Leven met de middeleeuwen 7

charter 196 1345
Een oorkonde uit 1345.

Ik had in 15 jaar veel geleerd. Op het archief had ik oud schrift leren lezen en las nu middeleeuwse oorkonden in het middelnederlands (of latijn, als het moest), ik had originele documenten in handen gehad en wist hoe perkament voelde, eruit zag en hoe men schreef. Vriendelijke collega’s hadden me geleerd historisch onderzoek te doen en hoe je dat opschrijft. Ik begeleidde PABO studenten, informeerde journalisten en hielp archeologen met archiefonderzoek. En deed studiezaaldiensten. Ik had uit middeleeuwse bronnen glimpen opgevangen van het leven in een middeleeuwse stad als Dordrecht rond 1300-1400. Doordat ik ingeschakeld werd bij het geven van cursussen, zowel op het archief als voor de Volksuniversiteit, leerde ik volkomen leken hoe heraldiek in elkaar zit, hoe ze 17e eeuwse notarisprotocollen moesten lezen en hoe ze hun eigen huis en buurt historisch konden onderzoeken. En zelf leerde ik in de praktijk hoe je die kennis over moet brengen zonder te schoolmeesterig te zijn (wat ik nogal ben…).

Ik als 14e eeuws heraut in 1996, nu geheel in wollen en linnen kleding. De tas (de Dordrecht tas) , riem en messchede zijn allemaal zelf gemaakt.

Bij de LHO leerde ik met de hand middeleeuwse kleding naaien, en die ook dragen. Ik wist hoe dat voelde en wat je er mee kon (en wat niet…). Ik kon op den duur ook leren schoenen, riemen en schedes maken. Op evenementen legde ik uit hoe die kleding in elkaar zat en waaraan je kon zien wat voor stand je voor je had als je een middeleeuwer voor je zag. En hoe ze zich schoon en gezond hielden, want daar waren nogal wat misverstanden over. Ik leerde ook hoe je nieuwe leden van hun vooroordelen afhelpt als ze weer kruidenvrouwtje of bastaard van adel wilden voorstellen. Ik zocht recepten voor middeleeuws eten op en vooral mijn vrouw experimenteerde daarmee om te laten zien dat het voedsel van toen zeker niet onderdeed voor onze moderne kost. Ook proefden we middeleeuws bier en gekruide warme wijn. Steeds meer leden schaften bijzondere uitrustingstukken aan omdat er connecties ontstonden met, meestal buitenlandse, leveranciers en ambachtslieden.

Anja als bakkersvrouw aan het koken op open vuur in
hun bakstenen open haardje middenop de vloer.

In Archeon experimenteerden we met het leven in diverse typen middeleeuwse huizen onder veel verschillende weersomstandigheden. We konden vuur maken, koken op dat vuur, gereedschap onderhouden, tuinwerk doen, dieren verzorgen, er waren smeden, schrijnwerkers, beenbewerkers, vissers die hun eigen vis rookten, kuipers, pottenbakkers en gewone bakkers, mandenvlechters, wevers en schoenmakers. Iedereen nam daar kennis van mee. Bezoekers brachten soms nieuwe informatie mee, archeotolken lazen van alles en nog wat over hun vak en begonnen soms thuis ook al hun ambacht uit te oefenen. Maar vooral de interactie met het publiek was zeer leerzaam. Want iedereen wilde het naadje van de kous weten (soms ook letterlijk…) en was maar wat blij met een logische uitleg. “Oooooh, zat dat zo? Nooit geweten! Leuk!” Mensen, zo merkte ik, waren wel degelijk geïnteresseerd in geschiedenis.

Bezoekers tijdens de warme zomer van 1994.

Ik leerde echter vooral hoe erg het gesteld was met de kennis over die geschiedenis in het algemeen en de middeleeuwen in het bijzonder (let wel: dit is vóór 1996…). Hoe kwam dat? Natuurlijk had ik al in die al genoemde geschiedenismethoden opgemerkt dat daar zoveel fouten in stonden. Dan leer je als scholier natuurlijk niet hoe het werkelijk geweest was. En dat werkt door als je volwassen wordt en je hoort niet meer hoe het echt zat. Chronologie bleek bijvoorbeeld een vaag begrip: wat was eerder Karel de Grote of Karel V, in welke eeuw brak de pest uit, wat gebeurde er in 1296? Ouderen wisten dat nog wel eens (“wij moesten al die jaartallen uit onze kop leren, waarom? Geen idee”) maar konden dikwijls geen verbanden leggen. Voor jongeren waren ook toen al diverse historische namen onbekende geluiden waar ze niks mee konden (“al die Florissen, Dirken en Willems… je wordt er gek van.” Maar ze kenden wel de samenstelling van hele voetbalelftallen of tientallen popgroepen uit hun hoofd). En jaartallen? Daar zagen ze het nut helemaal niet van in: als je maar ongeveer weet wanneer iets gebeurde. Wat boeit het om te weten dat Napoleon vóór Hitler kwam?

Illustratie uit een lesmethode die een middeleeuwse stad moet voorstellen en die zo’n beetje alles fout heeft.

Hoe meer ik tegen die bijna volkomen afwezigheid van historische kennis en daardoor begrip voor geschiedenis opliep, hoe meer het me verbaasde. Ik kreeg bijvoorbeeld te maken met journalisten die in Gravendam rondliepen en niet wisten wat ze zagen. Ze konden de huizen niet plaatsen, de kleding en de mensen die er vergeten beroepen uitoefenden en die vergeten groenten aten waren hen volkomen vreemd. Ze konden dikwijls ook geen vragen stellen, want het beeld dat ze kregen kwam niet overeen met wat zij van de middeleeuwen wisten. En dat was dikwijls gebaseerd op Hollywoodfilms, strips, fantasyboeken, de Brief voor de Koning of tv-series als Floris (speelt in 1515). En daar leken die archeotolken in hun houten of bakstenen huizen niet op. Of zo zagen de LHO-ers op het historische evenement in de binnenstad er niet uit. Verwarring alom. En bij film- of tv-ploegen was het nog een graadje erger. Die vroegen waar de modder was en de varkens en bedelaars op straat. Of er nog een heks verbrand zou worden en of de stadswachten echte ridders waren omdat ze een helm op hadden en een stuk scherp ijzer aan een paal droegen.

Ongeveer 1/5 van mijn boekenbezit.

Dikwijls was het ook bijna ondoenlijk om mensen van de authenticiteit van wat ze zagen te overtuigen. “Ja maar, hoe weet je dat dan?” was dikwijls de vraag. En dan noemde ik maar weer de boeken, de bronnen, de afbeeldingen, de opgravingen, de museale voorwerpen. Soms kon ik die ook laten zien, als ze me thuis kwamen interviewen. Dan pas gingen ze het een beetje geloven, maar vooral bij journalisten bleef er dikwijls scepsis hangen, wantrouwig en kritisch als ze zijn.

Bij het van start gaan van tScapreel nam ik me dan ook voor om elke opdracht die ik kreeg en die over het uitbeelden van middeleeuwse situaties ging mijn klanten van uitgebreide informatie te voorzien. Maar ik had buiten het type mensen gerekend dat ons die opdrachten gingen geven. Dat waren:

– Gemeenten die een jubileum te vieren hadden.

– VVV’s, aangevuld met middenstanders, die een historisch festival probeerden op te zetten bedoeld om toeristen te trekken.

– Erfgoedinstellingen als musea en kastelen die hun gebouwen wilden verlevendigen.

– Organisatiebureaus.

Mijn bakje met enkele honderden visitekaartjes van ambachtslieden, erfgoedinstellingen en organistaiebureaus. De laatste nemen ongeveer 25 % van het geheel in beslag.

De laatsten waren collega-zakenlui die zo snel mogelijk rijk wilden worden met spetterende feesten, als het moest historisch, maar authenticiteit hoefde geen optie te zijn. Als maar alle clichés van de middeleeuwen aan bod kwamen, inclusief heksen, ridders, jonkvrouwen en bedelaars in schandpalen. Het was het type (jong)mens dat zo’n bureau begon met het aanschaffen van een Mercedes en een Armani kostuum en dat full-colour visitekaartjes liet drukken en een kantoor in óf een grachtenpand óf een historisch buitenhuis huurde. Ik heb stapels van die kaartjes en al die zaakjes zijn inmiddels al weer jaren failliet.

Musea bestelden bij ons replica’s en we hebben voor kastelen diverse middeleeuwse vaste opstellingen gemaakt. Meestal voor ambitieuze directeuren en conservatoren die dan wel drs. voor hun naam hadden staan, maar geen idee van geschiedenis hadden. We hebben voor enkele van die kastelen hun eerste re-enactments gestart en die haalden daar record bezoekersaantallen mee. Helaas werden onze mensen steeds na een paar jaar door goedkopere groepen vervangen, waardoor tegelijk ook de authenticiteit met sprongen achteruit ging. Evenals de publieksvriendelijkheid.

De heer en vrouwe van Rhoon wordt ontvangen bij het kasteel.

De historische evenementen, zowel bij een jubileum als gewoon als toeristentrekker, werden gerund door amateurs. Soms gemeenteambtenaren, meestal VVV’s en/of organisatiecomittee’s uit de horeca en middenstand. Als men open stond voor onze informatie kon het erg leuk zijn, maar er waren ook eigenwijze doordouwers wie het niet uitmaakte wat er te zien viel, als er maar volk op afkwam. Onze middeleeuwse markten vielen echter bij iedereen in de smaak en velen lieten weten dat ze verrast waren dat ‘echte’ middeleeuwers toch wel erg leuk waren. Ons viel ook op dat in het oosten en zuiden van het land dergelijke evenementen door ons zowel als de bezoekers erg geslaagd gevonden werden, terwijl ze in het westen en noorden soms moeizaam verliepen. Op enkele uitzonderingen na, overigens.

Maar wat leverde het op?

Wordt vervolgd

Leven met de middeleeuwen 6

Tussen de nieuwe archeotolken tijdens een van de trainingsdagen begin 1994.

Er kwamen honderden reacties, veel meer dan we verwacht hadden. Voor de prehistorie zochten we mensen  die wilden experimenteren met leven in primitieve huizen. Bij de Romeinen lag de nadruk op acteren en zulke dingen als gladiatoren-vechtkunst. De middeleeuwers moesten vooral echtparen voorstellen van wie de mannen een beroep uitoefenden en waarbij de vrouwen traditioneel het huishouden deden. Vanwege de uitgebreide vragenlijst konden we al heel veel mensen een bedankbriefje sturen met het bericht dat ze het niet zouden worden. Ongeveer de helft werd geïnterviewd en getest met spel- en werkopdrachten en daar bleven er een dikke honderd van over. Bij de middeleeuwen kwamen er 48 terecht die 2, 3, 4 of zelfs 5 dagen in dienst kwamen om de 13 huizen en het klooster te bevolken. Vervolgens kregen die nog een heel stel trainingsdagen en korte cursussen over bijvoorbeeld omgaan met publiek en het dragen van de inmiddels in het eigen atelier genaaide kleding. In de huizen werd geoefend met koken op open vuur en de ambachten. We waren er klaar voor.

De avond van de opening: koud, nat en stormachtig. Maar we hadden er zin in…

Op 1 april 1994 ging het park open. In mijn logboek staat: “Vliegende storm met regenvlagen. De huizen staan te schudden.” Veel archeotolken waren te koud gekleed want veel kleding was van katoen (bezuinigingen). Wollen rocken, caproenen en jassen waren echt nodig. Er was al een lam geboren in de schaapskudde en de eerste dag viel er al een jongetje in een vuur, maar het was gelukkig niet gewond. Diverse mensen misten al snel kleine spulletjes en kinderen zaten overal in en aan. Het zou een zwaar jaar met veel improvisatie worden. Mensen stelden nog ‘dommere’ vragen dan we hadden verwacht, de voedselvoorziening liep nog niet soepel en de mensen hadden nog meer tijd nodig om te leren koken. Er sneuvelden veel bakpannetjes voor we in de gaten hadden dat je deels geglazuurd aardewerk eerst een tijd in water moet zetten, anders knapt het. De EHBO-ers onder ons moesten diverse keren aan de bak omdat bezoekers zowel als archeotolken zich sneden, tegen luiken opliepen en brandwonden kregen.

Mijn kantoor boven de kleermaker met mijn bureau, postvakjes, schappen met muziekinstrumenten, ordners, roosters en extra hoofddeksels voor speciale gelegenheden. De archeotolken zaten achter mijn rug op diverse comfortabele banken en leunstoelen, want het was allemaal zeer vermoeiend. De computer stond in het entreegebouw.

Ik zat in een eigen kantoor op de verdieping van de kleermaker (nu chirurgijn) die tegelijk overblijfruimte was en vergaderplek. Ik hield de werkschema’s en roosters bij van m’n 48 mensen die allemaal verschillende aantallen dagen werken, soms ziek waren waardoor er óf niemand in het huis stond óf een vervanger gezocht moest worden. Een vreselijke puzzel, elke dag weer. Daar kwam ook nog eens ruzies oplossen bij, klachten behandelen, tolken terecht wijzen en trainen, achter leveringen aanzitten, losgebroken beesten vangen, vergaderen met de andere coördinatoren (die dezelfde problemen hadden), interviews geven en filmploegen begeleiden. Ook nam het organiseren van de feestelijkheden ter gelegenheid van middeleeuwse jaarfeesten veel tijd in beslag. En tegen anachronistische beslissingen van de directie protesteren, zoals salades en koffie in het kloosterrestaurant. En ook nog eens zelf archeotolkendiensten doen, vooral in het weekend. Het was ontzettend zwaar, maar ik heb zelden zoveel gelachen als in het seizoen 1994. En een groep vrienden voor het leven opgedaan.

Hans en Erwin van de LHO vrijwilligden als stadswachten.

Vrijwilligers van de LHO kwamen soms in de weekends de groep in de middeleeuwen versterken en konden zo ervaring opdoen in publieksparticipatie. Sommigen hebben dat van nature, anderen hebben instructie nodig, weer anderen zijn er echt niet voor in de wieg gelegd. Maar dat gold ook voor de archeotolken. Er waren er die niet tegen al die vragen konden, of die het vervelend vonden steeds gestoord te worden in hun werk. Die namen zelf ontslag. Of gingen wat anders in het park doen waarbij ze wat meer op de achtergrond bleven. Aan het eind van het seizoen hoefde ik maar tegen één jonge tolk te zeggen dat hij het volgende seizoen niet terug hoefde te komen. De LHO kon inmiddels als ruil voor hun deelname voor het winterfeest gebruik maken van het klooster, wat zeer gewaardeerd werd en waar we zeer sfeervolle feesten hebben gevierd.

Peter de Haas en ik bij de ingang om binnenkomers vast in de sfeer te brengen. Het was een warme zomer, maar er waren te weinig bezoekers.

Intussen bleek dat de hoge verwachtingen wat bezoekersaantal betrof, niet waargemaakt konden worden. Er kwamen er te weinig en de schulden liepen op. De directie kon niet anders dan bijstellen en bezuinigen. En de duurste krachten moesten er eerst uit. Vanwege mijn leeftijd en kennis was ik er daar één van. Ik kreeg een dag voor de kerstvakantie te horen dat ik ontslagen was. Geen leuk bericht en een rot einde van 1994. Gelukkig had ik me bij mijn vaste indiensttreding in 1993 aangemeld bij de vakbond die over personeel van dergelijke parken ging en kon ik mijn ontslag via een advocaat aanvechten. Ik kreeg een afvloeiingsregeling en hulp bij het zoeken en vinden van een nieuwe baan. Daar zat vader ineens thuis en zagen zijn vrouw en kinderen hem weer eens. Met Archeon ging het intussen ook in 1995 niet veel beter en in 1996 werd het failliet verklaard en moest de directie opstappen.

Het gewestelijk arbeidsbureau (nu UWV) te Dordrecht.

Ik moest voor het eerst van mijn leven langs bij het arbeidsbureau. Daar stonden nog ouwe computers met DOS programma’s die niet eens een vakje hadden voor het beroep dat ik had uitgeoefend. Ze vonden ook geen enkele vacature waar ik te plaatsen was en raadden me aan mijn netwerk te raadplegen. Ik bofte wel met een aan mij toegewezen medewerker die me daarbij zo helpen. Hij was altijd netjes in het pak, maar droeg daar ontzettend wilde stropdassen bij. Die luisterde naar mijn cv en mijn plannen en zorgde er op zijn nuchtere wijze voor dat ik op mijn gemak een zelfstandige zonder personeel kon worden.

Een van de jaarfeesten: het koningsschieten van de handboogschutters van Sint Sebastiaan.

Al tijdens het seizoen hadden we het er namelijk over gehad dat het leuk zou zijn als ‘Archeon naar je toekomt’ om mensen te lokken voor een bezoek. Maar ik was er ook van overtuigd dat de Nederlandse bevolking best belangstelling zou hebben voor meer authentieke middeleeuwers bij historische evenementen Voorzichtig hadden we bij de LHO al wat ervaring opgedaan met zulke externe optredens en gemerkt dat mensen dat leuk vonden. En leerzaam. Er waren heel veel Aha-momenten en veel enthousiasme als men dingen aan mocht raken of vasthouden. Zoals in Archeon, maar dan op een plein of winkelstraat bij hen om de hoek. Bovendien had ik tijdens het seizoen kennis gemaakt met veel culturele ondernemers, zoals als evenementenbureaus, artiesten en entertainers, medewerkers van musea en kastelen die langs waren gekomen in Gravendam. En natuurlijk radio, tv en film. Mijn netwerk dus. Ik zag wel mogelijkheden om voor dat soort mensen en instituten te gaan bemiddelen.

Een scapreel.

Ik peilde in 1995 mijn archeotolken en diverse LHO-leden, ging kijken bij bureaus die evenementen organiseerden en kwam bij kostuumverhuurders. We bezochten diverse historische feesten en spraken met allerlei lieden die er optraden. Ik maakte beoordelingen van die feesten en festivals en praatte met organisatoren, publiek en gemeenten. De reacties waren bemoedigend en mijn vrouw en ik besloten een bedrijf te beginnen: historisch (het heeft nog even ‘middeleeuws’ geheten) adviesbureau tScapreel. De naam kwam van een middeleeuws wandkastje dat naast de haard aan de muur hing en waarin kwets- en kostbare zaken werden bewaard. Maar bij ons stond het open en deelden we de inhoud, kennis over de middeleeuwen, met onze klanten. Pauline en ik schreven ons in bij de Kamer van Koophandel en werden directeuren van een VOF. Troffen een regeling voor startende ondernemers bij de Belastingdienst en zochten en vonden een niet te dure boekhouder. We startten op 1 maart 1996 met een landelijke folder campagne en hadden direct al leuke opdrachten. We waren zakenlui!

Ons logo.

Wordt vervolgd

Leven met de middeleeuwen 4

De aanleiding voor het gesprek met de archivaris;
het wapen van Dordrecht dat ik 1977 had hertekend.

In 1981 stopte ik met het striptekenen dat ik sinds 1969 had gedaan. Ik wilde met de heraldiek verder. Maar ik was inmiddels getrouwd met Pauline en ons eerste kind was onderweg. Ik zocht naar wat meer zekerheid dan het zzp-leven van de heraldische tekenaar voor het CBG en de HRvA. Gelukkig had in 1977 de Dordtse archivaris me al gevraagd iets te schrijven over het stadswapen. Ook zat hij ermee dat de rijke zegelcollectie van het archief niet beschreven was. Met name de beschrijving van de wapens van de schepenen in de middeleeuwen had nooit plaatsgevonden. Hij vroeg me of ik dat kon. Ik voelde me capabel genoeg en zei ja. In 1978 begon ik een dag in de week al die middeleeuwse zegels te fotograferen en heraldisch te beschrijven. En ik kwam letterlijk in aanraking met de middeleeuwen via de perkamenten chartertjes waar die zegels aan hingen. Ik heb er al eens over geblogd.

Het oude archiefgebouw aan het Stek in 1979.

Toevallig ging de educatief ambtenaar van het archief in 1981 weg en de archivaris vroeg mij en een bekende Dordtse fotograaf, Ad Molendijk, of we elk in deeltijd zijn baan in konden vullen. Dat wilden wij wel. In de jaren die volgden kwam ik pas echt in aanraking met de geschiedenis van Dordrecht en mijn belangstelling voor het middeleeuwse gedeelte daarvan werd alleen maar meer. Ik maakte tentoonstellingen, gaf vorm aan het archieftijdschrift en posters, deed stadsrondleidingen en studiezaaldiensten, gaf cursussen heraldiek en oud schrift, maar ook archief- en huizenonderzoek en schreef. Enkele collega’s gaven me les in Nederlands en historisch onderzoek en ik kon op den duur een aardig historisch artikel schrijven. Het was een unieke ervaring waar ik Pieter en Peter nog steeds dankbaar voor ben.

Ad Molendijk en ik in onze werkkamer op de eerste etage van het archief, met aan de wanden alle posters voor de tentoonstellingen die we in het archief hadden georganiseerd. De meeste zijn ook door mij ontworpen en als er foto’s op stonden waren die van Ad. Deze foto is ook van hem (1990).

Bovendien werden er computers aangeschaft en dat wekte mijn belangstelling zeker zo hevig als die voor geschiedenis. Binnen de kortste keren was ik bezig met desktop publishing, word-processing, pc-beheer en de opstart van de automatisering van de gemeentelijke dienst Kunsten waar het archief onder viel. Ik ben er nog steeds trots op dat ik voor die dienst in 1991 een automatiseringsrapport heb geschreven dat zelfs voor de grootste digibeten onder de diverse directeuren begrijpelijk was. Maar er lokten andere verten.

Het door mij ontworpen wapen van Die Landen van Herwaerts Over (LHO).

In 1989 was ik weer in contact gekomen met de SCA en hoorde dat er een Nederlandse afdeling zou worden opgericht. Daar wilde ik meer van weten. Ik werd lid en woonde een paar bijeenkomsten bij. Allemaal heel aardige mensen, maar ik wist inmiddels (ook door het archief en wat ik allemaal las) genoeg van de middeleeuwen om te zien dat ze niet erg historisch verantwoord bezig waren. Met name die adellijke rang die je door vechten met rotan zwaarden kon opwaarderen stond me tegen. Ik vroeg me af of dat niet anders kon. Ik brainstormde erover met een paar jongemannen die regelmatig op bijeenkomsten van de Nederlandse Tolkienvereniging Unquendor, herbergen werden die genoemd, aanwezig waren. Die bleken al met zwaardvechten en gruitbier brouwen bezig te zijn en het duurde niet lang voor we zelf een ‘levende geschiedenisvereniging’ op gingen richten. Begin 1991 was het zover. Middeleeuws genootschap Die Landen van Herwaerts Over (LHO) was een feit.

Het eerste bestuur van de LHO, plus mijn zus en vrouw, tijdens ons eerste zomerfeest in 1991. Alle kleding is van de verkeerde stoffen, dikwijls van de verkeerde kleur, soms niet van de goede snit en let op de nep-buideltasjes. VLNR: Ger, Ton, ik, Pauline, Ed, Gil.

We gingen van start met 40 leden. We maakten bio’s en naaiden kleding en zochten uitrusting. Dat was nog niet zo makkelijk, want waar haalde je patronen en voorbeelden vandaan. Ik was al in 1989 aan het experimenteren gegaan met een 19e eeuws kostuumboek waar o.a. patronen in stonden, maar die bleken na uitproberen niet te kloppen. En waar haalde je middeleeuwse schoenen vandaan, of zwaarden? We kwamen er al snel achter dat kleding in die tijd van wol en linnen was en dat je als je rijk was zijde kon betalen, maar waar haalde je die in 1992? Wol bleek meestal vermengd met kunststof en linnen met katoen. Dus onze eerste kleren waren van die halffabrikaten. Dikwijls in de verkeerde kleuren. We droegen zogenaamde Spaanse sloffen en bankstel-leren tassen en beurzen. Het was allemaal nogal geïmproviseerd. En toen kregen we, al in 1991, een vererend aanbod.

In Alphen aan den Rijn waren plannen om een archeologisch themapark te bouwen met o.a. een middeleeuws gedeelte waarin huizen op ware grootte zouden komen uit de periode 1100-1400. De directeuren hadden in 1990 al over ons gelezen in de kranten die aandacht aan de oprichting van de LHO hadden geschonken. Dus een maand na onze oprichting zaten we met een paar bestuursleden in Alphen. Of we zin hadden om als het park er stond af en toe de middeleeuwen te bevolken. Onze mond viel open! Een droom leek uit de komen. Dus we zeiden graag ja. En we werden vast uitgenodigd om in november 1991 bij het eerste paal slaan voor de Romeinse gebouwen te verschijnen.

Onze opstelling tijdens de feestelijke eerste paal van Archeon in november 1991. Een gedekte tafel (met HEMA bakjes en Portugees aardewerk) en onze heraldische wandkleden die later spoorloos verdwenen.
De originele Dordrecht tas uit midden 14e eeuw. We kregen de werktekening van Olaf en ik heb hem voor mezelf nagemaakt.

Het werd nu echt serieus en diverse van onze mensen deden naarstig onderzoek naar kleding en verdere uitrusting. Ook kregen we hulp. Olaf Goubitz, de historisch leer-kenner, gaf ons patronen voor schoenen, tassen en schedes van archeologische vondsten. We ontdekten dat je op stoffenmarkten best goede wol konden kopen en bij IKEA bleken ze echt linnen te hebben. Met mijn zus Ger, die een vakkundig naaister is, ontdekten we door experimenteren de meest waarschijnlijke methoden waarmee de middeleeuwers hun kleren maakten. Onze ‘rocken’ (de middelnederlandse term voor lijfkleding bij mannen en vrouwen) gingen er steeds echter uitzien. De eerste turnshoes verschenen. Iemand wist middeleeuws-achtige gespen te scoren en die gingen op de net echte tassen en aan riemen.

Onze groep tijdens het riddertoernooi in Satzvey (1992). Let op al het onbedekte haar van de dames.

In 1992 gingen we met een grote groep van onze mensen naar een middeleeuws evenement in Satzvey (Duitsland). Daar bleek iedereen als edelman en –vrouw rond te lopen in fluweel, zijde en nepbont en in felle chemische kleuren. En ze zetten hun brilen niet af en deden over hun permanentjes geen hoofdkleden. Het stikte er ook van de niet al te beste heraldiek. We liepen mee in de optocht en na afloop kregen we het commentaar dat we er wel een beetje gewoontjes bij hadden gelopen. Ik kon het niet laten te reageren met: jawel, maar zo zagen de meeste middeleeuwers eruit, niet zoals jullie. Ik zag dat we op de goede weg waren, maar ook dat we er nog lang niet waren. We gaven onszelf tot 1996 om echt beslagen ten ijs te komen.

De maquette van Archeon zoals hij in 1991 nog was.

De eerste paal van Archeon, want dat was het park, leverde nog iets op, met name voor mij. Daar stond namelijk een tafel met een grote maquette van het toekomstige park (gemaakt door het genie Peter de Haas) waar ik met name in het middeleeuwse deel de nodige fouten dacht te herkennen. De volgorde van de huizen aan de beide straten klopte niet en er stonden nogal wat tijden door elkaar. Na thuiskomst schreef ik daar een brief over aan de directeuren. Ik hoorde een tijd niks tot begin 1992. Of ik zin had bij een bouwvergadering over het middeleeuwse ‘stadje’ te komen zitten? Dus ik schoof in maart aan bij de directeuren en een paar archeologen. Ik had me goed voorbereid want op het archief had ik geleerd literatuuronderzoek te doen. Er was er recent in Nederland niet veel over stadsgeschiedenis gepubliceerd, maar ik had toch het nodige gevonden. Daarom had ik genoeg argumenten klaar om de bouw van de huizen aan te passen. Bovendien kon ik ter plekke tekeningetjes maken van hoe het er dan uit zou gaan zien. Al met al kon ik met name de archeologen, die de indelingen hadden gemaakt, ervan overtuigen dat het anders moest.

De plannen werden omgegooid en Gravendam zoals het er nu ligt was het resultaat. Maar daar bleef het niet bij.

Wordt vervolgd

Historisch toerisme

Zolang ik me kan herinneren heb ik op vakantie historische locaties bezocht. Eerst in Nederland met mijn ouders en zus, later ook in het buitenland, maar dan alleen of met gezin. Mijn historische belangstelling en kennis zorgden er door de jaren heen steeds beter voor dat ik wat ik zag in context kon plaatsen en erover kon vertellen tegen mijn reisgenoten. Ik vraag me wel eens af hoe mensen die die belangstelling en kennis moeten ontberen lol beleven aan zo’n historische locatie. Dat zijn dan meestal oude dorpen of stadskernen, met eventuele historische musea, kastelen of de ruïnes ervan en andere erfgoederen. Als je die inmiddels door de moderne tijd aangetaste locaties niet kunt begrijpen omdat datgene wat je op school aan geschiedenis hebt geleerd of wat je uit de populaire media kent je daar bepaald niet bij helpt dan mis je toch wat? Ik vraag me dat regelmatig af als ik naar mijn medebezoekers kijk en hun opmerkingen hoor.

Historisch erfgoed is natuurlijk al lang een aanvaard begrip, zeker in Nederland. Ik moet ook zeggen dat de diverse instellingen dikwijls hun geschiedenis adequaat presenteren in goed vormgegeven tentoonstellingen en begrijpelijke informatie, maar als er, zoals in Dordrecht, het één en ander mankeert aan de betrouwbaarheid van de informatie dan sla je toch een paar planken mis. Zonder dat de gemiddelde toerist dat merkt uiteraard, want waaraan zou hij/zij dat kunnen controleren. Gevolg: het gebodene wordt voor zoete koek aangenomen en de toerist wordt bedot, zoals de journalist van Trouw uit mijn vorig blog. Ik heb ook geleerd dat die foute kennis, zeker als hij overtuigend wordt gebracht, heel gemakkelijk wordt doorgegeven aan vrienden en familie en zich dus als een lopend vuurtje verspreidt. Met alle gevolgen van dien.

Een andere toeristentrekker is het historische evenement, dat niet zelden in een erfgoedlocatie plaatsvindt. En daar bedoel ik ook historische dorpskernen of stadscentra mee. In het verleden was zo’n evenement dikwijls vooral gekoppeld aan een stads- of dorpsjubileum, maar tegenwoordig kan het gewoon een jaarlijks (of tweejaarlijks) terugkerend festival zijn dat al of niet een commerciële opzet heeft. Het is meestal gratis toegankelijk, maar als het maar genoeg bezoek aantrekt is het in ieder geval goed voor de lokale middenstand en dan met name de horeca. Er bestaan ook door commerciële organisatoren opgezette festivals waar je entree moet betalen en ter plekke van een niet goedkoop natje en droogje kunt worden voorzien. Dat is dus minder nuttig voor de horeca.

Sinds de jaren negentig worden dergelijke evenementen dikwijls voor een deel bevolkt door mensen die aan levende geschiedenis of re-enactment doen. Zelf ben ik daar via ons historisch adviesbureau tScapreel jaren bij betrokken geweest, tot ik er in 2011 een punt achter heb gezet. De bedoeling was oorspronkelijk om bezoekers via het tonen van kleding, ambachten en entertainment een beeld te geven van de periode van het gevierde jubileum of de gebeurtenis die herdacht werd. Dat vergde van de mensen die daarvoor ingezet werden aanvankelijk een behoorlijke inzet en kosten. De Scaprelers brachten een achtergrond van opleiding en werkervaring bij Archeon of het lidmaatschap van Die Landen van Herwaerts Over mee en wisten waar ze het over hadden. In de jaren tussen 1996 en 2011 hebben we nooit anders dan complimenten van organisatoren ontvangen. Evenals van de toeristen die ons zagen en spraken.

Helaas werd de kwaliteit van genoemde evenementen door de loop van de tijd steeds minder. Ook vanwege de bankencrisis was er op den duur steeds minder geld voor subsidies en lieten sponsors het afweten. Als zo’n festival dan toch doorging zocht men liever naar goedkopere vervanging van onze tamelijk dure Scaprelers. Of men zette publiekstrekkers in die niet echt binnen de historische periode pasten maar die wel geld in het laatje brachten. Toen dat in 2011 gebeurde tijdens het Gebroeders Van Limburgfestival in Nijmegen, nadat ik het al een paar jaar had zien afglijden, heb ik het bijltje er definitief bij neergegooid.

Ik denk nog steeds dat levende geschiedenis en re-enactment perfecte middelen zijn om de gemiddelde toerist een beeld te geven van een stuk geschiedenis. Hij/zij krijgt dat nergens anders door. Maar dan moet het wel goed gebeuren, want anders ben je net zo fout bezig als bij het vervalsen van je verleden in je historische museum. De toerist is dan weer de dupe, want die kan niet (voldoende) controleren of het echt zo was. Bovendien nemen vele historische evenementen het verleden ook op andere manieren niet serieus meer.  Ze zien geen onderscheid tussen geschiedenis en fantasy, waarbij gerust draken, elfjes en heksen tussen ridders en bedelaars het beeld vervormen. Of steampunk. Of diverse soorten kelten.

Er zijn ook erfgoedinstellingen genoeg die dergelijke mixen in hun programma opnemen, niet inziende dat het een hellend vlak is. Straks gaan toeristen nog denken dat er echt heksen bestonden (als ze dat al niet denken)  of dat in de middeleeuwen muziek ook al electronisch versterkt werd. De door films, tv series (zoals Game of Thrones), strips en games verspreide alternatieve middeleeuwen worden echt al jaren door elkaar gehaald; ik hoor en zie het overal om me heen. Ik zie ook nog geen verbetering optreden. Sterker nog: ik zie een verslechtering om zich heen grijpen. Re-enactmentgroepen en ‘historische’ handelaars worden steeds minder authentiek. Of oorspronkelijk om één jaartal draaiende feesten worden overspoeld door acts die je jaren, soms eeuwen, vroeger of later moet situeren. Bovendien zien lokale marketingbureaus (ook van gemeenten zelf…) er geen been in de geschiedenis te manipuleren om maar volk te trekken.

Ik vind dat verontrustend. Ik ben al een jaar bezig om Dordrecht te wijzen op de foute aannames die men rondom de zogenaamde eerste vrije statenvergadering doet, maar men luistert niet en gaat ijzerenheinig door. Zelfs in het tweejaarlijkse Dordt in Stoom festival, dat altijd een oase van verantwoorde nostalgie was, zijn al dieselmotoren gesignaleerd en op elektriciteit lopende kermisattracties. Wat is dat toch? Wordt daar wel eens onderzoek naar gedaan. Ik heb ik de tijd dat ik met dit soort werk bezig was, diverse kleine en leuk begonnen evenementen  zien uitgroeien tot enorme publiekstrekkers en vervolgens zien afglijden naar anachronistische schaduwen van zichzelf en vervolgens zien verdwijnen. Is dat een natuurlijk proces? Is een periode van 5 à 10 jaar een natuurlijke levensspanne voor zo’n festival en moet er dan wat anders komen? Waren de late jaren negentig en de vroege jaren nul een hoogtepunt voor historische feesten en zitten we nu in een dal voor er een nieuwe opleving komt? Ik weet het niet.

Ik heb soms oubollige oudheidskamers zien opbloeien tot volwaardige en leuke musea. Ik heb gedreven amateurs daar prachtige exposities over het verleden van hun dorp of stad zien maken, maar nu zie ik afgestudeerde conservatoren en andere museummedewerkers pretentieuze tentoonstellingen met speurtochten en multimedia presentaties neerzetten die er esthetisch prima uitzien, maar waar historisch weinig van klopt.  Mensen die de recensies van deze flops op mijn andere blog hebben gelezen kennen mijn mening daarover. Gaat dat nog verbeteren? Of moet de toch al van weinig historisch besef of kennis voorziene toerist het zelf maar uitzoeken? Ik houd mijn hart vast.