Waarom geschiedenis? 2

In het vorige blog, waar dit een onvoorzien vervolg van is, heb ik het over de gevaren van het misbruik van de geschiedenis gehad. Ik heb al eerder geschreven over het manipuleren ervan voor ideële , meestal politieke, doeleinden. Of voor naamsbekendheid, zoals in Dordrecht. Overigens stond er vorig weekend een stukje over een bezoek aan mijn stad in de Trouw waarin verbaasd werd geconstateerd dat het op een zonnige dag tijdens de vakante zo stil was in het oude centrum. Zelf heb ik de indruk dat we elk jaar meer toeristen zien en de terrassen bij mooi weer steeds vol zitten. Ook komen er elk jaar nieuwe horeca gelegenheden bij, zodat je je afvraagt of die zaakjes en zaken buiten de vakanties om wel voldoende bezoek krijgen om te overleven. Ik heb ook geen idee of het museum in het Hof goed loopt; ik kom er tegenwoordig nog zelden in de buurt. De journalist van Trouw kwam er in ieder geval vandaan met een volkomen verkeerd, en door mij al voorspeld, idee van de geschiedenis van Dordrecht. Hij schreef letterlijk:

Op 23 juli 1572 werd hier een soort onafhankelijkheidsverklaring getekend.

Om daarna (bewust?) Herman Pleij te citeren die zei dat in de VS of Frankrijk

…iedereen zo’n datum zou kunnen opdreunen en de historische locatie zou worden platgelopen.

Waarna hij het aan ons gebrek aan nationalisme weet dat wij dat niet doen. Om te vervolgen met dat het jammer was want

… de idealen die toen werden vastgelegd zijn alles behalve eng en bovendien heel actueel. “In dit gebouw werd de basis gelegd voor een onafhankelijk land waar je vrij bent om te denken wat je denkt, te geloven wat je gelooft en te zijn wie je bent” staat op het toegangskaartje van het klooster…

Hij is er dus ingestonken, want niets van het bovenstaande is waar. Afijn, als u niet weet waarom het niet waar is kunt u het vanaf hier nog eens nalezen. Zo verspreidt de boodschap zich dus over het land. Het is niet te hopen, en daar lijkt het ook niet echt op, dat dit idee nu duizenden (Nederlandse) toeristen naar Dordrecht trekt om te offeren op de altaren van de zogenaamde vrijheid. De ontwikkeling blijft niet minder zorgelijk.

Intussen lopen de kwesties van de controversiële standbeelden en nu ook de straatnamen  van ‘foute’ Nederlanders, zoals de 17e eeuwse admiraal Witte de With (zie boven een foto van de uitgaansstraat van die naam in Rotterdam). Historicus Sander van Walsum weidde in de Volkskrant een column aan met name dat laatste fenomeen. Protesten, aangezwengeld door de usual suspects, tegen (straat)naambordjes en beelden van zeehelden die op één of andere manier met de slavenhandel te maken hebben gehad lopen inmiddels de spuigaten uit.

Van Walsum verwoordt kernachtig wat hier aan de hand is:

… wie zich onder verwijzing naar het Nederlands verleden gekwetst zegt te voelen, vindt gehoor. Want anders dan vaak wordt gesuggereerd, vormt de nationale geschiedenis voor meer mensen een bron van gêne dan van trots. Of het nu – van achteren naar voren – gaat om de dekolonisatie van Indonesië, de Tweede Wereldoorlog, de ‘ethische politiek’ van het Indisch gouvernement, het Cultuurstelsel, de Gouden Eeuw – die steeds vaker tussen aanhalingstekens wordt geplaatst: de teneur van de historiografie is zelfkritisch. Dat is geen modegril van de laatste jaren, dat is al decennia het geval.

En dat klopt. Tijdens de colleges historiografie van de geschiedenis kregen we daar voorbeelden van te horen en te zien/lezen. Wat het recente verleden betreft, de Oorlog dus, hebben we eerst de heldenverering van de verzetsstrijders gehad, toen de volkomen  afbraak en ontmaskering van die zogenaamde ‘goede’ Nederlanders en pas de laatste tijd ontstaat er wat nuance. Verder terug gelegen historie is ook allemaal door die fases gegaan. We hadden eigenlijk mogen hopen dat de nuance over het verleden is blijven hangen, maar dat is helaas niet het geval. Sterker nog: hoe verder terug in de tijd hoe meer zwart-wit denken over goed en kwaad, beschaafd en barbaars, vroom en bijgelovig er over is gebleven. Tenminste: bij de bevolking, die in de gemanipuleerde geschiedenisboekjes dit beeld op zijn bord kreeg, zoals ik het vorige blog heb uitgelegd.

Historici zien die nuances wel degelijk, maar doen er eigenlijk veel te weinig aan om die aan scholieren over te brengen. Dat en het terugbrengen van geschiedenisonderwijs tot zo goed als niks en dan nog verouderd en clchématig ook zal in de toekomst geen helderder licht op ons verleden  doen schijnen. Natuurlijk blijven er altijd mensen die gewoon willen weten hoe het vroeger was en waarom de mensen toen deden wat ze deden. Dat worden (amateur)historici.  Er is, en dat weet ik zeker, genoeg belangstelling onder de Nederlanders voor hun eigen geschiedenis. Er wordt ook genoeg min of meer populaire literatuur uitgebracht over ons verleden, maar of dat voldoende zoden aan de dijk zet is de vraag.

Ik denk dat geschiedenis geen vrijblijvende vrijetijdsbesteding meer is of een beroep waarbij je zoveel mogelijk moet publiceren om gewaardeerd te worden en blijven. Historici moeten de  moderne communicatiemiddelen aangrijpen om hun kennis te verspreiden, want scholen doen het binnenkort niet meer. We moeten eigenlijk de straat op en ons losmaken van universiteiten die inhalige leerfabrieken dreigen te worden, van musea die toeristentrekkers zijn geworden en van erfgoedlocaties die de kinderen een spannend  dagje moeten bezorgen om te kunnen overleven. Ik vind het tijd worden dat we gaan uitleggen ‘hoe het eigenlijk geweest’ is. En dat we alle sprookjes, legenden en sagen moeten gaan ontkrachten om te laten zien hoe onze voorouders waren en wat ze deden en waarom.

Ik zie in programma’s als Verborgen Verleden hoe de ‘slachtoffers’ omgaan met hun eigen opa’s en oma’s en wat voor conclusies ze trekken uit wat ze horen. Dat vind ik soms zelfs al zorgwekkend. Aan de ene kant zijn ze dikwijls trots op een voorouder die zich door hard werken, creativiteit en doorzettingsvermogen aan zijn of haar droevig lot heeft onttrokken, maar aan de andere kant is er zo weinig bewustzijn over de leefsituatie van die mensen dat ze echt geschokt zijn over wat ze in de bronnen tegenkomen. Begrip over het leven in vroeger tijd is volkomen afwezig en zeker de kennis over hoe het zo gekomen is. Ook begrijpt men niet hoe mensen in de tijd zelf tegen hun eigen situatie aankeken. Men reageert met de kennis en ervaring van nu en beoordeelt geschiedenis ook daarnaar. Plaats voor de nuance lijkt er niet te zijn. Kortom presentisme

De gemeenteraden die in het verleden beslisten over welke ‘held’ een standbeeld kreeg of waar een straat naar werd genoemd, bestonden uit kinderen van hun tijd. De Staatslieden- en Zeeheldenbuurten, laat staan de Indische en Zuidafrikaanse buurten werden in de late 19e en vroeg 20e eeuw gebouwd en genoemd naar wat men toen  als voorbeelden van patriottisme beschouwde. Die mensen wisten dikwijls ook niet beter. Het is al erg genoeg dat er in die tijd historici waren die dat wel wisten maar niks zeiden. Moeten daarom die standbeelden weg en de straten andere namen krijgen? Nee. Het zijn voorbeelden uit een andere tijd, uit onze eigen geschiedenis, en ze zeggen iets over hoe het ‘toen’ was. Dat is historie. We hebben nu de mogelijkheden en kennis om er een betere uitleg van te geven. Laten we dat dan ook doen, en onze oren niet laten hangen naar mensen die geen historisch besef hebben (kunnen ze ook niet helpen; hebben ze nooit geleerd) en die maar wat roepen omdat ze zogenaamd gekwetst zijn.

Van Walsum eindigt zijn column met:

Geschiedenis moet niet worden misbruikt voor morele chantage. Laten we niet doen alsof we ons diep schamen voor de daden van in vergetelheid geraakte vlootvoogden.

En daar kan ik het alleen maar hartgrondig mee eens zijn.

Waarom geschiedenis? 1

Ik zit al 20 jaar, als één van de twee Nederlanders, op een e-mail-forum voor mediëvisten, dus ver voor ik zelf een echte historicus werd. Het is een internationaal forum en je komt er mensen op tegen uit de hele wereld, van New Zeeland tot Noorwegen, van de USA tot Zuid-Afrika en van eenvoudige amateurs tot university professors. Soms hebben we dagenlang durende discussies over Amerikaans geschiedenisonderwijs, dan weer over Robin Hood in de film of een portret van Eleanor van Aquitanië dat haar niet bleek te zijn. We stellen de lijst ook vragen over literatuur, waar bepaalde boeken te vinden zijn (als Google ze niet heeft gescand) of wat een bepaalde oud-franse zin betekent. Er worden congressen aangekondigd en papers gevraagd, boeken en artikelen besproken en films bekritiseerd.

Met de komst en bredere verspreiding van het internet zag het er even naar uit dat de list leeg zou lopen, maar we zijn er nog steeds. We zitten ook op Facebook en diverse leden hebben eigen blogs of websites. En nog steeds hebben we diepgaande discussies over het vak en het onderwijs erin, waar ik, gelukkig, sinds 2009 regelmatig ook als echte collega mijn steentje aan bijdraag. We hebben het nog niet over de standbeeldenkwestie gehad, maar wel over het gebruik van geschiedenis (en dan natuurlijk voornamelijk de middeleeuwse) voor dubieuze doeleinden, zoals hier in Dordrecht door de gemeente gebeurt. Ik heb het daar niet zo erg over, want dan moet ik veel te veel vertalen en daar heb ik geen tijd voor, maar het onderwerp komt aan bod.

Afgelopen week, 31. 8.2017, kwam Kurt Sherry, een docent geschiedenis op een Amerikaans college, met de vraag of de list hem kon helpen aan begrijpelijke literatuur voor highschool kids die nu, eigenlijk voor het eerst, iets over Europese middeleeuwse geschiedenis zouden gaan horen. Maak niet de vergissing dat in de USA de middeleeuwen niet leven; dat doen ze wel. Maar wel dikwijls, net als hier, in een nogal verwrongen, door Hollywood geïnspireerde  versie. Scholen en universiteiten zijn, net als hier, door bezuinigingen hun docentenbestanden en faculteiten aan het inkrimpen en de geesteswetenschappen zijn daar, net als hier, de eerste slachtoffers van. Kurt kreeg veel hulp en tips, maar er werd ook doorgedacht over wat de leerlingen nou eigenlijk moesten weten en hoe die stof het beste aan hen aangeboden kon worden. Skip Knox, een andere Amerikaan en professor in Boisie, Idaho, zag het wat somber in en poneerde dat je nou eenmaal kinderen hebt die goed of slecht zijn in maths, net zoals kinderen die aanleg hebben voor geschiedenis of niet. Maths wordt bovendien moeilijk gevonden, terwijl het denkbeeld bestaat dat geschiedenis een eitje is. Maar dat gewoon niet iedereen het leuk of interessant vindt. Jammer dan…

Hij kreeg direct weerwoord van Karen Schousboe, een voormalige assistent professor aan de Deense universiteit van Aarhus. Zij kon niet begrijpen dat Amerikaanse kids zo weinig over hun eigen geschiedenis weten en dus niet door hebben wat er in Charlottesville met het beeld van general Lee aan de hand was. Dat had niet veel met de middeleeuwen te maken, maar het is de trend in de USA om, net als bij ons, steeds minder eisen aan de kennis van het eigen verleden te stellen, zodat kinderen opgroeien tot volwassenen die geen idee meer hebben waarom ze, bijvoorbeeld, in een democratie leven en wat dat inhoudt. Waarom ze moeten stemmen en wat hun rol in de maatschappij is, behalve die van consument en gebruiker van infrastructuur. Zij gaf voorbeelden uit het Deense aanbod van lessen zoals die aan de scholen en universiteiten worden onderwezen en dat loog er niet om. Daar kunnen ook wij nog een puntje aan zuigen. Niks leuk of niet leuk: iedereen moet gewoon de geschiedenis van zijn land, zijn continent en zijn wereld kennen. Want anders…

Deze mail werd een uur of vier later gevolgd door een reactie van emeritus professor Bernie Bachrach (1939), de bekende Amerikaanse historicus van de Karolingische oorlogsvoering, het Jodendom in de middeleeuwen en het adellijke huis van Anjou. Hij benadrukte het gevaar van de moderne geschiedenis bestudering als politiek en sociaal smeermiddel. Ik wil mijn bloglezers deze zeer interessante mail niet onthouden en heb hem dus vertaald. Hij sluit aan bij mijn beschuldigingen aan het adres van de Dordtse cultuurbobo’s, maar legt nog duidelijker dan ik uit wat het gevaar daarvan is en wat er in het verleden met deze manier van geschiedenis bedrijven is gebeurd.

Sommige mensen bestuderen het verleden om de vraag te kunnen beantwoorden: hoe zijn we hier terecht gekomen? En ‘hier’ is dan de locatie in het heden die hen interesseert. Dit veroorzaakt een proces waarbij we feiten gaan selecteren over dingen die gebeurd zijn waarvan we geloven dat die ervoor hebben gezorgd dat we ons juist op deze plek bevinden. Tijdens dat proces worden feiten verzwegen waarvan we vinden dat die niet hebben bijgedragen aan het vorm geven van ons hier en nu. Anders gezegd: informatie uit het verleden wordt uit zijn context gehaald om onze moderne vragen te beantwoorden.

Methodologisch is deze benadering al lang geleden losgelaten en van het label ‘nuïsme’ (presentism) voorzien. Door deze benadering worden we namelijk niet geholpen het verleden op zijn eigen voorwaarden te begrijpen, maar vervormen we het tot een bron van selectieve informatie om hedendaagse politieke of sociale doelen te bereiken. Pogingen om het verleden te gebruiken voor politieke denkbeelden waren de basis van geschiedschrijving zowel in Nazi Duitsland als in de communistische Sovjet Unie. Dit principe wordt trouwens nog steeds toegepast door populisten die een bruikbaar verleden zoeken om hun doeleinden te ondersteunen.

Historici zouden van zulk gebruik van het verleden rigoreus afstand moeten nemen, net zoals we het werk van de Nazi-historici hebben verworpen die ‘historische’ rechtvaardigingen schreven voor Hitlers politiek ten opzichte van de Slaven en de Joden. Het is ons werk om het verleden op zijn eigen voorwaarden te leren begrijpen, zodat we toegang krijgen tot het denken van mensen die we anders niet zouden leren kennen. Juist dat verbreedt ons begrip over wat het betekent mens te zijn.

We zien allemaal om ons heen hoe politici de Nederlandse geschiedenis manipuleren om een punt te scoren of hun aanhang te vergroten en dan heb ik het niet alleen over de populisten. Of hoe gemeenten, en niet alleen Dordrecht, hun eigen geschiedenis misbruiken om toeristen te trekken. Het is een gevaarlijke weg, zeker omdat het ‘gewone volk’ steeds minder bagage krijgt om tegengas te bieden (als het die al had…) en bepaald niet wordt klaargestoomd om te leren denken over hoe ze gemanipuleerd (dreigen te) worden. Het is een verontrustend idee dat plannen voor het onderwijs in het vak geschiedenis alleen maar minder inhoud en steeds meer vervlakking van die inhoud laten zien, tot er in 2032, zoals gepland, niets meer van geschiedenisonderwijs over is.

Denk er maar eens over na.

Wordt vervolgd

Historie-blues

Het is niet makkelijk om een historicus te zijn. Begrijp me goed: ik klaag niet, want ik was gewaarschuwd. Maar je hebt er een hoop werk aan om je te verdedigen tegen mensen die je van van alles en nog wat beschuldigen. En dat terwijl we het zo goed bedoelen! Want ga maar na: wij proberen te achterhalen hoe het er vroeger aan toeging en waarom bepaalde gebeurtenissen plaatsvonden en dat schrijven we op zodat iedereen het kan lezen. Of we geven er lezingen over. Of we komen op radio en tv om het, als deskundigen, uit te leggen aan de bevolking in interviews of documentaires. Of we werken mee aan tentoonstellingen of vaste opstellingen in musea. Of we helpen om begrijpelijke teksten te schrijven bij de routes door erfgoedinstellingen. Het enige waar we, gek genoeg, niet echt aan de bak komen is in het onderwijs. Dat is gedeeltelijk, en historisch, onze eigen schuld, maar er zijn ook verzachtende omstandigheden die ons dat moeilijk maken.

Één van de problemen waar we mee te maken hadden was namelijk dat we moesten concurreren met niet-historici die denken ook wel wat over vroeger te weten. En dat is al heel lang zo. In het verre verleden waren er geen als zodanig opgeleide historici maar alleen zogenaamde ‘historieschrijvers’. Geleerde mannen uit de 16e, 17e en 18e eeuw, vooral dominees, dokters en juristen, die boeken vol schreven over hoe ze dachten dat een stad was ontstaan of een oorlog, of wat hun voorouders en vorsten allemaal gedaan hadden. En dat alles meestal gebaseerd op veel te weinig bronnen en daarom voor een groot deel uit de duim gezogen. Daarna kwam de 19e eeuw waarin de onderdanen van het koninkrijk der Nederlanden het wij-gevoel aangepraat moest worden, want al die provincies waren daarvoor min of meer zelfstandig geweest en de steden erin nog zelfstandiger. Daar moest een overkoepelend verhaal voor ontwikkeld worden zodat iedereen zich Nederlander zou gaan voelen in plaats van bijvoorbeeld Brabander of Enkhuizenaar. Het is ook de periode waarin aan universiteiten de opleiding tot historicus ontstond.

Er waren in die tijd ook echt geschiedkundigen die zich voor dat karretje lieten  spannen. Zij bedachten dat de Opstand tegen de Spanjaarden en de daarop volgende vrijheidsstrijd wel eens een effectief samenbindend vermogen zou hebben. Andere landen hebben hun middeleeuwse geschiedenis om tegenop te kijken: wij hebben dus de Tachtigjarige Oorlog. Ik heb hier al eens een recensie gewijd aan een boek over deze problematiek.

Ze vergaten daar wel een beetje bij dat het rooms-katholieke deel der natie nou niet zulke leuke herinneringen aan die tijd en wat erna kwam had. Natuurlijk hadden de protestanten ook geleden, maar zij, de katholieken, hadden een paar eeuwen niet in het openbaar naar de mis gemogen, hadden geen mogelijkheid gehad om in overheidsdienst te komen en hun katholiek gebleven regio’s en provincies waren een soort wingewesten onder calvinistische regenten en dominees geworden. Tot de Fransen kwamen.

Voor het grotere doel werd wel de geschiedenis van die periode tussen 1568 en 1648 een beetje mooier en lelijker gemaakt dan verantwoord was. Met andere woorden: hij werd gemanipuleerd. De Spanjaarden en met name koning Filips II en de hertog van Alva werden de ‘slechten’ en de watergeuzen en Willem van Oranje waren de ‘goeien’. NIet dat daar geen kern van waarheid in stak, maar veel zaken werden wel heel erg zwart-wit neergezet. En dat is niet wat echte, verantwoordelijke historici zouden moeten doen. Intussen werd die herschreven geschiedenis op elke school onderwezen uit speciaal geschreven schoolboekjes die bepaald geen voorbeelden van nuancering waren. Dat had grote invloed op het volk. De ouderen onder ons zullen zich de jaartallenlijstjes en de heldenverhalen nog wel herinneren. Wijlen mijn schoonmoeder had nog steeds een hekel aan Spanje en Spanjaarden vanwege de Tachtigjarige Oorlog en zou daar ook nooit naar op vakantie zijn gegaan. Ze was van gereformeerde huize…

De geschiedenisles was namelijk ook nogal verzuild. Openbare scholen hadden andere lesboekjes dan scholen met de bijbel, waardoor de nadruk op gebeurtenissen soms behoorlijk verschillend lag. En op rooms-katholieke scholen was dat wéér anders, zeker als het paters- en nonnenscholen waren. Pas na de jaren ’50 van de 20e eeuw begon dat wat te veranderen. Maar ook nu, nu de zuilen weg zijn, kom je in de geschiedenis-lesmethoden de resten van het 19e eeuwse onderwijs tegen. En dat houdt in dat naast de oudere generaties die het ouderwetse geschiedenisonderwijs hebben genoten ook de jongeren nog steeds geen genuanceerde, op modern onderzoek gebaseerde kennis in huis hebben over hun verleden. De bezoekers in Archeon of op historische evenementen, die ik 25 jaar lang te woord heb gestaan, hebben nog steeds die rare denkbeelden over vroeger. Re-enacters en levende geschiedenis spelers proberen uit alle macht het beeld te veranderen en betere informatie te geven, maar het is een lang en moeizaam proces.

Schoolboekenuitgevers, de scholen zelf en de erfgoedinstellingen werken er ook niet echt van harte aan mee. Want niet iedereen van die instituten neemt een bonafide historicus in de arm om hen te vertellen hoe het zat. Dat is voor de historicus die in musea, kastelen, buitenplaatsen en andere monumenten rondloopt maar al te duidelijk. Om maar te zwijgen over historische romans, strips en games en wat er in films en op radio, tv en het internet allemaal over de geschiedenis beweerd wordt.

Dus als je als historicus probeert om die soms al bijna 200 jaar vastliggende patronen te doorbreken, stuit je dikwijls op weerstand. Zeker als een instantie als een stad, bijvoorbeeld, al flink wat jaren heeft geïnvesteerd in een stuk geschiedenis dat moet zorgen dat toeristen hier wat te beleven hebben. En dat geldt vooral als je dat in de openbaarheid brengt, zodat in principe iedereen het kan lezen of horen. Er kunnen dan twee dingen gebeuren: je wordt óf doodgezwegen óf er wordt een openbare scheldpartij georganiseerd. Het gekke is dat de autoriteiten dikwijls naar de eerste methode grijpen en de media, bij monde van bijvoorbeeld columnisten, en het daarbij horende reageervolk naar de tweede. Voor radio en tv en de krant is iemand die tegen de gevestigde orde ingaat gewoon nieuws en zeker in de komkommertijd (of als het om lokaal of regionaal nieuws gaat) pak je elke oprisping aan, want zoveel interessants gebeurt er nou ook weer niet in de provincie.

Zeker als het gaat over feestelijkheden als historische herdenkingen moet je uitkijken wat je zegt. Je kunt zomaar beschuldigd worden van verraad aan je stad. Of je bent op z’n minst een spelbreker of azijnpisser, iemand die zijn medeburgers geen feestje gunt. Maar dat is natuurlijk oorzaak en gevolg door elkaar halen. Je kunt geen feestje vieren naar aanleiding van een herdenking van iets dat niet heeft plaatstgevonden. Of: je moet geen standbeeld oprichten voor iemand die niets met je stad te maken had. Als je daar dan toch een evenement van maakt dan blaas je een fictie op tot een lege huls die door een kenner heel makkelijk is door te prikken. Dan ben je dus bezig met een non-event gebaseerd op geschiedvervalsing. Of geschied-manipulatie.

Als historicus kun je dan blijven protesteren tot je blauw ziet, maar als de overheid besloten heeft deze weg in te slaan is dat niet makkelijk terug te draaien. Niet voor het geld dat het inmiddels heeft gekost, maar ook niet niet voor je stedelijke reputatie. Je gaat af als je toegeeft dat je je eigen verleden zo hebt omgewerkt dat het resultaat is dat iedereen denkt dat je aan de basis van de Nederlandse democratie en onze zogenaamde tolerantie staat. En dat kan niet: dat is slecht voor je naam en het toerisme. Dus wat moet je dan als historicus? Ik weet het niet.

Is het paarlen voor de zwijnen wat we doen? Willen mensen niet van hun heldenverering en vijandbeelden afgeholpen worden? Is het de schuld van de historici zelf die sinds de laatste oorlog dikke, dure boeken en moeilijk vindbare artikelen hebben geschreven die zeggen hoe het wel is geweest, maar dat niet hebben vertaald naar de schoolboekjes? Die worden nog steeds door niet-academisch opgeleide geschiedenisleraren samengesteld die zelf de geschiedenis uit die verouderde boekjes hebben geleerd, geen nieuw onderzoek hebben gedaan en daarom gewoon van hun voorgangers overschrijven. Waarom proberen die gestudeerde historici niet de geschiedenis voor de gewone man te verklaren zodat die eens wat nieuws hoort in plaats van die ouwerwetse troep. Of hebben ze dezelfde ervaringen gehad die ik hierboven heb beschreven? Misschien moeten historici eens bij elkaar gaan zitten en erover van gedachten wisselen, in plaats van op hun studeerkamers uit blijven zitten zoeken hoe het echt zat en daar dan veel over schrijven. Als datgene wat in de Dordrecht gebeurt het resultaat daarvan is zit je eigenlijk voor niks te werken. Of voor een klein groepje gelijkgestemden. Ik weet het nog steeds niet. Je zou er de blues van krijgen.

Wat ik wel besloten heb is dat ik vanaf nu weer terugga naar de middeleeuwen en daar weer over ga schrijven. Ook daar zal het nog genoeg over zaken die niet kloppen gaan, maar hopelijk heeft dat niet de nare gevolgen die de statenvergadering van juli 1572 of het standbeeld van de de Zwijger hadden. Houd deze plek in de gaten.

De Zwijger als beeld in Dordt?

Ik had dat gemist. Dat komt omdat ik geen Dordtse kranten lees en zeker het AD niet. Maar vorig jaar januari 2016 werd al door kunsten-directeur Peter Schoon aangekondigd dat er in Dordrecht een standbeeld van Willem van Oranje zou komen. Ik werd er, eerlijk gezegd, pas vandaag (25.7.2017) op attent gemaakt, toen een Facebook-vriend mijn blog tipte als interessant leesvoer voor Kees Thies. Kees had als columnist in AD namelijk aandacht besteed aan de bekendmaking door onze museumdirecteur dat het beeld op het Statenplein, vlak bij de Hofstraat, zou komen. Het zou inderdaad niet gek zijn als die lelijke kopse achterkant van de Berckepoort (zie hierboven) wat opgefleurd zou worden. Maar waarom Willem van Oranje?

Willem in Dillenburg

Het is niet zo dat hij hier de deur platliep toen hij nog leefde. Ik heb nog eens de vormgeving gedaan van het nummer van het Dordtse archiefblad Kwartaal & Teken dat aan de officiële ontvangsten van de Habsburgse vorsten en die van Willem van Oranje gewijd was. Dat was in 1984. De archivaris, Theunis Jensma, had daarvoor de archieven doorgevlooid om te zien hoe dat gegaan was en hoeveel de stad eraan kwijt was geweest. Hij kwam tot de conclusie dat Willem, met gezin en gevolg, hier in 1562 en 1565 een nachtje had geslapen. Pas in 1573 en 1574 kwam hij weer even langs, door schutters ingehaald, etend op kosten van de stad en logerend bij Matthijs Berck in de Berckepoort. In 1577 kwam hij met zijn gezin weer bij Berck logeren en liet gedurende dit verblijf zijn dochtertje Elizabeth dopen in de Grote Kerk. In 1579 was hij hier even met aartshertog Matthias van Oostenrijk. Steeds kreeg hij een maaltijd aangeboden van de stad en maakten zijn familie en gevolg af en toe tripjes in de omgeving (nee, niet naar Kinderdijk). Maar dat was het. Jensma zegt het zo: “Voor een deel zullen het beleefdheids- en gelegenheidsbezoeken zijn geweest, maar ook dan nog – zelfs onder de (eerste) gangen van een copieuze maaltijd – zullen de onderwerpen van gesprek een grotere draagwijdte hebben gehad dan de Dubbeldamse eendekooien.”

Willem in Delft

Iedereen weet inmiddels dat de prins naar die vermaarde statenvergadering in 1572 zijn rechterhand Philips van Marnix had afgevaardigd. Hij had dan wel zijn agenda meegestuurd, maar het waren de staten die de beslissing namen dat ze hem geld zouden sturen, verdedigingsmaatregelen zouden nemen en die Lumey, op zijn aandringen, aanstelden als verzetsleider. Die hele vergadering was eigenlijk een kruising tussen een bijeenkomst van een crisiscomité en een krijgsraad in tijd van (dreigende) oorlog. En dat hij in Dordrecht werd gehouden was nogal toevallig, want Gouda was de eerste keus geweest. Dus die connectie met Oranje was duidelijk gebaseerd op het feit dat hij, en andere politieke figuren, niet om Dordrecht als eerste stad van Holland heen konden. Maar om nou te zeggen dat de Oranjes hier erg populair waren is behoorlijk overdreven. Zeker niet toen de pastoors, monniken en nonnen uit de stad gegooid werden en de kerken werden ontdaan van hun santenkraam. Natuurlijk was de magistraat goed-calvinistisch, maar het volk was dat bepaald nog niet.

Willem in Leiden

En nu krijgt de man in onze stad een standbeeld. De stad van de De Witten, die met medeweten van zijn achterkleinzoon prins Willem III in 1672 werden vermoord, zoals Kees Thies dat, in navolging van collega historicus Kees Klok, wat onhandig in herinnering bracht. Waarom?

Als u de eerste berichten over dit plan goed leest, moet het u opvallen dat er sprake is van de Prins Willem de Eerste Herinneringsstichting, met wie al sinds 2012 contact was. De naam zegt het al, maar wat is dat voor een stichting? Na wat zoeken blijkt het een in 1999 opgerichte club te zijn die het geld beheert van ene Edgar Nordlohne, die in dat jaar overleed. Nordlohne was voorlichter en raadgever van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen (nu Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) nadat hij ook nog journalist en redacteur van het NRC was geweest. Hij was econoom, een prominent VVD lid en oud-voorzitter van de JOVD. In zijn testament stelde hij de helft van zijn vermogen beschikbaar om er beelden van zijn held mee op te richten op de plaatsen die hij belangrijk had gemaakt. In de statuten staat het:  ‘…het oprichten en onderhouden van gedenktekens die herinneren aan Willem de Eerste…’ (…) ‘…door het aanbrengen, plaatsen enzovoorts van smaakvolle, kunstzinnig verantwoorde afbeeldingen waar in ieder geval het gelaat van Willem de Eerste op voorkomt.’

Willem in Middelburg

De reden waarom hij dat wilde was onduidelijk, maar het had wat te maken met het feit dat hij de verdraagzaamheid van de Zwijger bewonderde. Een Vlaamse journalist schreef: “Waar zijn liefde voor Willem de Zwijger vandaan komt is een raadsel. Als geboren Pool is dit zeker geen vanzelfsprekendheid. Toen hij in 1999 kinderloos stierf was de verassing voor zijn familie dan ook groot.” Het bleek dat hij het tijdens zijn leven al vreemd vond dat er van Willem van Oranje zo weinig openbare herinneringen te vinden waren. Er waren” twee standbeelden in Den Haag, één in Curaçao, het praalgraf in Delft en een belachelijk standbeeld in Wiesbaden.”

Oorspronkelijk was VVD coryfee Henk Vonhoff voorzitter van de stichting, maar tegenwoordig is het professor Coen Tamse (1937), een historicus die zich in het verleden van de Oranjes in de 19e eeuw heeft gespecialiseerd. Op internet zijn er met wat zoeken van zijn hand de nodige redenen te vinden om de prins verder de hoogte in te steken. Inmiddels zijn er de nodige beelden afgeleverd. Nordlohne begon zelf met het aanbieden van een borstbeeld voor het kasteel van Vianden in Luxemburg (1989), één van Willems bezittingen. Na zijn dood werden beelden en wandplaquettes geplaatst bij de Wilhelmsturm in Dillenburg (zijn geboorteplaats, 2000), Delft (2003), Leiden (Academiegebouw, 2009), Middelburg (2012), Breda (KMA 2014),  Antwerpen (2014) en Parijs (2015). En nu zijn wij aan de beurt. Maar ik vraag nogmaals: waarom? In al die andere plaatsen heeft de prins gewoond of iets belangrijks gedaan, maar in Dordrecht niet.

Willem in Breda

Gek genoeg ging me bij het onderzoek naar de hierboven opgeschreven gegevens een lichtje op. Ik schreef al dat bleek dat men sinds 2012 bezig was met een beeld. Dat was nog voor bekend was wat er in het museum in het Hof zou komen. Dat weet ik omdat ik er toen al bij betrokken was en me vooral bezighield met het middeleeuwse gedeelte. Sinds de opening en vooral  sinds die Koningsdag van 2015 vroeg ik me steeds meer af: waarom zoveel nadruk op die statenvergadering en het belang van Dordrecht als bakermat van de natie? Wat moest er bewezen worden? Waarom werd er, sinds 2013 (het artikel van Herman van Duinen in Dordrecht Monumenteel), zo geringschattend gedaan over de feiten die historici, zoals Herman en ik, aandroegen om die gebeurtenis te nuanceren? Waarom werden sommige zaken, zoals het artikel van Van Duinen, gewoon dood gezwegen? Waarom werd er op de vergadering die ik met zekere verantwoordelijken had gezegd: we zijn  het niet met je eens en we gaan gewoon door? Of woorden van gelijke strekking.

Willem in Antwerpen

Ik ben niet iemand van complot-theorieën. Ik ben historicus en houd me bezig met verifieerbare feiten en logische conclusies. Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat wat hier is gebeurd en nog gebeurt wel heel veel lijkt op het warm maken van de bevolking voor een indrukwekkende ode aan de Oranje-Nassaus en hun rol in het ontstaan van Nederland. Voor de in Dordrecht in 1572 plaatsvonden gebeurtenissen wordt een rookgordijn van slogans en kreten opgetrokken, zodat het gebrek aan historische onderbouwing aan het gezicht wordt onttrokken. Dat gebeurt waarschijnlijk vooral om te verbergen dat die hele vergadering  niet veel bijzonders was. Dat hij, behalve dat hij veel weggegooid geld opleverde, echt geen zoden aan de dijk zette in het begin van de oorlog met Spanje. En die zeker niet het begin was van onze bekende tolerantie ten opzichte van andersdenkenden. Laat staan dat hier Nederland begon, ondanks dat het museum, dat zo’n beetje om deze gebeurtenis is gedrapeerd, dat in zijn naam suggereert.

Willem in Parijs

Straks zitten we in de stad van Jan en Kees de Witt met een standbeeld van de Zwijger opgescheept. De man die hier in de 16e eeuw een paar keer heeft gegeten, overnacht en een kerkdienst of wat heeft bijgewoond. Wat wordt de volgende plaats waar een beeld wordt neergeplempt? Moerdijk, omdat ze daar het Hollands Diep moesten overvaren? Rotterdam omdat je daar onderweg  naar Den Haag ook soms moest overnachten? Ik noem maar wat.

Het standbeeld dat de schilder Aelbert Cuyp, leerling van Rembrandt, moet voorstellen op zijn sokkel in de Vriesestraat.

Het enige positieve van dat beeld wordt, gezien de al geplaatste exemplaren, dat het geen Aelbert Cuyp, Fruitbaasje van Tiel, zal worden. Ze zijn allemaal, stuk voor stuk, zeer traditioneel van uiterlijk (al heeft het Antwerpse beeld wat moderne trekjes). Het zijn, eerlijk gezegd, nogal duffe beelden. Ik zie, gezien de samenstelling van  het comité der belanghebbenden, behoudende types van VVD huize, geen gedurfd kunstwerk op de hoek Statenplein-Hofstraat verschijnen. Of Peter Schoon moet hier wat moderners hebben kunnen eisen.

Opgedrongen herdenking

Ik word niet gauw boos, maar als ik een collega-wetenschapper onzin hoor beweren over een zaak waar ik wat van afweet, dan is het zover. Ik heb het over Herman Pleij. Pleij is een emeritus (gepensioneerd) hoogleraar historische Nederlandse letterkunde, met als specialisme de hele late middeleeuwen, eigenlijk meer de vroegmodern tijd. Hij is vooral geïnteresseerd in wat genoemd wordt “de cultuurhistorische achtergronden van de nationale identiteitsvorming” en heeft daar ook diverse boeken over geschreven. Waaronder Moet kunnen dat ik hier besproken heb.

Prof. Dr. Herman Pleij.

Hij houdt zich dus ook bezig met de moderne volkscultuur en probeert te duiden waar die vandaan komt. Dat doet hij (meestal)  leuk, want hij heeft de gave van het woord, waardoor hij pakkend kan vertellen en puntig en toch komisch kan duiden. Vandaar ook dat hij veel op tv te zien is als het weer eens over onze identiteit gaat en ook een graag gezien spreker is. Je kunt hem dan ook voor zoiets huren.

De organisatoren van het Feest van de Vrijheid, afgelopen woensdag 19 juli 2017 in en om het Hof hadden dat ook gedaan. Hij heeft zijn praatje daar gehouden, neem ik aan, en werd later geïnterviewd  door Thijs Blom van RTV Rijnmond. In een later op internet te vinden artikel werd hij geciteerd met deze zin: “De Eerste Vrije Statenvergadering in 1572 in Dordrecht is zo’n belangrijk moment geweest in de Nederlandse geschiedenis, dat het een Nationale Feestdag zou moeten worden”.

In de erbij geplaatste podcast had hij nog een paar opzienbarende uitspraken. Op de vraag of het feest belangrijk was antwoordde hij: “Jawel, maar niet alleen voor Dordrecht, maar ook voor Nederland, want hier is Nederland begonnen”. En even later: “…de steden besluiten het niet meer te pikken en keren zich af van de vorst.” Om nog weer verder te beweren: “de staten van Holland dat is een soort tweede kamer… die stellen de vrijheid van godsdienst vast en dat is uniek in de wereldgeschieddenis”.

De aanhef van de Declaration of Independence, 1776.

Pleij maakte ook de vergelijking met Independence Day, the Fourth of July, waarop de USA met barbecues en vuurwerk herdenkt dat ze onafhankelijk van Groot Brittannië werden en met Quatorze Juillet wanneer  de Fransen het begin van de Revolutie herdenken met veel militaire parades en vuurwerk. En waarom zouden we dat hier niet doen met 19 juli vanwege die o zo belangrijke eerste vrije statenvergadering? Elders noemde hij nog het feit dat ze in Philadelphia het gebouw waar de ondertekening van de Declaration of Independence had plaatsgevonden in de 20e eeuw hebben moeten reconstrueren, want er was door het veranderen en bijbouwen van het originele gebouw niet veel meer over,  terwijl wij hier gewoon het Augustijnenklooster nog hebben staan waar het allemaal gebeurde. Hij weet waarschijnlijk niet dat het helemaal niet zo zeker is dat die bewuste vergaderingen (19 tot en met 23 juli) daar hebben plaatsgevonden. Er is maar één bron voor die dat zegt en die dateert van 100 jaar later. Maar dat zal wel nooit echt bewezen kunnen worden.

godsdienstvrijheid
Het godsdienstvrijheid artikel in de notulen van de statenvergadering.

Dat is echter helemaal het punt niet. De vergaderingen begonnen op 19 juli in Dordrecht, gingen op 25 juli in Rotterdam verder en waren op 28 juli afgelopen en op die dag werden in Delft, waar men inmiddels vergaderde in het stadhuis, de notulen afgesloten. Iedereen kan dat zien: ze staan gewoon op internet. De notulen van de vergaderingen in Dordrecht van 19-23 juli: hier . En die te Delft van 28 juli: hier. Het wordt een beetje vervelend, want dit is de zoveelste keer dat ik dit schrijf: wat Pleij beweert is niet waar. Volgens de notulen werd er niets beslist over de vrijheid van godsdienst (= religie). Er staat onomwonden:

Voorts heeft Marnix verklaard dat het de intentie (bedoeling) is van de prins dat er vrijheid van godsdienst zal heersen tussen gereformeerden en roomsen en dat iedereen die in het openbaar kerken of kapellen zal gebruiken (en dat zal door de overheid geordonneerd worden) dat ongehinderd zal kunnen doen zonder dat iemand zich daarmee bemoeit.  Geestelijken zullen in hun werk ontzien worden en als iemand hen vijandig behandelt of mishandelt gaat dat in tegen het advies van de Staten Generaal van deze landen dat zal worden verordonneerd. De gedeputeerden hebben zich aan deze intentie van de prins geconformeerd.

Is het zo moeilijk te begrijpen? Er is niets besloten, de Staten Generaal moet nog over die bedoeling van de prins beslissen en daar is het zelfs op de Unie van Utrecht in 1579 niet van gekomen. Lees het blog: ik heb er alle bewijzen in gezet.  Dat is toch niet zo moeilijk? De gedeputeerden willen best aan de wens van de prins tegemoet komen, maar ze hebben voorlopig andere, dringender zaken aan hun hoofd. Eerst Alva en zijn troepen eruit en dan zien we weer verder.

alva
De hertog van Alva, geschilderd door Titiaan, ca 1575.

Alle in Dordrecht, Rotterdam en Delft genomen besluiten zijn ondertekend door gehoorzame onderdanen van de Spaanse koning. Ze waren niet in opstand tegen hun vorst, maar hun punt was dat het negeren van hun privileges door de Spaanse houwdegen Alva niet meer gepikt werd. Ze hadden niet de bedoeling een eigen onafhankelijke staat te beginnen, zelfs in 1581 bij het Placcaet van Verlatinghe was dat niet aan de orde. Toen het echt niet anders kon hebben ze in 1588 Filips II afgezet wegens grove schending van hun rechten en de republiek uitgeroepen. En dat was met meer dan alleen de Staten van Holland.

Als Professor Pleij die Staten dan ook nog met een Tweede Kamer vergelijkt, misschien om het begrijpelijk te maken voor de luisteraar, dan is hij verkeerd bezig.  Dat die Staten een democratisch gekozen groep mensen was die de regering (vorst plus parlement) moet controleren is zo anachronistisch dat het belachelijk is. Vanuit de mond van iemand die zich historicus noemt is het bovendien genant.

Overigens kloppen de vergelijkingen van onze in Dordrecht begonnen onafhankelijkheid met de Amerikaanse en Franse herdenkingen ook van geen kanten. De eerste is een onafhankelijkheidsverklaring naar de Britse Kroon toe met een behoorlijk filosofische inhoud: “de onafhankelijkheid werd in de verklaring gerechtvaardigd door een aantal “waarheden” die de ondertekenaars “vanzelfsprekend” achtten: dat alle mensen gelijk geschapen zijn, dat ze door hun schepper zijn uitgerust met bepaalde rechten en dat onder die rechten valt: het recht op leven, op vrijheid en op het nastreven van geluk.” Allemaal dingen die in dat land nou niet echt voor iedereen golden en gelden.

Bestorming van de Bastille, 14 juli 1789.

De Fransen vieren op 14 juli de bestorming  door revolutionair gepeupel van de Bastille, een uit de middeleeuwen daterende gevangenis, in 1789 om aan kruit voor hun gestolen wapens te komen. De officiële instelling van deze viering dateert trouwens pas uit 1880 want “de vaderlandsliefde kon na het debacle van de Frans-Duitse Oorlog (1870-1871) immers wel een oppepper gebruiken” zoals het op Wikipedia cynisch te lezen staat. Er waren bij elke wisseling van het soort regering in Frankrijk in de 19e eeuw al heel wat nationale feestdagen aan vooraf gegaan. Daaraan kun je al zien dat het niet bepaald een definitieve onafhankelijkheid betrof. Die is na 1789 nog diverse keren teloor gegaan en weer uitgeroepen; Frankrijk heeft notabene inmiddels al de Vijfde Republiek. Die bestorming was trouwens een volkomen toevallige keuze en is destijds alleen in 1790 maar een keer herdacht; het had net zo goed een ander wapenfeit uit die dagen kunnen zijn.

De Amerikanen hebben nog tot 1783 gevochten om van de Britten los te komen en kregen in 1782 van de Republiek, als tweede natie, de erkenning dat ze een echte staat waren. Ze zijn ons daar nog steeds kinderlijk dankbaar voor. Voor de oorspronkelijke inwoners van Noord-Amerika en de alom aanwezige zwarte slaven begon de ellende nu pas echt. Die bleken toch niet zo gelijk geschapen te zijn. En dat hebben ze geweten. In Frankrijk nam na de Jacobijnse terreur van de Revolutie eerst het Directoire de macht over en daarna Napoleon Bonaparte die het zelfs tot keizer schopte. Nadat hij in heel Europa een onvoorstelbare hoop ellende aangericht had, werd Frankrijk nog een aantal keren afwisselend weer republiek en keizerrijk. De Derde Republiek heeft dus in 1880 geprobeerd het volk mee te krijgen in een nationale feestdag op 14 juli. Daar zijn de Vierde en de Vijfde gewoon mee doorgegaan, maar eigenlijk is dat gedoe niets anders dan een poging tot het opwekken van een eng nationalistisch en chauvinistisch gevoel. Gelukkig is het voor de meeste inwoners van die landen gewoon een vrije dag, is het meestal mooi weer en kan je dus lekker buiten eten bij de barbecue. Met vuurwerk na. Je zou bijna denken dat zo’n datum daar speciaal voor is gekozen, zoals Pleij ook al opmerkte.

4th of July cookout

Als je iets vergelijkbaars, dus het afstoten van de oude orde en wat nieuws beginnen, zoekt kun je dat vinden in de Vrede van Munster uit 1648, het officiële einde van de 80-jarige oorlog. Één van de gevolgen daarvan was echter wel dat het calvinistische protestantisme daarbij officieel staatsgodsdient werd en de bezittingen van de katholieke kerk definitief aan de Republiek vervielen. Bovendien mochten de katholieken niet in het openbaar hun godsdienst belijden en waren ze tot 1795 aangewezen op schuilkerken. En werden ze buitengesloten van overheidsbetrekkingen. Dus sinds 1572 was er niets veranderd: hoe bedoelt u vrijheid van meningsuiting, religie en geweten? Bovendien hebben wij daarna ook nog diverse keren onze vrijheid verloren en weer moeten herwinnen. Die van de laatste keer, in 1945, wordt nog wel gevierd en herdacht, al gaat dat de laatste jaren steeds moeizamer. Maar als je ziet hoe die van 1813 een paar jaar geleden kunstmatig moest worden opgepompt, laat staan dat de Bataafse Revolutie van 1794-1795 nog wordt herinnerd, dan kun je niet echt zeggen dat het ‘hervinden van de vrijheid’  hier erg  leeft.

De hele roep om onze zogenaamde vrijheid van meningsuiting te vieren met een nationale herdenking, zoals onlangs in een artikel in het Reformatorisch Dagblad van 17 juli jl, werd bepleit, riekt naar manipulatie van de naar een eigen identiteit op zoek zijnde burger. Zoals dat in de 19e eeuw gebeurde om het volk feestend achter God, Nederland en Oranje te krijgen. Na die rommelige en eigenwijze Republiek van door allerlei oligarchen bestuurde provincies en steden, met hun altijd naar vorstenstatus strevende stadhouders, werd de nationale geschiedenis herschreven om gehoorzame onderdanen van het nieuwe koninkrijk der Nederlanden te kweken. Inclusief de katholieken, die nu niet zulke goede herinneringen hadden aan de voor dat doel speciaal aangewezen Opstand tegen Spanje als begin van onze vrijheid. Dat was ongeveer net zo pijnlijk als een RK pastoor deze week in Dordrecht met een hagepreek mee laten doen.

Pastoor Tjeerd Visser tijdens zijn hagepreek. Foto Wim van de Pol.

Om het samen te vatten, speciaal voor meneer Pleij:

  • De Nederlandse staat begon niet op 19 juli 1572 in Dordrecht.
  • De statenvergadering was ook geen opmaat voor het uitroepen van zelfstandigheid.
  • Er werd toen geen besluit over de vrijheid van godsdienst genomen.
  • De Staten van Holland keerden zich ook (nog) niet af van de koning van Spanje.
  • En diezelfde Staten waren geen ‘soort tweede kamer’.

Als u het nog eens rustig wilt nalezen kan ik u verwijzen naar mijn blog vanaf oktober 2016.

Ik merk verder dat ik helemaal geen behoefte heb aan een op fout begrepen en misschien wel vervalste historische gegevens gebaseerde nationale feestdag, waarbij Dordrecht als braafste jongetje van de klas fungeert. Als ik behoefte heb aan een eigen identiteit probeer ik wel te kijken naar en leren van wat ik zelf gepresteerd heb. Daar hoeft mijn gemeente, mijn land en zeker de kerk niet voor te zorgen. Ik zou willen dat mijn stadsgenoten hun spreekwoordelijke nuchterheid terugkrijgen en zich niet mee laten slepen door cultuurbobo’s, dominees en pastoors, maar gewoon de feiten tot zich nemen en daar zelf hun conclusies uit trekken. Ik vrees alleen dat er vanaf nu een van bovenaf opgedrongen, naar nationalistisch sentiment riekend  feest zal worden gepromoot. Afijn… als het dan maar met een leuke picknick, een barbecue en vuurwerk opgeluisterd wordt. Naar de toespraken hoeft u niet, dat doet de Dordtse fine fleur wel.

Feest van de vrijheid

Soms denk ik wel eens: waar doe ik het voor? In de periode oktober tot en met december 2016 heb ik proberen aan te tonen dat die eerste vrije statenvergadering niet de eerste en ook niet een vrije statenvergadering was. Hij was ook niet bedoeld om de Nederlandse vrijheid te doen uitbreken en het was zeker niet de bedoeling dat er na afloop een nieuwe staat zou ontstaan. Er moesten maatregelen genomen worden om de Spanjaarden, als ze terugkwamen om de rebellie van de Hollandse en andere steden te bestraffen, van repliek te dienen. Daarvoor moest aan de prins van Oranje, die klaar stond om een inval in de zuidelijke Nederlanden te doen, veel geld overgemaakt worden. Daarvoor ook moesten in Holland zelf de nodige defensieve maatregelen genomen worden. En, oh ja, er moest nog wat met de katholieken, maar dat had geen haast.

Er kwam allemaal niks van terecht. Het geld was weggegooid want de prins werd teruggeslagen en zijn troepen plunderden, zonder dat hij ze tegenhield, van de weeromstuit de nodige steden en dorpen omdat ze niet genoeg geld kregen. Alva kwam terug en moordde vier steden uit voor zijn leger bij Alkmaar op zijn donder kreeg. De voor de Hollandse verdediging aangestelde generaal was een wrede machtswellusteling die zich niet ontzag katholieken te martelen en af te maken. En de andere katholieken? Tja. Abten en gardiaans werden opgesloten, monniken werden weggejaagd of vermoord en nonnen verkracht door de geuzen, kerken werden leeggeruimd en geplunderd en in beslag genomen door calvinistische dominees die de katholieken binnen een paar jaar uitsloten van deelname aan het maatschappelijk leven en van hen tweederangs burgers maakten.

Hoe bedoel u: In 1572 begon de vrijheid in het Hof van Dordrecht?

Als je met ‘hindsight’ terugkijkt op die gebeurtenissen kun je zeggen dat de inname van Brielle op 1 april 1572 het nodige in beweging heeft gezet: een opstand tegen het bevoegd gezag. Op den duur leidde die opstand  tot een oorlog die na een hoop ellende na 80 jaar gewonnen werd. Het was ook de oorzaak van het afzweren van de wettige vorst, Filips II van Spanje, in 1581 en het uitroepen van een Republiek in 1588, maar dat de basis daarvan in Dordrecht werd gelegd: nee. Het was als het gefladder van een mot om een kaars dat op den duur, naast allerlei ander gefladder, deel uitmaakte van een stuk geschiedenis. Er is daar niks begonnen, behalve een mislukking. Zeker voor de vrijheid van meningsuiting en religie van het grootste deel van de bevolking, dat nog gewoon katholiek was, werd het een totale afgang. Pas in de loop van de 17e eeuw zouden de zwarte dominees de nodige burgers dwingen het Ware Geloof aan te nemen, met veel dreigementen over hel en verdoemenis, en zijn we een min of meer protestant land geworden. Het is dat het in de Gouden Eeuw verdiende geld een hoop goed maakte (maar niet voor iedereen!), maar dat de Nederlanden een open en vrije samenleving werden waar de rechten van iedereen vastlagen, nee. Pas in 1839 ontstond er hier een tamelijk  geordend land dat in 1848 een grondwet kreeg. Wel moesten gewone mensen en vrouwen nog een hele tijd wachten voor ze democratisch mochten stemmen en dan nog… Hoe groot is de opkomst bij moderne verkiezingen? Hoe vrij zijn we met onze werkdwang, verzekeringen en hypotheken?

feest vrijheid
De Stem van Dordt, 5.7.2017

Ik heb destijds ook mijn afkeer en schaamte geuit over de toestand in 2015 toen de koning en koningin een onzin tekst ondertekenden. Dat werd me niet in dank afgenomen. Diverse cultuurbobo’s hier in de stad voelden ziich nogal op hun lange tenen getrapt. Van enkelen van hen kreeg ik onomwonden te horen dat ze niks aan de huidige opstelling van het museum in het Hof zouden doen; te duur, te moeilijk en ik had toch ongelijk. En dan gaat er nu dus een jaarlijks terugkerende herdenking van start. Het ‘feest van de vrijheid’ wordt het in de krant genoemd en het gaat op woensdag 19 juli gebeuren. In en om het Hof. Het programma liegt er niet om: de burgemeester in sede vacante opent het feest dat om 5 uur begint met een picknick en een barbecue in de Kloostertuin (zie foto bovenaan; de Statenzaal ziet u rechts naast de boom). En dan komt het: “bezoekers krijgen de vrijheid (!) om met kleden bezit te nemen van de tuin, te luisteren naar muziek, liederen en voordrachtskunst”. Is het dat waar 80 jaar (nou ja…) voor is gevochten? Dat je op een kleed al etend en  drinkend naar muziek kan luisteren? Wie verzint zoiets?

Maar dat is nog niet alles: ook Herman Pleij zal “het woord richten tot het publiek” . Onze nationale historische hofnar zal “plei(j)tbezorgen” voor het belang van Het Hof van … (ik kan het niet uit mijn toetsenbord krijgen!).  Bovendien zal vanuit het Platform Dordtse Kerken in het kader van “de geloofswaarden en onze vrijheid van nu” op het plein een hagepreek gehouden worden. Een wat? Een hagepreek! U weet wel: een preek in de open lucht uit de tijd van de vervolging van protestanten (met name in 1566 en een paar jaar erna), zoals er in of bij Dordrecht nooit één heeft plaatsgevonden. Daar is in 2015, toen die plannen er ook al waren, nogal wat protest tegen gekomen. Maar het ging toch door. En nu dus ook. De grote verrassing is echter dat degene die de preek houdt de rooms-katholiek pastoor Tjeerd Visser is. In het eerste krantenstukje van 5 juli jl en op de website stond die naam nog niet. Gisteren 12 juli dus wel  en mijn broek zakte af. 

Een katholiek gaat voor tijdens een hagepreek waarbij, historisch gesproken, door de calvinistische dominees de ‘roomse santenkraam’ als afgodendienst werd neergezet en in alle openheid de paus tot afgezant van de duivel werd benoemd. Ik weet dat het aanleren van historisch besef met de manier waarop in Nederland geschiedenis wordt onderwezen het zwaar heeft, maar dit geloof je toch niet. Moet kunnen, zal Pleij ongetwijfeld zeggen. Ik vraag me echt af of men een gaatje in zijn hoofd heeft, hier in Dordrecht.

Voorzitter van genoemde Platform, mijn goede kennis Hans Berrevoets, becommentariseerde in het laatste krantenartikel nog even de hagepreek. “Toen op de eerste Vrije Statenvergadering van 19 juli 1572 werd door twaalf Hollandse steden in Dordrecht gekozen voor een strijd voor de vrijheid van geloof en vrijheid van geweten”. Dat is niet waar, maar Hans heeft waarschijnlijk mijn blogs niet (goed) gelezen. Hij vervolgt: “Stadhouder Willem van Oranje kreeg de leiding (dat kreeg hij niet, die had hij al; hij werd er alleen in bevestigd). De hagenpreek anno 2017 is daarom kerkelijk breed van opzet zijn (! Ik citeer letterlijk…). In juli 1572 werd de katholieken het zwijgen opgelegd (dat was inderdaad het waarschijnlijk niet bedoelde effect…). Daarom zal het thema van de hagenpreek ook vrijheid van godsdienst zijn.”  Met andere woorden: de roomsen krijgen de kans om wat terug te zeggen?

Hagenpreken waren stiekem in de open lucht gehouden kerkdiensten van vervolgde protestanten. Katholieken hebben zich, bij mijn weten, in de tijd dat hun geloof verboden was er nooit aan gewaagd. Zij trokken zich terug in schuren en op zolders om daar in het verborgene missen op te dragen. Dat heeft nog heel lang geduurd. Pas halverwege de 19e eeuw kregen ze echte godsdienstvrijheid, dus nadat we hier in 1848 een grondwet hadden gekregen. Daarna is er in Nederland een soort vrijheid van geweten en religie gekomen, waar we nu nog van profiteren. Eh… sommigen van ons dan, want de heren populisten weten nog wel een paar religieuze uitingen die eigenlijk verboden zouden moeten worden.

Begrijp me goed: ik ga echt niet zitten roepen dat dat Feest van de Vrijheid verboden zou moeten worden. Men doet maar. Maar ik zou willen dat de historische context geen geweld wordt aangedaan, want van de motivatie deugt geen steek. En hoe bobo’s  als Pleij en Visser zullen gaan draaien om het toch een glimp van relevantie te geven wil ik ook niet horen. U zult me die woensdag dan ook niet in de buurt van het Hof zien. Maar als u dan toch wel  gaat houdt dan in de gaten dat de vrijheid van godsdienstbeoefening en die van het democratische Nederland niet in 1572 in Dordrecht zijn begonnen

Lachen om ons stadsrecht

stadsrecht 1220

Een paar weken geleden woonde ik in mijn alma mater Leiden een symposium bij over de geboorte en groei van het graafschap Holland. De laatste lezing van die dag werd gegeven door professor Rudi van Maanen en zou gaan over de oudste stadsrechten. We zijn hem al eens eerder in een van mijn blogs tegengekomen . Hij herhaalde nog eens dat een stadsrechtverlening geen geboorteacte van een stad was. Maar toen hij over Dordrecht en Geertruidenberg te spreken kwam (waarbij hij de ruzie over wie nou de oudste was nog noemde) vertoonde hij er ook een dia bij van ons oudste stadsrecht-exemplaar. U ziet het hierboven. Er ging een klaterend gelach door de collegezaal met ruim 250 aanwezigen. Ik wist niet wat ik hoorde en voelde me eigenlijk een beetje geïrriteerd: wat dachten die mensen wel! Ik heb alleen al in de eerste week van mijn studie (september 2003) afgeleerd om tijdens een hoorcollege mijn hand op te steken en de professor een vraag te stellen: zoiets  doet men niet!

prof van maanen
Professor Rudi van Maanen.

Nou is een lezing niet echt een college en ik heb het echt wel meegemaakt dat mensen mij tijdens lezingen onderbraken. Dat is dus hinderlijk. Ik heb na dat gelach echter niks van me laten horen. Tijdens het vragenrondje na afloop was het zo druk dat ik me ook toen stil gehouden heb. Zelfs in een kort gesprek tijdens de borrel heb ik het er met Van Maanen niet over gehad. Het was trouwens zijn schuld niet dat de mensen lachten. Ik heb me die avond op weg naar huis wel af zitten vragen waarom er gelachen werd. En eigenlijk vraag ik het me nog steeds af.

Het is natuurlijk een onooglijk ding, ons ‘stadsrecht’: vijf snippers beschreven perkament op een kartonnetje geplakt. Stukken van de tekst zijn verbleekt en de randen lijken wel door de muizen aangevreten. We weten zelfs niet hoe hoog het origineel was want de bovenrand is weg. Het is dat we de heruitgave van 1252 hebben die, op een paar aanvullingen na, letterlijk dezelfde tekst bevat, want anders zou de inhoud ons ook nog eens niks gezegd hebben. We weten zo tenminste wat er kwijt is. Het ziet er inderdaad niet uit. Maar om er nou om te gaan zitten lachen…

Het komt natuurlijk omdat de mensen in de zaal geen idee hadden hoe uniek dat stukje perkament is, ondanks dat er de nodige historici onder hen waren. Zij zijn trouwens de enigen niet. Ook Dordtenaren weten dat niet.  Ik moet het toch maar eens (nog een keer) uitleggen. Weet u, als lezer van dit blog, hoeveel  bronnen in de vorm van oorkonden, brieven, charters, kortom stukken beschreven perkament we voor Holland en Zeeland tussen het vroegst bekende van ca. 700 en 5.2.1222 (de dood van graaf Willem I) kennen?  423. Weet u hoeveel er van dit aantal nog fysiek ergens aanwezig zijn? 147. De rest is alleen bekend van afschriften. Weet u nog hoe dat komt? Juist, omdat ze door geestelijke instellingen als het bisdom Utrecht, kapittels, kloosters en abdijen zorgvuldig bewaard zijn door de eeuwen. Weliswaar zijn er bij die instituten ook wel stukken verdwenen, tot de draad versleten of gewoon verbrand en gestolen, maar ze lagen er relatief veilig. We zullen wel nooit weten hoeveel van die oorkonden er ooit echt geweest zijn.

Dikwijls zijn dergelijke verzamelingen oorkonden  voor men ergens tot de reformatie overging of voor geuzen, Spaanse of Frans-Revolutionaire troepen een klooster in brand staken nog in stedelijke archieven terecht gekomen. Zo worden de archieven van de abdijen van St Pieter en St Baafs, waar we de oudste Hollandse bronnen door kennen, in het Gentse stadsarchief  bewaard en die van de abdijen van Ter Doest en Ten Duinen in dat van Brugge. In Nederland berusten de archieven van de Utrechtse bisschop en de kapittels van de Dom en Oudmunster, van St. Jan, St. Pieter en St. Marie in het Rijksarchief van Utrecht en die van de graven van Holland en de abdijen van Egmond en Rijnsburg in het Nationaal Archief in Den Haag. In Middelburg worden in het in de oorlog zwaar beschadigde Rijksarchief van Zeeland die van de Onze Lieve Vrouwenabdij in die stad, voor zover niet verbrand, bewaard. Maar u moet niet denken dat dat er honderden zijn; het gaan meestal om niet meer dan enkele tientallen voor de genoemde periode.

Weet u hoeveel oorkonden verleend door wereldlijke heersers uit de periode ca 700-1222 die op Holland en Zeeland betrekking hebben zich in stedelijke archieven bevinden? 33. Elf daarvan zijn Duitse steden en betreft het vooral koninklijke of keizerlijke oorkonden. Zes zijn Vlaamse steden en ook daar zijn het koninklijke of grafelijke oorkonden. Dan een stel in Brabant (zeven in Brussel en één in Antwerpen), drie in Italië, één in Luxemburg, één in Parijs en één in Londen. In het huidige Nederland zijn er twee oorkonden gericht aan Utrecht: één door de stad Keulen (24.11.1203) en één van rooms koning Frederik II (19.4.1220). En dan hebben we Dordrecht. U herinnert zich het chartertje door graaf Dirk VII van februari 1200 dat het oudste stuk in het stadsarchief is en dan de in juli 1220 verleende stadskeur van graaf Willem I. Dat beide aan de stad gerichte oorkonden ook echt in het stadsarchief bewaard zijn gebleven mag gerust een klein wondertje genoemd worden. Al is de stadskeur dus zwaar beschadigd.

charter feb 1200
De tekst van het charter van februari 1200 uitgelicht.

Er zijn meer Nederlandse (en ook Hollandse) steden waar oudere stadsrechten vermoed worden. Ze worden soms zelfs genoemd in latere bewerkingen ervan, maar er is niks bewaard gebleven. En dat geldt natuurlijk ook voor het stadsrecht van vóór 1200 voor Dordrecht,  waarvan ik het bestaan heb  proberen te bewijzen. Tenminste… als dergelijke rechten inderdaad op schrift werden gesteld, want ook dat is niet bekend. Soms wordt in het nieuwe stadsrecht vermeld dat het een eerder, wel geschreven exemplaar verving dat intussen zo vervaagd of beschadigd was dat het niet meer te lezen was. Wat ook wat zegt over de bewaarmethoden in middeleeuwse steden. Er werd misschien niet al te voorzichtig mee omgesprongen of er trad beschadiging op door een brand die zegels liet smelten en perkament deed krimpen tot geplooid en gedonkerd leer.

Dat ook zo’n beschadigde stadskeur toch wel van waarde was voor de ontvangers blijkt uit het feit dat het exemplaar van Dordrecht uit 1220 in ieder geval in die vorm (“enkele verschroeide snippers”)  in een laatje van de Ijzeren Kast werd opgeborgen.  Dan bleef het in ieder geval bewaard, nadat er die vermeerderde kopie van was gemaakt in 1252. Bewaard om in de 19e eeuw door de stadssecretaris te worden teruggevonden en herkend te worden voor wat het was. Hoewel Van den Brandeler zich dat waarschijnlijk niet realiseerde, was het het tevens het oudst fysiek bewaard gebleven stadsrecht van Holland. Het volgende, dat van Haarlem, dateert van 25 jaar later; 1245. Dat is trouwens alleen maar te danken aan het feit dat het na een opstand in 1492 in beslag in genomen door de grafelijkheid en in Den Haag goed werd opgeborgen. Wie weet wat er mee was gebeurd als het in Haarlem was gebleven. Net zoiets als het zwaar beschadigde exemplaar van Delft uit 1246 waarschijnlijk.

Er valt dus helemaal niks te lachen om onze wat sjofele stadskeur. En al helemaal niet om het charter van 1200. Andere steden in Holland kunnen niet tippen aan onze oudste archiefstukken; wij hebben ze tenminste nog. En daar mogen we best een beetje chauvinistisch over doen.

Historische sensatie (3)

U zult me wel gemist hebben… 😉  Het is meer dan twee weken geleden dat ik een blog geschreven en gepubliceerd heb. Dat komt omdat er in de tussentijd het nodige gebeurd is. Ten eerste moest ik een geheel nieuwe lezing schrijven en in een powerpoint presentatie omzetten. Die heb ik inmiddels vorige week zaterdag gegeven. Ten tweede was er een hoofdstuk over elfde-eeuwse kleding dat ik beloofd heb te schrijven voor mijn goede vriend Kees Nieuwenhuijsen. Begin mei had ik daar een deadline voor waarop ik de inhoud ervan moest weten en in schets moest opschrijven. Dat is ook gelukt. Maar wat ingrijpender was, was dat ik, ten derde, eindelijk het groene licht kreeg om een boek te gaan schrijven waarover vorig jaar al onderhandeld is. Precies een week nadat ik het vorige blog had geplaatst kwam het contract binnen. Ik heb het getekend en teruggestuurd en nu is het dus officieel.

Het boek moet 1 juni 2018 klaar zijn en dat houdt in dat ik een jaar lang, naast mijn werk, flink in de weer zal zijn met onderzoek, schrijven, kaartjes tekenen en illustraties zoeken. Het betekent ook dat ik naast het werk en het schrijven niet veel tijd over zal hebben om aan mijn blog te werken. Dat moet een beetje in de verloren uurtjes gebeuren, want ik wil ook nog wel wat tijd overhouden voor gezin, kinderen en kleinkinderen. Ik hoop dat u, als mijn lezers, daarvoor begrip zult hebben.

Omdat er geen dringende historische zaken over Dordrecht zijn (nou ja: wat moet je met de Visbrug…) ga ik hier dus even verder met een historische sensatie. Ook dit is al een ouwetje, maar hij is wel van grote invloed op mij persoonlijk geweest. Je kunt zeggen dat hij aan de basis lag van mijn bestaan als historicus nu.

wapen dordt
De wapentekening uit 1977 bedoeld voor postcards en gemeentedrukwerk.

U weet misschien dat ik, voor ik echt in de geschiedenis verder ging, heraldicus en heraldisch tekenaar ben geweest. Officieel ben ik daar omstreeks 1975 mee begonnen, toen ik dus al even in Dordrecht woonde. Één van mijn eerste opdrachten was een nieuwe tekening maken van het Dordtse gemeentewapen. Na aflevering daarvan kreeg ik een telefoontje van de stadsarchivaris, Dr. Theo Jensma, of hij de originele tekening mocht hebben voor het archief. Ik had daar geen bezwaar tegen. We maakten een afspraak om de tekening over te dragen. Dat werd een leuk gesprek. Hij  merkte wel dat ik het beroep van heraldicus behoorlijk serieus nam en er inmiddels ook wel het nodige van afwist. Al pratend kwam hij met het plan om me voor het nieuw vormgegeven archieftijdschrift  Kwartaal & Teken een artikel te laten schrijven over het tot stand brengen van die nieuwe wapentekening, voorzien met afbeeldingen en beschrijvingen van de wapens die eraan vooraf waren gegaan.

kw & t 1977
Het omslag van het Kwartaal & Reken nummer waarin mijn artikel over het wapen van Dordrecht staat. De foto is van het gebeeldhouwde wapen op de Dordtse Groothoofdspoort uit 1618.

Ik was daar een beetje bunzig voor, want ik had nog nooit een artikel geschreven, laat staan iets historisch-heraldisch. Ik heb het voorstel echter wel aangenomen en nog steeds staat het artikel bovenaan mijn bibliografie. ‘Het wapen van Dordrecht. Een verantwoording’ in het eerste nummer van het jaar 1977. Met eigen illustraties en zelf opgezochte voorbeelden van oude stadswapens. Het zag er leuk uit en ik kreeg er de nodige complimenten over. En het had de nodige gevolgen. Na verschijning belde de archivaris me namelijk weer op en stelde voor dat ik de middeleeuwse schepenzegels heraldisch ging beschrijven, want dat was nog nooit gebeurd. Er waren nooit kenners van de blazoenering geweest die dat hadden kunnen doen. Blazoeneren is de taal waarmee je een wapen kort beschrijft zodat een tekenaar zonder het plaatje te hebben gezien toch een kloppende afbeelding van het beschreven wapen kan maken.

U begrijpt dat ik dat wel wilde, zeker toen bleek dat het ook nog betaald zou worden. De archivaris had een subsidie kunnen regelen om een jaar lang één dag in de week de  zegels te beschrijven. Ik kon dat geld goed gebruiken. Dus op een woensdag in mei 1978 begon ik met mijn werk op het gemeentearchief aan het Stek. Ik kreeg een hoekje in een ruimte waarin ook enkele andere mensen archieven doorspitten, inventariseerden en beschreven. Er werd een tafel neergezet met een installatie waarin ik een fototoestel kon schuiven, want ik moest de zegels niet alleen beschrijven, maar ook fotograferen. Ook dat was nog nooit gebeurd. Nou had ik op de academie ook fotografie gedaan, dus dat was geen bezwaar. Ik kon ze ook nog zelf ontwikkelen (er bestonden nog geen digitale camera’s) en afdrukken.

archief stek
Het gebouw van het stadsarchief aan het Stek zoals het was toen ik er ging werken, met de moderne aanbouw net zichtbaar.

De depotbeheerder had al een stapeltje enveloppen klaargelegd en ik vouwde onder zijn leiding en instructie mijn eerste ‘chartertje’ open. Het was meen ik 15e eeuws en uit een kloosterarchief afkomstig. Een klein velletje in zessen gevouwen beschreven perkament met door de omgevouwen onderkant ervan, de plica, drie smalle strookjes perkament met aan elk een stoffig stukje was. Wat er stond kon ik nauwelijks lezen, al had ik inmiddels les in oud schrift. Daar begonnen we met 17e eeuws schrift maar dit was wel wat anders. Ook de zegels waren onduidelijk. Goed dat ik een flink vergrootglas had waarmee  je de niet meer dan 1,5 of 2  cm grote zegels wat dichterbij kon halen. En inderdaad: het waren meestal nog steeds scherpe schildjes met heraldische figuren. Heel mooi en heel fijn bewerkt; ik was zeer onder de indruk. Maar hoewel dit een verrassende ervaring was, was het nog niet de historische sensatie. Dat kwam een paar maanden later.

charter 196 1345
Het bewuste charter uit 1345.

Na het inleveren van weer een paar opgevouwen charters bij de restauratore, waar ze gevlakt en op zuurvrij karton gezet zouden worden, kreeg ik een grote enveloppe aangereikt. Het was maar één stuk, want Riny Benschop verzekerde me dat ik daar wel even mee bezig zou zijn.  Het was een charter uit het oude stadsarchief, in de grafelijke tijd, en had als inventaris nummer 196. Het was een flinke lap perkament met onderaan enkele tientallen staarten met en zonder zegeltjes eraan. En helemaal links het stadszegel. Het was een acte waarbij het stadsbestuur verklaarde dat de burgers schadeloos gesteld zouden worden voor de geleden schade na het verbannen van drie personen. Wat er precies gebeurd was was me niet erg duidelijk, maar ik kon wel lezen van wanneer de oorkonde was. De datum was 1345…

Ik heb daar een hele tijd naar zitten kijken. Ik wist niet goed wat ik voelde, maar ik merkte wel dat ik letterlijk overal kippenvel had. Ik moet een hele tijd ongewoon stil zijn geweest, want mevrouw De Wijs, die schuin achter me het archief van de Remonstrantse kerk zat te beschrijven, vroeg: “Henk, er is toch niks?” Ik werd als het ware wakker en zei: “Dit charter heeft de Zwarte Dood meegemaakt!” Ze moest daar nogal om lachen, maar ik meende het serieus. Ik realiseerde me dat een stuk perkament met wassen zegeltjes gedurende de tijd dat in Europa tussen 1348 en 1351 een grote pestepidemie heerste ergens in het oude stadhuis van Dordrecht had gelegen.

Even bedacht ik me dat er misschien nog wel yersinia pestis bacteriëen ergens tussen die verfrommelde staarten zou kunnen zitten en dat ze me alsnog zouden besmetten, maar dat was natuurlijk onzin. Zonder voedingsbodem verdwijnen dat soort ziektekiemen al heel snel. Maar intussen had ik wel een baas van een historische sensatie gehad. Het je realiseren dat je iets in je handen houdt dat ‘getuige’ is geweest van een ingrijpende historische gebeurtenis is niet zomaar iets. Later realiseerde ik me dat dat voor heel mijn omgeving geldt. Ik loop, zit, sta en leef in een omgeving die een en al geschiedenis is. Dordrecht is oud en voor wie er oog voor heeft zijn overal zaken, gebouwen, straten en waterlopen zichtbaar die de Romeinen hebben zien komen, waar graven van Holland hebben gelopen, waar Spaanse soldaten hebben gevochten tegen Staatse troepen, etc. Duitse soldaten hebben zelfs een mitrailleur in het portiek van mijn huis opgesteld in de ochtend van 10 mei 1940 en daarmee over de spoorlijn geschoten.

Intussen is die historische sensatie door archiefstuk GAD 0001-0196 er de oorzaak van geweest dat ik toen, tussen de bedrijven door, mijn eerste historische onderzoek ben gaan doen. Mijn vraag was: hoe ingrijpend was de invloed van de pestepidemie van 1348-51 in Dordrecht, of in Holland. Uit de kronieken en politieke gebeurtenissen bleek daar niet veel van. De eerste problemen van wat later de Hoekse en Kabeljauwse Twisten zouden worden staken de kop op, er was oorlog tussen Holland en Utrecht, en tussen de jonge graaf en zijn moeder, etc. Niks wees erop dat een epidemie het dagelijks leven had verstoord. Ook eerder onderzoek van echte historici en dokters had dat voor Holland niet aangetoond. Ik was geïntrigeerd en dat ben ik nog. Het was het begin van mijn historische loopbaan en na bijna 40 jaar ben ik er nog steeds mee bezig.

Historische sensaties kunnen langdurige gevolgen hebben.

Wordt vervolgd

Historische sensatie (2)

Ik vervolg deze serie met een kort voorbeeld van één van mijn eerste historische sensaties in Dordrecht.

In november 1973 betrok ik mijn eerste Dordtse woning. Het was (en is) een piepklein huisje op de Nieuwbrug van dan even iets meer dan 3 meter breed en 6 meter diep. Het had een zeer hoge begane grond, een verdieping en een zolder. En een kelder. Die liep een paar keer per jaar onder en dan stond er een laag water in van ongeveer 10-20 cm. Niet bevorderlijk voor eventueel voor water gevoelige spullen die daar stonden, maar ja: het huisje staat buitendijks, dus er was toen weinig aan te doen. Ik merkte dat overigens pas in het voorjaar van 1974 en besloot de rommel in de kelder, die voor het grootste deel was achtergelaten door een vorige eigenaar, te onderzoeken op wat weg moest en wat kon blijven staan. Mijn eigen, tijdelijk daar opgeslagen spullen waren weliswaar nat geworden, maar gelukkig was er niets bij wat niet, na drogen, weer bruikbaar was.

nieuwbrug
De Nieuwbrug aan de Wijnstraat, mijn huisje was het derde van rechts (Google Maps)

Tussen de rest van de spullen (in een paar kistjes) vond ik een aardewerken potje. Ik was toen nog lang niet zo op de hoogte van archeologische voorwerpen als nu, maar ik herkende het wel als ‘oud’. Ik weet nog dat ik met dat potje in mijn handen stond en dacht: dit heeft iemand lang geleden gebruikt en toen het ene oor afgebroken was, in de kelder gezet. Tenminste… dat was één mogelijkheid. Wie weet wat er daarna nog allemaal mee gebeurd is. Het was een beetje raar gevoel. Het was donker in de kelder, maar door het open luik viel licht binnen via het glas in de voordeur en het raam, en dat weerkaatste tegen de gewitte muur van de kelder. Dat zorgde voor een heel eigenaardig licht: een beetje zoals op een 17e eeuws schilderij van Vermeer of De Hoogh. Ik voelde me even heel erg verbonden met het verleden.

kachelpan 1
De inhoud van het kachelpannetje.

Ik heb daar tot 1979 gewoond en het potje is daarna mee verhuisd naar mijn volgende woningen. Het staat nu op de schoorsteenmantel van mijn werkkamer, gevuld met een daar zelfgemaakt  vouwscheermes uit Indonesië dat ik van een vriendin heb gekregen, een paar tondelzwammen, twee brokken middeleeuwse baksteen en wat stukken vuursteen. Ik zie het even rechts voor me als ik opkijk van mijn werk en het herinnert me elke keer aan die eerste bewuste historische sensatie die ik in mijn nieuwe woonplaats had.

kachelpan 2
Het kachelpannetje van opzij.

Het gekke is dat ik me al die tijd niet heb afgevraagd hoe oud dat potje is en wat het voor een type aardewerk het is. Het is 16 cm in doorsnede en maar 11,5 cm hoog. Het is rood aardewerk en heeft een gedeeltelijke glazuur van een mooi bruin-geel type, dat je niet zoveel ziet. Volgens de archeologen zou dat kunnen wijzen op Friese herkomst. Inmiddels weet ik wel dat het een zogenaamde kachelpan is. Dat kun je zien aan de vlakke bodem. Het is dus een kookpotje, maar dan voor op een platte kachel of fornuis. Vroegere kookpotten stonden in de hete as in de open haard en hadden daarom allemaal drie pootjes. Dat was op een fornuis niet nodig, dus hij kon plat worden. Het heeft daarom ook geen beroete onderkant, zoals de driepootskookpotten, want het kwam niet met het vuur en de as in aanraking. Dergelijke pannen waren een stuk goedkoper dan metalen pannen, en ze werden dan ook tot in de vroege 20e eeuw nog wel gebruikt door arme gezinnen.

kroon van denemarken
Dezelfde hoek van de Nieuwbrug-Wijnstraat met het huis De Kroon van Denemarken en de andere huisjes die na 1847 werden afgebroken (aquarel Johannes Rutten, kort voor de afbraak, GPV 552_231891).

Het huisje aan de Nieuwbrug is ca 1879 gebouwd toen na 1847 de oprit naar de brug verbreed werd en een groot hoekhuis, de Kroon van Denemarken, en een rijtje daarachter liggende huisjes werd afgebroken. Het was één van een rijtje nog minder diepe arbeidershuisjes en werd steeds bewoond door zeer eenvoudige mensen. In een adresboek vond ik als bewoner een politieagent met vrouw en wel zeven kinderen. Dat laatste vond ik trouwens in het bevolkingsregister. Waar die in dat huisje allemaal sliepen is me een volkomen raadsel, maar veel ruimte kunnen ze er niet gehad hebben. Ze hadden er in ieder geval een fornuis – waarschijnlijk op de begane grond – want anders had dat pannetje geen zin. Dergelijke fornuizen dateren in gewone huizen meestal van de tweede helft van de 19e eeuw, dus de datering van het pannetje zal daar ook wel in passen.

kachelpannen
Kachelpannen in het Dordtse Archeologische Depot (met dank aan Deborah Paalman).

Kachelpannen komen niet veel naar boven bij archeologisch onderzoek. De 19e eeuw is niet echt een periode die opgegraven hoeft te worden. In de literatuur over stadskernonderzoek komen ze nauwelijks voor; ik heb maar twee in Kampen gevonden exemplaren in mijn vele verslagen staan. Het Dordtse depot bevat ook niet veel  kachelpannen. Hierbij ziet u een foto van een paar typen. Linksachter ziet u een pan die hier is gevonden, en die een zelfde kleur glazuur heeft. Deze komt echter, volgens het stempel, uit Oosterhout. Dus op een Friese herkomst vanwege dan bruin-gele glazuur kan je ook al geen peil trekken.

Ondanks zijn beschadiging, vind ik het nog steeds een mooi pannetje. Ik moet toch eens bij Boymans kijken of ze daar ook kachelpannen in de verzameling hebben.

Wordt vervolgd

‘Verborgen Verleden’ heraldisch en genealogisch fout

Arjan Lubach wilde wel eens weten wat er waar was van het familieverhaal dat hij via zijn oma Adriana van der Spek van graaf Floris V afstamde. In de laatste uitzending van Verborgen Verleden van dit seizoen (22.4.2017) kreeg hij zijn kans. Even dacht ik nog: “dan gaan ze wel even verkeerd te werk” toen hij naar de Gravenzaal in het Haarlemse stadhuis werd gestuurd. Daar hangen namelijk de gravenportretten in een versie uit omsteeks 1490. Ze dragen kleding en wapenrustingen uit die tijd, want men had aan het eind van de 15e eeuw geen idee hoe men een paar eeuwen eerder gekleed ging en schilderde maar wat men wel kende. Laat staan dat men wist hoe die vorsten (en de paar vorstinnen; dus meer dan één zoals de rondleider beweerde…) er zelf uitzagen in hun eigen tijd (ca 950-1490). Daar krijg je dus een nogal verkeerd beeld van.

maria en max
Maria van Bourgondiën en Maximiliaan van Oostenrijk ca 1490 (Haarlemse gravenportretten, uit Graven van Holland (Zutphen 1995) 143, detail.

Misschien had de schilder Karel de Stoute en zijn dochter Maria nog wel eens gezien, dus waarschijnlijk leek die laatste een beetje (Karels hoofd zit in een helm). Hij wist in ieder geval dat hertog en later Rooms koning en keizer Maximiliaan van Oostenrijk, de echtgenoot en opvolger van Maria, lang, blond golvend haar had, een kromme neus en een centenbakje, de bekende Habsburg-kin.

Lubach kreeg in Haarlem namelijk een beetje popie uitleg over de graven van Holland, maar men liet hem weten dat hij naar het Nationaal Archief in Den Haag moest wilde hij zekerheid krijgen. Over die herkomst dus. Men liet al doorschemeren dat die afkomst van Floris V er niet in zat, maar dat er daar wel wat anders, dat ook interessant was, te vinden was. In het depot van het NA, waar je als familieonderzoeker dus in het echt nooit komt, kreeg hij een middeleeuwse rekening te zien waaruit bleek dat de Van der Speckes tot de welgeborenen-stand behoorde. Er was ook nog wat materiaal over een aanstelling tot schout van Haarlem en een betrokkenheid bij het begin van de Hoekse en Kabeljauwse Twisten. Kortom: men was diep in de middeleeuwen beland en de Van der Speckes, zoals ze toen werden genoemd, waren geen gewone plattelanders uit Lisse.  Welgeborenen waren mensen van lage adel die er niet veel meer aan deden en eerder rijke boeren waren dan mensen die in een kasteel woonden. De archiefmedewerker verwees Lubach echter naar Leiden om tot het begin van de familie door te kunnen  dringen.

dirk van holland wapen
Het wapen van Dirk van Holland als landscommandeur van de Duitse Orde: het ordekruis gedeeld met Holland voorzien van een zwart-zilver geblokte schildrand (Arnout van Buchel, Monumenta, f. 94).

Daar werd Arjan Lubach door archivaris André van Noort geconfronteerd met het oudste archiefstuk waar een Van der Specke in voorkwam: uit 1329. En toen werd alles vaag. De archivaris meldde wel nog dat hij in ieder geval niet van een bastaard van Floris V afstamde, zoals het verhaal ging. Daarna kwam hij echter op de proppen met een bastaard van diens vader, graaf en koning Willem II, waarna er allerlei ‘theorieën’ rond gingen zweven. Die bastaard, ene Dirk, zou een voorvader van de Van der Speckes geweest zijn was theorie één. Volgens de grafelijke stamboom van Dek uit 1953 zou dat de Dirk van Holland kunnen zijn die tussen 1287 en 1303 als landcommandeur van de Duitse Orde wordt genoemd en die in 1312 overleed. Latere stambomen en geschiedenissen van en over de graven van Holland hebben het echter niet meer over hem bij de kinderen van Willem II, dus het is waarschijnlijk niet zeker van wie hij een bastaard was. Hij zou ook nog Willems jongere broer, Floris de Voogd, als vader gehad kunnen hebben. Op de wapenlijst van de landcommandeurs is trouwens mooi te zien hoe een bastaardwapens eruit kon zien: met een geblokte rand. Dergelijke mannen werden geacht celibatair te zijn, dus geen relaties met vrouwen te hebben: niet echt een voorwaarde voor veel nageslacht. Al weet je natuurlijk nooit.

De volgende theorie was dat er een bewijs van afstamming uit de graven van Holland te halen was via een zegel uit 1395! Dat was het zegel van Dirck van der Specke, schepen van Leiden en kleinzoon van Willem van de Specke uit 1329. Op het zegel is een klimmende leeuw te zien met eroverheen een barensteel. Dat laatste is een smalle band met een aantal rechthoekige hangers eraan die over de wapenfuguur, de leeuw dus, heengaat. Vervolgens sloeg archivaris Van Noort een flater van jewelste, want hij zei letterlijk: “dat duidt op een bastaardkind”. En dat is dus niet waar! Een barensteel staat in die periode (dus de late 14e eeuw, maar ook al in de late 13e) in eerste instantie voor de oudste zoon binnen een geslacht bij leven van de vader. Zodra die overleed verwijderde die zoon die barensteel, die eigenlijk alleen smalle strook stof of leer was met wat afhangende lapjes, en voerde hij, als nieuw hoofd van de familie, het volle wapen.

Bastaarden voerden in de 13e en 14e eeuw heel andere tekens en tooiden zich dus niet met barenstelen. In de 13e en vroege 14e eeuw stond het wapen van de natuurlijke vader meestal in een vrijkwartier, een vierkant vak linksboven in het schild, of in de bovenste helft van het schild als het vaderswapen zelf al ingewikkeld was. De rest van het schild bleef dan blank. Ook andere methoden werden wel gebruikt, zoals uit de geblokte rand van Dirk van Holland, hierboven, bleek. Dat principe werd ook in Engeland wel toegepast. Tegen 1300 kwamen er de schuinbalk, schuinstaak of schuinstreep bij, een diagonale band van linksboven naar rechtsonder over het voorvaderlijk wapen. Als Dirck van der Specke in 1395 een bastaard van de graven van Holland was geweest had hij waarschijnlijk zo’n schuinstaak over de leeuw gevoerd. De barensteel duidt echter aan dat ze volkomen legitiem waren.

rietstap teylingen
Van Teylingen wapen (J.B. Rietstap, Wapenboek van den Nederlandschen Adel, deel 2, plaat 88 (1887)).

Vervolgens lanceerde de archivaris een derde theorie: de wapenkleuren zouden die van Holland zijn (een rode leeuw op goud/geel) en de barensteel zou blauw zijn. Dat was gebaseerd op wat Gijsbert van Rijckhuysen in de 18e eeuw op zijn wapenkaarten van de magistraten van Leiden had getekend. Die moest voor Dirck  echter afgaan op zijn zegel en daar staan natuurlijk geen kleuren op. Ook was het systeem van arceringen voor heraldische kleuren er nog niet. Dat werd pas in het begin van de 17e eeuw verzonnen om in gravures (die altijd zwart-wit waren) toch heraldische kleuren aan te geven. Rijckhuysen maakte daar dus gebruik van. Maar de echte kleuren had hij nooit gezien: het zou net zo goed een zwarte leeuw op zilver met een rode barensteel geweest kunnen zijn.

Vervolgens kwam Van Noort met de volkomen uit de lucht gegrepen connectie met het adellijke geslacht Van Teijlingen (rode leeuw op goud met een blauwe barensteel, volgens het ‘wapenboek van Rietstap’), wat hij exact hetzelfde wapen noemde. Als je leest wat daar in de tekst bij ‘Van Teylingen’ (zo wordt het daar geschreven) staat, ga je daar vraagtekens bij zetten:

Het is ons onbekend uit wat oorzaak de blauwe kleur aangenomen is, want de zilveren lambel (oud-Frans voor barensteel HtJ) was het kenteeken der Teylingens en de blauwe dat der Brederodes.

En dat is terecht. We kennen die kleuren van die respectieve barenstelen uit het wapenboek Gelre (ca 1380) en die zijn behoorlijk betrouwbaar. Men zegt dus dat het wapen van Dirck van der Specke hetzelfde is als dat van de in de 18e eeuw nog levende adellijke Van Teylingens, maar dat zou dan een zilveren barensteel moeten hebben. Hier lijkt het dus eerder op het wapen van de Van Brederodes. Bij de Van Brederodes zijn echter in de bestaande genealogieën rond 1300 geen bastaarden genaamd Willem of Dirck te bekennen. Zowel bij hen als bij de Van Teijlingens komen die voornamen, afgeleid van de Hollandse graven zoals bij veel adellijke families gebeurde, trouwens regelmatig voor; dat zegt dus ook niks.

Brederode stamt waarschijnlijk uit Teijlingen (veel bewijs daarvoor is er niet) en dat geslacht zou weer een connectie met de graven van Holland hebben. De naam Teijlingen komt in 1143 voor het eerst voor (Gerhardo de Teilinc) dus als dat zo is moet die aftakking daarvoor ontstaan zijn, zeg aan het begin van de 12e eeuw. Daar zijn echter geen bronnen over en daarom is men later allerlei verhalen gaan verzinnen, bijvoorbeeld over afstamming van een broer van graaf Dirk III genaamd Sicco of Siegfried (+1030). Daar is dus geen enkel bewijs voor. Dat het wapen Teijlingen dat van Holland met een breuk, de barensteel, is klopt, maar we zullen nooit weten hoe die afstamming in elkaar zat want heraldiek werd in Holland pas tegen 1200 gebruikelijk.

De Brederodes geloofden, na het uitsterven van de oudste tak der Teijlingens, dat ze in de 15e eeuw echt de laatste afstammelingen van de graven van Holland waren en lieten op den duur de barensteel weg, maar daar lachte men destijds toch een beetje om. Reinoud II van Brederode werd er door de hertogen van Bourgondië zelfs om gewantrouwd, want hij vond dat hij meer recht op Holland had dan die Bourgondiërs.

Intussen is er dus geen bewijs dat de Van der Speckes van de Van Teijlingens afstamden en ook niet dat ze natuurlijke nakomelingen van de graven van Holland waren. Arjan Lubach kan dan wel leuk gaan lopen doen in de ruïne van Teijlingen, maar zijn afstamming via bastaardij uit die edelen is gebaseerd op lucht en op foute aannames door een Leidse archivaris over het wapen Van der Specke.