Rivier – boot – stad 2021

KUNST OF EEN DURE WEGWIJZER?

Een 18e eeuws binnenvaartscheepje door te nauwe straten trekken zodat het in stukken uit elkaar valt, tegelijk een grijze streep in het plaveisel nalatend, en die stukken dan verduurzamen als tekens langs de route van museum naar museum.

Dat is het plan van een Schots-Deense kunstenaar Edward Clydesdale Thomson in opdracht van het Dordrechts Museum. Gaat dat helpen meer publiek naar het Hof te krijgen? Ik betwijfel het. Ik heb echter afgeleerd om me te bemoeien met de ideeën waar kunstenaars op komen om een opdracht binnen te halen. Ik ga ook zeker niet kijken naar die stunt. Ik wil hierbij echter wel ingaan op het achterliggende idee dat op verkeerd begrepen historie en onzorgvuldig denken is gebaseerd. Ik citeer hieronder uit de krantenartikelen en website over dit project, dus voornamelijk uit uitspraken van de kunstenaar Thomson zelf.

De kunstenaar op het eindpunt van de trektocht: het Hof.

Eerst de reden achter het ‘kunstwerk’ oftewel de performance.

“Dordrecht wil een kunstwerk dat het historische Hofkwartier markeert en de twee belangrijkste publiekstrekkers met elkaar verbindt: het Dordrechts Museum en het Hof van Nederland, de wieg van de Nederlandse Republiek.”

Ik had het aangekondigd: die misvatting zal ons nog decennia achtervolgen. Dat van die wieg klopt niet, dat hebben Herman van Duinen en ik al meerdere malen aan Dordt en de wereld duidelijk gemaakt: in Dordrecht stond niet de wieg van de Republiek. En dat de statenvergadering van 1572 in het Hof plaats vond is helemaal niet zeker. Maar de kunstenaar, Schot zijnde, weet dat allemaal niet en struikelt vrolijk verder in de geschiedenis van Dordrecht.

“Bij Dordrecht moest Edward Clydesdale Thomson (Dundee, 1982) denken aan het smalle water de Thure waar de stad naar genoemd is (Thuredrith).”

Er heeft nooit een rivier de Thure bestaan; hij is in ieder geval niet in de bronnen gevonden. Het was een aanname uit de tijd dat men dacht dat Dordrecht aan een oversteekplaats in een riviertje lag: een tricht in een Thure dus.  Thuredrith betekent gewoon Doortrek, oftewel een deel van een rivier waar je niet echt kon manoeuvreren als je wind tegen had en dus getrokken moest worden. Met schepen met slechts één vierkant zeil was niet echt veel op te loeven in zulke wateren dus je moest wel. Het is verder altijd Thuredrith (en al zijn variaties) geweest, zowel voor de rivier als de nederzetting. Iets dat in Nederland geen zeldzaamheid is. En smal was hij nu ook niet echt. De oudste versie van de rivier was volgens de archeologen gemiddeld zo’n 30-35 m breed (en bij de monding aan de Merwede ruim 100 m). Pas toen langs de buitenkant van de dijken langs de Thuredrith, dus de huidige Voorstraat en de serie Wijnstraat-Groenmarkt-Grote Kerksbuurt, werd gebouwd is de rivier belangrijk versmald. Tot hij in de 17e eeuw niet meer dan een kanaal werd tussen Leuvebrug en Wijnbrug, na welke laatste brug hij langzaam verbreedde en bij die genoemde monding weer werd ingesnoerd bij de Boombrug.

Thomson zegt verder:

“Binnenvaartschepen werden vroeger over de Thure met menskracht van de rivier de Dubbel naar de Merwede getrokken.”

Het zal inderdaad aanvankelijk wel zijn voorgekomen dat schepen het hele eind getrokken werden, maar toen ca 1170 de Oude Maas ontstond was dat niet meer nodig: je kon aan de stabboem, de oude naam voor wat later de Knolhaven en Kuipershaven werden, aanleggen of bij de Boombrug de haven binnenvaren en je hoefde dus niet meer door de Thuredrith. Maar dat zelfs de nog kleine boten uit die tijd over land, door de zich nog ontwikkelende stad, werden getrokken is natuurlijk onzin.

De journalist vervolgt met:

“Hij laat zich inspireren door de geschiedenis van Dordrecht als handelsstad aan het water. De boot die hij door de straten wil trekken is een 17de-eeuwse hektjalk, een historisch vrachtzeilschip dat veel werd gebruikt in de binnenvaart.”

Buiten dat die boten natuurlijk helemaal niet door de straten werden getrokken, was zoals gezegd die ‘doortrek’ al lang niet meer nodig.

“Een ander spoor dat naar het idee leidde was een oude foto die hij zag van een bootje dat tijdens een overstroming door de straten van Dordrecht voer.”

Beeldbank Regionaal Archief Dordrecht. De hektjalk zal hier doorheen worden getrokken.

Dit is een foto uit 1953 in het Lastig Endtstraatje, tussen Augustijnenkamp en Museumstraat. Er zijn in de Dordtse Beeldbank nog veel meer kiekjes van water in Dordtse straten, maar daarop zie je alleen maar roeiboten. Zelfs die konden lang niet overal komen, want zo diep was het water nou ook weer niet. Maar je ziet uiteraard nergens hektjalken in de straten in het Hofkwartier of elders in de binnenstad.

““En verder moest ik ook nog denken aan de film Fitzcarraldo (1982) van Werner Herzog, waarin een stoomschip over een berg in het oerwoud van Peru wordt gesleept.”

Alsof je Dordrecht met de Andes kunt vergelijken…

“Het fascineert hem dat Nederland een heel netwerk van trekschuiten voor personenvervoer had. „Daardoor was dit het eerste land waar afstanden in reisminuten werden aangegeven.””

Wat weer een heel ander fenomeen is, omdat daarvoor speciale vaarten werden gegraven of geschikte riviertjes werden aangepast door er jaagpaden langs aan te leggen. Ook dit heeft niks te maken met het door nauwe straten slepen van een flinke tjalk.

Een bijkomend effect is verder dat je na de trektocht (even) kunt zien waar het schip is geweest, omdat Thomson de houten huid laat verkolen zodat het ontstane houtskool een streep nalaat op de straatklinkers.

“Letterlijk: een laag van de buitenkant van de houten romp en het dek wordt verbrand, maar de constructie daaronder houdt het schip bij elkaar, want Thomson wil ermee als met een enorm houtskoolkrijtje een spoor trekken over de kortste wandelroute door het Hofkwartier van het Dordrechts Museum naar het Hof van Nederland.”

Houtskool is overigens zo weg, want als je dat niet fixeert kun je het met je vingers of wat water wegwrijven. Hij lijkt zich daarvan bewust want hij zou gezegd hebben:

“Het zwarte krijtspoor op straten en muren zal door de regen en de tijd al snel weer verdwijnen”

Het eerste obstakel op de route is het hekwerk van de museumtuin, dat enkele jaren geleden voor hoge kosten volledig is herbouwd. Dat moet dus weer gedeeltelijk kapot. Het is notabene een rijksmonument.

Dat je daar zomaar, voor zoiets onzinnigs, een stuk tussenuit mag breken, verbaast me hogelijk. Want dat gaat gebeuren.

De tekening is afkomstig van de website van de kunstenaar.

“’Hier gaan we het hek openbreken.’ Kunstenaar Edward Clydesdale Thomson wijst op het bakstenen muurtje met ijzeren spijlen dat de tuin van het Dordrechts Museum omheint.” En: “een deel van het hek wordt alvast vervangen door zachtere materialen.”

Het schip zal langs de route ‘gecontroleerd’ uit elkaar vallen (men trekt pinnen weg) als het de al van tevoren bekeken obstakels passeert. Ik kan me daarom niet voorstellen dat scheepsbouwmeester Wouter Schalk hier niet met pijn in zijn hart aan bouwt.

Het lijkt er verder op dat hij het project op wil laten nemen in het Groot Dordts Volksverhalenboek (let op, Ruben Koman!) als een nieuwe urban legend. Het wordt dus de zoveelste ‘uitgevonden traditie’ (invented tradition), een vorm van geschiedvervalsing. Lees maar:

“ ‘Ik hoop dat het een nieuwe stadsmythe wordt, een sterk verhaal dat stadsbewoners elkaar nog jaren zullen vertellen.’ Om de mythevorming kracht bij te zetten, gaat de kunstenaar van de wrakstukken van de boot nieuwe kunstwerken maken. Die plaatst hij op de wandelroute van het Dordrechts Museum naar het Hof van Nederland, als een verhaal dat zich tijdens het lopen ontvouwt.”

De heer Thomson denkt dat hij hiermee op één dag iets toe gaat voegen aan de geschiedenis van Dordrecht, maar hij baseert zijn plan op fabels over diezelfde geschiedenis. Hij had beter De oudste stad van Holland (2020) kunnen lezen, of, als hij het Nederlands niet voldoende beheerst, had hij zich de relevante stukken kunnen laten voorlezen, want dit slaat nergens op.

Ik zou het als ik de Dordtse gemeenteraad was houden bij de routebordjes die er al staan, hoewel die het bezoek aan het Hof niet echt blijken op te krikken. Daar zal je dus iets anders voor moeten verzinnen, zoals de inhoud van het museum verbeteren of het tentoongestelde aantrekkelijker maken. Denkt men echt dat het na zo’n stunt van een dag dan wel drukker wordt?

En dit alles voor een idee dat mensen moet helpen de weg van Museumstraat naar het Hof te vinden. Dat kan mijns inziens creatiever, goedkoper en minder ingrijpend. Het zou ook nog wel eens beter kunnen. Waarom bovendien geen Dordtse kunstenaar ingeschakeld? En het kan vooral historischer verantwoord. Lees eens een boek! Vraag eens een historicus!

Ik eindig met dit citaat uit de mond van de kunstenaar:

“soms laat ik dingen gebeuren en soms plan ik toeval”

Dat u het weet…

Dordtse bestseller

De vorige keer dat ik een blog schreef over mijn laatste boek, De oudste stad van Holland  was 5 april 2020. De corona-crisis was net begonnen en het zag er niet erg bemoedigend uit. De uitgever had vanwege die gebeurtenissen een beetje voorzichtig gepland, want je wist niet of de lezers toch nog naar de boekwinkel zouden gaan. Internetbestellingen waren natuurlijk geen probleem, maar het was natuurlijk wel een geschiedenisboek, geen roman… En over maar één stad. Nou, dat viel dus mee. De beide Dordtse boekhandels, met drie vestigingen in de stad, hadden niet te klagen over het bezoek. Arnaud Makkenze, van de binnenstad winkel van Vos & Van der Leer kon de boeken niet aangesleept krijgen. Bij hun vestiging in de buitenwijk ging het een stuk langzamer. En al had Gerrit Jan Cruidenier van de Nwe Bengel niet zo’n rush op zijn stapel, de eerste oplage was bij elkaar en met internet-bestellingen al na 6 weken los: 750 exemplaren omgezet, waarvan V&VDL zo ongeveer de helft had verkocht. In juni was het daar aan de Visstraat het best verkochte boek van allemaal: een Dordtse bestseller.

Boven boekhandel Vos & Van der Leer aan de Visstraat (Arnaud staat in de deuropening) en onder de Nwe Bengel in de Vriesestraat.

Inmiddels waren er tientallen besprekingen en reacties geweest, die stuk voor stuk lovend waren. Een aantal daarvan kwam daarom in de tweede druk te staan die half juli verscheen. Arnaud sloeg direct een flinke hoeveelheid in en die vloog weer als warme broodjes over de toonbank. Binnen een maand was alweer een kwart van de tweede oplage verkocht. Maar dat bleef niet zo, want de vakantieperiode vormt altijd een dip in het boekenvak, en zeker met non-fiction; dat neem je niet makkelijk mee naar het strand. Hoewel…

Iemand nam het mee naar het strand van Texel.

Het verschijnen van de Oudste stad had ook gevolgen voor De dageraad van Holland (2018). Klanten vroegen aan de boekhandels of ze dat boek ook hadden. Maar die moesten nee verkopen want de 1250 exemplaren waren in maart 2020 uitverkocht geraakt. Op verzoek van de boekhandels kwam daar ook een tweede druk van (met aanbevelingen van besprekers) in juli. Ook daar kon ik nog wat foutjes en slordigheden uithalen. Helaas loopt Dageraad niet zo snel als het laatste boek, maar daar ga ik wat aan doen.

Na augustus begon de verkoop weer aan te trekken en zeker nadat er in het tijdschrift van de historische vereniging Oud-Dordrecht een mooie recensie verscheen van de hand van mijn oud-collega van het stadsarchief, Jan Alleblas, die concludeerde:

“Overbodig te zeggen misschien, dat het boek eigenlijk in geen enkele boekenkast van rechtgeaarde Dordtenaren zou mogen ontbreken.”

Dat zorgde ook voor wat extra verkoop. Arnaud regelde verder wat signeersessies zonder publiek waarna potentiële kopers een groet van mij in hun exemplaar konden vinden. En het Dordts Museum sloeg, na lang lobbyen van Rudmer van de uitgeverij, een tiental exemplaren in. Helaas legden ze er maar één neer en bleef de rest op het bureau van de inkoper liggen. Toch hoorde ik onlangs dat ze uitverkocht raakten en dat er eerst weer 10 ingeslagen waren en later nog eens 20. Goed zo, museum! Dat is de spirit! Nu het VVV nog…

In begin oktober volgde een gloedvolle recensie door historicus Remy Balistreri in Kleio, het blad van de geschiedenisleraren. Of dat veel verkoop scheelde weet ik nog niet, maar vandaag, 3 november, verscheen er in het tijdschrift Holland, over Hollandse geschiedenis, een geweldige recensie. Niet alleen was hij zeer lovend (op twee kanttekeningen na; waarover hieronder meer), maar hij was van de éminence-grise van de deskundigen op het gebied van Nederlandse middeleeuwse nederzettingsgeschiedenis, emeritus-professor Peter Henderikx. Ik was daar erg mee verguld: daar doe je toch ook voor. Niet alleen je lezers moeten wat aan je boek hebben, maar je collega’s moeten het ook kunnen waarderen. En als dan nog eens iemand die ik zo op een voetstuk heb staan als meneer Henderikx je boek goed vindt geeft dat een extra stoot adrenaline:

Het eenzame exemplaar in de museumwinkel.

“’t Jong [is] er naar mijn mening goed in geslaagd om, hetgeen zijn bedoeling was, de vroegste geschiedenis van Dordrecht op een verantwoorde en leesbare manier toegankelijk te maken voor een brede groep geïnteresseerde lezers.”

Nou, mijn dag kon niet meer stuk, dat zult u begrijpen.

Bleven die twee kanttekeningen. Ik kon me wel bedenken waarom hij ze had geschreven, maar ik denk dat ze ingegeven zijn door het niet zorgvuldig lezen van wat er in het boek staat en te weinig kennis van de archeologie van Dordrecht.

De eerste gaat over dat ik schreef dat Dordrecht “aanvankelijk ‘een van de vele gemeenschappen (was) die als lintbebouwing op de oevers van de rivieren in het nieuw ontgonnen veengebied werden gesticht’.“ Hij vond het voor Dordrecht niet opgaan, want in ontginningsnederzettingen verplaatsten de nederzettingen na het inklinken en opdrogen van het veen zich naar een kilometer of zo het binnenland in (waar ze overigens weer een lintbebouwing vormden). Dat kon in Dordrecht niet, want het stadsgebied van Dordrecht “strekte zich vanaf de Voorstraatshaven maar hooguit 400 meter zuidoostwaarts uit, namelijk tot aan de westgrens van de ambachten Merwede en Tolloysen”. Met andere woorden: Dordrecht had zich niet eens zuidwaarts kunnen uitbreiden als het had gewild, want het stopte bij de gracht. Maar daar had ik het ook niet over. Ik schreef alleen (p 41): “Waarschijnlijk was Thuredrith aanvankelijk een van de vele gemeenschappen die als lintbebouwing op de oevers van de rivieren in het nieuw ontgonnen veengebied werden gesticht.” Meer niet. Verderop laat ik zien dat er een kleine uitleg kwam naar de nieuwe gracht vanuit een brede wetering achter de oudste erven, wat door opgravingen wordt bevestigd (111-113). Ik heb het niet gehad over de aangrenzende ambachten en hoe die de uitbreiding tegenhielden tot de jaren na de Elisabethsvloed.

Peter Henderikx in 2018

De professor maakt ook nog een vergelijking met kavelopstrek van de heerlijkheid Merwede, welke overigens in de latere stad nog van de rivier de Merwede tot de lijn van de Mariënbornstraat reikte en toen ook doodliep tegen het stadsgebied. Rond 1300 kocht Dordrecht die opstrek en voegde het stuk land aan de stad toe. Mijns inziens had de genoemde heerlijkheid haar zuidgrens aan de Graaf en had het ambacht Tolloysen met Erkentrudenkerke diezelfde Graaf als noordgrens. Ik weet verder niet van een nederzetting op die grens; er worden in de bronnen geen dorpen aan de Graaf genoemd; het was waarschijnlijk een soort tiendweg, een achterkade van beide heerlijkheden, met sloten aan weerszijde die een wetering-functie hadden. En er lagen dus geen verhuisde lintbebouwingen aan.

Henderikx refereert ook nog aan “het feit dat de parochie van de kerk van Dordrecht, die al eind 11de eeuw bestond, nooit meer dan alleen het stadsgebied heeft omvat.” Ben ik het mee eens, maar dat heeft niets met het opschuiven van lintbebouwingen te maken. Dat “Dordrecht van meet af aan een ander karakter had dan de aangrenzende ontginningsambachten” klopt vanaf het derde kwart van de twaalfde eeuw zeker, maar het ontstond wel degelijk als een serie buurtjes in een rij langs de Thuredrith. En het “agrarische component” was zeker aanwezig en bewezen via opgravingen. Maar dat moet met de eerste echte uitbreidingen aan het begin van de dertiende eeuw wel zo’n beetje afgelopen zijn geweest.

Professor Henderikx denkt dat ik er niet zo zeker van ben dat “de brede sloot die in de middeleeuwen aanwezig was ter hoogte van het tracé Hil-Lenghenstraat-Museumstraat-Schoolstraat-Veststraat” de stadsgracht was waar graaf Floris V toestemming voor had gegeven om de stad te versterken. Daar ben ik integendeel, met de archeologen, toch wel tamelijk zeker van. Hij vindt het namelijk vreemd dat ik als alternatief niet “de meest voor de hand liggende mogelijkheid” noem:  namelijk de middeleeuwse stadsgracht die op de zestiende-eeuwse kaart van Jacob van Deventer staat en ook nu nog aanwezig is. Hij bedoelt daar de Vest mee. Het is hem volstrekt onduidelijk waarom juist die gracht niet uit het laatste kwart van de dertiende eeuw zou kunnen dateren, maar mogelijk pas is gegraven na de Sint-Elisabethsvloed van 1421. Dat is eenvoudig uit te leggen: er is archeologisch bewijs dat de Lindengracht op het genoemde tracee een dertiende eeuwse oorsprong heeft en net zulk bewijs dat er bij de Vest geen eerdere geulen zijn gevonden dan die gracht uit de vijftiende eeuw (p. 187 en het rapport DDT 1405, Vest 94-96). Binnenkort volgen er, volgens archeoloog Marc Dorst, nog boringen aan de Vest zodat die bewering nog wat harder gemaakt kan worden. Het hele ontwikkelingsproces is allemaal nogal recent bekend geworden en professor Henderikx mag vergeven worden dat hij die gegevens niet paraat heeft. Maar wat ik opgeschreven heb is in ieder geval de uitkomst van gedegen onderzoek dat zeker nog niet algemeen bekend is. Wie gaat er nou 150 archeologische rapporten doorlezen en bij de archeologen, die ze hebben geschreven, toetsen om te kijken wat je daaruit op kunt maken. Ikke dus… Marc zegt het zo:

De plattegrond van Dordrecht nadat de eerste gracht was gegraven. In het westelijk deel volgde hij de oorspronkelijke wetering, in het oostelijk deel lag hij om een flinke uitleg.

“Ik denk dat zoals het hierin (het boek) geformuleerd is nu recht doet aan de huidige stand van kennis. Al is die nog onvoldoende om harde(re) uitspraken te doen, het is wel de beste toetssteen die we hebben. Al kan die binnen enkele jaren alweer herzien moeten worden…het is zeer lastig om uitspraken te doen over het vroegste Dordrecht omdat we vrijwel niets weten. En elke bewering die je erover doet, kan door 1 enkele waarneming weer volledig onderuit geschoffeld worden.”

Daar moeten we het dus mee doen.

De kanttekeningen zijn overbodig. Ik heb niets anders geschreven dan wat er bekend is en bewezen is door onderzoek en professor Henderikx heeft dat verkeerd begrepen. Maar ik blijf hem dankbaar voor zijn positieve beoordeling.

Leven met de middeleeuwen 11

Alles viel op zijn plaats toen ik door mijn vriend Kees Nieuwenhuijsen naar voren werd geschoven om het vervolg op zijn Strijd om West-Frisia (2016) te schrijven en de uitgever merkte dat dat wel een goed idee was. De dageraad van Holland (2018) over de geschiedenis van de Hollandse graven tussen 1100 en 1300 was het resultaat. Omniboek brengt geschiedenisboeken uit die én betaalbaar én leesbaar zijn voor de geïnteresseerde leek, maar die wel op een hoog wetenschappelijk niveau staan. Dat had ik al aan de boeken van Luit van der Tuuk gezien, die over de vroege middeleeuwen schrijft, en die ik daarom ook al zeer lovend had besproken.

Bij mij zouden het eveneens geen droge opsomming van gebeurtenissen worden, maar ook geen romantische verhalen of fabels. Wat bekend is uit de bronnen wordt beschreven, geïnterpreteerd en verduidelijkt met illustraties uit de tijd zelf. Dus niet met 16e en 17e eeuwse gravures vol anachronismen of 18e en 19e eeuwse historieprenten of –schilderijen die voor geen meter kloppen, omdat beeldredacties lui zijn en de meeste historici niet weten waar ze originele afbeeldingen moeten vinden. Inclusief de geschiedenis van steden die dankzij of ondanks die graven zijn ontstaan met de, gereconstrueerde, plattegronden van hoe die er in de 13e eeuw uitzagen. Niet elke auteur kan kaarten tekenen, maar ik toevallig wel. Dus hoefde er geen dure kaartenmaker ingehuurd te worden.

Koning Willem II op een grafmonument uit ca. 1250 in Mainz.

Er staan dus geen gefantaseerde portretten in, maar de zegels die de mannen en vrouwen zelf laten zien en die ze zelf aan oorkonden hebben gehangen. In Dageraad staat trouwens wel het gebeeldhouwde portret van graaf-koning Willem II dat tijdens zijn leven is gemaakt. Verder heb ik op archeologisch en bouwkundig onderzoek gebaseerd reconstructies gebruikt of plaatste foto’s van gebouwen die met hen in verband worden gebracht.

Ik wilde in de tekst ook niet te veel speculeren over zaken die toch niet meer te onderzoeken zijn, maar de gaten ook niet opvullen met fantasie en romantische onzin. Zo hoort het namelijk als je een historische studie schrijft: het is geen  roman. Dat het werkt merkte ik aan de reacties, de recensies en en feit dat het boek uitverkocht is. Vanwege de coronacrisis heeft men de tweede druk helaas uit moeten stellen.

Maar niet getreurd: mijn nieuwe boek, De oudste stad van Holland, is volgens dezelfde principes geschreven en geïllustreerd. Omdat het een middeleeuwse stadsgeschiedenis is kwam deze wijze van werken nog beter van pas. Voor de geïnteresseerden: het gaat om te beginnen over het falsum van 1064 en de oudste vermelding van Dordrecht uit ca 1120, waar veel fabels over worden verteld. Ook zijn uit Thuredrith. Nieuw licht op het ontstaan van Dordrecht (deelt 36 van de lokale serie Verhalen van Dordrecht, 2018) van Gerrit Jan Schiereck, Marc Dorst en mij, de nieuwste ideeën over de loop van de rivieren rond Dordrecht opgenomen. Maar ook de traditionele bronnen komen aan de orde: zulke perkamente documenten als het bewaard gebleven, maar tot voor kort verkeerd begrepen privilege van 1200. Of de kartonnen kokers met de volkomen unieke, in het middelnederlands geschreven, stadsrekeningen van 1283-87: de oudste van Nederland. Het controversiële stapelrecht van 1299 komt voorbij en waarom dat helemaal niet zo nieuw was als altijd wordt beweerd. Al werd het op den duur een bron van irritatie voor de andere Hollandse steden.

Grootzegel van graaf Willem IV, na wiens dood de Hoekse en Kabeljauwse twisten begonnen.

Ook zaken die in de reguliere stadsgeschiedenissen van de stad wel worden genoemd, maar die door Dordtenaren volkomen vergeten zijn komen aan de orde. Zoals de belegering van 1304 door de hertog van Brabant en het interdict of het verbod op alle kerkelijke diensten in de stad van 1352-56, dat een gevolg was van een paar moorden op het kerkhof als gevolg van de Hoekse en Kabeljauwse twisten. De gilden en de keur- en klepboeken getuigen van de onrust en het geweld van die jaren, vooral rond 1400. En van de gevolgen ervan voor de welvaart. Ik heb het naar het einde toe ook over de overstromingen, die vanaf 30 jaar vóór de Elisabethsvloed het land rondom Dordrecht al teisterden. Tot eindelijk de grote klappen kwamen en er geen geld en animo meer was om de dijken te dichten.

Gebied van het latere Statenplein ca. 1250. Reconstructie door Nipides Bouwhistorie & Visualisaties (2014).

Collega’s en vrienden hebben net als bij Dageraad ook weer hun aandeel in dit boek gehad. Archeoloog Marc Dorst en ik konden aan de hand van de opgravingsresultaten in de binnenstad een veel beter kloppend setje plattegronden van Dordrecht tussen 1200 en 1300 reconstrueren. Ik heb daarvoor ruim 150 van die rapporten doorgewerkt en er een lijn in kunnen ontdekken, iets waar de archeologen maar niet aan toe kwamen. De door Jeroen Nipius gemaakte reconstructies van landschappen en gebouwen die hier opgegraven zijn en die tot nu alleen in die archeologische rapporten waren te zien zijn hier met toestemming van de archeologen voor een groot publiek beschikbaar gekomen. Met hulp van Dr. Eef Dijkhof kon er een intrigerend artikel over de vier achtereenvolgende Dordtse stadsrechten geschreven worden. En Per Bos heeft speciaal voor dit boek een prachtige 3D weergave van de Vlaamse Hal van 1390 gecreëerd. Ook een still uit zijn en mijn zoon Laurens gemaakt filmpje van de Dordtse oude haven uit 1250 (gemaakt voor een rapport ivm 800 jaar Dordts stadsrecht uit 2011) en een vogelvluchtplaat van Dordrecht na de Elisabethsvloed door Per zijn in het boek opgenomen. En als uniek extra heb ikzelf tekeningen gemaakt van hoe de Dordtenaren tussen 1000 en 1421 gekleed gingen en hoe graaf Willem I en keizerin Maria er in 1220 uitgezien kunnen hebben.

Zegel van graaf Jan van Beieren (1418) met de griffioenen die later het Dordtse wapen zouden sieren.

Omdat er ook van de graven van na 1300 geen betrouwbare portretten bestaan, op de laatste na (Jacoba van Beieren en Jan van Brabant), heb ik hun zegels gepubliceerd. Ook die van Jacoba en van haar oom Jan van Beieren trouwens… Ze zijn voorzien van prachtig gesneden wapenschilden en randschriften en allemaal afkomstig uit ons onvolprezen regionaal archief. Op die instelling doe je trouwens nooit vergeefs een beroep.

Wat ook een verschil is met de gemiddelde dikke en dure stadsgeschiedenissen in Nederland is de duidelijke plattegrond van de (binnen)stad waar het over gaat. De schrijvers van de standaardwerken op dat gebied (en ik heb de meeste hier in de kast staan) denken waarschijnlijk dat de lezers van hun prachtwerken (en dat zijn het echt wel) blindelings alle straten die zij opnoemen wel kunnen vinden. Men vergeet daarbij dat zelfs bewoners van zo’n binnenstad dat lang niet allemaal weten, laat staan zij die in de buitenwijken wonen. Meestal staan er alleen een paar kleine reconstructie-plattegronden in zo’n pil en dan zonder de meeste straatnamen, want daar is geen plek voor. Of de kaarten van Van Deventer uit de 16e eeuw, die helemaal geen straatnamen hebben. Dan moet je als vreemdeling in de stad, of zelfs als bewoner, de papieren Falkplan erbij nemen of Google maps op je mobiel of tablet ernaast houden. Ik heb de door mij bewerkte plattegrond van Dordrecht uit 1923 voorin over twee pagina’s (6 en 7) laten zetten. Die bevatte namelijk nog alle straten en stegen van vóór de grote sanering in de jaren ’60. Ik heb daarbij alles wat in de middeleeuwen vóór 1421 nog niet bestond wit gelaten, maar wel de contouren van later bebouwde eilanden en aangelegde havens aangegeven. Handig dus.

omslag ngd
Omslag van Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 (1996).

Mijn stadsgeschiedenis ziet er niet uit zoals andere. Hij is dunner en kleiner van formaat (en daardoor goedkoper) maar bevat wel een notenapparaat en een literatuuropgave voor verdere studie. Vooral de verwijzingen naar de opgravingsrapporten van de eigen stedelijke archeologische dienst zijn voor de belangstellenden zeer nuttig en interessant. Ze zijn allemaal op internet te vinden. Ook staan er registers achterin om het zoeken naar persoonsnamen en topografische namen te vergemakkelijken. Aan alle wetenschappelijke voorwaarden is dus voldaan. Daarnaast verwijs ik lezers regelmatig door naar de laatst verschenen en alleen nog antiquarisch te krijgen Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 uit 1996, want daarin wordt, thematisch zowel als chronologisch, de geschiedenis verder uitgediept. Wel is dat boek op sommige punten inmiddels verouderd. Het belangrijkste is echter dat geïnteresseerde leken in mijn boek in ieder geval voor niet te veel geld de laatste resultaten van het historisch onderzoek naar middeleeuws Dordrecht tot zich kunnen nemen, zonder zich door jargon te hoeven worstelen,.

Het belangrijkste is echter dat we ons nu, gebaseerd op wat ik in 2016 in mijn blog schreef, en inclusief de bijdrage van Eef Dijkhof, kunnen presenteren als de oudste stad van Holland. In Geertruidenberg kunnen ze er nu, met al ons bewijs, niet meer onderuit dat zij dat niet zijn.

De Wapentuers van Dordrecht (ca 1300) in Archeon, 2005.

Kortom: dit boek is, met het vorige, het tast- en leesbare resultaat van hoe ik het grootste deel van mijn leven, zo’n 62 jaar, met de middeleeuwen heb geleefd, geleerd en genoten. Met hulp van familie (met name mijn vrouw), veel vrienden en collega’s en zeker die van mijn docenten in Leiden en die andere mensen die me de meest verschillende zaken hebben laten zien en enthousiast over hebben onderwezen en voorgelicht. Dank aan allen. Zonder jullie was het me niet gelukt. Alle lezers van deze serie blogs weten nu waar het allemaal vandaan kwam, hoe dat me gevormd heeft en waarom het zo’n resultaat heeft gehad. Wondertjes, toeval, studie en veel, heel veel lezen, maar ook veel praktijkervaring hebben me gemaakt tot wat ik ben: een middeleeuwenliefhebber en -uitlegger. Die graag zijn kennis wilde delen en anderen voor deze wonderlijk interessante periode geïnteresseerd wilde krijgen.

Geen vervolg…

PS: vanwege corona was de eerste oplage van De oudste stad van Holland niet de gebruikelijke 1250, maar 750. In juni bleek die al uitverkocht en snel werd een tweede oplage van 800 stuks gedrukt. Begin augustus waren er daar al weer bijna 200 verkocht. Augustus, de vakantiemaand, is altijd rustig in de boekhandels, dus ik ben benieuwd wat september gaan brengen. Ook De dageraad van Holland (2018) was in april uitverkocht geraakt en ook vanwege corona werd geaarzeld om een tweede druk uit te brengen. Mensen die Oudste stad kochten vroegen echter ook naar Dageraad, zodat er eind juli toch maar een nieuwe oplage van 750 stuks werd uitgebracht.