Je verborgen verleden

Het patroon is eigenlijk steeds hetzelfde bij Verborgen Verleden. Op de enkele uitzondering na die ergens in een ver weg liggende zijlijn via bastaardij van adel of zelfs een koninklijk huis  afstamt, hebben de meeste mensen behoorlijk laag op de maatschappelijk ladder staande voorouders. Na het lezen over de eeuwen durende ellende van hun familie is er dan die na-oorlogse opleving van de voorvaders en –moeders, die zich ontworstelden aan de armoede en zich opwerkten tot arbeiders met een cao of middenstanders die hun kinderen konden laten studeren. In de ene famiie was dat moment er wat eerder dan bij andere, maar het blijkt inmiddels dat de laatste generaties in Engeland, Schotland, Ierland, de USA en in Nederland het niet zo slecht doen.

Wel zijn de, uiteraard meestal bekende, slachtoffers van Who do you think you are of Verborgen Verleden steeds geschokt als ze horen over de zware omstandigheden waaronder hun voorouders overleefden. Des te meer zijn ze onder de indruk van de creativiteit en het koppige doorzettingsvermogen waarmee men zich opwerkte tot een beter bestaan. Ze zijn dan ook standaard zeer trots op (bet)(over)grootvader of –moeder. Bij vrouwen (en dan probeer ik niet te discrimineren) gaat dat meestal gepaard met wat tranen. Al zijn er natuurlijk ook mannen die het soms niet droog houden.

Wat mij hierin zo treft is dat het die mensen zo verrast dat hun voorouders zo’n zwaar leven hadden. Slechte woonomstandigheden, zwaar werk of werkloos, ongezonde, slechte of te weinig voeding, rampen als overstromingen, misoogsten, hongersnood, besmettelijke ziekten en oorlog met alle gevolgen vandien. Hoe verder terug men komt hoe meer misère men in een mensenleven meemaakte. Al was de nog tamelijk nabije negentiende eeuw wat dat betreft ook best een zware  tijd voor de Europese en Amerikaanse bevolking. Ze weten het niet of realiseerden zich dat niet. Ik wed ook dat men daarover op school niks hoorde tijdens de geschiedenisles.

Dat tekent dan ook het klassieke geschiedenisonderwijs. Men leert over koningen, hertogen en graven, de almacht van de kerk na kerstening en opstand, veldslagen en vredes, kolonisatie en de grachtengordel, maar het leven van de gewone man/vrouw blijft onderbelicht. Ik merk het bij mijn studie naar de graven van Holland gedurende de twaalfde en dertiende eeuw (en dat is natuurlijk een vroeg en slecht gedocumenteerd stukje geschiedenis) waarin je boeren en zeker burgers met een zwak lantaarntje moet zoeken. Dat geldt echter ook voor de veel beter gedocumenteerde opstand, oftewel onze eigen gezellige 80-jarige oorlog (1568-1648). Ik ken eigenlijk maar één studie die aandacht besteedt aan de gevolgen voor het volk van zo’n langdurig conflict: Ronald de Graafs, Oorlog, mijn arme schapen… (2004). Dat is wel weinig.

Er zullen ongetwijfeld mensen reageren met: ja maar, in dat en dat boek en bij die en die historicus hoor je toch ook over roof en plundering, onderdrukking en inkwartiering en kijk eens naar al die boeken over de Tweede Wereldoorlog met zijn concentratiekampen en hongerwinter. Ik weet het. Om maar een paar titels te noemen: Geert Mak, De eeuw van mijn vader (1999, twintigste eeuw), Peter Stokvis, red. Geschiedenis van het privéleven (2007, middeleeuwen tot twintigste eeuw) en Auke van der Woud, Koninkrijk vol sloppen (2010, negentiende eeuw). Mak had er een bestseller mee omdat veel mensen zijn familiegeschiedenis heel herkenbaar vonden. En dat is dus tekenend voor dit onderwerp. Het was verrassend dat iemand op zo’n toegankelijke, journalistieke manier over een eeuw Maks schreef. Die andere boeken kostten echter tussen de 30 en 40 euro en dat is toch geen bedrag  dat de gemiddelde Nederlander snel op de toonbank zal leggen.  Die zullen dus veel minder impact hebben. En zeker niet op het onderwijs.

Bovendien is er nog steeds een voorkeur voor de modernste geschiedenis en wordt die van verder terug als minder relevant voor nu gezien. Met name de laatste oorlog roept immer weer een nostalgisch beeld op van saamhorigheid rond het met bielzen gestookte kacheltje, de fiets met houten banden, eten op de bon en het saboteren van de ‘mof’. Maar je komt pas echt wat over de geschiedenis van je opa of oma in de oorlog te weten als die een min of meer eerlijk dagboek hebben nagelaten of een serie brieven waarvan je hoopt dat die geen vertekend beeld van de werkelijkheid geven. Behalve die van Anne Frank komen die echter ook niet in de geschiedenisles terecht (ik overdrijf hier natuurlijk enigszins, maar toch…).

De bestudering van de geschiedenis lijkt altijd behoefte te hebben gehad aan helden. Aan spektakel en drama met veel rook en vuur. Voor de stille ellende van alledag was weinig plaats. Die werd min of meer uit de geschiedenisboekjes gehouden, zeker in de tijd der zuilen. Alleen de socialistische zuil wilde nogal eens uithalen over het onderdrukte proletariaat en de daarom nodige opstand tegen het kapitaal. Dat was in de jaren zestig van de vorige eeuw echter geen item meer toen elke arbeider een auto voor de deur kreeg en tien dagen per jaar in Torremolinos doorbracht. Achtereenvolgende generaties hebben nationalistisch getinte en konings (of in ieder geval Oranje) gezinde geschiedenislessen ontvangen. Zelden hebben ze geleerd om kritisch naar dergelijke geschiedschrijving te kijken en hun mond open te trekken.

Vandaar dat ze nu niet beter weten te doen, nu anderen hen wijzen op zaken als het slavernijverleden en de VOC mentaliteit, dan in een stuip schieten. Of men zet de hakken in het zand en weigert te luisteren naar het beroep op ons geweten, dat inderdaad dikwijls nogal bot wordt opgedrongen. Of men wil gelijk maar alle standbeelden van zeehelden, politici en koloniale militairen omver trekken en voor van alles en nog wat zijn of haar excuses aanbieden. Historiegevoel is duidelijk nooit aangekweekt al hebben pedagogen en didactici dat altijd als ultieme doel in hun handboeken  gesteld. Er kwam niets van terecht. Scholieren werden opgescheept met heldhaftige verhalen en één en al vooruitgang sinds de donkere middeleeuwen en zij zijn de volwassenen van nu die niet beter weten. Zij worden, als ze hun familiegeschiedenis gaan uitpluizen, geconfronteerd met de armoe en ellende van hun eigen (bet)(over) opa’s en oma’s en zijn geschokt.

Cartoon door Tom in Trouw, 27.1.2018

Dat krijg je als je geschiedenis  gemanipuleerd werd en de context waarin gebeurtenissen plaatsvonden helemaal niet werden genoemd. De nuance tussen wat mensen sociaal, economisch en maatschappelijk gewend waren en wat hen overkwam is kwijt: die realiseert men zich niet. Het voorstellingsvermogen met betrekking tot levensomstandigheden in het verleden beperkt zich tot de vergelijking met nu en die is volkomen zoek. Vandaar de enorme afstand die men al met de jaren twintig of dertig van de vorige eeuw voelt, terwijl men zich tegelijkertijd realiseert dat opa en oma in die tijd leefden en kinderen op de wereld zetten die hun eigen ouders werden. De uitzendingen van Verborgen Verleden (en zijn Engelstalige origineel) leveren steeds weer van die inkijkjes in het gebrek aan historiegevoel op. Het enige dat men zich bij afloop echt realiseert is dat men het laatste, meest recente radertje in de familiemachine is en dat al die mensen die hen vooraf gegaan zijn onlosmakelijk met hen zijn verbonden. Dat is dikwijls al een hele ogenopener, vooral bij de wat jongere deelnemers die zich nog niet voldoende uit het volle leven hebben teruggetrokken om zich in hun verleden te verdiepen.

Ik heb helaas gezien de situatie binnen ons onderwijs, waarin meer over administratie en geld dan over inhoud wordt gebakkeleid, niet de hoop dat dit zal veranderen. Wat ik wel hoop is dat mensen die door deze tv-programma’s worden geïnspireerd om hun eigen stamboom uit te zoeken zullen leren dat er ook nog een andere geschiedenis is: die van de gewone man, zijn gezin, zijn werk, zijn huis en zijn omgeving. Ik hoop ook dat dagboeken en brieven meer gepubliceerd zullen worden, desnoods als blog. Ik hoop dat al die archiefgegevens die inmiddels op internet staan ervoor zullen zorgen dat iedereen zijn familiegeschiedenis kan onderzoeken en publiceren. En dat dan in de naaste toekomst historici onderzoek naar al die ‘verhalen’ kunnen doen en die in een genuanceerdere geschiedenis van het Nederlandse (maar in andere landen, die nog niet zover zijn als wij, natuurlijk ook) volk zullen verwerken. En dat dan heel veel andere Nederlanders dat zullen gaan lezen en zich eindelijk eens voor kunnen stellen hoe het vroeger nu echt was, in plaats van te geloven in een kruising tussen nostalgie en horror. Dat hoop ik.

‘Verborgen Verleden’ heraldisch en genealogisch fout

Arjan Lubach wilde wel eens weten wat er waar was van het familieverhaal dat hij via zijn oma Adriana van der Spek van graaf Floris V afstamde. In de laatste uitzending van Verborgen Verleden van dit seizoen (22.4.2017) kreeg hij zijn kans. Even dacht ik nog: “dan gaan ze wel even verkeerd te werk” toen hij naar de Gravenzaal in het Haarlemse stadhuis werd gestuurd. Daar hangen namelijk de gravenportretten in een versie uit omsteeks 1490. Ze dragen kleding en wapenrustingen uit die tijd, want men had aan het eind van de 15e eeuw geen idee hoe men een paar eeuwen eerder gekleed ging en schilderde maar wat men wel kende. Laat staan dat men wist hoe die vorsten (en de paar vorstinnen; dus meer dan één zoals de rondleider beweerde…) er zelf uitzagen in hun eigen tijd (ca 950-1490). Daar krijg je dus een nogal verkeerd beeld van.

maria en max
Maria van Bourgondiën en Maximiliaan van Oostenrijk ca 1490 (Haarlemse gravenportretten, uit Graven van Holland (Zutphen 1995) 143, detail.

Misschien had de schilder Karel de Stoute en zijn dochter Maria nog wel eens gezien, dus waarschijnlijk leek die laatste een beetje (Karels hoofd zit in een helm). Hij wist in ieder geval dat hertog en later Rooms koning en keizer Maximiliaan van Oostenrijk, de echtgenoot en opvolger van Maria, lang, blond golvend haar had, een kromme neus en een centenbakje, de bekende Habsburg-kin.

Lubach kreeg in Haarlem namelijk een beetje popie uitleg over de graven van Holland, maar men liet hem weten dat hij naar het Nationaal Archief in Den Haag moest wilde hij zekerheid krijgen. Over die herkomst dus. Men liet al doorschemeren dat die afkomst van Floris V er niet in zat, maar dat er daar wel wat anders, dat ook interessant was, te vinden was. In het depot van het NA, waar je als familieonderzoeker dus in het echt nooit komt, kreeg hij een middeleeuwse rekening te zien waaruit bleek dat de Van der Speckes tot de welgeborenen-stand behoorde. Er was ook nog wat materiaal over een aanstelling tot schout van Haarlem en een betrokkenheid bij het begin van de Hoekse en Kabeljauwse Twisten. Kortom: men was diep in de middeleeuwen beland en de Van der Speckes, zoals ze toen werden genoemd, waren geen gewone plattelanders uit Lisse.  Welgeborenen waren mensen van lage adel die er niet veel meer aan deden en eerder rijke boeren waren dan mensen die in een kasteel woonden. De archiefmedewerker verwees Lubach echter naar Leiden om tot het begin van de familie door te kunnen  dringen.

dirk van holland wapen
Het wapen van Dirk van Holland als landscommandeur van de Duitse Orde: het ordekruis gedeeld met Holland voorzien van een zwart-zilver geblokte schildrand (Arnout van Buchel, Monumenta, f. 94).

Daar werd Arjan Lubach door archivaris André van Noort geconfronteerd met het oudste archiefstuk waar een Van der Specke in voorkwam: uit 1329. En toen werd alles vaag. De archivaris meldde wel nog dat hij in ieder geval niet van een bastaard van Floris V afstamde, zoals het verhaal ging. Daarna kwam hij echter op de proppen met een bastaard van diens vader, graaf en koning Willem II, waarna er allerlei ‘theorieën’ rond gingen zweven. Die bastaard, ene Dirk, zou een voorvader van de Van der Speckes geweest zijn was theorie één. Volgens de grafelijke stamboom van Dek uit 1953 zou dat de Dirk van Holland kunnen zijn die tussen 1287 en 1303 als landcommandeur van de Duitse Orde wordt genoemd en die in 1312 overleed. Latere stambomen en geschiedenissen van en over de graven van Holland hebben het echter niet meer over hem bij de kinderen van Willem II, dus het is waarschijnlijk niet zeker van wie hij een bastaard was. Hij zou ook nog Willems jongere broer, Floris de Voogd, als vader gehad kunnen hebben. Op de wapenlijst van de landcommandeurs is trouwens mooi te zien hoe een bastaardwapens eruit kon zien: met een geblokte rand. Dergelijke mannen werden geacht celibatair te zijn, dus geen relaties met vrouwen te hebben: niet echt een voorwaarde voor veel nageslacht. Al weet je natuurlijk nooit.

De volgende theorie was dat er een bewijs van afstamming uit de graven van Holland te halen was via een zegel uit 1395! Dat was het zegel van Dirck van der Specke, schepen van Leiden en kleinzoon van Willem van de Specke uit 1329. Op het zegel is een klimmende leeuw te zien met eroverheen een barensteel. Dat laatste is een smalle band met een aantal rechthoekige hangers eraan die over de wapenfuguur, de leeuw dus, heengaat. Vervolgens sloeg archivaris Van Noort een flater van jewelste, want hij zei letterlijk: “dat duidt op een bastaardkind”. En dat is dus niet waar! Een barensteel staat in die periode (dus de late 14e eeuw, maar ook al in de late 13e) in eerste instantie voor de oudste zoon binnen een geslacht bij leven van de vader. Zodra die overleed verwijderde die zoon die barensteel, die eigenlijk alleen smalle strook stof of leer was met wat afhangende lapjes, en voerde hij, als nieuw hoofd van de familie, het volle wapen.

Bastaarden voerden in de 13e en 14e eeuw heel andere tekens en tooiden zich dus niet met barenstelen. In de 13e en vroege 14e eeuw stond het wapen van de natuurlijke vader meestal in een vrijkwartier, een vierkant vak linksboven in het schild, of in de bovenste helft van het schild als het vaderswapen zelf al ingewikkeld was. De rest van het schild bleef dan blank. Ook andere methoden werden wel gebruikt, zoals uit de geblokte rand van Dirk van Holland, hierboven, bleek. Dat principe werd ook in Engeland wel toegepast. Tegen 1300 kwamen er de schuinbalk, schuinstaak of schuinstreep bij, een diagonale band van linksboven naar rechtsonder over het voorvaderlijk wapen. Als Dirck van der Specke in 1395 een bastaard van de graven van Holland was geweest had hij waarschijnlijk zo’n schuinstaak over de leeuw gevoerd. De barensteel duidt echter aan dat ze volkomen legitiem waren.

rietstap teylingen
Van Teylingen wapen (J.B. Rietstap, Wapenboek van den Nederlandschen Adel, deel 2, plaat 88 (1887)).

Vervolgens lanceerde de archivaris een derde theorie: de wapenkleuren zouden die van Holland zijn (een rode leeuw op goud/geel) en de barensteel zou blauw zijn. Dat was gebaseerd op wat Gijsbert van Rijckhuysen in de 18e eeuw op zijn wapenkaarten van de magistraten van Leiden had getekend. Die moest voor Dirck  echter afgaan op zijn zegel en daar staan natuurlijk geen kleuren op. Ook was het systeem van arceringen voor heraldische kleuren er nog niet. Dat werd pas in het begin van de 17e eeuw verzonnen om in gravures (die altijd zwart-wit waren) toch heraldische kleuren aan te geven. Rijckhuysen maakte daar dus gebruik van. Maar de echte kleuren had hij nooit gezien: het zou net zo goed een zwarte leeuw op zilver met een rode barensteel geweest kunnen zijn.

Vervolgens kwam Van Noort met de volkomen uit de lucht gegrepen connectie met het adellijke geslacht Van Teijlingen (rode leeuw op goud met een blauwe barensteel, volgens het ‘wapenboek van Rietstap’), wat hij exact hetzelfde wapen noemde. Als je leest wat daar in de tekst bij ‘Van Teylingen’ (zo wordt het daar geschreven) staat, ga je daar vraagtekens bij zetten:

Het is ons onbekend uit wat oorzaak de blauwe kleur aangenomen is, want de zilveren lambel (oud-Frans voor barensteel HtJ) was het kenteeken der Teylingens en de blauwe dat der Brederodes.

En dat is terecht. We kennen die kleuren van die respectieve barenstelen uit het wapenboek Gelre (ca 1380) en die zijn behoorlijk betrouwbaar. Men zegt dus dat het wapen van Dirck van der Specke hetzelfde is als dat van de in de 18e eeuw nog levende adellijke Van Teylingens, maar dat zou dan een zilveren barensteel moeten hebben. Hier lijkt het dus eerder op het wapen van de Van Brederodes. Bij de Van Brederodes zijn echter in de bestaande genealogieën rond 1300 geen bastaarden genaamd Willem of Dirck te bekennen. Zowel bij hen als bij de Van Teijlingens komen die voornamen, afgeleid van de Hollandse graven zoals bij veel adellijke families gebeurde, trouwens regelmatig voor; dat zegt dus ook niks.

Brederode stamt waarschijnlijk uit Teijlingen (veel bewijs daarvoor is er niet) en dat geslacht zou weer een connectie met de graven van Holland hebben. De naam Teijlingen komt in 1143 voor het eerst voor (Gerhardo de Teilinc) dus als dat zo is moet die aftakking daarvoor ontstaan zijn, zeg aan het begin van de 12e eeuw. Daar zijn echter geen bronnen over en daarom is men later allerlei verhalen gaan verzinnen, bijvoorbeeld over afstamming van een broer van graaf Dirk III genaamd Sicco of Siegfried (+1030). Daar is dus geen enkel bewijs voor. Dat het wapen Teijlingen dat van Holland met een breuk, de barensteel, is klopt, maar we zullen nooit weten hoe die afstamming in elkaar zat want heraldiek werd in Holland pas tegen 1200 gebruikelijk.

De Brederodes geloofden, na het uitsterven van de oudste tak der Teijlingens, dat ze in de 15e eeuw echt de laatste afstammelingen van de graven van Holland waren en lieten op den duur de barensteel weg, maar daar lachte men destijds toch een beetje om. Reinoud II van Brederode werd er door de hertogen van Bourgondië zelfs om gewantrouwd, want hij vond dat hij meer recht op Holland had dan die Bourgondiërs.

Intussen is er dus geen bewijs dat de Van der Speckes van de Van Teijlingens afstamden en ook niet dat ze natuurlijke nakomelingen van de graven van Holland waren. Arjan Lubach kan dan wel leuk gaan lopen doen in de ruïne van Teijlingen, maar zijn afstamming via bastaardij uit die edelen is gebaseerd op lucht en op foute aannames door een Leidse archivaris over het wapen Van der Specke.

Wat was Riede en waar lag het? (8)

Soms is de uitkomst van een opnieuw gedaan historisch onderzoek onbevredigend. Toch is het dikwijls heel nuttig om nog eens naar eerdere onderzoeken te kijken en nieuwe conclusies te trekken, ook als die niet heel bevredigend blijken te zijn. Het drukt je in ieder geval op de feiten: vroeger nam men soms wel eens te makkelijk dingen aan, die helemaal niet zo zeker waren. Dat is het geval bij dit Riede-onderzoek.

Hoe komen het latere Ri(e)d(d)erkerk en de latere Riederwaard dan aan hun naam? Hadden die Van Riedes er later wel wat te zoeken? Ik heb al een paar keer het artikel van Hoek in de Nederlandsche Leeuw van 1969 aangehaald. Daarin komen Van Riedes voor die, naast dat zij heer van Werkendam waren, ook heer van Barendrecht en Pendrecht worden genoemd. De eerste is Theodericus de Reden (Dirk van Riede?) die in 1264 door de abt van het klooster van St Paulus binnen Utrecht beleend wordt met een derde deel van de tienden (die kerkelijke belasting van 1/10 van de opbrengst van het land) van Berendrecht (Barendrech) in het rechtsgebied van deze Dirk, die dus al heer van dat gebied was. Waarschijnlijk was het oorspronkelijke ambacht naar een Berend/Barend genoemd. Maar zou een hele waard een 25 jaar later naar de ambachtsheer van een gedeelte van Barendrecht genoemd zijn?

kerk barendrecht
De huidige kerk van Barendrecht dateert van 1512, maar staat wel op de plek waar die van voor 1375 stond (foto https://www.dorpskern-barendrecht.nl/).

Zodra het omdijkt zou zijn en hij er een kerk zou hebben gesticht zouden ook de andere twee derden en het patronaatsrecht van de kerk (o.a. het aanstellen van de pastoor) van hem zijn. Met andere woorden: Barendrecht bestond nog niet (of was overstroomd) maar als hij het droog zou krijgen en een kerk zou bouwen zou het echt van hem zijn. In de literatuur over stormvloeden en andere overstromingen wordt grote schade gemeld in 1214, 1219 en 1248. Het kon lang duren voor zo’n overstroming ingedamd was en het land was dan dus ‘ridende’. In 1240 blijkt bijvoorbeeld het land rond het dorp Erkentrudenkerke in de Dordtse Waard nog onder water te staan van de overstroming van 1219. Zoiets kan in 1264 ook aan de hand geweest zijn nadat het gebied om Barendrecht in 1248 onder water kwam te staan. Het is natuurlijk niet zeker dat het toen gebeurde; het kan al in 1214-19 overstroomd zijn. 1248 is echter een logischer keuze.

Theodericus’ zoon (?), ook Dirk geheten, verkocht in 1321 Barendrecht aan de Dordtse rijke patriciër Jan heren Gillisz. Dus ze zijn ongeveer een halve eeuw heer van een stukje waard geweest. Dat verkopen gebeurde trouwens met toestemming van de heer van Altena, die ook de leenheer van de Van Riedes in de Grote Waard was. Vandaar dat we weten dat de Van Altena’s hier bezit hadden.

Links de ruïne van het kasteel Altena bij Almkerk. Tekening door Roeland Roghman, 1647.

Even later, in 1273, blijkt Daniël van de Merwede (volgens de telling van Lenselink nummer III) van diezelfde abt van St. Paulus een derde (!) van de tienden van het ambacht Carnisse in leen te hebben gekregen. Carnisse grensde in het westen aan Barendrecht. Het klooster van St. Paulus behoudt hier wel de rest van de tienden en het patronaatsrecht van de kerk daar. Als ik gelijk heb met mijn plaatsing van Riede aan de zuidzijde van de Merwede, is Daniël een (achter)neef van Dirk van Riede. Het zit erin dat de Van Altena’s hier in Carnisse ook de leenheer waren.

In 1286-1290 blijkt Antonis van Riede heer van Pendrecht te zijn, dat weer ten westen van Carnisse lag. Zijn bastaardzoon Hendrik Splinter is beleend met het aangrenzende Albrandswaard, maar dat is Puttens bezit. Pendrecht is daarentegen ook bezit van Altena. Hoek verbond hier de conclusie aan dat de heren van Altena tussen 1260 en 1290 enkele leenmannen uit hun land ten zuiden van de Merwede naar de Riederwaard verplaatsten.

Samenvattend: in de tweede helft van de 13e eeuw blijken enkele Van Riedes en hun familie lenen te bezitten in de waarschijnlijk sinds ca 1270 zo genoemde Riederwaard. Ze behoren tot de oostelijke tak van de Grote Waardse Van Riedes, heren van Werkendam en leenmannen van de heren van Altena. Waarom zaten ze daar? Waarschijnlijk omdat in de Riederwaard leenmannen uitstierven of omdat die vanwege overstromingen (die van  1248?) de spade in de dijk hadden gestoken. Daarom plaatsten de Van Altena’s hier een aantal zetbazen: de neven Van Riede-Van de Merwede. Is het dan vanwege die aanwezigheid van de Van Riedes dat de waard naar hen genoemd werd? Ik betwijfel dat. Andere edelen bezaten veel grotere stukken van dat gebied dan deze leenmannen, die een tamelijk klein deel ervan beheerden en dat niet eens lang. IJsselmonde behoorde in die tijd tot de Van Egmonds, machtige Noordhollandse adel. De Van Puttens bezaten het hele westelijk deel van dit gebied met Albrandswaard, Rhoon, Poortugaal, Katendrecht en Pernis. Ook Ridderkerk, bezit van de heren Van der Lecke die de Van Alkemades als leenman daar hadden zitten, zal niet naar de Van Riedes genoemd zijn. Waar de waard dan haar naam aan ontleende is me daarom nog steeds onduidelijk. Ik denk ook niet dat we eruit komen. Het is wel duidelijk dat in het verleden te makkelijk van die vernoemingen is uitgegaan, louter en alleen vanwege de oppervlakkige naamsovereenkomst.

Wat is nu de conclusie van deze hele reconstructie van bezit langs de Merwede? Die is helaas niet makkelijk te trekken. Zijn die in het begin van de 13e eeuw genoemde De Rithes, De Riethens en De Ridens echt de voorvaderen van de latere Van Riedes? De naam Theodricus (Dirk) komt later inderdaad voor bij de laatste familie, maar Brun(o) niet. Er is echter geen enkel bewijs, bijvoorbeeld uit leenregisters, dat die eerste twee de voorgangers van de lateren zowel in de Grote Waard als in de Riederwaard waren. Er is geen connectie in de bronnen te vinden tussen die twee groepen, behalve dat ze beide niet onbelangrijk waren en in de omgeving, in ieder geval als getuigen, van de graaf en de grotere leenheren vertoefden.

kerk ridderkerk
De Singelkerk in Ridderkerk, gebouwd in de tweede helft van de 15e eeuw op de plaats van de in 1375 beschadigde oorspronkelijke kerk. Fotograaf onbekend.

De Van Riedes, heren van Werkendam, een leen van Altena, blijken sinds ca 1260 lenen in wat even later de Riederwaard (Riddewart) genoemd wordt. Maar ze hebben niets te maken in Ri(e)d(d)erkerk. Is de kerk van Riede genoemd naar een Van Riede? Klaarblijkelijk niet. Maar als Riede langs de oever van de Merwede, tussen Dordrecht en de Werken lag, waarom staat die kerk dan in het ambacht Riede in wat de Riederwaard wordt genoemd? Ik zie niet zo gauw een oplossing voor dit probleem, behalve als Riede iets betekent dat algemeen in het waterrijke land van de Zuid-Hollandse venen voorkomt. We hebben het al over ‘ridend’ land gehad, land dat onder water staat na een dijkdoorbraak of overstroming. Maar ‘ri(e)den’ betekent ook schudden, trillen, bewegen en zou kunnen slaan op zogenaamd ‘trilveen’, een type veen dat in die eeuwen van ontginningen veel in deze streken moet hebben bestaan. Dat soort veen kwam zowel in de Grote Waard als in de Zwijndrechtse en Riederwaarden en wijde omgeving voor. Bewijs voor die stelling is er helaas niet.

zegel zeger
Dit zou een tekening naar het origineel aan het stuk van 1275 zijn, maar de eigenaar is niet Zeger, maar Dirk. Arnout van Buchel, Monumenta (Utrechts Archief).

Het enige bewijs dat redelijk betrouwbaar is is de familierelatie van de Van Riedes met de Van de Merwedes. Van de laatste bestaat een zegel uit het laatst van de 13e eeuw (1293) waarin het aantal bezanten nog niet de latere hoeveelheid van 15 heeft. Er is ook een 17e eeuwse natekening door Aernout van Buchel van het zegel van Zeger van Riede aan het charter van 22 december 1275, waarin je precies hetzelfde wapen als dat van de Merwedes ziet, alleen met 2 bezanten minder. Probleempje is alleen dat in het randschrift volgens Van Buchel staat: +SIGILLVM.TIDERI.DE.RYEDE. Dat Tideri is een afkorting van Theoderic(us), niet van Sigeric(us). Is dit een leesfout van de tekenaar? Of gebruikte Zeger het zegel van, misschien, zijn vader (als dat een Dirk was tenminste)? Ook hier dus weer onzekerheid volop.

wapen Merwede
Natekening van het wapen van Daniël VI van de Merwede uit het wapenboek Gelre, ca 1380.

Hoe de kleuren toen waren is ook niet bekend. Pas uit het wapenboek Gelre (ca 1370-80) kennen we de kleuren van Van de Merwede en uit het wapenboek Beieren (ca 1405) dat van Riede van Brakel. Het is zeer waarschijnlijk dat die kleuren niet veranderd zijn na anderhalve eeuw, want in de heraldiek was men wat dat betrof conservatief, en dat geeft ons wat meer houvast. De heraldische traditie zegt dat een wapen met één kleur (rood) en één metaal (goud) ouder is dan een wapen met één kleur en twee metalen (goud en zilver). Zeker als die extra kleur wijst op een verandering van de kleur van één van de stukken, een breuk dus. Dat zou dus inhouden dat de Van de Merwedes een breuk in het origenele familiewapen toepasten en daarom dus een jongere tak waren van de Van Riedes. Het zou dus kunnen wezen dat Theodericus en Brun De Rithe, De Riethen of De Riden, omdat de namen erop lijken en gezien hun aanwezigheid in of in de buurt van Dordrecht tussen 1215 en 1243, wel de oudste Van Riedes waren. Maar er is, zoals gezegd, geen bewijs. Harder kan ik het niet maken.

wapen riede
Wapen van Herbaren van Riede van Brakel uit het wapenboek Beieren, ca 1405.

Dat betekent echter wel dat ik vind dat in het verleden wel eens te makkelijk bepaalde aannames gedaan zijn.

(Met dank aan Dr. Eef Dijkhof, die me hielp met het interpreteren van de oorkonden over de Riederwaard en aan Nieky Klaus voor de foto van de oorkonde van 1243)

Wat was Riede en waar lag het? (6)

Als er getwijfeld kan worden aan de naamgeving van de Riederwaard, zoals in het vorige blog, is dat dan ook het geval bij de familie Van Riede? Je zou het wel zeggen. In het al meermalen genoemde artikel van Hoek in de Nederlandsche Leeuw staat een stamboompje van de Van Riedes afgedrukt (zie hierboven). Zoals bij middeleeuwse genealogiëen gebruikelijk is zijn de eerste generaties karig bedeeld met jaartallen. Ik heb eerder geschreven dat twee Van Riedes vroeg in de 13e eeuw genoemd worden, maar niemand weet hoe ze bij de latere generaties aansluiten. Ook Hoek sprak zich daar niet over uit, al zette hij Theodericus de Rithe van 1216 en Brun de Riethen/Riden van 1220-1243 onder elkaar zonder de verbindingsstreepjes die een familierelatie aanduiden, maar wel met de suggestie dat het vader en zoon waren. Hij noemde ‘Bruno’ ook  zonder meer ‘van Riede’, dus hij geloofde die connectie waarschijnlijk wel. De samenstellers van de genealogie Van Rij(e) op internet waren een stuk zekerder van hun zaak (of naïever…) en voegden zelfs tussenliggende anonieme Van Riedes toe als er te veel ruimte tussen de in de bronnen voorkomende leden van die familie zat.

Hoek reconstrueerde drie takken Van Riedes, maar zelfs bij die van de tweede helft van de 13e eeuw is niet duidelijk hoe die takken aan een enkele stamboom vastzaten. Dus de familierelatie is voor een flink deel gebaseerd op aannames. En dat roept de nodige vragen op. Zoals: zijn die eerste Van Riedes wel echte Van Riedes?

getuigen 1216
Het getuigenlijstje van de oorkonde van 5.12.1216 (OHZ I, nr. 370)

Theodericus de Rithe is in december 1216 getuige in een oorkonde van graaf Willem I, wanneer deze een schenking van gravin Aleid, weduwe van graaf Dirk VII, aan de abdij van Mariënweerd in de Betuwe bevestigt. Uit die acte is niets op te maken over Theodericus (de latijnse versie van Dirk) en wie hij was. Andere getuigen zijn (in deze volgorde) Dirk, heer van Voorne, Dirk Drossaard van Holland, Arnout van Rijswijk, Floris van Wo(e)rd(en), Jan van Putten, Dirk Bokel met als laatste Dirk van Rithe. Merkt u wat ik deed? Ik vertaalde alle, behalve de laatste achternaam, in modern Nederlands. Alle Dirken worden in het latijnse origineel als Theodericus geschreven. Arnout is dus Arnoldus, Floris is Florentius en Jan is Johannes. Voorne wordt als Voren geschreven, Rijswijk als Ryswic, Wo(e)rd(en) als Wordh, Putten als Pvtthen en Bokel als Bukel.

Drossaard, die eigenlijk Dirk van Teilingen heette, is natuurlijk geen achternaam, maar een niet onbelangrijke hoffunctie. Hij was een soort hofmeester oftewel hoofd van de huishouding. Daar moet u niet te gering over denken, want dat was geen erebaantje. Het was een zeer verantwoordelijke , functie; één die voornamelijk door adellijke personen werd uitgeoefend, liefst door familieleden van de vorst. Deze Dirk Drossaard wordt beschouwd als de voorvader van de heren van Brederode, die daarom lang hebben volgehouden dat ze familie van de graven van Holland waren. Net als de Van Teilingens trouwens.

Dat Voren Voorne is, Pvtthen Putten en Bukel Bokel mag veilig aangenomen worden. Welk Rijswijk hier bedoeld wordt is al wat minder duidelijk: er waren twee heerlijkheden Rijswijk. Één lag bij Den Haag en het andere in het land van Altena. De noordoostelijke Grote Waard dus. Van die heren daar horen we pas in de 14e eeuw, dus die vallen af. Er waren in de jaren ’20 van de 13e eeuw drie broers Van Rijswijk, Willem, Gelekin en Simon, die veel in de omgeving van de nog piepjonge graaf Floris IV te vinden waren. Zij hoorden bij het Rijswijk bij Den Haag. Het ziet er niet naar uit dat Arnoldus familie van hen was: hij lijkt alleen twee dochters gehad te hebben. Maar er was ook nog een Arnold van Teilingen (ook Arent of Arend genoemd) die zich Van Rijswijk noemde. Hij was waarschijnlijk een broer van Dirk Drossaard. Dat zal dan ook de vermelde Arnoldus geweest zijn.

Ook Florentius de Wordh is moeilijk te plaatsen. Is Wordh echt Woerden? Volgens de lijstjes van de heren van Woerden kan dat niet, want daar komt geen Floris in voor. Wat is het dan? Nu blijkt er een nakomeling van Dirk I, heer van Voorne, te zijn die Floris van Voorne, heer van de Hoge en Lage Woert genoemd wordt. Dat betekent dat Floris de broer is van Dirk II van Voorne die in het document als eerste van de getuigen wordt genoemd. Dirk was een belangrijk man was, vandaar dat hij op die eerste plaats stond. Hij was namelijk burggraaf van Zeeland, een soort plaatsvervanger van de graaf daar. U ziet dat het invoegen van mensen met een bepaalde achternaam in een familie in de 13e eeuw soms nogal riskant is. Ze kunnen zomaar de naam van een bezitting aangenomen hebben en dan moet je geluk hebben als je ze alsnog kunt plaatsen. En dat geldt ook voor de Van Riedes.

brun 1243
Brunone de Riden als getuige in de oorkonde van april 1243 (OHZ II, nr. 637).

Is ‘de Rithe’ echt hetzelfde als Van Riede? En geldt dat ook voor Brun de Riethen of de Riden? Is hij familie van Theodricus de Rithe, of is dat wishful thinking? De naam Brun (Bruno, Bruyn) komt niet veel voor in dit deel van de middeleeuwen. Dat wil zeggen: niet in Nederland. In Duitsland is hij veel gewoner in die tijd en ook al veel vroeger. Betekent dat dat hij een Duitser geweest kan zijn? Nou, dat zou een beetje al te radicaal zijn. Er is, ook hier, geen bewijs voor. Het is ook niet echt logisch dat hij dan als getuige bij typisch Hollandse handelingen wordt opgevoerd. Wat wel vreemd is dat die voornaam verder in de familie Van Riede nergens meer opduikt. Het was normaal bij de middeleeuwse adel (en niet alleen bij hen) dat er vernoemd werd naar opa’s en oma’s. Als Brun geen kinderen had kan zo’n naam natuurlijk verdwijnen, maar ook dat weten we niet. Het enige dat we weten is dat Brun in twee oorkonden voorkomen die over zaken in of vlakbij Dordrecht gaan. En dat Riede een aan Dordrecht grenzende bezitting was. Zoals gezegd: er is geen bewijs dat De Rithe, De Riethen en De Riden dezelfde achternaam zijn en dat ze op Riede slaan, al lijken ze op het eerste gezicht op elkaar.

Maar er zaten toch Van Riedes in de Riederwaard, hoor ik u vragen: dus die is toch naar die Van Riedes genoemd? En Ridderkerk was toch oorspronkelijk Riederkerk, ook vanwege die familie die de kerk daar had gesticht? Dat zou je inderdaad denken, vooral als je de populaire literatuur over die waard leest, zoals ik die in het vorige blog heb behandeld. Maar er zitten ook hier een paar addertjes onder het gras. Daar zal ik het in het volgende blog over hebben.

Wordt vervolgd

Wat was Riede en waar lag het? (4)

De vraag is nu natuurlijk wel welk bewijs er is voor het localiseren van het ambacht Riede ten oosten van Dordrecht en niet in de Riederwaard. Ik zeg het maar eerlijk: niet veel. Er is bijvoorbeeld nergens een vermelding van een heer van Riede, dus je kunt er zelfs niet zeker van zijn dat ze het bewuste stuk land van iemand in leen hadden. Hoek zegt in zijn artikel dat de Van Riedes, als ze heren in Barendrecht en Pendrecht worden in de tweede helft van de 13e eeuw, duidelijk al een ‘versteende’ achternaam hadden. Dat houdt in dat ze hun naam niet meer veranderden naar die van de nieuwe heerlijkheden, zoals eerdere nieuwe heren deden. Daarom vermoedt hij dat ze al een flinke tijd over de heerlijkheid Riede regeerden voor ze, als leenmannen van de heren van Altena (die daar bezit hadden), in de Riederwaard terecht kwamen. Hij zocht die basis in de buurt van Werkendam. Misschien was, volgens hem, de naam Riede wel de oorspronkelijke naam van het plaatsje. Toen de dam even voor 1230 werd aangelegd, veranderde dus de naam. Ik kom daar nog op terug.

Eerst even de minst verdachte bewijzen voor Riede naast Dordrecht. Het zijn er vijf.

riedijk
Plattegrond Voorstraat-Riedijk (Google Maps)

1   Aan het noordoostelijke eind van de Dordtse Voorstraat gaat die straat over in de Riedijk. Er zijn nogal wat mensen die denken dat die naam afgeleid is van Rietdijk, waarbij de ‘t’ in het spraakgebruik verzacht is tot een ‘d’. Toch heet die dijk al heel lang zo. In de Dordtse stadsrekening van 1286-87 komt al ene Gilles van den Riedyke voor. De dijk maakt een scherpe bocht naar het oosten en liep in het verleden, dus voor 1421, langs de zuidoever van de Merwede richting Werkendam. Achtereenvolgens kwam hij door de ambachten Merwede, Crayenstein, Langambacht, Kortambacht, Houweningen en Werkendam, waar hij aansluit op de al genoemde dam. Dergelijke dijken werden meestal genoemd naar de plaats waar ze naar toe leiden. Dus als hij Riedijk heet, kan dat slaan op de dijk die je neemt als je vanuit de stad naar Riede gaat.

2   De oudste personen die Van Riede worden genoemd komen voor in oorkonden die in Dordrecht zijn opgesteld of die over zaken in de nabijheid van Dordrecht plaats vinden. De vroegst genoemde is Theodericus de Rithe die in 1216 in Dordrecht als getuige voor gravin-weduwe Aleid van Kleef (die we al eerder zijn tegengekomen) fungeert. Hij wordt in de genealogische literatuur ook dijkgraaf van de Grote Waard genoemd, maar dat kan niet kloppen want dijkgraven komen pas in de 14e eeuw voor. De Grote Waard werd trouwens pas na 1230 zo genoemd, toen er een aantal dammen waren aangelegd die het gebied aaneen sloten.

brun de riethen
Detail uit het zwaar beschadigde ‘stadsrecht’ van 1220. Er staat duidelijk ‘Brun de Riethen’. Het blijft natuurlijk de vraag of Riethen hetzelfde is als Riede.

3   Even later is er Brun de Riethen (ook Riden) die notabene als getuige wordt genoemd onderaan het ‘stadsrecht’ van 1220. Hij wordt ook nog in 1243 als getuige in een oorkonde van Nicolaes van Putten genoemd als die de rechten van Almsvoet regelt met het kapittel van St Pieter te Utrecht. U ziet wel dat we heel wat bekende zaken tegenkomen waar vroege Van Riedes in figureren. Ze waren in ieder geval belangrijk genoeg om in gravelijke en hoogadellijke oorkonden te getuigen. Samen met Brun wordt trouwens Daniël van de Merwede in 1243 genoemd. Volgens Lenselink is dit de eerste keer dan een Van de Merwede in de nog bewaard gebleven bronnen voorkomt. Dat zou kunnen betekenen dat Riede dan inmiddels Merwede heet, want het is redelijk duidelijk dat hij naar een heerlijkheid is genoemd. Maar wat is er dan met Riede gebeurd?

crayenstein
Gefantaseerde weergave van het in 1563-64 afgebroken kasteel Crayenstein (aquarel uit de 18e of 19e eeuw).

4   Even daarna, in 1275 en 1277, wordt ene Zigerus (Zeger) de Riede of Ryde vermeld in oorkonden waarin hij een van de mensen is die dicht betrokken zijn bij de inhoud van die documenten. In de vroegste wordt hij provisor van de Grote Waard genoemd (dat was de voorloper van de latere dijkgraaf) en in de latere is hij één van de gegoeden in de Alblasserwaard als dat waterschap zijn eerste keur krijgt. Hij is daar leenman van een stuk van Oversliedrecht aan de noordoever van de Merwede. Tegelijk was hij zelf heer van Crayenstein, het ambacht dat tussen Riede/Merwede en het Langambacht van Sliedrecht aan de zuidelijke Merwedeoever ligt (zie de kaart bovenaan dit blog). Volgens de overlevering is hij ook degene die het kasteel Crayenstein daar omstreeks 1250 heeft gebouwd.

5   Rond 1286 is er Antonis van Riede heer van het Kortambacht van Sliedrecht, tussen het Langambacht en Houweningen in. Zijn zoon en kleinzoon zijn dat ook. De laatste komt nog in 1390 in de leenregisters van Altena voor. Antonis was in 1290 ook heer van Pendrecht in de Riederwaard, evenals zijn zoon Herbaren en zijn kleinzoon die ook Herbaren heette. Beide laatsten waren ook heren van Werkendam als leenmannen van Altena.

Als u dan ook nog weet dat het Langambacht van Sliedrecht tenminste van ca 1300 tot 1421 in handen was van een tak van de familie Van de Merwede, dan kan er ondanks al deze circumstantial evidence toch wel voorzichtig geconcludeerd worden dat de zuidelijke oever van de Merwede sinds ca 1200, maar waarschijnlijk al vroeger, geheel in handen was van de Van Riedes. Het gebied over een lengte van circa 18 km werd op den duur opgedeeld in kleinere stukken, zes of zeven, waarbij de oostelijke twee of drie onder de heren Van Altena vielen en de westelijk onder de heren van Voorne, en hun leenmannen de heren Van Putten. Dat ze zowel betrokken waren bij de stad Dordrecht als bij grafelijke politiek, plus dat ze hoge functies in de Grote Waard vervulden, duidt aan dat ze belangrijke edelen waren. Ook in de 14e eeuw zijn Van Riedes nog dijkgraaf daar geweest en de Van de Merwedes hebben het zelfs tot baljuw (vertegenwoordiger van de graaf in een deel van het graafschap) van Zuid-Holland geschopt.

Kort voor 1243 kan het oorspronkelijke westelijke Riede de naam Merwede hebben gekregen en wie weet bestond er ergens rond de Werkendam een oostelijk Riede, van waaruit een tak ook naar de Riederwaard verhuisde. Of ze daar hun naam aan gaven is onbekend, maar niet onwaarschijnlijk. Dat zal dan echt niet veel later dan 1260 geweest zijn, toen Dirk van Riede Barendrecht moest gaan inpolderen en er een kerk zou gaan stichten (of heroprichten). Ik zal in het volgende en laatste blog proberen uit te leggen dat die waard voor die tijd echt niet zo heette.

Wordt vervolgd

Wat was Riede en waar lag het? (3)

We moeten het nu over Riede en de Van Riedes hebben. Ik heb al gewezen op het artikel van Hoek in de Nederlandsche Leeuw in 1969. Dat gaat niet over de Van Riedes maar ze komen er wel in voor. Zoals het een goed genealoog betaamt is Hoek van (hopelijk) betrouwbare bronnen uitgegaan, die hij ook netjes in de voetnoten vermeldde. Dat wil echter niet zeggen dat hij de eerste of enige was die de Van Riedes genealogisch heeft nagezocht. Er is  zelfs een hele website aan een familie Van Rij(e) gewijd die probeert te bewijzen dat ze van de Van Riedes afstammen.

website wapen van rij
Versie van het Van Riede-wapen op de Van Rij website. Een door die familie op dubieuze gronden geüsurpeerd familiewapen.

Niet alleen dat, maar ze voeren ook het volledige wapen van de adellijke familie. Als heraldicus en historicus kan ik dat, zonder grondig bewijs, niet goedkeuren, dan weet u dat maar vast. De stamboom op de website gaat bovendien terug op die in Balen en Van Leeuwen en dat is ook al geen goed teken. Zeker niet als je, zoals hier gebeurt, allerlei tussenliggende generaties gaat verzinnen om de diverse daarin genoemde personen met elkaar te kunnen verbinden. Latere generaties genealogen hebben daar verder naar hartenlust allerlei families die vergelijkbare namen hebben aan vast geknoopt. Op Genealogieonline is daarvan zeer veel te vinden. Het is meestal duidelijk dat ze het artikel van Hoek niet hebben gelezen. Ik voel het echter niet als mijn taak om die stambomen te corrigeren; daar gaat dit blog niet over.

Wat wel behandeld moet worden is de in die stambomen terugkerende bewering dat de oudst bekende Van Riede ene Adelhelmus is, die al in 1105 voor zou komen.

genealogieonline
De ‘oudste’ Van Riede op Genealogieonline.

Om dit direct maar te ontzenuwen: dat is onzin. Als ik 1105 lees denk ik aan een nog steeds bestaande en volkomen betrouwbare oorkonde in het Utrechtse Archief. Die gaat over een uitspraak van bisschop Burchard van Utrecht (bisschop 1100-1112) over de kerk van Houweningen aan de Merwede (u bent het dorp al tegengekomen in het blog over de straatnamen in het Land van Valk) die, zoals de Sliedrechtse pastoor bepleitte, onder die van Sliedrecht hoorde en dus niet zelfstandig was. De pastoor had naast een groep parochianen, vrije mannen, een heel stel collega-pastoors uit de buurt naar Utrecht meegenomen om zijn gelijk te bewijzen. Die worden ook allemaal als getuigen in dat stuk genoemd (zie bovenaan het blog voor het origineel):

presbyteri parochiani: Hugo de Papendreht, Sigfridus de Duplamunde, Franco de Herradeskerke, Engelfridus de Almifuthe, Gisebertus de Wolfgersdiken, Euerwocrus de Fornhe, Rauengerus de Herdingfelde, Adelhelmus de Riede.

Oftewel:

parochiepriesters: Hugo van Papendrecht, Sigfried van Dubbelmonde, Frank van Herradeskerke, Engelfried van Almsvoet, Gisebert van Wolfgersdijk, Everwerk van Voorne, Ravenger van Hardingsveld, Adelhelm van Riede.

Het is duidelijk dat de pastoors genoemd zijn met hun voornaam en de plaats waar ze ‘staan’. Adelhelm is dus pastoor van Riede en niet de toenmalige heer van die plaats of heerlijkheid. Hij kan dus ook niet als de stamvader van de Van Riedes worden beschouwd, zoals veel stambomen doen. Het betekent wel dat er in 1105 al een parochie Riede bestaat. De vraag is alleen: waar lag die dan? Het is logisch dat de Sliedrechtse pastoor een groep collega’s heeft meegenomen die hij kende en die wisten van zijn claim en het daar ook mee eens waren. Het is duidelijk dat sommige ervan buren zijn van Sliedrecht, dat toen nog aan de zuidelijke oever van de Merwede lag. Papendrecht en Hardingsveld lagen aan de overkant, Almsvoet sloot in het zuiden aan bij Sliedrecht en Herradeskerke lag daar niet ver vandaan aan de andere kant van de Alm. Dubbelmonde lag over de Maas tegenover Almsvoet. Voorne lag een stuk verder weg, maar als we weten dat dit deel van de Grote Waard, en zeker dat langs de Merwede aan beide zijden, een leen van Voorne was, is dat niet zo heel vreemd. Everwerk was als het ware de pastoor van de hoofdheerlijkheid van de heren van Voorne.

Uitsnede uit een 17e eeuwse kaart van Zeeland. Het eiland wordt nog geen Wolphaartsdijk genoemd. De plaats van die naam heet nog Oostkerk.

Wel vreemd is Wolfgersdijk. Het is natuurlijk heel verleidelijk hier een vroege vorm van de naam voor de gemeente op Zuid-Beveland die nu Wolphaartsdijk heet in te zien. Zelf doen ze dat daar ook.

Voor Wolphaartsdijk binnen Zuid-Beveland werd getrokken was het een eiland. Op zijn beurt bestond dat eiland echter voor 1134, zegt men, uit drie kleinere eilandjes. Volgens de geschiedenis van Oud-Sabbinge zou er al in de 11e eeuw één eilandje zijn omdijkt door ene Wulfard en Wolfaartsdijk zijn gaan heten. Het enige bewijs daarvoor is dus die vermelding van pastoor Gisebert van Wolfgersdijk in 1105. De naam Wolfaersdike komt echter pas aan het eind van de 13e eeuw voor het eerst voor in de Rijmkroniek van Melis Stoke als hij de St Aagtenvloed van 1288 in Zeeland beschrijft. In de bronnen van het Oorkondenboek van Holland en Zeeland komt Wolfersdiick pas na 1291 voor.

Het oudste eilandje met de vroegste nederzetting, Sabbinge, wordt pas voor het eerst vermeld in 1203-1208 en kort daarvoor moet de oudste kerk van Sabbinge gebouwd zijn. Hoe men dat weet, blijft echter onduidelijk. Dat zou wel betekenen dat er in 1105 nog geen pastoor geweest kan zijn en dat Wolfaartsdijk waarschijnlijk nog niet onder die naam bestond. De bedijking van 1134 is ook maar aangenomen, omdat er toen grote overstromingen waren geweest, die ook Holland hadden getroffen, waarna in Zeeland grootschalige bedijkingen op gang kwamen. Kortom het is niet waarschijnlijk dat de parochie Wolfgersdiken uit 1105 in Zeeland lag.

Waar hij dan wel lag is natuurlijk niet meer na te gaan, maar persoonlijk denk ik dat het óf in de latere Alblasserwaard (pas na 1277 zo genoemd en bedijkt) of in de latere Grote Waard (na 1230 volledig bedijkt en dan pas echt een grote waard) lag. Datzelfde geldt voor Riede. Maar ik hoop te kunnen aantonen dat Riede wel degelijk ten zuiden van de Merwede lag.

riede 1064
Het woord ‘riede’ uitgelicht in de beschrijving van een deel van de route in het falsum van 1064.

We zijn Riede namelijk al eerder tegengekomen in dit blog. Het komt voor in de route door de  rivieren rondom de Zwijndrechtse Waard en over de Merwede in het falsum van 1064. Letterlijk staat er:

…van het einde der rivier Alblas tot de Merwede, vandaar tot Menkenesdrecht de helft van het gehele land, met alle ambachten, voorts van Riede langs de Merwede tot Sliedrecht…

reconstructie riede 1reconstructie riede 2Eerder heb ik dat, in navolging van andere historici en geografen, geïnterpreteerd als een  route van de monding van de Alblas in wat toen de Merwede was (nu de Noord), naar de omgeving van Papendrecht, waar ik Menkenesdrecht vermoedde, en dan weer terug naar de Riederwaard (ten noorden van de Waal) en dan weer over diezelfde Merwede/Noord route naar Sliedrecht aan de zuidkant van de Merwede. Eigenlijk is dat onlogisch. Waarom zou je op die korte route – Alblasserdam-Papendrecht-Ridderkerk-Sliedrecht –  zo’n lus terug maken. Het is veel logischer als Riede ergens tussen Papendrecht en Sliedrecht lag. En dat zou dan alleen maar de latere, sinds het midden van de 13e eeuw (anderhalve eeuw later) bekende, heerlijkheid Merwede kunnen zijn.

Wordt vervolgd

Wat was Riede en waar lag het? (2)

Ik moet, voor we ons gaan bezighouden met de Van Riedes en Riede zelf, eerst even wat over de familiewapens van de betrokken families zeggen. Dit wordt dus een tamelijk technisch-heraldisch blog.

zegel bosch barensteel
Schepenzegel uit Den Bosch met drie molenijzers en een barensteel als teken van de oudste zoon.

Om alle misverstanden uit de weg te helpen: de overeenkomst tussen de wapens Van Riede en Van de Merwede duidt op een familierelatie. Geen ‘misschien’ of ‘waarschijnlijk’, maar zeker! De heraldiek bevat technieken om de jongere takken van een familie die (in de middeleeuwen) een eigen huishouden en heerlijkheid gingen beheren van een variatie op het hoofdwapen te voorzien. Dat noemt men het ‘breken’ van een wapen en het resultaat heet ‘breuk’. Er zijn diverse manieren om dat te doen. De in Nederland meest voorkomende manieren zijn het toevoegen van een kleine heraldische figuur en het veranderen van één of meer kleuren in het wapen. De eerste zie je in de middeleeuwen nogal eens toegepast worden bij belangrijke stedelijke families.

zegel den bosch ster
Schepenzegel uit Den Bosch met een wapen waarin een hartschild met een dubbele adelaar en een sterretje als breuk.

Daar hebben we meestal alleen maar zegels van en daarop zie je geen kleur, dus het zou kunnen wezen dat ze de kleurwijziging ook toepasten. Alleen zijn dergelijke families dikwijls al aan het eind van de 15e eeuw uitgestorven en hebben we dikwijls geen gekleurde  afbeeldingen van hun wapens. Het breken wordt trouwens na de middeleeuwen meestal verwaarloosd en diverse takken van een familie blijven dan, zeker in Nederland, hetzelfde wapen voeren.

De kleurwijzigingsmethode vindt men zeker veel bij welgeboren of adellijke families. De Van de Merwedes zijn bijvoorbeeld op den duur takken gaan vormen met achternamen die genomen zijn van hun geërfde heerlijkheden. Zo kreeg je een tak  die zich Van Clootwijk ging noemen naar een ambacht bij Almkerk. Het gekke is alleen dat ze niet het wapen Van de  Merwede aanpasten, maar het wapen Van Riede in omgekeerde kleuren gingen voeren: dus rood op goud. Een eerdere afsplitsing voerde de rode stukken op zilver. Ik kom daar nog op terug. Op hun beurt erfde een zoon van een Van Clootwijk de heerlijkheid Muilwijk bij Dussen-Muilkerk en ging zich ook zo noemen. Vreemd genoeg hielden ze wel hun Clootwijk wapen, al heeft een Mathijs van Clootwijk in de 17e eeuw het volledige wapen Van de Merwede aangenomen toen de hoofdtak uitstierf. Hetgeen mijn uitspraak over het verdwijnen van breuken aardig illustreert.

Een tak die in de 13e eeuw het ambacht Tolloysen ten zuidoosten van Dordrecht erfde kleurde het wapenschild van Merwede zwart en de dwarsbalk en bezanten zilver, wat ze ‘penningen’ maakte. Die tak stierf waarschijnlijk rond 1400 uit en natuurlijk verdronk het ambacht in 1421. Dat wapen verdween dus  al snel, terwijl dat van Clootwijk tot ca 1650 bestond en dat van Muilwijk nog gebruikt schijnt te worden. Er zijn tenminste mensen die het wapen voeren en die zeggen dat ze van de middeleeuwse Van Muilwijks afstammen. Ik heb daar niet echt onderzoek naar gedaan, maar ik zou dat niet snel aannemen zonder dat ik daar een kloppend bewijs van heb gezien.

Het wapen met een balk en 15 (of een ander aantal) koeken, bezanten, penningen en bollen (allemaal namen voor verschillend gekleurde rondjes in de heraldiek) lijkt geen ongewoon gebruik. Net als een dwarsbalk vergezeld van kleine rechthoekjes, blokjes genoemd in de wapenkunde. De Van Wendelnesses, heren van Puttershoek en andere ambachten, vooral ten zuiden van de Maas, voerden al zo’n wapen voor 1300, dus tegelijk met de Van de Merwedes en Van Riedes. Zij voerden een zilver schild met een rode dwarsbalk en blokjes. In de 14e eeuw zie je dan in Dordrecht de bekende familie Oem bijna hetzelfde wapen voeren, maar dan de rode balk vergezeld van groene blokjes. Uit hen stamt de familie Van Nederveen (naar het ambacht bij Waspik in Brabant, dus ten zuiden van de Maas) die de blokjes in zwart toepaste. Een dwarsbalk met meerdere kleine voorwerpen erboven en eronder lijkt dus een al heel oud streekwapen in de Grote Waard te zijn. We kunnen daar zelfs uit opmaken dat beide groepen ergens met elkaar verwant moeten zijn. Hoe, is echter waarschijnlijk niet meer na te gaan.

In de late middeleeuwen was het eerste aannemen van wapens inmiddels ook al meer dan 300 jaar geleden. De families wisten dikwijls zelf al niet meer hoe ze eraan gekomen waren. Net als bij het verzinnen van een mooie ontstaansgeschiedenis bij steden, verzon men dus in die tijd al indrukwekkende afstammingen voor eigenlijk tamelijk gewone families of mooie legenden over het ontstaan van het familiewapen. Het gebeurde zelfs dat burgers adellijke familiewapens stalen, soms van uitgestorven families (maar niet altijd), en die gebruikten voor hun bepaald niet adellijke, maar wel rijke geslachten. Jacob Colijn (1614-1686) heeft er in de 17e eeuw nog een mooie handel van gemaakt in het Amsterdam van de plotseling superrijk wordende kooplui van de VOC. Hij gaf ze ook net zo makkelijk een vervalste genealogie, waarin de eenvoudige Hollandse handelaars ineens van (soms buitenlandse) adel bleken af te stammen. Zegelden ze in de 16e eeuw nog met eenvoudige huismerken, in de 17e eeuw waren het sjieke adelswapens geworden.

De al genoemde historieschrijvers, en niet alleen de Dordtse, namen die wapens gewoon op in hun lijsten van voor de stad belangrijke families. Zoöok bij Balen. In de beschrijving van het wapen Van der Merwede staan de balken en ‘bizans’, zoals ze de bezanten toen noemden, vlak bij het verhaal over het ontstaan van dat wapen. Ik citeer (zie bovenaan het blog):

Daniel van der Merwede, Heere ter Merwede, die met Boudewijn van Vlaanderen trok na Jerusalem, en was met hem in ’t innemen van Bizantio, of Constantinopolen, Anno 1204, en verrijkte daar van zijn Wapen met vijftien Bizans, oft Bollen van Goud…

Er wordt hier dus gesuggereerd dat het oorspronkelijke wapen alleen een zilveren dwarsbalk op een rood schild was. Oftewel een variatie van het wapen van Dordrecht dat een zilveren paal op rood vertoont. Een verdere suggestie is dan ook dat de Van de Merwedes iets te maken hadden met het ontstaan van Dordrecht en hun wapen aan de stad hadden gegeven, met een kleine wijziging dus. Anderen zagen meer in een herkomst uit de hertogen van Neder-Lotharingen, die volgens de historieschrijvers eveneens een rood schild met een zilveren dwarsbalk hadden gevoerd.

Er zijn diverse historische problemen met deze ‘wapenlegende’, zoals die onder heraldici heten. Het is bijvoorbeeld niet bekend of er Noord-Nederlanders in de legers van de vierde kruistocht (1202-1204) aanwezig waren. In de bronnen worden ze niet genoemd, terwijl dat wel het geval was bij de derde kruistocht (1189-1191). Dus of die Daniël erbij was is niet bekend. We hebben al gezien dat de eerste Van de Merwede pas in  1243 genoemd werd. Deze Daniël kan, volgens Lenselink, een gelijknamige vader gehad hebben, maar die moet dan rond 1190-1200 geboren zijn. Dat is te laat om in 1202 naar Palestina af te kunnen reizen.

zegel daniel iv
Reconstructie naar en afbeelding van het zegel van Daniël IV van de Merwede, CSN 1086.

We kennen het wapen van de Van de Merwedes pas van een zegel uit 1293. Stel dat het toen al zo’n halve eeuw of wat langer bestond dan is dat nog veel te laat voor een toevoeging van bezanten in 1204. Overigens stond het aantal bezanten nog niet vast; het schommelde tussen 10 en 19 stuks. Pas halverwege de 14e eeuw werd het 15 en dat bleef daarna zo.

gelre brabant
Blad Brabant in het wapenboek Gelre. Naast het wapen van de hertog, ca 1370, staat de rood-wit-rode banier van Lotharingen.

Het gegeven dat een familiewapen op dat van een andere familie lijkt is in de middeleeuwen niets bijzonders. Communicatiemogelijkheden waren nog primitief en het zat erin dat een persoon die in Duitsland een zeer eenvoudig wapen aannam hetzelfde wapen kon hebben als iemand in Engeland of Frankrijk. Of in Vlaanderen of Holland. Als ze elkaar eens op een toernooi of een kruistocht tegenkwamen, kon men het alsnog, in goed overleg, wijzigen. Dat het oude wapen van Lotharingen dat gevaar liep was dus te verwachten. Bovendien hebben de hertogen van Brabant, als opvolgers van de hertogen van Neder-Lotharingen, dat rode schild met de zilveren dwarsbalk nog gevoerd naast de gouden Brabantse leeuw op zwart.

Wordt vervolgd

Wat was Riede en waar lag het? (1)

Het begon bij mij al heel lang geleden, toen ik nog niet eens zo heel lang met heraldiek bezig was (ik ben ook nog heraldicus, zie mijn atelier De Raaf). Ergens in de eerste helft van de jaren ’70 viel het me al op dat het wapen van de heren van de Merwede zo leek op dat van de heren van Riede. Zie de bijgaande schilden hierboven in hun 14e eeuwse vormgeving. In heraldische terminologie beschrijf je het wapen Riede als: in rood een gouden dwarsbalk vergezeld boven van 9 en onder van 6 bezanten, geplaatst 5, 4, 3, 2, 1. Bezanten waren gouden munststukken en dus werden ronde gouden schijfjes al in de middeleeuwen zo genoemd. Het woord bezant komt van Byzantium (het huidige Istanboel) dat al vroeg gouden munten uitgaf, toen hier in West-Europa alleen nog maar zilvergeld bestond. In het wapen van de Merwede was die dwarsbalk van zilver. In de praktijk werden dergelijke ‘metalen’ trouwens zo goed als altijd weergegeven met geel en wit. Dan weet u dat ook weer.

titelpagina balen
Titelpagina van de Beschryvinge der stad Dordrecht (1677)

Ik wist al voldoende van heraldiek om te concluderen dat ze familie van elkaar moesten zijn, maar hoe dat zat was me nog onduidelijk. Er was toen ook geen noodzaak het uit te gaan zoeken. Wel kwam ik te weten dat er al eerder over die relatie was geschreven. De Van Riedes stamden uit de Van de Merwedes, vandaar. In de tijd dat ik op het Dordtse gemeentearchief (nu Regionaal Archief Dordrecht) werkte, tussen 1978 en 1991, schafte ik de facsimile uitgave van Mathijs Balen’s Beschrijvinge van Dordrecht uit 1677 aan. Daar stond het gewoon in: de eerste Van Riede, Dirk, zou een zoon van Daniël II van de Merwede zijn geweest en al in 1203 zijn genoemd als “Opziender en Dijkgraaff van den Grooten-waard”. Riede zou een “smaldeelinge” van de Merwede zijn geweest en lag “omtrent” Werkendam. Er zou daar een slot en stamhuis gestaan hebben. Balen, en na hem Simon van Leeuwen in diens Batavia Illustrata (1685) gaf het wapen trouwens als  rood met een zilveren dwarsbalk en zilveren bezanten weer.

wapen riede
Afbeelding in 17e eeuwse stijl en beschrijving van het wapen Van Riede, uit Balen 1677.

Ik heb al eerder geschreven over wat de 17e eeuwse ‘historieschrijvers’ met de herkomst van adellijke en patricische geslachten deden.  Mensen zoals Wouter van Gouthoeven, Jacob van Oudenhoven en Simon van Leeuwen hebben ijverig sprookjes genoteeerd, dikwijls aangereikt door de families zelf,  over de oeroude herkomst van geslachten als de Van de Merwedes. Nu was de familie in de 17e eeuw in onze streken al een paar eeuwen uitgestorven, dus er was geen haan meer die naar verzinsels kraaide. Ze ontzagen zich niet hen aan Meroveus, de legendarische vorst der Franken (waar het koninklijke geslacht der Merovingen van afkomstig zouden zijn), te koppelen om de naam Merwede te verklaren. Hij zou in 433 ook het oorsponkelijke slot gebouwd hebben. Men wist wel dat het toch niet te controleren zou zijn.

De heren Smits en Schotel, die we al eerder zijn tegengekomen, namen in hun Beschrijving van Dordrecht (1844) die fabels gewoon over, daarin ook gevolgd door Sels (1854). Ramaer (1899) probeerde een wat nuchterder versie te maken en liet die oudste, nergens op gebaseerde generaties weg. Zelfs Jan van Dalen (1931) nam ze nog over, al noemde hij het weglaten van Ramaer wel en gaf hij ook een alternatieve telling.

baon emmanuel
Gezinsblad van baron Emanuel van der Merwede in de website Geneagraphie. Families all over the world.

Wat ik toen nog niet wist, en waar ik pas veel later achterkwam, was dat al in 1972 de heer Lenselink een geheel op echte bronnen gebaseerd artikel over de heren van der Merwede had geschreven. Hij maakte duidelijk dat de eerste Daniël in 1243 opdook en dat de stam het tot 1403 zou uithouden en toen in rechte lijn uitstierf. Overigens bleven zijtakken nog tot in de 17e eeuw elders in Nederland bestaan en zijn afstammelingen van een bastaardtak in de 19e eeuw nog naar Amerika geëmigreerd. Daar noemen de nakomelingen van die emigrant, die een bloemenzaak opende in New York, zich baron en voeren trots het ongebroken wapen Van de Merwede.

ruine merwede
De ruïne van het huis te Merwede aan de gelijknamige rivier.

Lenselink maakte aannemelijk dat die Daniël uit 1243 ook een vader moest hebben gehad die Daniël heette. Hij kon zo zeven Daniëls plaatsen die tussen (ca 1200) 1243 en 1403 heren van de gelijknamige heerlijkheid waren. Hij noemde echter de Van Riedes nergens en ging dus ook niet op die vermeende afstamming in. Die familie was echter enkele jaren eerder al beschreven in het sjieke genealogische tijdschrift De Nederlandsche Leeuw, iets waar ik overigens ook pas enkele jaren geleden achter kwam. De heer Hoek (1924-2013), een bekende genealoog en tevens de eerste gemeentearcheoloog van Rotterdam had daarin een artikel geschreven over de oudste heren van Rhoon. Hij had daarbij ook de heren van de omliggende ambachten maar meegenomen en daarbij hoorde ook Pendrecht. Enkele leden van de familie Van Riede waren hier heer en dus pluisde Hoek hen uit. Lenselink heeft het artikel ook gelezen; het komt tenminste in de noten voor. Ondanks dat hij aandacht besteedde aan het wapen van de Van de Merwedes, legde hij nergens het verband met Van Riede, al beeldde Hoek notabene het wapen van de Van Riedes in zijn artikel af. Hoek noemde wel degelijk de overeenkomst tussen beide wapens maar hij ging er, gek genoeg, verder niet op in.

route riede
De route om de Zwijndrechtse Waard in 1064.

Ik heb tijdens mijn bemoeienissen voor de viering van 950 jaar Sliedrecht in 2014-15 het nodige onderzocht over ambachtsheren in dit gebied en liep daarin zowel tegen de Van de Merwedes als de Van Riedes aan. Daarnaast kwam ik ze ook afgelopen jaar tegen bij het schrijven van dit blog. Met name in het falsum van 1064 komt de naam Riede voor en ik worstelde een beetje met de plaats van die locatie. Dat is ook te zien aan de kaart die ik bij de in dat document beschreven route langs de rivieren voegde. De naam Riede heb ik op twee plaatsen gezet, met een vraagteken erachter. Daar moest ik dus nog wel wat mee. Omdat ook kort geleden deze beide namen weer op mijn pad kwamen, ben ik dus maar eens gaan zoeken of ik niet wat meer duidelijkheid kon krijgen wie er nou eerder waren; de Van de Merwedes of de Van Riedes en wat ze met elkaar te maken hadden. En waar Riede nou eigenlijk lag.

Ik zal in de volgende blogs verslag doen van dat onderzoek.

Wordt vervolgd