Tot zover de Dikke Van der Linden, het Meertensinstituut en de Dordtse literatuur. Maar dan wordt het water in de Suraput troebel. In Wikipedia staan ineens een paar andere data voor Sura. Waarschijnlijk zijn die overgenomen van de Heiligen website van pater Dries van den Akker s.j. (nb. een medewerker van Stijn van der Linden) die haar geboorte situeert omstreeks 1270 en haar (tweede) dood in 1320. Ze zou van rijke Dordtse afkomst zijn geweest, deed aan Maria-verering en gaf haar bezit weg aan de armen. Ze zou van de moeder gods persoonlijk opdracht hebben gekregen die kerk te laten bouwen. Een engel zou haar een kerkmodel en de nodige bouwtekeningen hebben bezorgd.
Ook kwam er wat meer over de bouwvakkers naar voren: zo zouden ze een vildersmes hebben gebruikt om haar de keel af te snijden (ze wordt afgebeeld met een wond in haar nek). Elders wordt dit mes een vismes genoemd. Waarom die werklui een vildersmes bij zich hadden is onduidelijk. Hadden ze bijbaantjes als vilder of visser? Ik kan me trouwens nauwelijks voorstellen dat men in de middeleeuwen dergelijke nu speciale messen – met een krom en puntig lemmet – gebruikte voor die karweitjes van het ontdoen van huid, vacht of schubben. Een goed scherp mes met een niet te lang lemmet is daar prima voor te gebruiken. Dergelijke messen zijn ook bij tientallen, zo niet honderdtallen, door archeologen opgegraven.
De drie ter dood veroordeelde mannen zijn na te zijn vrijgepleit ook nog naar Rome gereisd, hebben absolutie gekregen van de paus en toestemming om aflaten te verkopen waardoor men geld kon verzamelen om de kerk af te bouwen. Met die drie penningen, kopkens of kopjes genoemd, per dag was dat zeker een te langdurige opgave geworden. Kopjes werden de penningen ten tijde van graaf Floris V (1254-1296) genoemd omdat hij, in navolging van wat buitenlandse vorsten, zijn hoofd erop af liet beelden. In de twaalfde eeuw waren die er nog niet, dus wat was er eerst: de naam kopkens voor de muntjes of de data 1270-1320? Er wordt ook nog wel beweerd dat het gouden penningen waren, maar die hebben nooit bestaan; alle penningen die er ooit geweest zijn waren gewoon van zilver, al of niet gemengd met andere metalen die ze alleen maar onzuiverder maakten.
We hebben nu dus ook twee bouwprocessen: één in de twaalfde en één in de late dertiende eeuw. Er is inderdaad in het laatste kwart van de twaalfde eeuw een romaanse kerk gebouwd waar nu de Grote Kerk staat. Bij opgravingen in de kerk in 1986 zijn daar resten van teruggevonden (zie ook mijn boek De oudste stad van Holland (2020) 117-119). Het was echter geen simpel schuurkerkje, maar een tufstenen bakbeest van 50 meter lang en met een dwarsschip van 40 meter. En een fikse toren aan de westkant. Zo’n kerk bouwen ging niet snel want alles moest met man- en paardenkracht gebeuren, maar dat drie mannen dat in hun uppie konden klaren is natuurlijk onzin. Aan zo’n kerk bouwden wel een paar honderd man jarenlang. En zeker niet voor een penning per dag. Een knechtje kon je voor een klusje wel met een penning afschepen, maar om een kerk te bouwen had je meestertimmerlui en –metselaars nodig. En beeldhouwers, glazenmakers en smeden. En die verdienden ook in de twaalfde eeuw al flink wat meer penningen per dag. Voor de late dertiende eeuw (toen volgens anderen Sura leefde) verdiende een gewone timmerman al 18 penningen per dag en een meestertimmerman 40 tot 50 penningen idem.
Er werd in de late dertiende eeuw inderdaad, tegen de toen al ruim een eeuw oude tufstenen kerk aan, de Mariakapel gebouwd. De Dordtse stadsrekeningen laten daar de kosten van zien. Daar komen bovenstaande bedragen van timmermansloon uit. Bovendien waren lonen niet het enige dat betaald moest worden. Ook steen, dakleien, hout, ijzer en glas moesten gekocht worden, evenals mortel en nagels. Dat was geen penningenwerk. Het is dus nogal vergezocht dat we moeten denken dat een kerk in romaanse stijl, of een latere gotische versie, met drie man tegen drie penningen per dag kon worden gebouwd. Geen enkele middeleeuwer zou ooit in zo’n sprookje getrapt zijn.
De oudste berichten over Sint Sura dateren uit de late vijftiende eeuw. Misschien dat ze toen geloofden dat je drie eeuwen eerder met drie man voor een penning per dag nog een kerk(je) kon bouwen. Juist in die tijd werd de echte, veertiende-eeuwse Grote Kerk, zwaar beschadigd na de brand van 1457, weer voor veel geld en met veel mensen herbouwd en uitgebreid. Ze konden toen in levende lijve zien dat de goedkope versie in hun tijd een onmogelijkheid was. Maar elke mediëvist kan u vertellen dat zoiets daarvoor ook nooit mogelijk is geweest.
Een kerk is dus niet te bouwen door drie bouwvakkers tegen een penning per dag, en dat moet al heel vroeg duidelijk geweest zijn. Waarom dan in 2022 zo’n onwaarschijnlijk heiligenverhaal herdenken, dat vooral in de protestantse tijd door de stedelijke geschiedschrijvers is verspreid? En waarom nu, in de tijd van ontkerkelijking, een ‘paapse superstitie’ onderdeel maken van een historisch evenement dat via kunst, architectuur en muziek de vroege geschiedenis van Dordrecht moet vieren? Ik realiseer me dat in Dordtse katholieke kringen de naam nog steeds de ronde doet. Er is een school naar haar genoemd, een toneelvereniging en er is hier zelfs een pleintje met haar naam. Al zou ik als heilige die parkeerplaats aan de Houttuinen niet erg passend bij mijn status gevonden hebben. En nu ook nog een cantate.
Het beeld op het voormalige kerkhof aan het Grotekerksplein, dat door veel Dordtenaren voor Sint Sura wordt gehouden, is door de beeldhouwer nooit zo bedoeld. Charles Vergouwen (1946-2019) noemde het de Omwikkeling en het zou een non moeten voorstellen.
Sporen genoeg zou je zeggen, maar waar zijn ze op gebaseerd? Niet op een stuk geschiedenis. Je vindt in de binnenstad trouwens ook geen sporen meer uit haar tijd. Zelfs niet uit beide tijden. De Grote Kerk staat natuurlijk nog wel op de plaats van de oudste kerk. De in 1284 gebouwde Mariakapel is er ook nog wel, maar dat is in zijn uiterlijk een latere versie van dat dertiende-eeuwse aanbouwsel. Behalve de loop van de Thuredrecht en de daardoor gevormde beide hoofdstraten van de stad herinnert ook niets meer aan de oorsprong en oudste vorm van de stadsplattegrond. Geen spoor meer van te vinden dus, behalve wat late beelden en houtsnijwerk in kerken hier en in Den Bosch.
Ten tijde van de bouw van de achtereenvolgende fases van de Grote Kerk had waarschijnlijk nooit iemand van de zogenaamde stichteres gehoord. En anders niet geloofd dat het zo gegaan was, want het was gewoon een te ongeloofwaardig verhaal. Maar waarom zou je dan nu een hoop gedoe overhoop halen om een onbestaanbare, vrome martelares met een onmogelijk wonderverhaal tot boegbeeld van een cultureel evenement te maken? Ik snap dat niet. Maar misschien ben ik wel te weinig katholiek en te veel historicus.
Henk ’t Jong, juni 2022