Wat was Riede en waar lag het? (3)

We moeten het nu over Riede en de Van Riedes hebben. Ik heb al gewezen op het artikel van Hoek in de Nederlandsche Leeuw in 1969. Dat gaat niet over de Van Riedes maar ze komen er wel in voor. Zoals het een goed genealoog betaamt is Hoek van (hopelijk) betrouwbare bronnen uitgegaan, die hij ook netjes in de voetnoten vermeldde. Dat wil echter niet zeggen dat hij de eerste of enige was die de Van Riedes genealogisch heeft nagezocht. Er is  zelfs een hele website aan een familie Van Rij(e) gewijd die probeert te bewijzen dat ze van de Van Riedes afstammen.

website wapen van rij
Versie van het Van Riede-wapen op de Van Rij website. Een door die familie op dubieuze gronden geüsurpeerd familiewapen.

Niet alleen dat, maar ze voeren ook het volledige wapen van de adellijke familie. Als heraldicus en historicus kan ik dat, zonder grondig bewijs, niet goedkeuren, dan weet u dat maar vast. De stamboom op de website gaat bovendien terug op die in Balen en Van Leeuwen en dat is ook al geen goed teken. Zeker niet als je, zoals hier gebeurt, allerlei tussenliggende generaties gaat verzinnen om de diverse daarin genoemde personen met elkaar te kunnen verbinden. Latere generaties genealogen hebben daar verder naar hartenlust allerlei families die vergelijkbare namen hebben aan vast geknoopt. Op Genealogieonline is daarvan zeer veel te vinden. Het is meestal duidelijk dat ze het artikel van Hoek niet hebben gelezen. Ik voel het echter niet als mijn taak om die stambomen te corrigeren; daar gaat dit blog niet over.

Wat wel behandeld moet worden is de in die stambomen terugkerende bewering dat de oudst bekende Van Riede ene Adelhelmus is, die al in 1105 voor zou komen.

genealogieonline
De ‘oudste’ Van Riede op Genealogieonline.

Om dit direct maar te ontzenuwen: dat is onzin. Als ik 1105 lees denk ik aan een nog steeds bestaande en volkomen betrouwbare oorkonde in het Utrechtse Archief. Die gaat over een uitspraak van bisschop Burchard van Utrecht (bisschop 1100-1112) over de kerk van Houweningen aan de Merwede (u bent het dorp al tegengekomen in het blog over de straatnamen in het Land van Valk) die, zoals de Sliedrechtse pastoor bepleitte, onder die van Sliedrecht hoorde en dus niet zelfstandig was. De pastoor had naast een groep parochianen, vrije mannen, een heel stel collega-pastoors uit de buurt naar Utrecht meegenomen om zijn gelijk te bewijzen. Die worden ook allemaal als getuigen in dat stuk genoemd (zie bovenaan het blog voor het origineel):

presbyteri parochiani: Hugo de Papendreht, Sigfridus de Duplamunde, Franco de Herradeskerke, Engelfridus de Almifuthe, Gisebertus de Wolfgersdiken, Euerwocrus de Fornhe, Rauengerus de Herdingfelde, Adelhelmus de Riede.

Oftewel:

parochiepriesters: Hugo van Papendrecht, Sigfried van Dubbelmonde, Frank van Herradeskerke, Engelfried van Almsvoet, Gisebert van Wolfgersdijk, Everwerk van Voorne, Ravenger van Hardingsveld, Adelhelm van Riede.

Het is duidelijk dat de pastoors genoemd zijn met hun voornaam en de plaats waar ze ‘staan’. Adelhelm is dus pastoor van Riede en niet de toenmalige heer van die plaats of heerlijkheid. Hij kan dus ook niet als de stamvader van de Van Riedes worden beschouwd, zoals veel stambomen doen. Het betekent wel dat er in 1105 al een parochie Riede bestaat. De vraag is alleen: waar lag die dan? Het is logisch dat de Sliedrechtse pastoor een groep collega’s heeft meegenomen die hij kende en die wisten van zijn claim en het daar ook mee eens waren. Het is duidelijk dat sommige ervan buren zijn van Sliedrecht, dat toen nog aan de zuidelijke oever van de Merwede lag. Papendrecht en Hardingsveld lagen aan de overkant, Almsvoet sloot in het zuiden aan bij Sliedrecht en Herradeskerke lag daar niet ver vandaan aan de andere kant van de Alm. Dubbelmonde lag over de Maas tegenover Almsvoet. Voorne lag een stuk verder weg, maar als we weten dat dit deel van de Grote Waard, en zeker dat langs de Merwede aan beide zijden, een leen van Voorne was, is dat niet zo heel vreemd. Everwerk was als het ware de pastoor van de hoofdheerlijkheid van de heren van Voorne.

Uitsnede uit een 17e eeuwse kaart van Zeeland. Het eiland wordt nog geen Wolphaartsdijk genoemd. De plaats van die naam heet nog Oostkerk.

Wel vreemd is Wolfgersdijk. Het is natuurlijk heel verleidelijk hier een vroege vorm van de naam voor de gemeente op Zuid-Beveland die nu Wolphaartsdijk heet in te zien. Zelf doen ze dat daar ook.

Voor Wolphaartsdijk binnen Zuid-Beveland werd getrokken was het een eiland. Op zijn beurt bestond dat eiland echter voor 1134, zegt men, uit drie kleinere eilandjes. Volgens de geschiedenis van Oud-Sabbinge zou er al in de 11e eeuw één eilandje zijn omdijkt door ene Wulfard en Wolfaartsdijk zijn gaan heten. Het enige bewijs daarvoor is dus die vermelding van pastoor Gisebert van Wolfgersdijk in 1105. De naam Wolfaersdike komt echter pas aan het eind van de 13e eeuw voor het eerst voor in de Rijmkroniek van Melis Stoke als hij de St Aagtenvloed van 1288 in Zeeland beschrijft. In de bronnen van het Oorkondenboek van Holland en Zeeland komt Wolfersdiick pas na 1291 voor.

Het oudste eilandje met de vroegste nederzetting, Sabbinge, wordt pas voor het eerst vermeld in 1203-1208 en kort daarvoor moet de oudste kerk van Sabbinge gebouwd zijn. Hoe men dat weet, blijft echter onduidelijk. Dat zou wel betekenen dat er in 1105 nog geen pastoor geweest kan zijn en dat Wolfaartsdijk waarschijnlijk nog niet onder die naam bestond. De bedijking van 1134 is ook maar aangenomen, omdat er toen grote overstromingen waren geweest, die ook Holland hadden getroffen, waarna in Zeeland grootschalige bedijkingen op gang kwamen. Kortom het is niet waarschijnlijk dat de parochie Wolfgersdiken uit 1105 in Zeeland lag.

Waar hij dan wel lag is natuurlijk niet meer na te gaan, maar persoonlijk denk ik dat het óf in de latere Alblasserwaard (pas na 1277 zo genoemd en bedijkt) of in de latere Grote Waard (na 1230 volledig bedijkt en dan pas echt een grote waard) lag. Datzelfde geldt voor Riede. Maar ik hoop te kunnen aantonen dat Riede wel degelijk ten zuiden van de Merwede lag.

riede 1064
Het woord ‘riede’ uitgelicht in de beschrijving van een deel van de route in het falsum van 1064.

We zijn Riede namelijk al eerder tegengekomen in dit blog. Het komt voor in de route door de  rivieren rondom de Zwijndrechtse Waard en over de Merwede in het falsum van 1064. Letterlijk staat er:

…van het einde der rivier Alblas tot de Merwede, vandaar tot Menkenesdrecht de helft van het gehele land, met alle ambachten, voorts van Riede langs de Merwede tot Sliedrecht…

reconstructie riede 1reconstructie riede 2Eerder heb ik dat, in navolging van andere historici en geografen, geïnterpreteerd als een  route van de monding van de Alblas in wat toen de Merwede was (nu de Noord), naar de omgeving van Papendrecht, waar ik Menkenesdrecht vermoedde, en dan weer terug naar de Riederwaard (ten noorden van de Waal) en dan weer over diezelfde Merwede/Noord route naar Sliedrecht aan de zuidkant van de Merwede. Eigenlijk is dat onlogisch. Waarom zou je op die korte route – Alblasserdam-Papendrecht-Ridderkerk-Sliedrecht –  zo’n lus terug maken. Het is veel logischer als Riede ergens tussen Papendrecht en Sliedrecht lag. En dat zou dan alleen maar de latere, sinds het midden van de 13e eeuw (anderhalve eeuw later) bekende, heerlijkheid Merwede kunnen zijn.

Wordt vervolgd

Wat was Riede en waar lag het? (2)

Ik moet, voor we ons gaan bezighouden met de Van Riedes en Riede zelf, eerst even wat over de familiewapens van de betrokken families zeggen. Dit wordt dus een tamelijk technisch-heraldisch blog.

zegel bosch barensteel
Schepenzegel uit Den Bosch met drie molenijzers en een barensteel als teken van de oudste zoon.

Om alle misverstanden uit de weg te helpen: de overeenkomst tussen de wapens Van Riede en Van de Merwede duidt op een familierelatie. Geen ‘misschien’ of ‘waarschijnlijk’, maar zeker! De heraldiek bevat technieken om de jongere takken van een familie die (in de middeleeuwen) een eigen huishouden en heerlijkheid gingen beheren van een variatie op het hoofdwapen te voorzien. Dat noemt men het ‘breken’ van een wapen en het resultaat heet ‘breuk’. Er zijn diverse manieren om dat te doen. De in Nederland meest voorkomende manieren zijn het toevoegen van een kleine heraldische figuur en het veranderen van één of meer kleuren in het wapen. De eerste zie je in de middeleeuwen nogal eens toegepast worden bij belangrijke stedelijke families.

zegel den bosch ster
Schepenzegel uit Den Bosch met een wapen waarin een hartschild met een dubbele adelaar en een sterretje als breuk.

Daar hebben we meestal alleen maar zegels van en daarop zie je geen kleur, dus het zou kunnen wezen dat ze de kleurwijziging ook toepasten. Alleen zijn dergelijke families dikwijls al aan het eind van de 15e eeuw uitgestorven en hebben we dikwijls geen gekleurde  afbeeldingen van hun wapens. Het breken wordt trouwens na de middeleeuwen meestal verwaarloosd en diverse takken van een familie blijven dan, zeker in Nederland, hetzelfde wapen voeren.

De kleurwijzigingsmethode vindt men zeker veel bij welgeboren of adellijke families. De Van de Merwedes zijn bijvoorbeeld op den duur takken gaan vormen met achternamen die genomen zijn van hun geërfde heerlijkheden. Zo kreeg je een tak  die zich Van Clootwijk ging noemen naar een ambacht bij Almkerk. Het gekke is alleen dat ze niet het wapen Van de  Merwede aanpasten, maar het wapen Van Riede in omgekeerde kleuren gingen voeren: dus rood op goud. Een eerdere afsplitsing voerde de rode stukken op zilver. Ik kom daar nog op terug. Op hun beurt erfde een zoon van een Van Clootwijk de heerlijkheid Muilwijk bij Dussen-Muilkerk en ging zich ook zo noemen. Vreemd genoeg hielden ze wel hun Clootwijk wapen, al heeft een Mathijs van Clootwijk in de 17e eeuw het volledige wapen Van de Merwede aangenomen toen de hoofdtak uitstierf. Hetgeen mijn uitspraak over het verdwijnen van breuken aardig illustreert.

Een tak die in de 13e eeuw het ambacht Tolloysen ten zuidoosten van Dordrecht erfde kleurde het wapenschild van Merwede zwart en de dwarsbalk en bezanten zilver, wat ze ‘penningen’ maakte. Die tak stierf waarschijnlijk rond 1400 uit en natuurlijk verdronk het ambacht in 1421. Dat wapen verdween dus  al snel, terwijl dat van Clootwijk tot ca 1650 bestond en dat van Muilwijk nog gebruikt schijnt te worden. Er zijn tenminste mensen die het wapen voeren en die zeggen dat ze van de middeleeuwse Van Muilwijks afstammen. Ik heb daar niet echt onderzoek naar gedaan, maar ik zou dat niet snel aannemen zonder dat ik daar een kloppend bewijs van heb gezien.

Het wapen met een balk en 15 (of een ander aantal) koeken, bezanten, penningen en bollen (allemaal namen voor verschillend gekleurde rondjes in de heraldiek) lijkt geen ongewoon gebruik. Net als een dwarsbalk vergezeld van kleine rechthoekjes, blokjes genoemd in de wapenkunde. De Van Wendelnesses, heren van Puttershoek en andere ambachten, vooral ten zuiden van de Maas, voerden al zo’n wapen voor 1300, dus tegelijk met de Van de Merwedes en Van Riedes. Zij voerden een zilver schild met een rode dwarsbalk en blokjes. In de 14e eeuw zie je dan in Dordrecht de bekende familie Oem bijna hetzelfde wapen voeren, maar dan de rode balk vergezeld van groene blokjes. Uit hen stamt de familie Van Nederveen (naar het ambacht bij Waspik in Brabant, dus ten zuiden van de Maas) die de blokjes in zwart toepaste. Een dwarsbalk met meerdere kleine voorwerpen erboven en eronder lijkt dus een al heel oud streekwapen in de Grote Waard te zijn. We kunnen daar zelfs uit opmaken dat beide groepen ergens met elkaar verwant moeten zijn. Hoe, is echter waarschijnlijk niet meer na te gaan.

In de late middeleeuwen was het eerste aannemen van wapens inmiddels ook al meer dan 300 jaar geleden. De families wisten dikwijls zelf al niet meer hoe ze eraan gekomen waren. Net als bij het verzinnen van een mooie ontstaansgeschiedenis bij steden, verzon men dus in die tijd al indrukwekkende afstammingen voor eigenlijk tamelijk gewone families of mooie legenden over het ontstaan van het familiewapen. Het gebeurde zelfs dat burgers adellijke familiewapens stalen, soms van uitgestorven families (maar niet altijd), en die gebruikten voor hun bepaald niet adellijke, maar wel rijke geslachten. Jacob Colijn (1614-1686) heeft er in de 17e eeuw nog een mooie handel van gemaakt in het Amsterdam van de plotseling superrijk wordende kooplui van de VOC. Hij gaf ze ook net zo makkelijk een vervalste genealogie, waarin de eenvoudige Hollandse handelaars ineens van (soms buitenlandse) adel bleken af te stammen. Zegelden ze in de 16e eeuw nog met eenvoudige huismerken, in de 17e eeuw waren het sjieke adelswapens geworden.

De al genoemde historieschrijvers, en niet alleen de Dordtse, namen die wapens gewoon op in hun lijsten van voor de stad belangrijke families. Zoöok bij Balen. In de beschrijving van het wapen Van der Merwede staan de balken en ‘bizans’, zoals ze de bezanten toen noemden, vlak bij het verhaal over het ontstaan van dat wapen. Ik citeer (zie bovenaan het blog):

Daniel van der Merwede, Heere ter Merwede, die met Boudewijn van Vlaanderen trok na Jerusalem, en was met hem in ’t innemen van Bizantio, of Constantinopolen, Anno 1204, en verrijkte daar van zijn Wapen met vijftien Bizans, oft Bollen van Goud…

Er wordt hier dus gesuggereerd dat het oorspronkelijke wapen alleen een zilveren dwarsbalk op een rood schild was. Oftewel een variatie van het wapen van Dordrecht dat een zilveren paal op rood vertoont. Een verdere suggestie is dan ook dat de Van de Merwedes iets te maken hadden met het ontstaan van Dordrecht en hun wapen aan de stad hadden gegeven, met een kleine wijziging dus. Anderen zagen meer in een herkomst uit de hertogen van Neder-Lotharingen, die volgens de historieschrijvers eveneens een rood schild met een zilveren dwarsbalk hadden gevoerd.

Er zijn diverse historische problemen met deze ‘wapenlegende’, zoals die onder heraldici heten. Het is bijvoorbeeld niet bekend of er Noord-Nederlanders in de legers van de vierde kruistocht (1202-1204) aanwezig waren. In de bronnen worden ze niet genoemd, terwijl dat wel het geval was bij de derde kruistocht (1189-1191). Dus of die Daniël erbij was is niet bekend. We hebben al gezien dat de eerste Van de Merwede pas in  1243 genoemd werd. Deze Daniël kan, volgens Lenselink, een gelijknamige vader gehad hebben, maar die moet dan rond 1190-1200 geboren zijn. Dat is te laat om in 1202 naar Palestina af te kunnen reizen.

zegel daniel iv
Reconstructie naar en afbeelding van het zegel van Daniël IV van de Merwede, CSN 1086.

We kennen het wapen van de Van de Merwedes pas van een zegel uit 1293. Stel dat het toen al zo’n halve eeuw of wat langer bestond dan is dat nog veel te laat voor een toevoeging van bezanten in 1204. Overigens stond het aantal bezanten nog niet vast; het schommelde tussen 10 en 19 stuks. Pas halverwege de 14e eeuw werd het 15 en dat bleef daarna zo.

gelre brabant
Blad Brabant in het wapenboek Gelre. Naast het wapen van de hertog, ca 1370, staat de rood-wit-rode banier van Lotharingen.

Het gegeven dat een familiewapen op dat van een andere familie lijkt is in de middeleeuwen niets bijzonders. Communicatiemogelijkheden waren nog primitief en het zat erin dat een persoon die in Duitsland een zeer eenvoudig wapen aannam hetzelfde wapen kon hebben als iemand in Engeland of Frankrijk. Of in Vlaanderen of Holland. Als ze elkaar eens op een toernooi of een kruistocht tegenkwamen, kon men het alsnog, in goed overleg, wijzigen. Dat het oude wapen van Lotharingen dat gevaar liep was dus te verwachten. Bovendien hebben de hertogen van Brabant, als opvolgers van de hertogen van Neder-Lotharingen, dat rode schild met de zilveren dwarsbalk nog gevoerd naast de gouden Brabantse leeuw op zwart.

Wordt vervolgd

Wat was Riede en waar lag het? (1)

Het begon bij mij al heel lang geleden, toen ik nog niet eens zo heel lang met heraldiek bezig was (ik ben ook nog heraldicus, zie mijn atelier De Raaf). Ergens in de eerste helft van de jaren ’70 viel het me al op dat het wapen van de heren van de Merwede zo leek op dat van de heren van Riede. Zie de bijgaande schilden hierboven in hun 14e eeuwse vormgeving. In heraldische terminologie beschrijf je het wapen Riede als: in rood een gouden dwarsbalk vergezeld boven van 9 en onder van 6 bezanten, geplaatst 5, 4, 3, 2, 1. Bezanten waren gouden munststukken en dus werden ronde gouden schijfjes al in de middeleeuwen zo genoemd. Het woord bezant komt van Byzantium (het huidige Istanboel) dat al vroeg gouden munten uitgaf, toen hier in West-Europa alleen nog maar zilvergeld bestond. In het wapen van de Merwede was die dwarsbalk van zilver. In de praktijk werden dergelijke ‘metalen’ trouwens zo goed als altijd weergegeven met geel en wit. Dan weet u dat ook weer.

titelpagina balen
Titelpagina van de Beschryvinge der stad Dordrecht (1677)

Ik wist al voldoende van heraldiek om te concluderen dat ze familie van elkaar moesten zijn, maar hoe dat zat was me nog onduidelijk. Er was toen ook geen noodzaak het uit te gaan zoeken. Wel kwam ik te weten dat er al eerder over die relatie was geschreven. De Van Riedes stamden uit de Van de Merwedes, vandaar. In de tijd dat ik op het Dordtse gemeentearchief (nu Regionaal Archief Dordrecht) werkte, tussen 1978 en 1991, schafte ik de facsimile uitgave van Mathijs Balen’s Beschrijvinge van Dordrecht uit 1677 aan. Daar stond het gewoon in: de eerste Van Riede, Dirk, zou een zoon van Daniël II van de Merwede zijn geweest en al in 1203 zijn genoemd als “Opziender en Dijkgraaff van den Grooten-waard”. Riede zou een “smaldeelinge” van de Merwede zijn geweest en lag “omtrent” Werkendam. Er zou daar een slot en stamhuis gestaan hebben. Balen, en na hem Simon van Leeuwen in diens Batavia Illustrata (1685) gaf het wapen trouwens als  rood met een zilveren dwarsbalk en zilveren bezanten weer.

wapen riede
Afbeelding in 17e eeuwse stijl en beschrijving van het wapen Van Riede, uit Balen 1677.

Ik heb al eerder geschreven over wat de 17e eeuwse ‘historieschrijvers’ met de herkomst van adellijke en patricische geslachten deden.  Mensen zoals Wouter van Gouthoeven, Jacob van Oudenhoven en Simon van Leeuwen hebben ijverig sprookjes genoteeerd, dikwijls aangereikt door de families zelf,  over de oeroude herkomst van geslachten als de Van de Merwedes. Nu was de familie in de 17e eeuw in onze streken al een paar eeuwen uitgestorven, dus er was geen haan meer die naar verzinsels kraaide. Ze ontzagen zich niet hen aan Meroveus, de legendarische vorst der Franken (waar het koninklijke geslacht der Merovingen van afkomstig zouden zijn), te koppelen om de naam Merwede te verklaren. Hij zou in 433 ook het oorsponkelijke slot gebouwd hebben. Men wist wel dat het toch niet te controleren zou zijn.

De heren Smits en Schotel, die we al eerder zijn tegengekomen, namen in hun Beschrijving van Dordrecht (1844) die fabels gewoon over, daarin ook gevolgd door Sels (1854). Ramaer (1899) probeerde een wat nuchterder versie te maken en liet die oudste, nergens op gebaseerde generaties weg. Zelfs Jan van Dalen (1931) nam ze nog over, al noemde hij het weglaten van Ramaer wel en gaf hij ook een alternatieve telling.

baon emmanuel
Gezinsblad van baron Emanuel van der Merwede in de website Geneagraphie. Families all over the world.

Wat ik toen nog niet wist, en waar ik pas veel later achterkwam, was dat al in 1972 de heer Lenselink een geheel op echte bronnen gebaseerd artikel over de heren van der Merwede had geschreven. Hij maakte duidelijk dat de eerste Daniël in 1243 opdook en dat de stam het tot 1403 zou uithouden en toen in rechte lijn uitstierf. Overigens bleven zijtakken nog tot in de 17e eeuw elders in Nederland bestaan en zijn afstammelingen van een bastaardtak in de 19e eeuw nog naar Amerika geëmigreerd. Daar noemen de nakomelingen van die emigrant, die een bloemenzaak opende in New York, zich baron en voeren trots het ongebroken wapen Van de Merwede.

ruine merwede
De ruïne van het huis te Merwede aan de gelijknamige rivier.

Lenselink maakte aannemelijk dat die Daniël uit 1243 ook een vader moest hebben gehad die Daniël heette. Hij kon zo zeven Daniëls plaatsen die tussen (ca 1200) 1243 en 1403 heren van de gelijknamige heerlijkheid waren. Hij noemde echter de Van Riedes nergens en ging dus ook niet op die vermeende afstamming in. Die familie was echter enkele jaren eerder al beschreven in het sjieke genealogische tijdschrift De Nederlandsche Leeuw, iets waar ik overigens ook pas enkele jaren geleden achter kwam. De heer Hoek (1924-2013), een bekende genealoog en tevens de eerste gemeentearcheoloog van Rotterdam had daarin een artikel geschreven over de oudste heren van Rhoon. Hij had daarbij ook de heren van de omliggende ambachten maar meegenomen en daarbij hoorde ook Pendrecht. Enkele leden van de familie Van Riede waren hier heer en dus pluisde Hoek hen uit. Lenselink heeft het artikel ook gelezen; het komt tenminste in de noten voor. Ondanks dat hij aandacht besteedde aan het wapen van de Van de Merwedes, legde hij nergens het verband met Van Riede, al beeldde Hoek notabene het wapen van de Van Riedes in zijn artikel af. Hoek noemde wel degelijk de overeenkomst tussen beide wapens maar hij ging er, gek genoeg, verder niet op in.

route riede
De route om de Zwijndrechtse Waard in 1064.

Ik heb tijdens mijn bemoeienissen voor de viering van 950 jaar Sliedrecht in 2014-15 het nodige onderzocht over ambachtsheren in dit gebied en liep daarin zowel tegen de Van de Merwedes als de Van Riedes aan. Daarnaast kwam ik ze ook afgelopen jaar tegen bij het schrijven van dit blog. Met name in het falsum van 1064 komt de naam Riede voor en ik worstelde een beetje met de plaats van die locatie. Dat is ook te zien aan de kaart die ik bij de in dat document beschreven route langs de rivieren voegde. De naam Riede heb ik op twee plaatsen gezet, met een vraagteken erachter. Daar moest ik dus nog wel wat mee. Omdat ook kort geleden deze beide namen weer op mijn pad kwamen, ben ik dus maar eens gaan zoeken of ik niet wat meer duidelijkheid kon krijgen wie er nou eerder waren; de Van de Merwedes of de Van Riedes en wat ze met elkaar te maken hadden. En waar Riede nou eigenlijk lag.

Ik zal in de volgende blogs verslag doen van dat onderzoek.

Wordt vervolgd

De Dordtse Waard (4)

Hier volgen dan nog een stel plaatsnamen die helemaal niet tot het Dordtse gedeelte van de Grote Waard hoorden, maar die lagen in het land van Altena.

 

 

 

Herradesstraat

Het zoveelste voorbeeld van een niet complete naam. Het dorp heette Herradeskerke en dat was, zoals gebruikelijk, de hoofdplaats in de Herradeswaard (ook Harredeswerde genoemd). Beide waren verminkingen van namen van het bezit van Heer Arnout en ze luidden oorspronkelijk Heer Arnoutswaard en Heer Arnoutskerke.  Die op hun beurt weer werden verbasterd tot Heeraartswaard en Heeraartskerke. Die waard lag in de punt tussen de Alm in het noorden en de Maas in het zuiden en behoorde tot het bezit van de heren Van der Dussen. Er moet een heer Arnout van der Dussen geweest zijn die zijn naam aan gebied en kerkdorp heeft gegeven. Wie dat was is echter niet bekend. Wel wordt de naam Herradeskerke al in 1105 genoemd in een bron, zodat die naamgever wel in de 11e eeuw moet hebben geleefd. In ieder geval werd zijn naam al kort na die tijd verbasterd.

 

 

 

Hoekenessestraat

Hoekenesse  was geen dorp of parochie, maar een polder die binnen de Herradeswaard lag. De naam zegt al dat het het uiterste puntje, de nes, van die waard was dat grensde aan waar de Alm in de Maas uitstroomde, vergelijkbaar met Heer Genemanspolre in de Tieselenswaard, de punt van de Nesse aldaar. Ook Hoekenesse hoorde bij de bezittingen van de Van der Dussens.

 

 

 

Vorensaterstraat

Ook de Vorensaterwaard was een polder. Hij grensde in het noorden aan de Alm en een klein riviertje, de Voorn of Voren, stroomde erdoor (of erlangs, dat is niet duidelijk). Het behoorde ook weer tot Dussen en grensde aan het dorp Munsterkerk (of dat lag op de rand van de polder).

Hierna verlaten we het deel van de Grote Waard boven de Maas en zakken af naar de zuidkant. Het is duidelijk dat je hier echt geen bordjes met ‘dorp in de Dordtse Waard’ kunt hebben. Boven de Maas mag het voor de leek niet helemaal duidelijk geweest zijn, maar die zuidkant, ook de Veenrijn  of Veenzijde genoemd, is helemaal onzin. Van West naar Oost:

 

 

 

Weedeweg

Weede was het ambacht dat tegen de westelijke dijk van de Grote Waard lag. Er is geen dorp van die naam bekend. De naam voor het ambacht is bekend uit het tweede deel van de 13e eeuw. Het lag tegen het land van Strijen aan, misschien gescheiden door een water, en er is was correspondentie tussen de heren van beide heerlijkheden bewaard gebleven. De parochie hoorde eind 13e eeuw aan het predikheren- of Dominicanenklooster te Zierikzee. Verder is er niets over bekend.

 

 

 

Twintighoevenweg

Ook Twintighoeven was een ambacht aan de zuidkant van de Maas, gelegen tussen het oorspronkelijk Wieldrecht en Dubbelmonde. Of er een dorp lag met een kerk is niet duidelijk, maar er zullen best wel boerderijen langs de dijk gestaan hebben.  Waarschijnlijk waren dat er oorspronkelijk twintig.

 

 

Dubbelmondestraat

Dubbelmonde was een ambacht, dorp en parochie. De laatste behoorde ook aan het predikheren- of Dominicanenklooster te Zierikzee. In de 13e eeuw komen al heren van Dubbelmonde voor die in de 14e eeuw ook Almonde en Drimmelen in bezit hadden. Er lag ook een tol van de graven van Holland. Oorspronkelijk was die aan de overkant van de Maas in Almsvoet gevestigd, maar ten tijde van graaf Floris V werd hij verplaatst.

De kerk en een paar huizen zijn afgebeeld op het St. Elisabethsaltaar. Er is daarop een romaanse kerk te zien, met een hoger, gotisch koor en een gotische toren die een beetje aan die van Breda doet denken.

 

 

 

 

 

Standhasenstraat

Stanthasen (zo schreven de middeleeuwers het) lag ten noorden van Geertruidenberg aan de Maas en was eveneens een ambacht, ontstaan uit een polder. De heren van Dubbelmonde waren ook hier heer. Het is niet duidelijk of er voor 1421 al een (kerk)dorp lag, al zullen er wel mensen gewoond hebben.

Dat zijn bij elkaar 22 plaatsnamen op straatnaamborden,  van welke er maar acht echt in de Dordtse Waard lagen. Dan hebben we nog de naam van een klooster en twee namen die waarschijnlijk helemaal geen plaatsen waren.

 

 

Heisterbachstraat

Het klooster Heisterbach was waarschijnlijk geen echt klooster. Het was meer een uithof, een soort flinke boerderij met een grote tiendschuur waar de belasting in natura, de tienden,  verzameld werd. Dat betekent dat er ook geen monniken woonden, maar alleen enkele lekebroeders en hun personeel voor de bedrijfsvoering. Zij zorgden voor het vervoer van de tienden naar het moederklooster Heisterbach, even ten zuiden van Bonn aan de Rijn in Duitsland. Dordrecht had voor 1200 al handelscontacten met het Rijnland, met name voor wijn.

Alles wat nog rest van de kerk van het klooster Heisterbach (foto Information Königswinter).

Heisterbach was een Cistercienzerklooster (orde gesticht in ca 1100) dat van graaf Dirk VII rond 1200 veel schenkingen kreeg. Het zou zelfs het patronaat (beheersrecht) van de Grote Kerk in Dordrecht en de kerk van Sliedrecht verwerven. Toch zou de uithof nooit uitgroeien tot een echt klooster, want de concurrentie  met de stad op handelsgebied (ze importeerden zelf wijn) was ongunstig. Latere graven hebben wel nog tolvrijdom gegeven, maar doordat er steeds meer schulden gemaakt werden, werd de uithof Heisterbach in de Grote Waard aan het eind van de 14e eeuw opgeheven. Waar het ‘klooster’ lag is niet bekend, al vermoedt men dat het ergens in het huidige Dubbeldam geweest moet zijn. Hoewel de locatie dus wel te lijden had van de ramp, is het ‘klooster’ al eerder ondergegaan.

Dan blijven nog twee namen over.

 

 

Werkenmondestraat

Dubbelmonde en Almonde lagen respectievelijk tegenover de mondingen van de Dubbel en de Alm in de Maas, dus aan de zuidoever van die rivier. Werkenmonde zou dus tegenover de monding van de Werken in de Merwede moeten liggen. In die monding zou ca 1230 een dam gelegd worden, waaraan de plaats Werkendam zijn naam dankt.  Werkenmonde, dat in het falsum van 1064 wordt genoemd, zou dus de voorloper van Werkendam geweest kunnen zijn. Als het echter aan de overkant van de Merwede lag, zoals Dubbelmonde en Almonde dat bij de Maas deden, zou het ergens in Hardingsveld geweest moeten zijn.

 

 

 

Giessenmondestraat

Hetzelfde geldt voor Giessenmonde; dat zou tegenover de monding van de Giessen moeten liggen. Maar daar lag Houweningen al. Of het was de voorloper van Giessendam, dat na het leggen van de dam ergens tussen 1277 en 1281, ontstond? Werkenmonde komt in de vroege bronnen na 1064 niet meer voor, maar Giessenmonde wordt in de 13e eeuw een visserij genoemd en zo ook verpacht. Zo bestond er ook een visserij die Dordtsmonde heette en die voor de monding van de Thuredrecht in de Merwede te vinden was. Het is dus waarschijnlijker dat deze beide –mondes de namen waren van visserijen, nauwkeurige begrensde stukken viswater in de Merwede, en dat ze nooit dorpen of ambachten zijn geweest.


Dit blog is geschreven om voor de zoveelste keer duidelijk te maken dat de gemeente  Dordrecht nogal slordig omgaat met zijn geschiedenis. Hier lijkt het erop dat de straatnamencommissie, voor zover die al bestond in 1920-30, niet het vereiste onderzoek heeft gedaan naar de in 1421-24 verdronken dorpen, polders en ambachten. Het zou ook kunnen wezen dat dat niet gebeurd is bij het verspreiden van nieuwe bordjes, naar ik meen in de jaren 80 van de vorige eeuw. Gevolg is echter dat twee-derde van de plaatsnamen in het Land van Valk niet in de Dordtse Waard lagen, zoals op de straatnaamborden te lezen staat. Slordig. Ook maar eens een keer aanpassen, gemeente?

De Dordtse Waard (3)

Tot zover de dorpen, ambachten en parochies die in de Dordtse Waard lagen. Dat houdt dus in dat alle andere op de straatnaamborden voorkomende plaatsen daar niet lagen en dat is eigenlijk foute voorlichting van de gemeente aan zowel bezoekers van de buurt als de bewoners. Als historicus vind ik dat nogal triest. Je vraagt je af hoe dat met andere straatnamen zit. Misschien moet ik daar ook maar eens een onderzoekje naar doen.  Nu neem ik eerst de Tieselenswaard, die dus geen onderdeel van de Dordtse Waard uitmaakte, maar eens bij de kop.

 

 

 

Tieselensstraat

Ook dit is een foute naam. Het dorp waar de waard naar genoemd is heette Tieselenskerke of Tiezelinskerke. Het werd al genoemd in 1126 toen de bisschop van Utrecht de kerk aan het kapittel van St. Pieter schonk.  Het was het kerkdorp in het ambacht en de parochie Oudeland (van Tieselenswaard). Het moet aan de noordelijke oever van de Maas gelegen hebben, ongeveer op de plaats van de oprit van de Kiltunnel. Wie Tiecelin was is niet bekend, maar naamonderzoekers denken dat hij een Vlaming was, want in de noordelijke Nederlanden kwam de naam voor 1126 niet voor. De parochie was dus bezit van St. Pieter, maar het ambacht had ook eigen heren. Die zijn echter alleen uit de 14e eeuw bekend, al zal ene Jan Genemans er één van zijn geweest in de 13e eeuw.

 

 

 

Oudelandstraat

Zoals gezegd was dit geen dorp, maar het oudste ambacht in de Tieselenswaard.

 

 

Wolbrandsstraat

Weer een foute naam. Het moet Wolbrandskerkestraat zijn.  Dit was een nederzetting aan de zuidoever van de Dubbel, dus in de Tieselenswaard. Het was het kerkdorp dat dicht bij de grens van het ambacht Nesse lag, dat ten oosten van het Oudeland lag. De grens was een zijdewind, een dwarskade, die moest voorkomen dat bij hoog water de waard onder zou stromen. Het dorp zelf moet in het ambacht Dubbeldam hebben gelegen dat sinds de aanleg van de dam, ergens tussen 1271 en 1280, langs beide oevers van de Dubbel stroomopwaarts lag. Opgravingen hebben aangetoond dat in dit gebied al in de 9e eeuw werd gewoond op die oevers. Na ca 1325 wordt Wolbrandskerke niet meer genoemd en verderop in de 14e eeuw, rond 1380, blijkt hier een dorp te liggen dat Cruyskerke wordt genoemd. Na de Elisabethsvloed wordt door de nakomelingen van bewoners uit die buurt Cruyskerke nog wel genoemd, maar zelfs het kapittel van St. Pieter heeft al in geen eeuwen meer van Wolbrandskerke gehoord. Niemand weet waar het had gelegen. Gezien de opgravingsresultaten van de kerk van Cruyskerke zal dat even ten westen van die locatie geweest zijn. Wolbrandskerke moet dan ca 1330 verlaten zijn en de bevolking is dan waarschijnlijk naar het oosten opgeschoven en heeft daar een nieuw dorp, met kerk gebouwd, rond 1350.

 

 

 

Nessestraat

De Nesse was, zoals u kon lezen, een ambacht. De kanunniken van St. Pieter bezaten de parochie,die het hele ambacht bevatte. Aanvankelijk was de familie Uten Polre hier ambachtsheer (ca 1300), maar op den duur namen de Van der Tolne het over. Latere bezitters waren de heren van Dubbeldam, de Oems. De laatste twee waren Dordtse families en de Oems waren zeker niet van adellijke afkomst (het waren wijnhandelaren) en de eerst bekende burgerlijke ambachtsheren van Holland. De oostgrens van Nesse was een zijdewinde, en misschien de westgrens ook wel.

 

 

Genemansstraat

Dit is ook weer niet de volledige naam. De straat is genoemd naar Heer Genemanspolre, een ambacht ten oosten van Nesse: het was dus geen dorp en er lag er ook geen. Het lag in de hoek tussen de Maas en de Dubbel en zal een late aanwinst van de Tieselenswaard zijn geweest. Gezien de naamgeving is de Polre, zoals hij meestal voorkomt, oorspronkelijk een buitendijks gebied geweest. Het lag waarschijnlijk buiten de oostelijke zijdewinde van het ambacht Nesse en moet ergens kort voor 1287 ingepolderd zijn en zo zijn naam hebben ontvangen. De Genemans waren in de 13e eeuw heren van het Oudeland van Tieselenswaard en bezaten aanvankelijk ook Nesse en Dubbeldam. Even na 1300 noemden ze zich Uten Polre (of dit is een nieuwe familie) en bezaten ditzelfde gebied. Kort erna verdwijnt die naam en worden de diverse ambachten door de families Oem (Dubbeldam 1318), Van der Tolne (Nesse 1319) en Uten Camp (Polre, voor 1390) overgenomen.

 

 

 

Leerambachtstraat

Zoals de naam al zegt was dit een ambacht en geen dorp. Er is ook geen dorp van die naam bekend, maar wel een dorp met de naam Leindenkirca of Leindenkirka. Dat vormde in 1057-58 een twistpunt tussen de bisschoppen van Utrecht en Luik. De laatste ging over al het land ten zuiden van de Maas, maar hij bezat ook Leindenkirka, dat ten noorden van de Maas in Stichts gebied lag. Hij mocht daar een kerk bouwen, in ruil voor rechten die de bisschop dan in zijn gebied kreeg. Het ambacht en het dorp moeten gelegen hebben in het gebied waar na de inpoldering ’s-Gravendeel werd gesticht. Nog tot 1795 werd die plaats, als ambacht, met Leerambacht gecombineerd en was ze bezit van de stad Dordrecht. Het werd ook Leyderambacht genoemd en komt in ieder geval in Utrechtse registers uit de 14e eeuw voor. Ook bij de lijsten van in 1421 verdronken ambachten komt het voor. Het lag westelijk van het Oudeland.

 

 

Poelwijckstraat

Ook Poelwijck was een ambacht, maar hier zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van een (kerk)dorp. Het was het westelijkste ambacht in de Tieselenswaard en lag tegen de dijk tussen Maasdam en Puttershoek aan.  Er is zeer weinig bekend over dit gebied. Enkele Dordtenaren schijnen er een buitenhuis gehad te hebben, maar daar is verder niets van bewaard gebleven.

(Wordt vervolgd)