Het werk van de historicus (2)

Tweede en laatste deel van het blog over het gebruik van literatuur bij het overbrengen van kennis aan de leek op geschiedenisgebied. Zo’n blog is geen discussieplatform voor vakhistorici.

Één van de, afgesproken, taken van de historicus is dat hij zijn kennis op een begrijpelijk manier overbrengt aan ten eerste scholieren en studenten en daarna aan alle andere belangstellenden. Helaas gebeurt dat veel te weinig. Dat heeft verschillende oorzaken. Ten eerste is het niet makkelijk en ook veel werk een al voor de collega’s geschreven artikel of boek om te werken tot een voor iedereen begrijpelijk ‘verhaal’. Niet iedereen is daar ook goed in. Dikwijls hebben historici ook helemaal die tijd niet. Het tweede punt is namelijk dat er vooral bij aan universiteiten les gevende geschiedkundigen een flinke druk is om juist voor de collega’s te publiceren. Universiteiten worden namelijk ook afgerekend op wat hun docenten en professoren produceren over hun vak. En dan heb ik het dus niet alleen over het vak geschiedenis. Het derde punt is wat controversieel. Sommige historici hebben namelijk helemaal geen zin om hun werk te ‘populariseren’ zoals ze dat wat geringschattend noemen. Het is soms een beetje een lelijk woord binnen het vak.

Ik denk echter dat het feit dat het te weinig gebeurt de reden is – of in ieder geval één van de redenen – dat het geschiedenisonderwijs zo’n laag niveau heeft. Ik heb tussen 2009 en 2011 de Nederlandse geschiedenismethoden voor BO en VO bestudeerd om te zien wat ze over de middeleeuwen zeggen en laten zien. Daar ben ik zeer van geschrokken.  De situatie is trouwens nog niets verbeterd. Zo is er een uitgever, die vooral kinder- en kleutertijdschriften uitgeeft, in het onderwijsvak gedoken en heeft o.a. een geschiedenismethode ontwikkeld voor digitaal gebruik.

Bovenaan dit blog ziet u de uit deze methode afkomstige afbeelding van wat een middeleeuwse stad ten tijd van graaf Floris V (1254-1296) moet voorstellen. Ik heb eind vorig jaar bij de uitgever geklaagd dat er werkelijk niks van klopte en noemde zonder probleem 20 fouten op. Ziet u ze ook? En dat waren ze nog lang niet allemaal. De reactie op mijn kritiek was doorspekt van smoezen en uitvluchten: dat het zo moeilijk was goede bronnen voor dergelijke illustraties te vinden. En dat ze toch gerenommeerde mediëvisten in de arm hadden genomen om het te controleren. Voor mij was dat geen excuus. Ik weet uit eigen ervaring maar al te goed dat als het op de kennis van de dagelijkse omgeving of het dagelijks leven aankomt ze dat niet op de universiteit leren. Ik zal daar nog wel eens een blog over schrijven.

Het komt erop neer dat uitgevers geen probleem zien in het verkeerd weergeven van het verleden en dat ze het ook helemaal niet erg vinden dat de geschiedenis zo versimpeld wordt dat het eerder geschiedvervalsing is. Je kunt hoog en laag springen: ze gaan gewoon gewetenloos hun eigen gang.

eindadvies onderwijs 2032
Het uiteindelijke rapport over hoe ons onderwijs tot 2032 zou moeten gaan worden. Lees en huiver.

Bovendien zijn er allerlei krachten aan het werk om dat wat nog aan geschiedenisonderwijs gegeven wordt terug te brengen tot  het ‘lesgeven’ over enkele kale feiten die niet bepaald zorgen voor ‘historisch besef’ bij leerlingen. Die feiten hebben per onderwerp (de tien tijdperken en de 50 canon-vensters) nauwelijks diepgang en er is geen verband onderling te ontdekken. En als in de nieuwe plannen voor Ons Onderwijs 2032  allemaal doorgaan, verdwijnt geschiedenis als vak gewoon uit de school, voor zover dat al niet het geval is. Op diverse VMBO opleidingen bestaat  het vak namelijk in het geheel niet meer of alleen het stuk vanaf ca 1900. Geen wonder dat jeugd al jaren niets meer weet van een wat verder verleden, behalve wat kreten en sensationele feitjes.

Ik heb in dit blog al geschreven over het schokkende gebrek aan voorkennis  van mijn Dordtologie cursisten over het ontstaan van onze stad en omgeving. Het is één van de redenen geweest om met dit blog te beginnen.  Ik wil mensen over het verleden van hun eigen omgeving onderwijzen, want ik weet dat je daarmee moet beginnen om belangstelling voor geschiedenis op te wekken. Maar ik wil ook laten ziet hoe historici aan hun kennis gekomen zijn  en begrip wekken voor het belang van het vak. Ik hoop dan ook op reacties van mijn lezers. Wat echter niet opschiet zijn reacties van historici.

Daar bedoel ik het volgende mee. Ik schrijf mijn blogs zonder noten met literatuurverwijzingen, want niet alleen is daar geen ruimte voor, maar de meeste niet-historici willen dat gewoon niet lezen. Natuurlijk heb ik voor elk blog wel zelf mijn huiswerk gedaan. De bronnen ken ik en kan ik gewoon, zoals gezegd, op de pc raadplegen. De literatuur staat bij me in de kast en desnoods zoek ik er ook naar op het internet. Of ik ga naar ons rijke regionale archief,  zoals bibliothecaris Alleblas vorige maand nog suggereerde. Ik gebruik zelfs Wikipedia wel als het om niet controversiële zaken gaan, zoals bijv. de biografieën van de Duitse keizers (in het Nederlands, Duits, Engels en desnoods Frans of Italiaans), al is dat voor sommige historici vloeken in de kerk.

Ik beweer dus nooit zomaar iets. Over alles is nagedacht, soms al heel lang. Natuurlijk kunnen er, met zo weinig bronnen voor, bijvoorbeeld, de Nederlandse elfde eeuw, verschillen van mening heersen over bepaalde conclusies. In het verleden hebben historici dingen beweerd die inmiddels achterhaald zijn, maar die niet iedereen kent. Ook ik soms niet. Ook kunnen er nog ongepubliceerde meningen circuleren en die dus nog niemand onder ogen heeft gekregen. Dus aanvullingen op die kennis zijn altijd welkom, maar ik zie ze liever niet in de reacties. Mail me erover, spreek me erover aan of spendeer er een bezoek aan. Dan kom ik er later in een blog nog wel eens op terug. De historische leek raakt er alleen maar van in verwarring en zou zelfs de indruk kunnen krijgen dat we vechtend over straat rollen. Terwijl de verschillen van mening eigenlijk heel miniem zijn.

Beschouw mijn blogs daarom als geconcentreerde samenvattingen van een lading door mij opgedane kennis die ik graag wil doorgeven om aan iedereen die dat leuk vindt een idee te geven wat hier 1000 jaar en korter geleden gebeurde. Wil je meer weten, reageer met een vraag en ik mail je met een antwoord, een boek- of artikeltitel of een andere verwijzing naar een plek waar je meer over het bewuste onderwerp kunt lezen.

Vanaf morgen ben ik ruim een week weg, dus een volgend blog is pas in week 21 te verwachten.

Het werk van de historicus (1)

Dit blog in twee delen gaat over de verantwoordelijkheid die historici hebben ten opzichte van hun publiek als dat leken zijn op het gebied van de geschiedeniswetenschap. En met name wat ik daar via dit blog aan bij wil dragen. Maar dan moet men wel begrijpen dat dit soort blog geen platform is voor controverses tussen historici onderling.

Toen ik studeerde in de gebouwen die u hierboven op de foto ziet (aan het eind van de Doelenstraat in Leiden, met recht voor u het gebouw Lipsius met de grote collegezalen en links gebouw Huizinga, waar de geschiedenisfaculteit zit, en in het midden de koffiehoek) werd ik er door al mijn docenten van doordrongen dat ik een zekere verantwoordelijkheid had ten opzichte van de maatschappij. Wij zijn er om het verleden te verklaren voor de niet-gestudeerde belangstellende, bijvoorbeeld als geschiedenisleraren. En misschien ook wel voor de niet zo belangstellende. De universiteit draait gedeeltelijk op belastinggeld dat door alle inwoners van ons land wordt opgebracht. De inwoners mogen daar wat voor terug verwachten. Wetenschappers, en dus ook historici, worden geacht hun vak te leren van andere, eerder opgeleide collega’s. Ze worden geacht onderzoek te doen naar stukken uit het verleden die of nog niet onderzocht zijn of die een nieuwe, frisse blik vergen omdat, bijvoorbeeld, nieuwe gegevens beschikbaar zijn gekomen. In ons geval kunnen dat nieuw ontdekte bronnen zijn of een studie naar een al eerder behandeld onderwerp dat nieuwe vragen oproept. Vervolgens moeten ze hier verslag van uitbrengen.

Op de universiteit hebben ze geleerd hoe ze dat aan moeten pakken. Ze leerden om een vraag (of meerdere)  te stellen aan die (nieuwe) gegevens, een probleem te benoemen en een methode te verzinnen voor de aanpak van het beantwoorden van die vraag of het oplossen van het probleem. Ze moeten dat verantwoorden door te laten zien wat ze daarover gelezen hebben (bibliografie, noten) en als het eindrapport een zekere dikte heeft er ook nog eens een index op maken (of meerdere) om het zoeken in het werkstuk, de scriptie, het artikel, het proefschrift, etc. makkelijker te maken. Het stuk moet een zekere structuur hebben. Het moet beginnen met die probleemstelling, daarna de te volgen zoekprocedure duidelijk maken, daaruit een verhaal destilleren dat alle argumenten meeneemt (het betoog) en tot slot moet er een conclusie komen te staan.

robert fruin
Portret van professor Robert Fruin, de eerste hoogleraar in de geschiedenis in Nederland (Foto Jan Goedeljee, 1879).

Dit gebeurt allemaal, in het geval van het onderzoek naar het verleden, al enkele eeuwen over de hele wereld. Dus ook in Nederland, waar de eerste leerstoel voor geschiedenis in 1860 in Leiden werd geïnstalleerd. Inmiddels zijn waarschijnlijk al duizenden historici in Leiden en elders afgestudeerd en die hebben al die tijd artikelen en boeken geproduceerd over alle perioden en honderden onderwerpen van de Nederlandse en buitenlandse geschiedenis. Bovendien hebben er ook buitenlanders zich over onze geschiedenis uitgelaten.

Als je echt wilt weten wat er in een bepaalde tijd op een bepaalde plaats gebeurde en waarom dat is heb je de keuze uit een overvloed aan literatuur. Het jammere echter is dat al die artikelen en boeken dikwijls niet makkelijk te vinden zijn. Veel boeken zijn inmiddels uitverkocht en alleen in of via speciale bibliotheken op te vragen. Ze waren en zijn ook niet goedkoop: 30 euro voor een boek is weinig en veel prijzen liggen tussen de 50 en 100 euro. Niet iets dat je als amateur-historicus even op de toonbank legt.

Artikelen staan meestal in soms al meer dan 100 jaar bestaande vaktijdschriften in binnen- en buitenland. Ook die zijn voor de leek alleen maar in archieven en speciale bibliotheken, zoals die van universiteiten, te vinden. Dat kost dus moeite en tijd. De buitenlandse zijn trouwens nog zeldzamer te krijgen en als ze al beschikbaar zijn moet je toch wel de betreffende taal beheersen. Die ook per land weer zijn eigen vakjargon heeft.

De 17e eeuwse poort van het Spinhuis waar tegenwoordig het Huygens Instituut is gevestigd.

Gelukkig doen bepaalde groeperingen en instituten op hun websites de laatste jaren moeite om veel van die uitverkochte of moeilijk te vinden literatuur beschikbaar te stellen. Voor iedereen. Gratis. En dan noem ik in het geval van de Nederlandse geschiedenis vooral het Huygens Instituut  dat niet alleen literatuur maar ook allerlei bronnenuitgaven heeft gedigitaliseerd. Zonder hen zou een historicus of die boeken zelf moeten aanschaffen, als ze nog verkrijgbaar zouden zijn zijn, of telkens weer naar zijn alma mater moeten om onderzoek te doen. Nu kan veel gewoon thuis voor de pc gedaan worden. Heerlijk dus…

Ook de amateur en leek zouden dit kunnen doen en ik neem graag aan dat het ook regelmatig gebeurt. Al dat drukwerk is echter wel op de hierboven beschreven methode geschreven. Ik hoor veel mensen dan ook zeggen dat het wel erg veel vaktaal is en dat het voor een niet-ingewijde toch wel pittig is om te lezen en dat het niet meevalt om er zelf conclusies uit te trekken. De gewone belangstellende leek gaat daar natuurlijk helemaal niet aan beginnen. Het kost hem gewoon te veel tijd en geld en hij loopt het risico dat hij het helemaal niet begrijpt.

(Wordt vervolgd)

Gesneuveld of vermoord?

huis hollant

In mijn eerste blog schreef ik dat Wikipedia het mis had toen ze schreven dat Dirk IV in 1049 bij Dordrecht werd vermoord. Volgens mij sneuvelde hij in een oorlogssituatie omdat hij in een hinderlaag was gelokt door een leger. Ik kreeg daar wat kritiek op. Men wees mij erop dat de woorden victum occidunt, die Herman van Reichenau in zijn kroniek voor deze handeling gebruikt, als mogelijke interpretatie hebben dat de bisschoppen het vooropgezette plan hadden om de graaf “om te leggen”. Het was dus van begin af aan de bedoeling, volgens de criticus, dat hij niet gevangen genomen zou worden, maar bewust zou worden vermoord.

Ik antwoordde dat een leger van toch wel een aantal honderden gewapende mannen niet echt te vergelijken valt met een persoon met slechte bedoelingen die zijn slachtoffer stiekem opwacht met de bedoeling hem om te brengen. Dat noem je een moord. Zoiets als Balthasar Gerardts die voor geld en de eer in 1584 Willem van Oranje doodschoot, de edelen die graaf Floris V in 1296 vermoordden (al kun je daar van een moord voortgekomen uit paniek spreken) of Volkert van der Graaf die in 2002 met voorbedachten rade Pim Fortuyn vermoordde. Een leger doodt meestal een heleboel mensen in een oorlogssituatie, maar je noemt een oorlog geen moord. Al wordt in beschrijvingen van oorlogen natuurlijk wel het woord (uit)moorden regelmatig gebruikt.

Ik werd ook nog gewezen op een vroege vermelding van het woord ‘vermoord’ voor deze daad in een kroniek. Het komt namelijk al voor in de zogenaamde Rijmkroniek uit het eind van de dertiende eeuw en daar staat:

Tot Dordrecht indie poert
Wart hi belaghet ende vermoert

rijmkroniek
Detail van een pagina uit de vroeg veertiende-eeuwse versie van de Rijmkroniek. Hier kun je goed zien hoe het rijmschema in elkaar zit.

Het heet natuurlijk niet voor niets de Rijmkroniek. Het hele boek is helemaal opgebouwd uit het rijmschema AA, BB, CC, etc. en dat levert me toch een hoop kreupelrijm op… Als het daarin over steden gaat is het al heel gauw ‘in die poert(e)’ omdat je daar lekker makkelijk mee kunt dichten. Nu het hier over een graaf gaat die in de ‘stad’ Dordrecht sneuvelde is het rijm ‘moert’ al snel gevonden. Men moet er verder niet van uitgaan dat men zo rond 1280 nog wist wat er in januari 1049 nou precies was voorgevallen. De rijmer kende de Egmondse annalen – hij had er het meeste materiaal van voor 1205 uitgehaald –  en hij was misschien nog verontwaardigd over de dood van een verre oudoom van graaf Floris V. Dan klinkt zo’n berijmde dood als moord lekker pittig. Maar het is in de ogen van een historicus geen bewijs dat graaf Dirk echt vermoord werd. De kroniekschrijver wist ook dat het voorval te Dordrecht had plaatsgevonden, maar had er geen idee van dat er 250 jaar geleden nog lang niet de bloeiende handelsstad uit zijn tijd was. Want dat betekent poerte: een havenstad (zie ook Engels port = haven(stad), van Latijn: portus = haven).

Dat het een makkelijk zinnetje was om het eind van de graaf te beschrijven blijkt uit het feit dat Jacob van Maerlant het bijna letterlijk in zijn Spiegel Historiael (ca 1286) gebruikte. Van Maerlant kende de Rijmkroniek en heeft er veel  voor zijn geschiedenis van Holland aan ontleend. Hij schreef:

Wart ghebrocht des levens ave
Tote Dordrecht in die port
Van sinen viande ende vermort.

Ook dat is zo’n Sinterklaasrijm-werk, waarin op dezelfde nogal gemakzuchtige manier werd gedicht. Het was niet ongebruikelijk in die tijd om zulke kronieken in de volkstaal zo te componeren. Ze werden dikwijls voorgelezen – er waren nog weinig mensen die konden lezen –  en het rijm maakte dat je een lekkere cadans kreeg die ook nog makkelijk te onthouden was. Om er diepgravende historische conclusies uit te trekken gaat echter te ver.

Ik ben geen latinist dus ik kon bevestigen noch ontkennen dat die twee woorden die Manke Herman opschreef dat betekenden wat de criticus dacht. Dus besloot ik het probleem voor te leggen aan een aantal mediëvisten die middeleeuws latijn kennen en kunnen interpreteren. Ik vroeg hen of victum occidunt echt betekende dat Dirk gedood werd om hem te overwinnen. Nee, zeiden de geleerden. Letterlijk staat er volgens hen:

… en nadat hij in een ontstaan gevecht overwonnen was, doodden ze hem.

Dus precies andersom. Het doden was dus een gevolg van het overwinnen. Hier blijkt dus uit dat ze zich niet inhielden en de graaf, in plaats van hem gevangen te nemen, doodden. En daarom tegen die erecode ingingen waar ik het in het vorige blog over had. Dat is echter nog steeds geen moord, maar gewoon het gevolg van de bestraffing na bijna onvergefelijke misdaden en het vervolgens verliezen van een gevecht. Een ander omschreef het iets anders, maar het betekende hetzelfde:

… en toen het gevecht was aangegaan doodden ze hem nadat hij was overwonnen.

Men ontkende met klem dat er staat:

…om (hem) te overwinnen, doodden ze hem.

Trouwens: als Dirk, lafhartig, was vermoord, had de Egmondse kroniekenschrijver dan niet verontwaardigder gereageerd? De graaf was een begunstiger van de abdij, hij is er ook begraven en er werden zielenmissen voor hem opgedragen. West-Frisia was in wezen tamelijk onafhankelijk geworden van de goedkeuring van de keizer en trok zich ook niet veel aan van de buurbisschoppen. Een door die vijanden gepleegde stiekeme moord  zou voor oproer gezorgd hebben met beschuldigingen zowel naar de keizer als de bisschoppen toe. Nu staat er alleen dat de graaf niet voldoende op zijn hoede was en sneuvelde. Hij was te ver gegaan in zijn provocaties van de keizer en de bisschoppen en dat was het resultaat. Jammer. Graaf Dirk is dood, leve graaf Floris. Die hierdoor overigens wel een vete erfde; want zo’n dood moest wel gewroken worden.

huis hollant 2
Nogmaals het Huys genaemt Hollant tegenover de Gravenstraat in Dordrecht, de legendarische moordlocatie.

Opgelost? Nou, zo makkelijk gaat dat niet. Dat Dirk IV is vermoord is nogal een hardnekkig thema in de geschiedschrijving van Dordrecht. Dat komt voornamelijk omdat er in later eeuwen een hele sage om die gebeurtenis is ontstaan. Allerlei romantische en heldhaftige fantasieën zijn er op losgelaten en die zitten nog steeds vast verankerd in het brein van veel Dordtenaren. Niet in het minst omdat het nog eens van stal werd gehaald door Ruben Koman in zijn Groot Dordts Verhalenboek (Bedum 2005) p. 69-74. Ik ga dat verhaal uit principe niet in mijn blog herhalen; er wordt volgens mij al veel te veel gefabuleerd in de meer populaire geschiedenissen over de middeleeuwen. Neem van mij aan dat het Gravenstraatje in de Dordtse binnenstad niet naar de dood van Dirk IV is genoemd en dat het huis Genaemt Hollant aan de Wijnstraat, van waaruit Dirk zou zijn doodgeschoten, er in 1049 nog lang niet stond.

Waarom werd Dirk IV bij Dordrecht gedood? (4)

bayeux borduurwerk

Het vierde en laatste blog in een serie van vier over de dood van graaf Dirk IV bij Dordrecht.

Was dat normaal dat een graaf tijdens een strafexpeditie werd gedood? Nee, dat was het niet. Iedereen weet dat de middeleeuwen soms een behoorlijk gewelddadige tijd kon zijn, waarin mensen elkaar met allerlei scherpe wapens afmaakten, maar het zomaar doden van een hoge edelman was zeker tamelijk zeldzaam. Natuurlijk sneuvelden edelen regelmatig op een toernooi of in een oorlog, maar dat zo iemand door of op bevel van zijn leenheer werd gedood was niet gebruikelijk. Het geval van de aanstichter van de opstand tegen keizer Hendrik III waar Dirk ook aan meedeed, de Opper-Lotharingse hertog (en dat is nog wel wat hoger dan een graaf) Godfried met de Baard, toont dat duidelijk. Hij werd gedurende zijn opstanden regelmatig gevangen genomen, na een tijdje weer vrijgelaten en als onderdaan aangenomen om dan weer te rebelleren, etc.  Ondanks dat hij steeds weer verraad pleegde tegen de keizer werd hij ook steeds weer vergeven.  Ook de andere samenzweerders werden zo behandeld. Het land van de Vlaamse graaf, bijvoorbeeld, werd verwoest, maar de graaf kon weer gewoon terugkomen.

De adel ging namelijk van een soort erecode uit die zei dat je collega-edelen niet zomaar dood maakte. Het was beter de verliezer van een gewapend conflict te vragen zich over te geven, hem gevangen te nemen en losgeld voor hem te vragen. Dat was een stuk voordeliger. Niet dat er nooit edelen sneuvelden, maar dat was  zelden de opzet. Dat hield overigens tegelijkertijd in dat het niet-adellijke voetvolk min of meer vogelvrij was en door de zwaar gewapende ruiters zonder probleem gedood mocht worden. Boeren vielen natuurlijk niet onder de erecode. En dat gold ook voor de boeren die de pech hadden dat ze het land van de vijand bewerkten zoals die in Vlaanderen. Het in brand steken van hun boerderijen en oogst was een soort economische oorlogsvoering die zo de vijandelijke welvaart trof.

Waarom bestond die ‘erecode’? Veel lieden van Europese adel waren  aan elkaar verwant en je ging niet zomaar je eigen familie uitroeien, ook al was je neef toevallig even je vijand. Een jaar later kon de situatie politiek weer heel anders liggen en vocht je weer aan dezelfde kant. Dat ging heel snel in de middeleeuwen (en later). Het hield ook in dat je je opeens kon realiseren dat je er de schuld van was dat je het land en de dorpen van je nieuwe vrienden had verwoest en dat die de opbrengst daarvan nu moesten missen. En dat ze nu misschien wel een beroep op je moesten doen om toch te kunnen eten en drinken. En soldaten betalen. Dan boette je op die manier dus voor je eigen misdaden. Over de boeren werd echter verder niet gepraat. Tenminste: daar wordt door historici van uitgegaan. Ik kan me echter niet voorstellen dat edelen op den duur niet in de gaten hadden dat ze door hun gedrag zichzelf benadeelden. Maar dat is een onderwerp waar al het nodige over is geschreven en nog heel wat over te zeggen valt.

guldensporenslag
Scene uit de Guldensporenslag uit 1302 waarin bij Kortrijk een Frans ridderleger door Vlaamse burgers gewapend met o.a. ‘goedendags’ (zware knotsen met een ijzeren punt) werd verslagen. Honderden edelen werden gedood en hun vergulde sporen werden daarna in één van de stedelijke kerken opgehangen. Houtsnijwerk van vlak na de slag op de zogenaamde kist van Oxford.

Het ging pas mis met de adel toen mensen zich niet meer aan die code hielden. En dat waren rond 1300 vooral de steeds belangrijker wordende steden en hun zelfverzekerde, rijke, burgers. Er zijn zo tussen 1280 en 1350 diverse momenten geweest dat ridderlegers, vol edelen en ridders (er is verschil; ik kom daar nog wel eens op terug), volledig in de pan werden gehakt door gewone burgers. Er werd geen kwartier gegeven, geen gevangenen gemaakt  ook. Ze werden gewoon gedood. Op den duur kregen de stedelingen wel door dat losgeld vragen van gevangen genomen adellijke tegenstanders ook voor hen best voordelig kon zijn. Maar dan zitten we nog later in de middeleeuwen.

Rond 1040-50 was je als edelman, als je geen pech had, redelijk veilig. Maar het in opstand komen tegen je heer kon toch ook wel fataal uitpakken. Zeker als je je bij een andere heer aansloot en tegen je eerdere heer ging vechten. Felonie werd dat genoemd. Er stonden allerlei straffen op dat gedrag. De belangrijkste was natuurlijk dat je het risico liep dat je heer je af kwam straffen met een leger en je land ging verwoesten. De graaf van Vlaanderen, bijvoorbeeld, sloot zich voor zijn Duitse landen aan bij de Lotharingse hertog, waardoor hij zijn echte leenheer de keizer in de steek liet, en werd zo afgestraft.

Hendrik III en bisschoppen
Keizer Hendrik III tussen enkele bisschoppen. Miniatuur uit het midden van de elfde eeuw die de consecratie van de abdij van Stavelot in 1140 voorstelt.

Keizer Hendrik III had een goede band met de kerk. Hij vertrouwde meer op de bisschoppen in zijn rijk (die hij zelf aanstelde) dan op de hoge adel. Bisschoppen bouwden geen erfelijke macht op zoals de adel, al verzamelden ze wel land. Na een tijdje kwam er gewoon een nieuwe, die geen familie van de vorige was. De hoge adel vond dat niet leuk en daarom zijn er zijn hele regering (1039-1056) opstanden van edelen tegen Hendrik III geweest. Zoöok die waaraan Dirk IV meedeed. De Westfriese graaf plunderde en brandde bovendien in de landen die de betreffende bisschoppen van de keizer of zijn voorgangers hadden gekregen. Hij speelde nogal met vuur. Daarom werd het graafschap van Dirk in 1046 en 1047 zo gestraft.

Graaf Dirk heeft in 1048 misschien gedacht dat het zo’n vaart niet zou lopen met zijn opstand en plundertochten, net zoals bij de beide vorige keren. De keizer nam de opstandelingen die hij kon overwinnen meestal gevangen, zoals gebeurde met Godfried met de Baard. Gezien wat ik hierboven heb geschreven zal het waarschijnlijk niet de bedoeling zijn geweest dat hij werd gedood. Van bisschoppen mag je zelfs verwachten dat ze niet zo moorddadig zijn en nog eerder vergeven dan een keizer dat zou doen. Dirk  had echter pech. Hij was te weinig op zijn hoede voor zijn vijanden en sneuvelde in een hinderlaag.

Hierna komt nog een blog over het misverstand of Dirk nu vermoord werd of sneuvelde. Houd deze plaats in de gaten.

Waarom werd Dirk IV bij Dordrecht gedood? (3)

Het derde blog in een serie van vier over de dood van graaf Dirk IV bij Dordrecht.

Maar waarom kwam dat leger hem dan mores leren? In eerste instantie kwam dat door de al genoemde ontginningen. Ik heb het al gehad over de bisschop van Utrecht die in ieder geval een flink deel van het gebied, waar de Dirken aan het graven waren, als het zijne beschouwde. Maar ook de bisschop van Luik had last van hen. Dat bisdom reikte in het noorden tot de Oude Maas, die dus niet meer dan een kilometer of vijf onder wat nu Dordrecht is, stroomde. Een restje van die Maas is nog te vinden in de huidige Hoeksche Waard, waar het de Binnenbedijkte Maas heet. Trek die waterloop, met de nodige bochten erin, naar het oosten door en je hebt een idee waar hij ongeveer liep. De ontginners staken de Maas over en veroorzaakten daar dezelfde moeilijkheden als in het Utrechtse gebied. Dat moet allemaal al tussen 1039 en 1045 zijn gebeurd, maar misschien was Dirk III zelfs al met die zaak begonnen.

vita st aubin
Een schip met zwaarbewapende soldaten uit het laatste kwart van de elfde eeuw. Miniatuur in het heiligenleven van St Aubin (Vita S. Albini, Angers, FR).

In 1046 kwam de koning, Hendrik III (1017-1056, koning sinds 1028 naast zijn vader en na 1039 alleen) naar Utrecht om pasen te vieren. Na de feestelijkheden voer de vloot waarmee hij naar het westen was gevaren, door naar de Maasmond en dwong daar Dirk tot teruggave van de ontgonnen gebieden. Welke de teruggegeven gebieden waren staat nergens beschreven, maar het zal zeker niet zijn eigen Maasland oftewel het graafschap Vlaardingen zijn geweest. Waarschijnlijk moest hij de ontginningen in het Merwedewoud, de Zwijndrechtse waard en die langs de Merwede en Oude Maas aan de respectieve bisschoppen teruggeven.

Zodra de koning en zijn troepen verdwenen waren trok hij zich niets meer aan van die nederlaag. Hij begon nu zelfs te plunderen in de beide bisdommen.  Bovendien verbond hij zich met een aantal edelen die al in opstand waren gekomen tegen de koning. Daar waren de hertog van Opper Lotharingen (tussen Duitsland, Zwitserland en Frankrijk) en de graven van Vlaanderen en Henegouwen, in wat nu België is, bij. Bronnen suggereren dat hij met zijn mede-opstandelingen aanwezig was bij het platbranden van keizerlijke palts van Nijmegen, het latere Valkhof, en het omliggende dorp. Dat was natuurlijk vragen om moeilijkheden: keizerlijk bezit aantasten mocht niet.

nicolaaskapel valkhof
De St Nicolaaskapel is het enige stukje van het Valkhof in Nijmegen dat nog dateert van voor de aanval van 1047. Het origineel is in ca 1030 gebouwd (de portaaltoren vertoont nog stenen uit die tijd) maar later veel verbouwd en uitgebreid.

De inmiddels eind 1046 tot keizer gekroonde Hendrik III rustte weer een expeditie uit en trok in september 1047 met een vloot langs de Rijn naar Frisia. Waarmee in dit geval het hele Westfriese graafschap van Texel tot en met Zeeland werd bedoeld. Deze keer kwam Dirk er niet genadig af. De keizer veroverde de ‘versterkte nederzettingen’ Vlaardingen en Rijnsburg, waarbij hij de laatste verwoestte. Auteurs over de graven melden dan altijd dat Dirk IV klaarblijkelijk het deel van Holland aan de oevers van de Rijn weer beheerste. Hij moet er zelfs al munten geslagen hebben.

Bij het terugtrekken van het leger naar Duitsland zaten de Friezen, in lichte bootjes, het achterna en via guerilla oorlogsvoering wisten ze de achterhoede herhaaldelijk flinke verliezen toe te brengen. Zo liep die expeditie voor de keizer niet echt goed af.

kerk aalburg
De kerk van Aalburg werd al in 1012 genoemd. Hij is in de 14e eeuw bijna geheel opnieuw gebouwd: de toren en het schip dateren van die tijd. Later is nog veel toegevoegd en de daken zijn eveneens veranderd.

Dirk was hardleers en ging daarna toch weer zijn eigen gang. Hierbij schijnt hij niet alleen de bisschoppen van Utrecht en Luik, maar ook die van Metz, in Noord-oost Frankrijk, lastig gevallen te hebben met branden en plunderen. Hoe dat kan?  De abdij van St. Truiden in Belgisch Brabant, tussen Leuven en Hasselt, was in bezit van de bisschop van Metz. Deze abdij bezat veel land in wat nu Noord-Brabant  is, onder andere Aalburg, in land van Altena een paar kilometer boven Heusden, waar de Hollandse graaf Floris II later, rond 1100, voogd bleek te zijn voor de abdij.  Daar was je, als je de Maas naar het zuidoosten volgde, zo. We weten niet welke kerken of dorpen hij daar plunderde, maar de bisschop was niet blij.

De drie bisschoppen besloten hem nu echt hard aan te pakken. Het is niet waarschijnlijk dat ze zelf de wapens opnamen, want daar hadden ze hun mannetjes voor. Er waren diverse leken in dienst van de bisschoppen die aan hun hof als dienstmannen functies hadden, onder andere die van militair. Ook  waren er edelen die als leken-voogden de kloosters in de bisdommen beschermden. De kronieken zeggen dan ook dat een leger van deze mensen naar het graafschap Vlaardingen trok. Herman van Reichenau schreef ook nog dat edelen en soldaten uit de streek zelf er aan mee deden. Waren dat ontevreden onderdanen van de graaf? Er zijn verder geen aanwijzingen, dus we zullen het niet meer te weten komen.

Reconstructiekaartje van de routes naar Thuredrech in 1049.

In wat een gecoördineerde aanval over Lek en Merwede (vanuit Utrecht naar het oosten en noorden) en Maas (vanuit het zuiden) geweest moet zijn, trok men op de zuidoosthoek van het graafschap aan. Anderen zeggen trouwens dat men bij Tiel verzamelde en vandaar de Merwede afvoer, want dat gecoördineerde aanvallen over water in die tijd moeilijk te plannen waren. In ieder geval kwam men hem in Thuredrech op het lijf vallen. Hoe ze wisten dat de graaf daar zat is onduidelijk. De Egmondse kroniek zegt met zoveel woorden dat hij:

…te weinig op zijn hoede [was] voor zijn vijanden…

motteburcht
Een mottekasteel zoals dat in Lüneburg (DE) is gereconstrueerd. Het is niet gezegd dat de Vlaardingse burcht hierop leek, maar het bouwprincipe kan er ook gevolgd zijn.

Daaruit zou je op kunnen maken dat hij dacht dat hij in Dordrecht veilig was. Daar kun je direct de vraag aan verbinden: waarom voelde hij zich veilig in Dordrecht? Hij had in Rijnsburg en in Vlaardingen een soort burcht. Daar moet je je niet te veel van voorstellen. Rijnsburg (Rinasburg in de elfde eeuw) zal een soort ringwalburcht geweest zijn. Een ronde wal, met een houten palissade, waaromheen een gracht en een paar ingangen, die een stuk land van ongeveer een hectare omgeeft. Daar kun je je als bevolking terugtrekken als er kapers op de kust zijn. Vlaardingen bezat een grafelijke burcht. Dat was waarschijnlijk een houten toren binnen een palissade op een kunstmatige heuvel, een motte, met een ronde gracht eromheen, die dicht bij de uitmonding van de Vlaarding in de Merwede-Maasmonding lag.

Voor de jaren 1040-1046 was er al jaren flink ontgonnen in het gebied van de Merwede en Maas  en het is niet onwaarschijnlijk dat de graaf, vanwege de dreiging van de buren, op een strategische plaats net zo’n nogal geïmproviseerde sterkte had gebouwd. Dordrecht, net voorbij het uiterste zuidoostelijke puntje van de Zwijndrechtse Waard vormde een prima plek om zo’n soort burcht te bouwen. We hebben er alleen geen bewijs voor. Maar als Dirk zich daar veilig voelde en desondanks daar sneuvelde, is het niet geheel onwaarschijnlijk.

Het ziet er naar uit dat Dirk echt in een hinderlaag is gelopen. Hij zal best een legertje van geoefende soldaten bij zich gehad hebben als zijn lijfwacht, maar was waarschijnlijk niet voorbereid op een van beide kanten komende aanval. Het ziet er naar uit dat hij geen kans maakte. Dirk werd overwonnen en sneuvelde daarbij. Hij was nog niet echt oud, waarschijnlijk zo rond de 30, ongehuwd en kinderloos. Het is duidelijk dat hij in de abdij van Egmond werd begraven, bij zijn voorvaderen. Er wordt in alle talen gezwegen over wat er verder met zijn landen gebeurde. Zijn broer Florens volgde hem op, maar het is niet duidelijk wat die daarna deed.  Hij had natuurlijk een vete geërfd: zijn broer was gedood. Verder wordt hij ‘krijgszuchtig’ genoemd en zal de politiek van zijn broer, ontginnen en de buurbisschoppen lastig vallen, hebben voortgezet. Hij werd tenminste toen hij, van een krijgstocht terugkomend bij Hemert onder een boom een dutje deed, door bisschoppelijke troepen omgebracht. Men mocht hem daar dus niet.

Zijn zoontje, de latere Dirk V, was nog erg jong en de voogdij van zijn moeder was niet bestand tegen de macht van de bisschop, die het gebied van de Westfriese of Vlaardingse graven inlijfde. Daarmee was de rol van de graven voorlopig uitgespeeld.

Waarom werd Dirk IV bij Dordrecht gedood? (2)

Het tweede blog in een serietje van vier over de oorzaken van de dood van graaf Dirk IV.

Uit de Annalen van Egmond blijkt niet waarom die vijanden hem in West-Frisia kwamen aanvallen. Daarom moeten we in buitenlandse bronnen zoeken naar redenen. Er zijn namelijk wel degelijk meer verslagen van de dood van de Westfriese graaf dan de ‘Nederlandse’.  Dat maakt de gebeurtenis trouwens alleen maar betrouwbaarder, want hoe meer mensen over een gebeurtenis schrijven hoe waarschijnlijker het wordt dat hij echt plaats gevonden heeft. De vroegste vermelding, vroeger dan de Egmondse, werd geschreven door de kreupele (of lamme) Herman van Altshausen, monnik in de abdij van Reichenau. Men noemde hem later Herman van Reichenau. Hij schreef zijn kroniek tussen 1048-54, dat is dus ten tijde van de gebeurtenis zelf en niet 70 jaar later zoals monnik C deed.

abdij reichenau
De abdij van Reichenau vertoont nog veel van de Romaanse oorsprong, al is er een gotisch koor tegenaan gebouwd (foto Radurlaub.bodensee.de).

De abdij van Reichenau lag en ligt nog steeds  helemaal in het zuiden van Duitsland op een eilandje in de Bodensee, die daar de grens met Zwitserland vormt. Dat is dus een flink eind weg. Maar Herman was goed op de hoogte van wat er in het Duitse Rijk gebeurde en moet de feiten, gezien de nauwkeurigheid van de beschrijving, kort na de gebeurtenis van een betrouwbare getuige gehoord hebben.

Hij schrijft letterlijk (in vertaling):

1049 Intussen, terwijl er overal volop winters ijs lag, is een aantal soldaten en edelen van het gebied langs de zee met de bisschoppen van van Luik, Utrecht en Metz samengekomen en legden in Vlaardingen een hinderlaag voor Dirk. In het gevecht dat ontstond, overmeesterden en doodden ze hem en ze onderwierpen zijn gebied aan de keizer.

Daar staat het. De vijanden blijken drie bisschoppen te zijn, die met edelen en soldaten uit het kustgebied langs de Noordzee (Friezen? Zeeuwen?) de graaf komen belagen. Maar wat opvalt is dat Dordrecht hier niet genoemd wordt, maar wel Vlaardingen. Dat moet uitgelegd worden.

Ik heb hier al geschreven dat graaf Dirk III naar het zuiden van zijn graafschap, het Maasland, vluchtte na de dood van zijn vader Arnulf. Hij bouwde daar een sterkte in het plaatsje dat, naar het ernaast stromende riviertje, Vlaardingen werd genoemd. Zijn gewonnen slag tegen de troepen van de keizer in 1018 leverde hem flink wat prestige op. Lees hier over die slag.  De opvolger van die keizer, Koenraad II (ca 990-1039, koning vanaf 1024, keizer vanaf 1027), werd door Dirk gesteund, dus daarna had hij weinig last meer van keizerlijke bemoeienis. Hoe de tolheffing (of roof…), waar het allemaal om te doen was geweest, verder geregeld werd is niet bekend.

Dirk III zelf komt in diverse bronnen voor als de Friese graaf. Uit de titel van zijn opvolger, zijn zoon Dirk IV, blijkt dat de naam Vlaardingen, als hofcentrum, overging op dit deel van het graafschap. En zo gebeurde het dat hij in het buitenland, o.a. in Reichenau, Dirk, markgraaf van Vlaardingen (Theodericus Phladirtinga marchio), werd genoemd.

reliek herman de lamme
Relikwie van de bovenkant van de schedel van Herman van Altshausen, die bewaard wordt in de slotkerk van Altshausen. Relieken zijn resten van heiligen, maar Herman is nooit heilig verklaard, al werd hij wel lokaal vereerd.

Dat betekent dus niet dat hij graaf was van dat plaatsje, maar markgraaf van een flink gebied van die naam. Een markgraafschap is de benaming voor een graafschap aan de grenzen van het rijk, daar waar men risico loopt van vijandelijke invallen. In dit geval van overzee. Dat hield dus in dat markgraven meer verantwoordelijkheid droegen dan gewone graven.

slotkerk altshausen
Slotkerk van het kasteel van Altshausen, in het gelijknamige stadje, waar Herman begraven ligt. Het kasteel behoorde oorspronkelijk aan Hermans ouders (foto Oberschwabens Sehenswürdigkeiten, 2016).

Omdat onder Dirk III en Dirk IV de ontginningen zich langzaam (of juist misschien wel heel snel) uitbreidden naar de Zwijndrechtse Waard en de oevers van de Merwede (ook wat nu de Noord is), lag het plaatsje aan de Thuredrecht in het zuidoosten van het markgraafschap Vlaardingen. In Reichenau hadden ze waarschijnlijk geen idee dat daar een dorp van die naam lag en situeerden ze de dood van de graaf gewoon ‘ergens’ in het graafschap.

Dat gebeurde trouwens ook in een wat latere buitenlandse kroniek, die van Bernold, geschreven tussen ca 1075-1100 (dus ook vroeger dan Egmond). Over 1049 staat er:

Enkele edelen en bisschoppen trokken Vlaardingen binnen, beroofden Dirk van het leven nadat hij in een gevecht was overmeesterd en onderwierpen zijn gebied aan de keizer.

Dat houdt dus ook niet in dat ze het plaatsje Vlaardingen binnen trokken, maar het graafschap van die naam. Bernold kwam uit dezelfde streek als Herman van Reichenau en wist ook niet beter. Ook in een paar andere kronieken komt de dood van graaf Dirk door het leger van de drie bisschoppen voor, maar daar staan geen plaats- of graafschapsnamen in. Maar waarom kwamen die bisschoppen en hun leger naar het Westfriese graafschap?

(Wordt vervolgd)

Waarom werd Dirk IV bij Dordrecht gedood? (1)

Ik ga weer verder met de geschiedenis van Dordrecht. Dit is het eerste van vier blogs over de redenen waarom de Westfriese graaf werd gedood. Ik ben zeer erkentelijk voor de toestemming van mijn goede vrienden Kees Nieuwenhuijsen en Tim de Ridder voor het citeren van de vertalingen uit buitenlandse kronieken die te vinden zijn in hun boek Ad Flaridingun. Vlaardingen in de elfde eeuw (Hilversum 2012).

Al enkele keren is de gebeurtenis uit 1049 in dit blog voorbij gekomen. Over de reden waarom de graaf in Dordrecht gedood werd heb ik het echter nog niet gehad. Daarvoor moeten we terug naar de bron. Wat staat er precies in de Annalen van Egmond?

In de uitgave uit 2007 staan de twee zinnetjes die hierover gaan vertaald als:

Graaf Dirk IV, de zoon van Dirk en Othelhildis, was te weinig op zijn hoede voor zijn vijanden en is bij Dordrecht gedood. Zijn broer Floris I volgde hem in het graafschap op.

Omdat het origineel van de Annalen in de British Library in Londen bewaard wordt kunnen we nog zien hoe dat toen opgeschreven werd. Het zinnetje staat op een pagina (fol. 150r) die tussen ca 1110 en ca 1120 geschreven moet zijn. De schrijver was een monnik  van wie we de naam niet kennen. Professor Otto Oppermann heeft hem de saaie naam ‘hand C’ genoemd, of kortweg C.  Professor Gumbert en zijn echtgenote Dr Gumbert-Hepp, die in 2007 de meest recente uitgave van de Annalen hebben verzorgd, menen dat hij, toen hij de schrijfveer neerlegde, al een man op leeftijd geweest moet zijn. Hij kan dus zo’n 60-65 jaar daarvoor geboren zijn, dus rond 1045-50. Hij kan van oudere monniken gehoord hebben over de dood van de graaf. Dirk IV is zelfs in de abdij van Egmond begraven dus hoe, waar en wanneer hij stierf zal in de abdij goed bekend zijn geweest. Dat maakt dat deze vermelding behoorlijk betrouwbaar is.

Hieronder ziet u een scan (waarvoor mijn dank aan professor Gumbert die hem mij gratis ter beschikking stelde) van een deel van de hele pagina en van het citaat met de vermelding.

fol 150 r AvE
Scan van folium 150 recto (voorzijde) uit de Annalen van Egmond.

Natuurlijk zijn de Annalen in het latijn geschreven.  C  had een prachtig helder handschrift dat in de grafische wereld, waaruit ik afkomstig ben, een late vorm van de Karolingische minuskel wordt genoemd. Van deze letter is het font afgeleid dat in datzelfde vak de schreefletter heet. Gecombineerd met hoofdletters die gebaseerd zijn op de Romeinse uitgehakte inscriptie kapitaal, de capitalis quadrata, is het de alom bekende Latijnse (Roman) drukletter geworden. Zelfs een leek kan, als hij de middeleeuwse afkortingen een beetje beheerst, lezen wat C heeft geschreven. En als hij het latijn machtig is natuurlijk.

detail AvE 150r
Detail van de zinnen waarin de dood van Dirk IV beschreven staat.

In het latijn staat er:

Theodericus IIII comes filius Theoderici et Othelhildis minus caute se custodiens, ab inimicis suis apud Thuredrech occisus est. Et Florentius I frater eius in comitatu successit.

Ik heb dat apud thuredrech eruit gelicht om als titel van deze blog te dienen. Hij zegt namelijk alles: ik schrijf over Dordrecht en alles wat er in de hoge middeleeuwen omheen plaats vond.

Waar draait het allemaal om? Om dat ene stukje tekst:

… was te weinig op zijn hoede voor zijn vijanden en is in Dordrecht gedood…

Wat staat daar? Volgens mijn lezing staat er dat hij wel wist dat hij bedreigd werd door vijanden, maar dat hij die dreiging niet helemaal serieus nam. Hij was te weinig op zijn hoede. Waarom? Voelde hij zich veilig in Dordrecht? Hoezo? Hij verbleef in een dorpje net over de rand van de Zwijndrechtse Waard dat nauwelijks te verdedigen geweest moet zijn. Of bezat hij daar, net als in Vlaardingen, een sterkte, een burcht?

Reconstructie van Zuid-Holland tussen ca 1000 en 1025. Alle plaatsen en rivieren bestonden in die tijd, maar zijn wel in modern Nederlands weergegeven.

Het is ook logisch dat de graaf daar, bijna op de grens met het bisdom Luik en de zich aan de overkant van de Maas al roerende hertogen van wat eens Brabant wou worden, een verdediging opbouwde. Dordrecht was als het ware een grensplaats. De Maas stroomde maar op een kilometer of vijf ten zuiden van de nederzetting. En die stond in rechtstreekse verbinding met de Merwede via de Dubbel en de Thuredrecht.

De vraag blijft: waarom stuurden zijn vijanden een leger op hem af? Dat heeft een voorgeschiedenis en ik vrees dat als je de gebeurtenis van 1049 wilt begrijpen je die even moet lezen.

(Wordt vervolgd)

Waarom ik blog

Waarin ik uitleg waarom ik dit blog begonnen ben en wat ik ermee wil bereiken. Voor Dordtenaren, maar ook voor alle andere belangstellenden die wel eens de opvattingen die een mediëvist over de geschiedenis van zijn stad en omgeving heeft willen lezen.

Toen ik in 2009 afstudeerde was ik ervan doordrongen dat je als historicus een maatschappelijke taak hebt. Natuurlijk zijn en waren er veel mensen die na zo’n studie leraar worden en dat is, denk ik, wel de ultieme baan die je kunt vervullen om je nuttig te maken in de maatschappij. Het is echter niets voor mij, al heb ik best wat van de schoolmeester in me. Ik was al jaren voor ik ging studeren adviseur op het gebied van vele aspecten van het verleden en had daar ook mijn beroep van gemaakt.

De landingspagina van de Scapreel website sinds 2016.

Daarom ging ik toen anders te werk dan de meeste historici, die, als je de carriéres van diverse mensen volgt, in allerlei beroepen terecht komen die je niet verwacht.  Ik heb, geïnspireerd door Archeon, al die jaren via ons bedrijf gezocht naar manieren om mensen voor te lichten over, met name, de middeleeuwen. Ik had namelijk al heel lang geleden gemerkt dat veel mensen daar rare ideeën over hadden. Door levende geschiedenis, voorlichting over het dagelijks leven in die tijd en het tonen van echte middeleeuwse voorwerpen of de replica’s daarvan aan mensen die dat nooit gezien hadden, heb ik heel wat AH-Erlebnissen veroorzaakt. Oh, zat dat zo… was meestal de reactie.

beeldmerk uni leiden
Beeldmerk van mijn Alma Mater: de universiteit van Leiden.

Al in het eerste jaar van de universiteit werden wij, in ons kleine groepje deeltijders, ervan doordrongen dat een historicus onderzoek doet, de resultaten daarvan bekend maakt aan zijn collega’s en die daarna doorgeeft aan de buitenwacht; de gewone mensen, het volk, de Nederlandse burger. De universiteit is een nationaal instituut dat gedeeltelijk met belastinggeld onderhouden wordt. Je mag daarom verwachten dat de informatie die de daar opgeleide, al of niet van beurzen afhankelijke, geleerden door onderzoek gevonden hebben op den duur hun weg vindt naar de belastingbetaler: u en ik. Ik denk dat het aan dat laatste een beetje schort.

Mijn onderzoek naar de informatie over de middeleeuwen in Nederlandse lesmethoden geschiedenis bewees dat die voornamelijk veel verouderde gegevens en  fouten bevatten. Dat er erg slordig met ‘wat was wanneer’ omgegaan werd en wordt en dat de tekst eigenlijk heel kinderachtig en onvolledig is. Door het steeds kleiner worden van de lesperiodes die op school nog aan geschiedenis besteed worden, zijn die teksten dus steeds korter geworden, de plaatjes eromheen steeds groter (en niet erg passend) en raakt het verband tussen de onderwerpen op den duur zoek.

canon kaart
De 50 vensters van de canon op één kaart.

De canon met zijn 50 vensters is daar een goed voorbeeld van. De periode van 3000 vC tot 1500 nC wordt in zeven vensters afgehandeld. Dat kan nooit goed zijn voor het historisch besef van de leerling, want die ziet het verband niet tussen Karel de Grote en Floris V. Laat staan dat dat uitgelegd wordt. En toch is dat historisch besef het begrip waarvoor pedagogen en didactici in hun handboeken geschiedenisonderwijs pleiten. En dat in de Kerndoelen benoemd wordt, wat hier nog even wat verder uitgewerkt wordt. Vergeet het maar.

De plannen voor datzelfde geschiedenisonderwijs  tot 2032 toe, die onlangs bekend zijn gemaakt, laten een nog kaler beeld zien. Je kunt eigenlijk wel zeggen dat het vak geschiedenis het wel zo’n beetje gehad heeft. Daar waar het voor maatschappijstudies nog nodig gevonden wordt  – en dan hebben we het voornamelijk over de geschiedenis van de laatste 100 jaar – wordt er nog enige aandacht aan besteed, maar voor de rest wordt het hobby. Zowel van een leraar die nog wat dieper wil duiken in het verleden, als van de leerling die zelf dan maar wat boeken opzoekt of het internet afstruint. Dat doet mij pijn. En ik ben niet de enige, mijn goede vriend Jona Lendering denkt er ook zo over.

geerruidenberg 2013
In 2013 vierde Geertruidenberg 800 jaar stadsrechten. Ik had daar niks mee te maken, maar dat ze zich als oudste stad van Holland profileerden klopte niet.

Ik heb de laatste 20 jaar minstens met 30 historische jubilea van dorpen of steden te maken gehad die hun 600, 700, 800 of zelfs 900 jarige bestaan vierden. De kennis die bij de organiserende comité’s aanwezig was over het begin van hun gemeente was meestal zo goed als afwezig of anders vermengd met fabels en legenden. Men keek altijd verrast op als ik vertelde hoe het werkelijk bij het ontstaan, groeien en officieel stichten van hun nederzetting toe was gegaan. Ook kon men zich nauwelijks voorstellen hoe hun voorouders geleefd hadden, eruit hadden gezien en wat ze dachten en deden. De meeste ‘kennis’ was trouwens gebaseerd op het onderwijs dat die mensen zelf in hun jeugd gehad hadden, en dat was dus al niet best. Je houdt je hart vast voor hoe het over een jaar of tien zal zijn. Of in 2032.

EVS 1972
Koningin Juliana bezocht in 1972 de officiële viering van 400 jaar Eerste Vrije Statenvergadering. Typerend voorbeeld van het elitaire gedeelte van zo’n jubileum.

Ik heb er persoonlijk ook mee te maken in mijn woonplaats. Dordrecht is heel oud. De meeste, een beetje bewust levende Dordtenaren weten dat ook wel, maar hoe dat precies zat… geen idee. In het verleden heeft de stad zijn jubilea best gevierd. In de negentiende eeuw ging dat nog behoorlijk spectaculair met veel verklede mensen en erepoorten. Later werd het soberder en ging het meer om bepaalde historische gebeurtenissen waardoor Dordrecht op de historische kaart was gezet: de eerste vrije statenvergadering in 1572 en de synode van 1618-19.

Dat werden feesten voor iedereen, met altijd wel een historisch element, maar nooit te opzichtig meer. Uitvoeringen van muziekgroepen, sportverenigingen, kermis voor de burgerij en dan voor de elite een tentoonstelling, een congres en een, duur, boek, dat was het wel.

balen 1677
Titelpagina van Mathijs Balens, Beschrijvinge van Dordrecht uit 1677 in twee dikke delen.

Stadshistoriën waren ook van die elite-uitgaven. Vanaf de zeventiende eeuw verschenen die met enige regelmaat en soms in meerdere delen. Die boeken waren voor de gewone man niet te betalen, als ze ze al wilden lezen. Daar werden ze dus ook niet wijzer van. En dat had dan weer zijn invloed op het begrip van hun eigen verleden. Of eigenlijk het onbegrip.

Nog steeds is de vroege geschiedenis van Dordrecht een zorgenkindje.  Ik heb hier al geschreven dat de basiskennis bij cursisten Dordtologie, toch gemotiveerde mensen die op hun vrije zaterdagochtenden in een seizoen toch tien pittige lessen willen volgen, mij zwaar tegenviel.

vitrine hof
Bezoekers in de kelder van het Hof waar de vitrines een keuze uit vele middeleeuwse stukken tonen.

Het nieuwe historische museum in het Hof laat in zijn ‘middeleeuwse’ afdeling een esthetisch mooie presentatie zien van wat er nog aan middeleeuwse spullen in de archieven, depots en musea te vinden was, maar de informatie die erover geboden wordt is miniem. Bovendien worden hele stukken van die vroege geschiedenis overgeslagen of maar zeer schetsmatig behandeld. De tentoonstelling, die duidelijk voor toeristen is bedoeld, graaft niet diep en hoeft dat misschien ook niet. Schoolklassen kunnen er spannende speurtochten doen, maar ook daarbij is de informatie oppervlakkig en gaan leerlingen eerder weg met mooie plaatjes in hun hoofd (en dat is niet verkeerd) dan met begrip van de samenhang tussen al die beelden. En zo gaat het eigenlijk altijd. En overal.

Ik ga van het standpunt uit dat de mens belangstelling heeft voor de historie van de plaats of het gebied waar hij/zij is opgegroeid. De officiële geschiedenis daarvan moet men echter uit dikke en dure boeken halen en dat trekken de meeste mensen niet. Als ze al het geld ervoor over hebben. Bovendien is de dieper gravende informatie verborgen in speciale studies en artikelen waar de leek helemaal niet bij weet te komen. Mijn missie is om iedereen in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van wat historici en archeologen over het vroege Dordrecht en zijn omgeving  te weten zijn gekomen zonder diep in hun buidel te moeten tasten. Ik heb, sinds de voorbereidingen voor de viering van 800 jaar stadsrecht in 2020 op een laag pitje werden gezet, enkele maanden nagedacht over dit probleem en eind februari bedacht dat een blog een ideale vorm voor deze informatie zou kunnen zijn. Iedereen die op internet zit, en daar zijn veel Dordtenaren bij (en mensen uit de omgeving), kan erop en kennis nemen van dat wat in de blog gezet wordt. Vandaar…

Dirrekie (2)

Tweede deel over het standbeeld van graaf Dirk IV in Dordrecht. Hierin concentreer ik me op zijn uiterlijk en waarom dat historisch niet klopt.

apud boekje
Omslag van het in 1979 uitgekomen boekje van Prof. Dr. H.P.H. Jansen over graaf Dirk IV (eigen exemplaar).

Professor H.P.H. Jansen had ten behoeve van de bank Mees en Hope en de gemeente een artikel geschreven over graaf Dirk, zijn dood en het belang ervan voor de geschiedenis van Holland. Het verhaal werd ter gelegenheid van de onthulling van het beeld ook door de bank uitgegeven als een dun boekje (32 pagina’s) dat inmiddels redelijk zeldzaam is geworden. In het originele typscript staan naast het historische deel (dat wel een beetje is achterhaald) verder nog aanwijzingen voor de beeldhouwer. Die waren vooral bedoeld om hem duidelijk te maken hoe Dirk eruit gezien kan hebben. Er zijn namelijk geen afbeeldingen uit de elfde eeuw van hem bewaard gebleven, dus moet je op zoek naar plaatjes van vergelijkbare edelen uit dezelfde periode. Aan de in de vijftiende eeuw ontstane gravenportretten, die in later eeuwen werden gereproduceerd in gravurevorm en die nog tot nu toe boeken en artikelen over die graven bevolken, heb je niks. Kunstenaars uit die tijd wisten niet hoe graven er in de elfde eeuw uitzagen en gaven ze gewoon laat-middeleeuwse of renaissance kleding of wapenrusting aan. Zie de gravure op de omslag van het genoemde boekje.

close up dirk
Close-up van de kop van het standbeeld van Dirk IV (eigen foto).

Jansen gaf aan Jan Haas door dat Dirk ten tijde van zijn dood ergens tussen de 20 en 30 jaar oud was. Als je het resultaat ziet vind ik het meer een man van rond de 50, maar dat kan persoonlijk zijn. Hij dacht ook dat hij wel een snor en een kort ringbaardje zou hebben gedragen. Hij verwees daarvoor naar hoe keizer Hendrik III, een tijdgenoot van wie wel een portret bestaat, het droeg. Nou zijn er, voorzover mij bekend, maar heel weinig portretten van de keizer en die laten allemaal een soort rode of donkerblonde puntbaard, soms met twee punten, zien. Die verwijzing is dus niet echt behulpzaam. Wie zegt trouwens dat graaf Dirk zijn baard hetzelfde droeg als zijn koning/keizer Hendrik?

drie maal hendrik III
Drie elfde-eeuwse portretten van keizer Hendrik III.

Als je trouwens naar de weinige elfde-eeuwse beeldbronnen kijkt (o.a. het ‘tapijt’ van Bayeux) dan zie je maar weinig baarden bij de daarop voorkomende mannen. Duidelijk oudere mannen en vorsten hebben inderdaad baarden, maar verder niemand. Het is ook onlogisch om aangezichtshaar te hebben als krijgsman, want dit was de tijd van de maliënkolders, de ringetjespantsers, die ook over je hoofd heengingen. Geloof me: je wilt niet dat je (baard)haar tussen die ringetjes komt. Men zal zich waarschijnlijk niet elke dag geschoren hebben, maar ik betwijfel of actieve mannen echt hun baard lieten staan. Maar Dirks bronzen beeltenis heeft dus een volle baard en snor en tamelijk lang haar. Dat is één…

Gjermundbu mailien
Het Gjermundbu maliehemd of byrnie (Kulturhistorisk Museum, Oslo).

Professor Jansen beschreef ook de wapenrusting van ridders uit die tijd. Hij noemde “een leren hemd en een tot de knie reikende broek, beide bestikt met  metalen plaatjes zoals op het tapijt van Bayeux”. En hier gleed hij uit! Het is al heel lang bekend dat de wapenrustingen die op dat stuk borduurwerk uit ca 1080 voorkomen gewoon maliënkolders vertonen. De veel te grote ringen moeten niet gezien worden als realistische weergave van de werkelijkheid. Ze staan meer  symbolisch voor de in het echt veel kleinere ringetjes. Uit  opgravingen in Gjermundbu (Noorwegen 1943) is een zeer zeldzaam maliënkolder bekend uit ca 970. De ringetjes zijn tussen de 7 en 8,5 mm in doorsnee.

detail gjermundbu malien
Close-up van de maliën van het Gjermundbu maliekolder. De meeste van die ca 7,5 à 8 mm grote ringetjes zijn geklonken.

De beschreven opgenaaide plaatjes zou je als een schubbenpantser kunnen zien, maar uit de elfde eeuw zijn die in Noordwest Europa niet bekend. Het was van de Romeinen overgebleven bepantsering die in de vroege middeleeuwen nog wel voorkwam, maar die na 900 snel verdween. Hier werd de beeldhouwer dus op het verkeerde been gezet.

Jansen noemt ook nog de “konische helm”, maar het eenvoudige exemplaar dat het beeld op heeft was al verleden tijd in 1050. Er hoorde minstens een nasal aan, een ijzeren strip middenvoor die de neus beschermde.  Op de foto van het ontwerp voor het beeld in was is trouwens nog een rudimentair stukje nasal te zien. Waarom het verdwenen is, is niet meer bekend. De kap van de ringetjespantser paste nog onder de helm. Daar weer onder zat een gewatteerde kap die de haren van de ringetjes weg moest houden en klappen op de helm moest dempen.

normandische ridder
Reconstructie van een gewapende man in de tweede helft van de elfde eeuw. De stijl is Normandisch, maar week niet tot nauwelijks af van de andere Europese krijgers uit die tijd.

Kortom: wat bepantsering betreft ziet Dirk er behoorlijk ouderwets uit: een beetje als een Noorman van ruim anderhalve eeuw vroeger. Hij zal er, in volle wapenrusting, eerder hebben uitgezien als bijgaande foto van een moderne jongeman, Patrick Kelly, die een Normandisch krijgsman van ca 1060 voorstelt.  En zijn haar en baard zullen veel korter geweest zijn, als je die al zag. Ook de banden om de onderbenen, de schoenen en de kruisvormige banden op de zwaardschede zijn niet  historisch. Die gaan terug op romantische voorstellingen van vroege middeleeuwers zoals men in de negentiende eeuw dacht dat die eruit zagen.

19e eeuwse kruisridders
Deels gefantaseerde reconstructies van laat elfde-eeuwse krijgslieden uit Braun & Schneider, Zur Geschichte der Kostüme (München 1861-1890) plaat 13.

Van het zwaard is trouwens te weinig te zien of het met de periode klopt. Het schild daarentegen lijkt niet op wat men in de elfde eeuw gebruikte. De foto van de Normandische ridder laat een langwerpig ruiterschild zien. Soldaten uit andere landen, die zelden te paard vochten, hadden ronde schilden die meestal wel een stuk groter waren dan het exemplaar van Dirk, maar die vooral ook die schildknop hadden. De mantel die het standbeeld draagt komt wel overeen met typen die men in zijn tijd droeg, maar dat is dus eigenlijk het enige dat historisch klopt aan het beeld.

rond schild
Rondschild met schildknop, 10e-11e eeuw. De ijzeren strips zijn modern; die houden de planken bij elkaar.

Jan Haas heeft daar geen schuld aan. Die ging af op wat professor Jansen hem schreef. Als een historicus het al niet wist, wie dan wel? Op die gedachte is echter nogal wat af te dingen. Uit eigen ervaring weet ik dat je op de universiteit niet leert hoe mensen er in het verleden uitzagen en waarom. Uiteraard zijn historici (en kunsthistorici) op de hoogte van eigentijdse beeldbronnen zoals standbeelden, wandschilderingen en miniaturen, maar dat betekent nog niet dat ze weten wat ze daarop zien. Of dat ze het in de juiste historische context kunnen plaatsen. Daar heb je meer specialistische studies voor nodig. En dan helpt het ook nog als je zelf die kleding en verdere uitrusting reproduceert en ook nog draagt. Zoals ondergetekende en veel van zijn collega-re-enacters dat hebben gedaan. Maar ik moet toegeven: dat was in 1979 in Nederland nog helemaal niet aan de orde.

Dirrekie (1)

Een blog over een stukje veel recentere geschiedenis, maar toch relevant, want het gaat over de graaf die hier in 1049 sneuvelde. Dit is het eerste van een serietje van twee.

Op de voor Dordrecht karakteristieke manier – van buitenaf – is de stad verrijkt met een standbeeld van de in 1049 apud Thuredrech gesneuvelde Dirk IV. Het beeld staat al weer 33 jaar aan het oostelijk eind van de Varkenmarkt, met zijn rug naar de parkeerplaats die de plaats heeft ingenomen van de niet meer als zodanig in gebruik zijnde Grote Markt. Geen echt sfeervolle locatie, maar hij heeft in ieder geval uitzicht op een aardig rijtje panden. Door de Dordtenaren die hem weten te vinden wordt hij, bijna liefkozend, Dirrekie genoemd. Zijn komst was echter niet onomstreden.

varkenmarkt
Varkenmarkt, Dordrecht, schuin tegenover Dirk IV (Google Maps)

Het beeld is een cadeautje van de bank Mees & Hope (in 1991 opgegaan in ABN AMRO) die zich ook in Dordrecht zou gaan vestigen. De bank had al op eigen houtje contact opgenomen met de stadsarchivaris Dr. Th.E. Jensma en de mediëvist Prof. Dr. H.P.H. Jansen en men was gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat een beeltenis van de graaf die in de stad was overleden een goede keus zou zijn. Hij zou “een belangrijke aanzet hebben gegeven tot het ontstaan van de stad Dordrecht”. Hoe men dat zag is niet langer bekend, maar de lezers van deze blog weten inmiddels dat graaf Dirk hier niet echt een stad heeft gesticht en dat het sneuvelen bij Thuredrech ook geen echt dwingende voorwaarde voor zoiets is.

ontwerp standbeeld Dirk IV
Ontwerp in was voor het standbeeld van Dirk IV door Jan Haas (augustus 1979).

De bank ging voortvarend te werk: men had al vast een beeldhouwer, Jan Haas uit Vlissingen, opdracht gegeven een ontwerp te maken. Foto’s van dat ontwerp en een korte omschrijving van het belang van graaf Dirk door professor Jansen gingen eind augustus 1979 naar burgemeester en wethouders. Of de gemeente het geschenk wilde aanvaarden. De bank suggereerde ook alvast een locatie: het Statenplein. Ze vroeg b&w om voor eind augustus te reageren, om de beeldhouwer gelegenheid te geven het beeld op tijd te kunnen onthullen. Dat zou namelijk eind oktober moeten gebeuren.

Helaas maalden ambtelijke molens toen ook al langzaam en duurde het tot 19 oktober 1979 (!) voor b&w officieel het cadeau accepteerden. Jan Haas herinnert zich nog dat het daarna “nogal een haastwerk” was. Lokale kranten pikten de volgende dag het nieuws op en meldden dat het beeld op de Roobrug, tussen de vier havens, zou komen te staan. Uit het Vrije Volk van diezelfde dag blijkt dat de Commissie Stedelijk Leefmilieu al op 4 oktober een andere locatie had geadviseerd: de Varkenmarkt of de Houttuinen. De Roobrug leek hen ongeschikt, maar ze waren te laat geweest want het voetstuk was al gestort. De Commissie was, begrijpelijk, niet blij met het  “terzijde schuiven” van hun advies.

onthulling standbeeld Dirk IV
Onthulling van het standbeeld van Dirk IV in het Hof door (links) minister G. van Aardenne en loco-burgemeester P. Janse op 29.10.1979 (De Dordtenaar)

Op 29 oktober werd het bijna nog warme, bronzen beeld dan ook in het Hof onthuld door de toenmalige minister van economische zaken, de Dordtenaar Gijs van Aardenne, in het bijzijn van loco-burgemeester Piet Janse.

Het stond nog geen dag op de Roobrug, gewoon op het trottoir tussen de voorbijgangers, of er werd een blik rode menie over uitgestort. Een dag later volgde een pot witte verf en er werd met diezelfde verf een hakenkruis op de helm geschilderd. Dirk stond op een  drukke plaats, op de route tussen enkele uitgaansgelegenheden (clubs en disco’s). De volgende weken en maanden zou het regelmatig raak zijn met het besmeuren van het kunstwerk. De gemeentewerklui vroegen zich elke maandag af wat ze nu weer van het beeld zouden moeten schrobben.

helm met hakenkruis
Hakenkruis op de helm en een pot witte verf over het standbeeld (De Dordtenaar 2.11.1979)

Intussen was de adviescommissie in de pen geklommen en had een protestbrief aan b&w en de Culturele Raad gestuurd over de wijze waarop de plaatsing van het standbeeld was gegaan. Als voor die taak opgericht gemeentelijk adviesorgaan, met architecten en kunstenaars als Andries Lugten, Henk Dicke en Henri van Nes als deskundigen in de gelederen, hadden ze verwacht eerder ingeschakeld te worden.  Ook de Culturele Raad was op 15 november “ernstig teleurgesteld” en vroeg zich af of b&w vond dat dit een correcte procedure was.  De gemeente verdedigde zich door te zeggen dat tijdgebrek de oorzaak van het niet of te laat inschakelen van de commissie was en dat men “voornemens [was zich] voortaan wel door de commissie te laten adviseren”. Dit bericht kwam trouwens pas 4 januari 1980 bij de Culturele Raad aan…

handen af van Dirk IV
Artikeltje in Dichter bij Dordt van 15.11.1979.

De buurt begon ook te klagen. De bewoners van de aanpalende havens, verenigd in de buurtvereniging ‘Stockholm-Bordeaux’ (genoemd naar twee tegenover elkaar aan de Wolwevershaven-Kuipershaven staande pakhuizen) vonden het besmeurde beeld “een aanfluiting”. In een brief aan b&w van eind september 1981 schreven ze dat het in die toestand veel door (buitenlandse) toeristen werd gefotografeerd. Dat leek hen niet echt een  reclame voor de stad. De voorzitter stelde voor het maar binnen te zetten, in het Stadskantoor bijvoorbeeld, om te voorkomen dat de “jeugdige nachtclubbezoekers” het “Dordrechts Lieverdje” bleven aanvallen. Daarnaast hadden diverse Dordtse kunstenaars al laten weten dat ze het beeld maar niks vonden. Via een kennis in Dordrecht waren die protesten trouwens ook bij de beeldhouwer terecht gekomen. Maar die werd pas ingeschakeld  toen men het schild van het beeld zaagde en liet verdwijnen.

beproevingen van Dirk IV
Artikel in Dichter bij Dordt nadat het schild van het beeld was afgezaagd (20.2.1981)

Intussen werd in november 1981 al vergaderd over het verplaatsen van het beeld en de bank verklaarde zich bereid de kosten daarvoor gedeeltelijk te betalen. De rest zou moeten komen uit het budget van Openbare Werken. De restauratie zou ook door de bank betaald worden. Het standbeeld werd van zijn plaats gehaald en Jan Haas maakte het schoon, bevestigde er een nieuw schild tegenaan en patineerde het beeld opnieuw.  De bewonersvereniging kreeg eind november bericht dat Dirk naar de Varkenmarkt zou gaan verhuizen. Maar zover was het nog lang niet. Het verdween na de schoonmaakbeurt en restauratie een hele tijd uit het zicht. Tot de directeur van Openbare Werken in augustus 1983 een briefje aan de secretarie schreef over wat hij met dat standbeeld, dat al een paar jaar op een opslagterrein lag, moest. Hij werd een paar weken van het kastje naar de muur gestuurd, tot er een beslissing van b&w kwam. Op korte termijn zou graaf Dirk herplaatst worden op zijn nieuwe locatie. De kranten meldden dat het op 25 september 1983 zover was.

Dirk Iv op locatie
Dirk IV op zijn nieuwe plek aan de Varkenmarkt, foto van ca september 1983. Het muurtje achter het standbeeld is inmiddels verdwenen (zie de banner bovenaan de blog).

Sinds die tijd heeft Dirrekie aan de rand van de Grote Markt gestaan. In het begin kreeg hij nog wel eens een gekleurde helm of baard en op zijn schild verschenen nog een tijdje allerlei symbolen, o.a. het anarchistenteken. Inmiddels is hij echter ingeburgerd en kan iedereen die hem tegen het lijf loopt (en dat valt niet mee, want de locatie is niet echt een toeristentrekker) lezen dat Dirk IV, graaf van Holland, vermoord is bij Dordrecht in 1049. Het is alleen jammer dat de beeldhouwer oorspronkelijk op de plaquette stond gebeiteld als Jan Maas en dat die M een beetje knullig is bijgewerkt tot een H.

Detail van de plaquette met de aanvankelijk fout gegraveerde achternaam van de beeldhouwer (eigen foto).
Detail van de plaquette met de aanvankelijk fout gegraveerde achternaam van de beeldhouwer (eigen foto).

 

 

 

 

 

 

(Wordt vervolgd)