dorpskernen of stadscentra mee. In het verleden was zo’n evenement dikwijls vooral gekoppeld aan een stads- of dorpsjubileum, maar tegenwoordig kan het gewoon een jaarlijks (of tweejaarlijks) terugkerend festival zijn dat al of niet een commerciële opzet heeft. Het is meestal gratis toegankelijk, maar als het maar genoeg bezoek aantrekt is het in ieder geval goed voor de lokale middenstand en dan met name de horeca. Er bestaan ook door commerciële organisatoren opgezette festivals waar je entree moet betalen en ter plekke van een niet goedkoop natje en droogje kunt worden voorzien. Dat is dus minder nuttig voor de horeca.

Sinds de jaren negentig worden dergelijke evenementen dikwijls voor een deel bevolkt door mensen die aan levende geschiedenis of re-enactment doen. Zelf ben ik daar via ons historisch adviesbureau tScapreel jaren bij betrokken geweest, tot ik er in 2011 een punt achter heb gezet. De bedoeling was oorspronkelijk om bezoekers via het tonen van kleding, ambachten en entertainment een beeld te geven van de periode van het gevierde jubileum of de gebeurtenis die herdacht werd. Dat vergde van de mensen die daarvoor ingezet werden aanvankelijk een behoorlijke inzet en kosten. De Scaprelers brachten een achtergrond van opleiding en werkervaring bij Archeon of het lidmaatschap van Die Landen van Herwaerts Over mee en wisten waar ze het over hadden. In de jaren tussen 1996 en 2011 hebben we nooit anders dan complimenten van organisatoren ontvangen. Evenals van de toeristen die ons zagen en spraken.

Helaas werd de kwaliteit van genoemde evenementen door de loop van de tijd steeds minder. Ook vanwege de bankencrisis was er op den duur steeds minder geld voor subsidies en lieten sponsors het afweten. Als zo’n festival dan toch doorging zocht men liever naar goedkopere vervanging van onze tamelijk dure Scaprelers. Of men zette publiekstrekkers in die niet echt binnen de historische periode pasten maar die wel geld in het laatje brachten. Toen dat in 2011 gebeurde tijdens het Gebroeders Van Limburgfestival in Nijmegen, nadat ik het al een paar jaar had zien afglijden, heb ik het bijltje er definitief bij neergegooid.

Ik denk nog steeds dat levende geschiedenis en re-enactment perfecte middelen zijn om de gemiddelde toerist een beeld te geven van een stuk geschiedenis. Hij/zij krijgt dat nergens anders door. Maar dan moet het wel goed gebeuren, want anders ben je net zo fout bezig als bij het vervalsen van je verleden in je historische museum. De toerist is dan weer de dupe, want die kan niet (voldoende) controleren of het echt zo was. Bovendien nemen vele historische evenementen het verleden ook op andere manieren niet serieus meer.  Ze zien geen onderscheid tussen geschiedenis en fantasy, waarbij gerust draken, elfjes en heksen tussen ridders en bedelaars het beeld vervormen. Of steampunk. Of diverse soorten kelten.

Er zijn ook erfgoedinstellingen genoeg die dergelijke mixen in hun programma opnemen, niet inziende dat het een hellend vlak is. Straks gaan toeristen nog denken dat er echt heksen bestonden (als ze dat al niet denken)  of dat in de middeleeuwen muziek ook al electronisch versterkt werd. De door films, tv series (zoals Game of Thrones), strips en games verspreide alternatieve middeleeuwen worden echt al jaren door elkaar gehaald; ik hoor en zie het overal om me heen. Ik zie ook nog geen verbetering optreden. Sterker nog: ik zie een verslechtering om zich heen grijpen. Re-enactmentgroepen en ‘historische’ handelaars worden steeds minder authentiek. Of oorspronkelijk om één jaartal draaiende feesten worden overspoeld door acts die je jaren, soms eeuwen, vroeger of later moet situeren. Bovendien zien lokale marketingbureaus (ook van gemeenten zelf…) er geen been in de geschiedenis te manipuleren om maar volk te trekken.

Ik vind dat verontrustend. Ik ben al een jaar bezig om Dordrecht te wijzen op de foute aannames die men rondom de zogenaamde eerste vrije statenvergadering doet, maar men luistert niet en gaat ijzerenheinig door. Zelfs in het tweejaarlijkse Dordt in Stoom festival, dat altijd een oase van verantwoorde nostalgie was, zijn al dieselmotoren gesignaleerd en op elektriciteit lopende kermisattracties. Wat is dat toch? Wordt daar wel eens onderzoek naar gedaan. Ik heb ik de tijd dat ik met dit soort werk bezig was, diverse kleine en leuk begonnen evenementen  zien uitgroeien tot enorme publiekstrekkers en vervolgens zien afglijden naar anachronistische schaduwen van zichzelf en vervolgens zien verdwijnen. Is dat een natuurlijk proces? Is een periode van 5 à 10 jaar een natuurlijke levensspanne voor zo’n festival en moet er dan wat anders komen? Waren de late jaren negentig en de vroege jaren nul een hoogtepunt voor historische feesten en zitten we nu in een dal voor er een nieuwe opleving komt? Ik weet het niet.

Ik heb soms oubollige oudheidskamers zien opbloeien tot volwaardige en leuke musea. Ik heb gedreven amateurs daar prachtige exposities over het verleden van hun dorp of stad zien maken, maar nu zie ik afgestudeerde conservatoren en andere museummedewerkers pretentieuze tentoonstellingen met speurtochten en multimedia presentaties neerzetten die er esthetisch prima uitzien, maar waar historisch weinig van klopt.  Mensen die de recensies van deze flops op mijn andere blog hebben gelezen kennen mijn mening daarover. Gaat dat nog verbeteren? Of moet de toch al van weinig historisch besef of kennis voorziene toerist het zelf maar uitzoeken? Ik houd mijn hart vast.