Mijn boek

Interview door Thijs Blom voor RTV Rijnmond op de Pottenkade bij de Grote Kerk.

Ik heb even gewacht tot de eerste recensies binnen waren voor ik in mijn blog aandacht ging besteden aan het boek dat ik geschreven heb: De dageraad van Holland. De geschiedenis van het graafschap 1100-1300. Het is op 16 oktober 2018 verschenen bij uitgeverij Omniboek in Utrecht. De volgende dag is het in de Dordtse boekhandel Vos en Van der Leer gepresenteerd aan cultuurwethouder Piet Sleeking onder grote belangstelling van familie, vrienden en lokale cultuurdragers. Daar waren al interviews aan vooraf gegaan op de lokale radio Studio De Witt, RTV Dordrecht en Radio Rijnmond, plus de Drechtstedenbijlage van het Algemeen Dagblad.

Presentatie bij Vos en Van der Leer.

De week erna heb ik er een lezing over gegeven in Archeon voor een publiek van de vrienden van dat archeologische park. Daar waren nogal wat oud-collega’s onder die ik jaren niet had gezien. Weer een week later hebben we de presentatie nog eens spectaculair overgedaan in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Ik heb er een goed ontvangen lezing gegeven en werd bijgestaan door graaf Floris V zelf en heer Wolfert van Borselen in volle wapenrusting. Ook hier een goed gevulde binnenplaats van het museum en ik staande voor de Egyptische tempel, geflankeerd door reclamebanners voor mijn boek. Het was een hele belevenis.

De auteur tussen graaf Floris V en Wolfert van Borselen in het RMO.

Op alle evenementen werd het boek goed verkocht en heb ik er veel gesigneerd. De uitgevers waren er duidelijk door verrast en voorspelden een voorspoedig verloop van de verkoop van de eerste druk. De eerste berichten van de lezers in mijn omgeving zijn stuk voor stuk gunstig: “het leest prettig, goed geschreven en interessant”, “in alle opzichten, zeer geslaagde boek”, ”het leest als een trein. En de tabelletjes achterin zijn om van te smullen”, “fijn boek, rustig van opbouw, heel informatief”, “de Loonse Oorlog! (Geweldig verhaal)”, “een informatief, boeiend en uitermate leesbaar boek”.

Nu, 5 weken na het verschijnen, is die al bijna voor de helft op. Het is nu wachten op de recensies in kranten en andere papieren media. Op internet zijn ze altijd wat sneller en de eerste blogs en boekbesprekingen zijn binnen. Ik was vooral blij met die van Jona Lendering, een historicus die als specialisatie de klassieke oudheid heeft, maar die graag ook daarbuiten leest. Hij schreef een uitermate lovende recensie op het geschiedenissite Historiek. Op mijn leeftijd bloos je niet zo makkelijk meer, maar ik zat er dicht tegenaan.

Hij schrijft o.a.:

Ik bleef achter met de indruk dat het boek in elk geval buitengewoon compleet is. Daarnaast is het fijn geschreven. Het hoofdstuk over de Loonse Oorlog vond ik heel boeiend en de beschrijving van de moord op Floris V was de prachtige ontknoping.

En:

Jona Lendering. Foto: Frank Ruiter.

Als ik slechts één aspect van De dageraad van Holland mocht prijzen, dan was het dat het beeldmateriaal gewoon stamt uit de beschreven periode en dat het de tekst verheldert. Gelukkig hoef ik me bij mijn lof niet tot één aspect te beperken: dit is over de gehele linie gewoon een goed vormgegeven, didactisch goed opgebouwd en vooral boeiend boek dat ik u van harte kan aanbevelen.

Nou, daar werd ik wel even stil van…

Hij werd direct gevolgd door een zeer positieve beoordeling van mijn penvriend Jan van Aken, die met zijn De Ommegang  vorige maand net de F. Bordewijkprijs won.

Hij is voor een volgend boek bezig om gegevens uit ‘mijn’ periode te verzamelen en las mijn boek ook als bron. Hij schreef o.a.

Jan van Aken. Foto: Koos Breukel.

Ik vond het een heel goed boek. Het is helder geschreven en geeft de – best ingewikkelde – gebeurtenissen goed weer. Wat het voor mij heel bruikbaar maakt is dat je veel context geeft, en veel gegevens die andere schrijvers laten liggen. Het ontstaan van de steden, het winnen van land, de toernooien en de martiale uitrusting, Ik vond de kaders aanvankelijk wat schools aandoen, maar het is een goede keuze, want het maakt alles duidelijker, zonder het grote verhaal in de wielen te rijden.

Bovendien schreef collega-historicus en Dordtenaar Kees Klok in zijn blog lovende woorden over mijn boek. Hij concludeert zelfs:

Kees Klok. Foto: Victor van Breukelen.

De dageraad van Holland zal voor vele jaren, vermoed ik, het standaardwerk worden voor de ontstaansgeschiedenis van Holland.

Als dat eens waar zou kunnen worden!

Kortom: je zal mij niet horen mopperen over de ontvangst van mijn boek De dageraad van Holland. En dan te bedenken dat je voor slechts € 25 niet minder dan 416 pagina’s met 13 hoofdstukken aan tekst plus noten, literatuur, tabellen en registers krijgt. En dat die rijk voorzien zijn van illustraties uit de periode tussen 1100 en 1300 zelf, inclusief een kleurenkatern van 16 pagina’s met unieke foto’s van door de graven zelf geziene en gebruikte voorwerpen als zegels, oorkonden, beeldhouwwerk en miniaturen. Dus geen enkele 16e of 17e eeuwse gravure, 19e eeuwse historieprent of 20e eeuwse schoolplaat te zien. Bovendien is er een pagina met de familiewapens van Hollandse, Zeeuwse, Utrechtse en Brabantse edelen in kleur en in 13e eeuwse vormgeving en niet in lelijke barokke of, nog erger, amateuristisch moderne tekenstijlen. Wat eveneens uniek is zijn de 14 plattegronden van Hollandse en Zeeuwse steden (en Aken!) zoals die er in de tweede helft van de 13e eeuw uitzagen. Dat is nog in geen enkel boek over deze periode en deze regio gebeurd.

Wat let u dus om voor uw historisch geïnteresseerde pa of moe, neef of nicht, zoon of dochter, of gewoon voor u zelf dit boek voor Sinterklaas in uw of hun schoen te vragen. Het is bij elke boekhandel te bestellen (en in Dordrecht op voorraad) en uiteraard bij Bol, Bruna en al die andere internetwinkels verkrijgbaar. Gratis verzonden…

Ik sluit graag af met wat Jona in een mail tegen me zei: “Hopelijk schrijf je snel weer een boek. Dit was verdomd goed.” We zullen zien…

De Zwijger als beeld in Dordt?

Ik had dat gemist. Dat komt omdat ik geen Dordtse kranten lees en zeker het AD niet. Maar vorig jaar januari 2016 werd al door kunsten-directeur Peter Schoon aangekondigd dat er in Dordrecht een standbeeld van Willem van Oranje zou komen. Ik werd er, eerlijk gezegd, pas vandaag (25.7.2017) op attent gemaakt, toen een Facebook-vriend mijn blog tipte als interessant leesvoer voor Kees Thies. Kees had als columnist in AD namelijk aandacht besteed aan de bekendmaking door onze museumdirecteur dat het beeld op het Statenplein, vlak bij de Hofstraat, zou komen. Het zou inderdaad niet gek zijn als die lelijke kopse achterkant van de Berckepoort (zie hierboven) wat opgefleurd zou worden. Maar waarom Willem van Oranje?

Willem in Dillenburg

Het is niet zo dat hij hier de deur platliep toen hij nog leefde. Ik heb nog eens de vormgeving gedaan van het nummer van het Dordtse archiefblad Kwartaal & Teken dat aan de officiële ontvangsten van de Habsburgse vorsten en die van Willem van Oranje gewijd was. Dat was in 1984. De archivaris, Theunis Jensma, had daarvoor de archieven doorgevlooid om te zien hoe dat gegaan was en hoeveel de stad eraan kwijt was geweest. Hij kwam tot de conclusie dat Willem, met gezin en gevolg, hier in 1562 en 1565 een nachtje had geslapen. Pas in 1573 en 1574 kwam hij weer even langs, door schutters ingehaald, etend op kosten van de stad en logerend bij Matthijs Berck in de Berckepoort. In 1577 kwam hij met zijn gezin weer bij Berck logeren en liet gedurende dit verblijf zijn dochtertje Elizabeth dopen in de Grote Kerk. In 1579 was hij hier even met aartshertog Matthias van Oostenrijk. Steeds kreeg hij een maaltijd aangeboden van de stad en maakten zijn familie en gevolg af en toe tripjes in de omgeving (nee, niet naar Kinderdijk). Maar dat was het. Jensma zegt het zo: “Voor een deel zullen het beleefdheids- en gelegenheidsbezoeken zijn geweest, maar ook dan nog – zelfs onder de (eerste) gangen van een copieuze maaltijd – zullen de onderwerpen van gesprek een grotere draagwijdte hebben gehad dan de Dubbeldamse eendekooien.”

Willem in Delft

Iedereen weet inmiddels dat de prins naar die vermaarde statenvergadering in 1572 zijn rechterhand Philips van Marnix had afgevaardigd. Hij had dan wel zijn agenda meegestuurd, maar het waren de staten die de beslissing namen dat ze hem geld zouden sturen, verdedigingsmaatregelen zouden nemen en die Lumey, op zijn aandringen, aanstelden als verzetsleider. Die hele vergadering was eigenlijk een kruising tussen een bijeenkomst van een crisiscomité en een krijgsraad in tijd van (dreigende) oorlog. En dat hij in Dordrecht werd gehouden was nogal toevallig, want Gouda was de eerste keus geweest. Dus die connectie met Oranje was duidelijk gebaseerd op het feit dat hij, en andere politieke figuren, niet om Dordrecht als eerste stad van Holland heen konden. Maar om nou te zeggen dat de Oranjes hier erg populair waren is behoorlijk overdreven. Zeker niet toen de pastoors, monniken en nonnen uit de stad gegooid werden en de kerken werden ontdaan van hun santenkraam. Natuurlijk was de magistraat goed-calvinistisch, maar het volk was dat bepaald nog niet.

Willem in Leiden

En nu krijgt de man in onze stad een standbeeld. De stad van de De Witten, die met medeweten van zijn achterkleinzoon prins Willem III in 1672 werden vermoord, zoals Kees Thies dat, in navolging van collega historicus Kees Klok, wat onhandig in herinnering bracht. Waarom?

Als u de eerste berichten over dit plan goed leest, moet het u opvallen dat er sprake is van de Prins Willem de Eerste Herinneringsstichting, met wie al sinds 2012 contact was. De naam zegt het al, maar wat is dat voor een stichting? Na wat zoeken blijkt het een in 1999 opgerichte club te zijn die het geld beheert van ene Edgar Nordlohne, die in dat jaar overleed. Nordlohne was voorlichter en raadgever van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen (nu Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) nadat hij ook nog journalist en redacteur van het NRC was geweest. Hij was econoom, een prominent VVD lid en oud-voorzitter van de JOVD. In zijn testament stelde hij de helft van zijn vermogen beschikbaar om er beelden van zijn held mee op te richten op de plaatsen die hij belangrijk had gemaakt. In de statuten staat het:  ‘…het oprichten en onderhouden van gedenktekens die herinneren aan Willem de Eerste…’ (…) ‘…door het aanbrengen, plaatsen enzovoorts van smaakvolle, kunstzinnig verantwoorde afbeeldingen waar in ieder geval het gelaat van Willem de Eerste op voorkomt.’

Willem in Middelburg

De reden waarom hij dat wilde was onduidelijk, maar het had wat te maken met het feit dat hij de verdraagzaamheid van de Zwijger bewonderde. Een Vlaamse journalist schreef: “Waar zijn liefde voor Willem de Zwijger vandaan komt is een raadsel. Als geboren Pool is dit zeker geen vanzelfsprekendheid. Toen hij in 1999 kinderloos stierf was de verassing voor zijn familie dan ook groot.” Het bleek dat hij het tijdens zijn leven al vreemd vond dat er van Willem van Oranje zo weinig openbare herinneringen te vinden waren. Er waren” twee standbeelden in Den Haag, één in Curaçao, het praalgraf in Delft en een belachelijk standbeeld in Wiesbaden.”

Oorspronkelijk was VVD coryfee Henk Vonhoff voorzitter van de stichting, maar tegenwoordig is het professor Coen Tamse (1937), een historicus die zich in het verleden van de Oranjes in de 19e eeuw heeft gespecialiseerd. Op internet zijn er met wat zoeken van zijn hand de nodige redenen te vinden om de prins verder de hoogte in te steken. Inmiddels zijn er de nodige beelden afgeleverd. Nordlohne begon zelf met het aanbieden van een borstbeeld voor het kasteel van Vianden in Luxemburg (1989), één van Willems bezittingen. Na zijn dood werden beelden en wandplaquettes geplaatst bij de Wilhelmsturm in Dillenburg (zijn geboorteplaats, 2000), Delft (2003), Leiden (Academiegebouw, 2009), Middelburg (2012), Breda (KMA 2014),  Antwerpen (2014) en Parijs (2015). En nu zijn wij aan de beurt. Maar ik vraag nogmaals: waarom? In al die andere plaatsen heeft de prins gewoond of iets belangrijks gedaan, maar in Dordrecht niet.

Willem in Breda

Gek genoeg ging me bij het onderzoek naar de hierboven opgeschreven gegevens een lichtje op. Ik schreef al dat bleek dat men sinds 2012 bezig was met een beeld. Dat was nog voor bekend was wat er in het museum in het Hof zou komen. Dat weet ik omdat ik er toen al bij betrokken was en me vooral bezighield met het middeleeuwse gedeelte. Sinds de opening en vooral  sinds die Koningsdag van 2015 vroeg ik me steeds meer af: waarom zoveel nadruk op die statenvergadering en het belang van Dordrecht als bakermat van de natie? Wat moest er bewezen worden? Waarom werd er, sinds 2013 (het artikel van Herman van Duinen in Dordrecht Monumenteel), zo geringschattend gedaan over de feiten die historici, zoals Herman en ik, aandroegen om die gebeurtenis te nuanceren? Waarom werden sommige zaken, zoals het artikel van Van Duinen, gewoon dood gezwegen? Waarom werd er op de vergadering die ik met zekere verantwoordelijken had gezegd: we zijn  het niet met je eens en we gaan gewoon door? Of woorden van gelijke strekking.

Willem in Antwerpen

Ik ben niet iemand van complot-theorieën. Ik ben historicus en houd me bezig met verifieerbare feiten en logische conclusies. Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat wat hier is gebeurd en nog gebeurt wel heel veel lijkt op het warm maken van de bevolking voor een indrukwekkende ode aan de Oranje-Nassaus en hun rol in het ontstaan van Nederland. Voor de in Dordrecht in 1572 plaatsvonden gebeurtenissen wordt een rookgordijn van slogans en kreten opgetrokken, zodat het gebrek aan historische onderbouwing aan het gezicht wordt onttrokken. Dat gebeurt waarschijnlijk vooral om te verbergen dat die hele vergadering  niet veel bijzonders was. Dat hij, behalve dat hij veel weggegooid geld opleverde, echt geen zoden aan de dijk zette in het begin van de oorlog met Spanje. En die zeker niet het begin was van onze bekende tolerantie ten opzichte van andersdenkenden. Laat staan dat hier Nederland begon, ondanks dat het museum, dat zo’n beetje om deze gebeurtenis is gedrapeerd, dat in zijn naam suggereert.

Willem in Parijs

Straks zitten we in de stad van Jan en Kees de Witt met een standbeeld van de Zwijger opgescheept. De man die hier in de 16e eeuw een paar keer heeft gegeten, overnacht en een kerkdienst of wat heeft bijgewoond. Wat wordt de volgende plaats waar een beeld wordt neergeplempt? Moerdijk, omdat ze daar het Hollands Diep moesten overvaren? Rotterdam omdat je daar onderweg  naar Den Haag ook soms moest overnachten? Ik noem maar wat.

Het standbeeld dat de schilder Aelbert Cuyp, leerling van Rembrandt, moet voorstellen op zijn sokkel in de Vriesestraat.

Het enige positieve van dat beeld wordt, gezien de al geplaatste exemplaren, dat het geen Aelbert Cuyp, Fruitbaasje van Tiel, zal worden. Ze zijn allemaal, stuk voor stuk, zeer traditioneel van uiterlijk (al heeft het Antwerpse beeld wat moderne trekjes). Het zijn, eerlijk gezegd, nogal duffe beelden. Ik zie, gezien de samenstelling van  het comité der belanghebbenden, behoudende types van VVD huize, geen gedurfd kunstwerk op de hoek Statenplein-Hofstraat verschijnen. Of Peter Schoon moet hier wat moderners hebben kunnen eisen.

Dordts mysterie

Dit blog moet er even tussendoor…

Toen ik iets meer dan een jaar geleden begon met het Apud Thuredrech blog nam ik als eerste onderwerp het lemma over de geschiedenis van Dordrecht in Wikipedia. U vindt het hier. Ik pakte gelijk maar de slordigheden aan die door de loop der jaren (misschien wel eeuwen) in de geschiedschrijving over het ontstaan van Dordrecht  waren verspreid. De reacties waren toen enthousiast. Ook had ik binnen een paar maanden een groep van meer dan 100 abonnee’s die me trouw volgden in mijn uitleg over Dordtse geschiedenis. Ik had niet de verwachting dat ik hiermee heel de Dordtse bevolking zou bereiken, maar hoopte toch op een soort uitstraling naar familie en vrienden van de abonnee’s.  Er zou een soort bestuiving kunnen ontstaan die langzaam wortel zou kunnen schieten.

Gedurende dat jaar heb ik ook enkele nogal controversiële zaken aangepakt die wel degelijk wat verder reikende gevolgen hadden dan alleen welwillende reacties van liefhebbers. Zo had mijn serie over Dordrecht en de gewetensvrijheid het effect dat ik met de wethouder in gesprek raakt en ik op 16 maart a.s. een gesprek heb met de directeur van de musea. Ook had mijn serie over wat nou de oudste stad van Holland was de nodige gevolgen in de lokale media. Daarentegen werd mijn stukje kritiek op een artikel in het huis-aan-huis-blad De Stem van Dordt niet door iedereen gewaardeerd. Men vond dat ik de schrijver en de geciteerde historicus te streng aanpakte. De historicus en de journalist reageerden beide en ik gaf hen wat gedachten terug die hun reacties bij me opriepen. Ik besloot het geheel met de aanbeveling aan de redacteur van de krant:

Ik denk ook dat als ze nog eens zo’n vraag krijgt over een middeleeuws onderwerp geen modern historicus om hulp moet vragen. Ze kan dan beter naar het archief stappen of bellen, een mediëvist raadplegen of mijn blog lezen.

Helaas; het was aan dovemansoren gericht.

Er bestaat een serie websites die zich richt op buurten in Nederlandse steden. Indebuurt.nl  heten ze en Dordrecht is één van die steden. De websites bevatten allerlei klein nieuws, zoals een kapotte trein die voor vertraging zorgt, een parkiet die is weggevlogen, de opening van een nieuwe ijswinkel, jubilerende marktkooplui, aankondigingen van straatopbrekingen, etc. Zoiets als die huis-aan-huis-bladen dus, maar dan digitaal. Ze werken zelfs samen met De Stem van Dordt. Niemand minder dan hoofdredacteur Karlijn Goorts van De Stem heeft er een soort column in, die Dordtse Mysteries heet. Daarin worden zulke onderwerpen behandeld als “waarom het Dolhuis Dolhuis heet”(het was een krankzinnigengesticht) of “hoe de Blindeliedengasthuissteeg aan haar naam komt” (er stond een gasthuis voor blinden) of “waar zijn de sporen 6 tot en met 14 op station Dordrecht” (historisch zo gegroeid).  Wat daar mysterieus aan is heb ik nog niet kunnen ontdekken, maar zo’n titel zal wel lekker bekken. De stukjes op de website verschijnen trouwens een paar dagen tot weken later ook in De Stem. En daar las ik gisteren het laatste artikel: “hoe Dordrecht aan haar naam komt”.

In de inleiding wordt weer gesproken over dat de naam in 1120 voor het eerst voorkomt toen geschreven werd over de dood van graaf Dirk IV in 1049. Tot zover OK. Misschien is dit zelfs wel ontleend aan mijn blog. Je kan toch hopen? Maar in de volgende zin gaat het al verkeerd, want:

“Of ze toen spraken over de rivier of over een zogenaamde nederzetting is niet duidelijk.  Daarom weten we eigenlijk tot op de dag van vandaag niet honderd percent zeker of de ‘stad’ Dordrecht (of moeten we zeggen Thuredrech) toen al bestond.”

Dan zijn we dus weer bij het falsum van 1064 (of ca 1145), u allen wel bekend, en niet bij het gedeelte van de Annalen van Egmond dat in 1120 door ‘hand C’ werd geschreven. Een ‘zogenaamde’ nederzetting? Niet duidelijk? En dat terwijl ik toch echt, vanuit de vertaling, had geschreven dat daaruit blijkt dat het zowel de naam van het water als het plaatsje was. Hoe duidelijk wil je het hebben? Dat het toen nog geen stad was is wel duidelijk, maar je kunt er wel degelijk van uitgaan dat er in 1049 een plaatsje van die naam lag op de plaats waar nu Dordrecht ligt. En in 1120 en 1145 was dat zeker het geval.

Wie beschrijft mijn verbazing dat daarna weer de historicus van modern Griekenland,  Kees Klok, aan het woord kwam.  Hij bracht in dat de bronnen uit die tijd erg ‘spaarzaam’ zijn (bedoelt hij zeldzaam?) en dat er veel veranderingen in het gebied zijn geweest. Daarom is het, volgens Klok, “niet precies duidelijk hoe Dordrecht aan haar naam komt”. In de krant is nog een ‘grapje’ dat historicus op de website maakte weggelaten: “Ze hadden toen helaas geen cassetterecorder (!) ofzo…” Waarschijnlijk ging dat voor het langzamere medium dat de krant is wat te ver of was het wat te oneerbiedig (of was het gewoon gebrek aan ruimte?).

Het volgende citaat van Klok luidt:

“Ja, we (!) gaan er ook wel vanuit dat het daar van afgeleid is. Maar of ze in die tijd al over de nederzetting spraken, blijft onduidelijk.”

Ik zou hier bijna cynisch van worden. Maar ik houd me in en schrijf hier alleen maar dat als men het in 1120 en in 1145 zo opschreef en daarmee suggereerde dat het respectievelijk in 1049 en 1064 al zo genoemd werd, je er wel van uit kunt gaan dat er ergens aan de Thuredrecht en de Merwede een plaatsje van die naam lag. Hoever moet je gaan om het nog beter te kunnen bewijzen?

Het artikel is dan ongeveer op de helft en dan is er nog steeds niet gesproken over hoe Dordrecht aan haar naam kwam, wat de titel toch aankondigt. Het dorp heet Thuredrech(t) maar waarom het zo genoemd wordt: niets. De naamsverklaring van Van Osta uit 1996 komt niet ter sprake en die staat nog wel in het Wikipedia lemma. Nee, dan begint een volkomen nieuw stuk dat het gaat hebben over “ wie nou de oudste stad van Holland heeft” (!). Vervolgens gaat het over de loco-burgemeester van Geertruidenberg die in 2014 (moet zijn 2012) Dordrecht voor de Rijdende Rechter  zou slepen omdat zijn stad oudere stadsrechten had dan wij. Beide steden hadden daar echter geen zin in. Afijn, u heeft er alles over kunnen lezen in het gelijknamige blog.

Mr. Frank Visser las in 2014 in een ander blog van mij dat het anders zat en zag wel in dat Geertruidenberg zou hebben verloren, maar had een wat flauwe uitspraak achter de hand gehad als Dordrecht onverhoopt toch bakzeil had gehaald. Geertruidenberg ligt tegenwoordig immers in Noord-Brabant en zo kwam hij uit op:

“Dordrecht is de oudste stad IN Holland, maar Geertruidenberg is de oudste stad VAN Holland.”

Wat natuurlijk van geen kanten klopt, want Dordrecht was al voor 1200 een stad met zijn eigen rechten etc. En we weten nu allemaal dat het krijgen van stadsrechten, hoe lang of hoe kort ook, niets zegt over het ontstaan van een stad. Wat doet dit onderwerp verder eigenlijk bij een artikel waarin de herkomst van de naam van Dordrecht aan de orde is? Het slaat nergens op.

Intussen is een ‘Dordts Mysterie’ nog steeds niet opgelost want er wordt niet eens op de in de kop gestelde vraag ingegaan, wordt er weer verwarring gewekt over het oudste voorkomen van de naam en doet een modern historicus foute uitspraken over een periode waar hij geen verstand van heeft. Soms vraag ik me wel eens af waarom ik dit eigenlijk doe…

“Hoe Dordrecht een eiland werd” (vervolg)

Kees Klok beantwoordde in zijn reactie op mijn laatste blog, zoals u allemaal heeft kunnen lezen,  mijn vraag waarom het korte stukje over de St. Elisabethsvloed  in de Stem van Dordt stond: het was een reactie op een lezersvraag. De journalist die het schreef, eindredacteur Karlijn Goorts, was blij met mijn kritiek, maar verontschuldigde zich tegelijk voor die beknoptheid.  Ze bevestigde dat Kloks antwoord uitgebreider was geweest, maar dat het nogal ingekort was:

“Als ik zijn hele verhaal zou moeten opschrijven, haken lezers helaas af halverwege omdat het te lang is.”

Ik vraag me dat af. U weet allemaal hoe die huis-aan-huis-bladen eruit zien. 24-32 pagina’s op tabloid formaat, waarvan meer dan de helft uit advertenties bestaat. De rest is tekst met veel, in verhouding, grote foto’s, inclusief hele fotopagina’s met huisdieren, besneeuwde parken, zonsondergangen en  dekselse kleinkinderen. Je moet je ook nog afvragen of veel van die tekst niet van commerciële oorsprong is, met zijn nieuws over auto’s en gezondheid. Ook wordt er wel aandacht besteed aan de (her)opening van een nieuwe winkel of herstartend bedrijf, welke advertorials (want het is toch ook reclame?)  dikwijls meer dan die 170 woorden bevatten. Er staan altijd wel een paar interviews met plaatsgenoten in, die eveneens beduidend langer zijn dan 170 woorden, maar waarvan dus wel verwacht wordt dat ze gelezen worden. Verder zijn het vooral veel aankondigingen van evenementen en  andere publiekstrekkers als cursussen, lezingen, workshops, open dagen en uitnodigingen om wilgen te komen knotten, etc. En een enkele column.

Ik denk dat het om wat anders dan de korte aandachtspanne van de gemiddelde krantenlezer gaat. Ik denk dat de eindredacteur denkt dat stukjes over de vroege geschiedenis van Dordrecht gewoon niet interessant genoeg zijn voor de gemiddelde lezer van haar krant en daarom maar zo weinig mogelijk plaats in mogen nemen. De nostalgische foto’s worden niet zelden (ook in de andere krant Dordt Centraal) begeleid door het dubbele aantal woorden. Maar dit was toch een antwoord op een lezersvraag? Dus er was interesse. En misschien wilden nog wel meer Dordtenaren weten hoe hun stad een eiland was geworden? Dus waarom die mensen het complete verhaal onthouden? Ik wil helemaal niet paranoïde overkomen en klagen dat de middeleeuwse geschiedenis van Dordrecht in dit soort krantjes achtergesteld wordt, maar je zou het zo wel gaan denken.

Bovendien: heeft een vragensteller over een historisch onderwerp niet ook het recht om correcte informatie te ontvangen? Kees Klok geeft toe dat hij niet over de meest recente informatie beschikt en put daarom maar uit iets dat hij zelf 30 jaar geleden heeft geschreven. En wat hij zich herinnert van een bezoek aan een tentoonstelling in 2006. Hij schrijft ook dat hij meer van de recente geschiedenis is (en de Griekse) en dat wat hij over Dordrecht in het verleden schrijft van “literaire aard” is en geen geschiedschrijving. Daar valt mijns inziens wel over te twisten: historie kan heel goed  literair verantwoord opgeschreven worden. Het ontslaat echter niemand, en zeker een afgestudeerd historicus niet, van de plicht iets kloppends neer te schrijven als er aan hem informatie gevraagd wordt, vooral als het over een onderwerp gaat dat buiten zijn comfort-zone valt. Klok verdedigt zich nog met:

“Kern van de vraag was: hoe is het eiland onstaan, niet wat de oorzaken van de St. Elizabethsvloed waren.”

Maar als je die vraag wilt beantwoorden kom je niet onder de oorzaken van de vloed uit. Hij noemt er zelfs één (foutief weliswaar, maar toch…), want hij wordt in het artikeltje geciteerd:

“Men ging daar turf steken voor brandstof en daardoor werden de dijken verzwakt.”

Maar dat was ook mijn kritiek niet. Ik vind dat je vragenstellers geen sprookjes mag vertellen over wat echt gebeurd is. Zeker niet over zaken die zo’n enorme invloed hebben gehad voor een stad als Dordrecht. Degenen die dit blog volgen weten inmiddels wel dat er in het verleden, tot zeer recent, de nodige onzin is geschreven over aspecten van onze geschiedenis. Ik heb duidelijk gemaakt dat men hier zelfs op hoog niveau kort geleden nog geschiedvervalsing heeft gepleegd. Maar waarom zou je je dan druk maken over zo’n klein artikeltje in een huis-aan-huis-blad, zult u zich afvragen? Nou, dat doe ik omdat het een principieel probleem is.

Zo’n verhaaltje in de Stem van Dordt kan namelijk best flinke gevolgen hebben. Het begint als klein weetje, verspreidt zich op verjaardagen, wordt overgenomen door een geïnteresseerde leek en voor je het weet staat het op papier in een schoolwerkstuk of een lesbrief en wordt het aan de lokale ‘canon’ toegevoegd. Ik zou alleen al voor de vaderlandse geschiedenis honderden voorbeelden van dit soort mis-informatie kunnen noemen. De leek heeft immers niet de mogelijkheid om de dikke dure boeken over zulke onderwerpen te lezen of de vaktijdschriften te vinden (dikwijls achter betaalmuren) waarin de geleerde artikelen over de laatste ontwikkelingen binnen historisch onderzoek staan.

Karlijn Goorts liet merken dat zij wel anders zou willen. Naast dat ze denkt dat mensen geen lange antwoorden op een vraag willen hebben, geeft zij ook de drukte binnen de redactie de schuld. Er is volgens haar gewoon geen tijd voor het verifiëren van beweringen. Zij trekt het verder breder en schrijft:

“Dat is meteen een belangrijk deel waar het grootste gedeelte van de media faalt. Onderzoeken, correct weergeven, context en achtergrond vermelden en niet alleen kijken naar wat men wil lezen, maar kijken naar wat nodig is om te vermelden.”

Ik denk dat ze wat de zogenaamde ‘kwaliteitskranten’ betreft, de bekende landelijke dagbladen, een beetje overdrijft, want ik lees daarin genoeg lange artikelen die een grondig onderzochte herkomst verraden. Al hoor ik van oudere journalisten wel dat het vroeger allemaal veel beter was en dat de jongelui van tegenwoordig niet meer weten wat goede journalistiek is. Ik vind het in ieder geval wel verfrissend dat Goorts, die nog jong is, dat wel zou willen, maar ik denk dat een huis-aan-huis-blad daar niet echt het goede platform voor is. Ik gun haar meer ruimte voor het uitoefenen van haar beroep volgens de eisen van hoor en wederhoor en het checken van bronnen. Ik denk wel dat ze dan niet op die plaats moet blijven zitten.

Ik denk ook dat als ze nog eens zo’n vraag krijgt over een middeleeuws onderwerp geen modern historicus om hulp moet vragen. Ze kan dan beter naar het archief stappen of bellen, een mediëvist raadplegen of mijn blog lezen. Lijkt me.

“Hoe Dordrecht een eiland werd”

artikel svd
Het bewuste artikeltje uit de Stem van Dordt, 11.1.2017.

De beide gratis huis-aan-huis bladen in Dordrecht pronken elk met een historisch rubriekje. Dikwijls gaat het om een oud beeld van onze zo fotogenieke stad en wordt er wat verteld hoe het daar vroeger was. Meestal gaat het ook niet zo ver terug: hoogstens tot de tweede helft van de 19e eeuw. Afgelopen week, woensdag 11 januari 2017, naderde de rubriek in de Stem van Dordt echter angstig dicht mijn periode: die van het ontstaan en de bloei van Dordrecht. Zoals u aan de titel van dit blog kunt zien ging het over de St. Elisabethsvloed, want iedereen weet dat daarna de stad volledig omgeven was door water. Dat wordt ook min of meer bevestigd door de beide illustraties bij het artikeltje (het telt niet meer dan 170 woorden) die Dordrecht als een eilandje met wat aangroeisel tonen. Maar was dat wel zo?

Waarom de journalist Karlijn Goorts, die eindredacteur van de Stem van Dordt is, dit stukje in haar krant gezet heeft is niet duidelijk. Ze noemt het ook nergens. Er is ook geen historische aanleiding voor. Pas in 2021 gaan we de St Elisabethsvloed ‘vieren  (of in 2024?) en in januari 1417 gebeurde er ook niet veel in en rond Dordrecht. Pas volgend jaar, 2018, kunnen we wat ‘doen’ met het beleg van de stad in juli-augustus 1418. Dus er is niet echt een reden om aan die ramp te denken. Maar misschien kwam het omdat ze Kees Klok heeft gesproken. Hij wordt tenminste in het artikel in drie zinnetjes geciteerd.  En daar viel mijn oog dus op. Waarna ik me het nodige afvroeg.

verdronken dorpen
Omslag van het boek Verdronken dorpen boven water (Dordrecht 2007).

Het eerste dat ik me afvroeg was hoe het komt dat lokale historici en leraren geschiedenis, want Klok is beide, niet op de hoogte zijn van het meer recente denken over de St. Elisabethsvloed. In 2007 kwam namelijk als speciaal jubileumboek van de vereniging Oud Dordrecht uit onder de titel Verdronken dorpen boven water. Het bevatte zo’n beetje alles wat er in het verleden over de ramp is geschreven. Er stond ook een zeer interessant artikel in van de voormalige stadsarcheoloog Johan Hendriks met de toen meest recente conclusies over die gebeurtenis en zijn oorzaken en gevolgen onder de titel ‘De watersnoodrampen van 1421 en 1424’.

Helaas is de neerslag van dat jubileumboek, en met name die van het artikel van Hendriks, niet in de krant terug te vinden. Het lijkt zelfs wel of de historicus Klok het helemaal niet gelezen heeft. En dat is toch wel kwalijk voor iemand die altijd zo met oud Dordrecht bezig is. Hij is dan wel een historicus van de moderne tijd, maar als je dan geïnterviewd wordt (?) over een wat ‘ouder’ onderwerp bereid je je toch een beetje voor? Wat hij tussen dubbele aanhalingstekens (dus uit zijn mond opgetekend) beweerde stoorde me namelijk nogal. Ik geef hieronder de drie citaten met mijn commentaar.

  • “Dordrecht lag in de Groote Waard; ook wel een enorme polder met een dikke veenlaag. Men ging daar turf steken voor brandstof en daardoor werden de dijken verzwakt.”

grote waard 1421
Schematische situatieschets van de Grote Waard in 1421. Noordelijk van de Maas werd het land ook de Kleizijde genoemd en het zuidelijk deel de Veenzijde.

Juist het gedeelte van de Grote Waard (die tweede O is wat overdreven) waar Dordrecht in ligt, dus ten noorden van de Maas, was niet louter veen. Men woonde er al sinds de 8e-9e eeuw op de oeverwallen langs de rivieren, waar men graan verbouwde. Men ontdekte ook dat het elzenbroekbos in het veen op een dunne klei-op-veenlaag stond, waar je, na het ontginnen, ook goed graan kon verbouwen. Vandaar dat juist dit gedeelte, door Hendriks, de graanschuur van Holland werd genoemd. Er zal best turf gestoken zijn op stukken die niet bebouwd konden worden, maar de meeste turf kwam toch van bezuiden de Maas. Daar werd ook buiten de dijk in het zuidwesten zout-houdende turf gedolven, de zogenaamde darink. Daaruit werd zout gewonnen, dat voor goed geld verhandeld kon worden. Dat darink-delven gebeurde dus buitendijks, uit steeds met een tijdelijk eigen dijkje, een moerdijk, omgeven poldertjes. Op den duur kwam men te dicht bij de dijk van de Grote Waard, zodat die, na het verdwijnen van de darink, open kwam te liggen voor sterke golfslag bij zware stormen. De dijk bij Broek, aan de zuidwestkant van de waard (nu in de buurt van Wieldrecht) brak hierdoor in de tweede helft van de 14e eeuw steeds weer door. En dat ging in de vroege 15e ook door, ondanks verboden om te dicht bij de dijken te delven. Wel werd de dijk steeds weer gerepareerd of  teruggelegd. Het ligt dus klaarblijkelijk genuanceerder.

“Het water stond tegen de stadsmuren aan.”

sluyter 1560
Detail uit de kaart van Sluyter uit 1560, waarop het opkomende land achter Dordrecht goed zichtbaar is.

Hendriks heeft bij zijn opgravingen juist gevonden dat dat niet het geval was. Wel hebben in november 1421 de storm en de golven schade veroorzaakt aan de houten onderdelen van de stadsverdediging, de staketten,  en er zijn buiten de vesten wat wielen ontstaan, maar dat was allemaal snel gerepareerd. Opgegraven schelpjes en andere maritieme fauna hebben aangetoond dat er inderdaad een korte tijd een met brak water overstroomd gebied onder de muren van Dordrecht heeft gelegen, maar dat het eerder tot een waterig landschap van slikken (onbegroeide klei-zandplaten) en schorren (begroeide idem) uitgroeide, met op hogere gedeelten de resten van dorpen en boerderijen. En bomen. De enorme watervlakte die je op oude kaarten ziet is voor een groot deel fantasie (op de kaart van sGrooten uit ca 1570, boven aan het blog, ziet u een realistischer beeld). Waarschijnlijk berustte die op de nogal bewegelijke situatie van de landresten die afkalfden en aangroeiden. Er moet al heel snel een soort Biesbosch-landschap zijn ontstaan op resten van de vroegere waard. Dat was ook een voorwaarde voor het vanaf het eind van de 16e eeuw opnieuw beginnen met inpolderen: je moest wel van al wat aangegroeid land uitgaan.

“Later was het natuurlijk vooral modder en begonnen ze langzaam aan het droogleggen.”

Er zal veel modder geweest zijn en er tussendoor waterlopen, maar ook begroeide delen, waarin al snel eendenkooien en griendketen te vinden waren. En er stonden veel wilgen, waarvan de pollen ook teruggevonden zijn. En niet te vergeten: er lagen tussen de oevers zalmsteken in de bredere kreken, resten van de oude veenriviertjes.

detail kaart 1520
Detail uit een kaart van ca 1520, met een huis op een hoogte en al begroeide gorzen. De maker heeft met wat vervaagde groene verf aangegeven  dat er veel ondiepten waren.

Er gaan nog veel meer van dit soort verhalen over de St. Elisabethsvloed en de Biesbosch, maar het bovengenoemde boek en artikel, plus meer recentere literatuur over Dordrecht en het eiland en zijn omgeving, heeft die voor het grootste deel ontkracht. Kees Klok heeft die literatuur duidelijk niet paraat gehad en Karlijn Goorts heeft zijn uitspraken niet daaraan geverifiëerd. Bovendien wordt er beweerd dat er drie St. Elisabethsvloeden geweest zijn. Dat is wel zo, maar die van 1404 had vooral Zeeland te pakken en heeft zo goed als geen invloed op de Grote Waard gehad. Dus die telt hier echt niet mee.

Luchtfoto van de doorbraak van de Ringdijk te Wilnis op 26 augustus 2003 (foto www.deltaproof.nl).

De St. Elisabethsvloed van 1424 is daarbij nogal bijzonder, want een nieuwe theorie van Johan Hendriks luidt dat deze niet zozeer door stormvloeden zou zijn ontstaan, maar juist doordat droogte in de zomer van dat jaar de op veen aangelegde dijken heeft ondermijnd. Zoiets als de veendijk bij Wilnis in de zeer warme zomer van 2003, die door uitdroging instabiel was geworden en doorbrak. Een gat in een gewone doorgebroken dijk kun je dichten.  Bij een door droogte verzakte dijk helpt dat niet; die kun je niet meer repareren. In onze tijd zet je er een damwand in en dan moet je maar hopen dat het verval niet doorzet. Die luxe had men in 1424 niet en vandaar dat het Merwedewater bij het gat van Werkendam ruim 150 jaar ongehinderd over de Grote Waard kon stromen en er twee meter klei en zand kon afzetten.

Intussen worden dit soort achterhaalde ‘feiten’ voor zoete koek genuttigd door het lezerspubliek en blijven dergelijke sagen voortwoekeren onder de Dordtenaren. Jammer hoor.

(De kaart bovenaan het blog is een deel van de kaart van Holland die Christiaan sGrooten ergens tussen 1568 en 1573 maakte voor koning Filips II. De afbeelding komt uit Valentine Wikaart, e.a., ‘Nijet dan water ende wolken’ (Tilburg 2009) 110. Het is duidelijk dat niet iedereen zich er met een enorme watervlakte vanaf maakte…)