Je verborgen verleden

Het patroon is eigenlijk steeds hetzelfde bij Verborgen Verleden. Op de enkele uitzondering na die ergens in een ver weg liggende zijlijn via bastaardij van adel of zelfs een koninklijk huis  afstamt, hebben de meeste mensen behoorlijk laag op de maatschappelijk ladder staande voorouders. Na het lezen over de eeuwen durende ellende van hun familie is er dan die na-oorlogse opleving van de voorvaders en –moeders, die zich ontworstelden aan de armoede en zich opwerkten tot arbeiders met een cao of middenstanders die hun kinderen konden laten studeren. In de ene famiie was dat moment er wat eerder dan bij andere, maar het blijkt inmiddels dat de laatste generaties in Engeland, Schotland, Ierland, de USA en in Nederland het niet zo slecht doen.

Wel zijn de, uiteraard meestal bekende, slachtoffers van Who do you think you are of Verborgen Verleden steeds geschokt als ze horen over de zware omstandigheden waaronder hun voorouders overleefden. Des te meer zijn ze onder de indruk van de creativiteit en het koppige doorzettingsvermogen waarmee men zich opwerkte tot een beter bestaan. Ze zijn dan ook standaard zeer trots op (bet)(over)grootvader of –moeder. Bij vrouwen (en dan probeer ik niet te discrimineren) gaat dat meestal gepaard met wat tranen. Al zijn er natuurlijk ook mannen die het soms niet droog houden.

Wat mij hierin zo treft is dat het die mensen zo verrast dat hun voorouders zo’n zwaar leven hadden. Slechte woonomstandigheden, zwaar werk of werkloos, ongezonde, slechte of te weinig voeding, rampen als overstromingen, misoogsten, hongersnood, besmettelijke ziekten en oorlog met alle gevolgen vandien. Hoe verder terug men komt hoe meer misère men in een mensenleven meemaakte. Al was de nog tamelijk nabije negentiende eeuw wat dat betreft ook best een zware  tijd voor de Europese en Amerikaanse bevolking. Ze weten het niet of realiseerden zich dat niet. Ik wed ook dat men daarover op school niks hoorde tijdens de geschiedenisles.

Dat tekent dan ook het klassieke geschiedenisonderwijs. Men leert over koningen, hertogen en graven, de almacht van de kerk na kerstening en opstand, veldslagen en vredes, kolonisatie en de grachtengordel, maar het leven van de gewone man/vrouw blijft onderbelicht. Ik merk het bij mijn studie naar de graven van Holland gedurende de twaalfde en dertiende eeuw (en dat is natuurlijk een vroeg en slecht gedocumenteerd stukje geschiedenis) waarin je boeren en zeker burgers met een zwak lantaarntje moet zoeken. Dat geldt echter ook voor de veel beter gedocumenteerde opstand, oftewel onze eigen gezellige 80-jarige oorlog (1568-1648). Ik ken eigenlijk maar één studie die aandacht besteedt aan de gevolgen voor het volk van zo’n langdurig conflict: Ronald de Graafs, Oorlog, mijn arme schapen… (2004). Dat is wel weinig.

Er zullen ongetwijfeld mensen reageren met: ja maar, in dat en dat boek en bij die en die historicus hoor je toch ook over roof en plundering, onderdrukking en inkwartiering en kijk eens naar al die boeken over de Tweede Wereldoorlog met zijn concentratiekampen en hongerwinter. Ik weet het. Om maar een paar titels te noemen: Geert Mak, De eeuw van mijn vader (1999, twintigste eeuw), Peter Stokvis, red. Geschiedenis van het privéleven (2007, middeleeuwen tot twintigste eeuw) en Auke van der Woud, Koninkrijk vol sloppen (2010, negentiende eeuw). Mak had er een bestseller mee omdat veel mensen zijn familiegeschiedenis heel herkenbaar vonden. En dat is dus tekenend voor dit onderwerp. Het was verrassend dat iemand op zo’n toegankelijke, journalistieke manier over een eeuw Maks schreef. Die andere boeken kostten echter tussen de 30 en 40 euro en dat is toch geen bedrag  dat de gemiddelde Nederlander snel op de toonbank zal leggen.  Die zullen dus veel minder impact hebben. En zeker niet op het onderwijs.

Bovendien is er nog steeds een voorkeur voor de modernste geschiedenis en wordt die van verder terug als minder relevant voor nu gezien. Met name de laatste oorlog roept immer weer een nostalgisch beeld op van saamhorigheid rond het met bielzen gestookte kacheltje, de fiets met houten banden, eten op de bon en het saboteren van de ‘mof’. Maar je komt pas echt wat over de geschiedenis van je opa of oma in de oorlog te weten als die een min of meer eerlijk dagboek hebben nagelaten of een serie brieven waarvan je hoopt dat die geen vertekend beeld van de werkelijkheid geven. Behalve die van Anne Frank komen die echter ook niet in de geschiedenisles terecht (ik overdrijf hier natuurlijk enigszins, maar toch…).

De bestudering van de geschiedenis lijkt altijd behoefte te hebben gehad aan helden. Aan spektakel en drama met veel rook en vuur. Voor de stille ellende van alledag was weinig plaats. Die werd min of meer uit de geschiedenisboekjes gehouden, zeker in de tijd der zuilen. Alleen de socialistische zuil wilde nogal eens uithalen over het onderdrukte proletariaat en de daarom nodige opstand tegen het kapitaal. Dat was in de jaren zestig van de vorige eeuw echter geen item meer toen elke arbeider een auto voor de deur kreeg en tien dagen per jaar in Torremolinos doorbracht. Achtereenvolgende generaties hebben nationalistisch getinte en konings (of in ieder geval Oranje) gezinde geschiedenislessen ontvangen. Zelden hebben ze geleerd om kritisch naar dergelijke geschiedschrijving te kijken en hun mond open te trekken.

Vandaar dat ze nu niet beter weten te doen, nu anderen hen wijzen op zaken als het slavernijverleden en de VOC mentaliteit, dan in een stuip schieten. Of men zet de hakken in het zand en weigert te luisteren naar het beroep op ons geweten, dat inderdaad dikwijls nogal bot wordt opgedrongen. Of men wil gelijk maar alle standbeelden van zeehelden, politici en koloniale militairen omver trekken en voor van alles en nog wat zijn of haar excuses aanbieden. Historiegevoel is duidelijk nooit aangekweekt al hebben pedagogen en didactici dat altijd als ultieme doel in hun handboeken  gesteld. Er kwam niets van terecht. Scholieren werden opgescheept met heldhaftige verhalen en één en al vooruitgang sinds de donkere middeleeuwen en zij zijn de volwassenen van nu die niet beter weten. Zij worden, als ze hun familiegeschiedenis gaan uitpluizen, geconfronteerd met de armoe en ellende van hun eigen (bet)(over) opa’s en oma’s en zijn geschokt.

Cartoon door Tom in Trouw, 27.1.2018

Dat krijg je als je geschiedenis  gemanipuleerd werd en de context waarin gebeurtenissen plaatsvonden helemaal niet werden genoemd. De nuance tussen wat mensen sociaal, economisch en maatschappelijk gewend waren en wat hen overkwam is kwijt: die realiseert men zich niet. Het voorstellingsvermogen met betrekking tot levensomstandigheden in het verleden beperkt zich tot de vergelijking met nu en die is volkomen zoek. Vandaar de enorme afstand die men al met de jaren twintig of dertig van de vorige eeuw voelt, terwijl men zich tegelijkertijd realiseert dat opa en oma in die tijd leefden en kinderen op de wereld zetten die hun eigen ouders werden. De uitzendingen van Verborgen Verleden (en zijn Engelstalige origineel) leveren steeds weer van die inkijkjes in het gebrek aan historiegevoel op. Het enige dat men zich bij afloop echt realiseert is dat men het laatste, meest recente radertje in de familiemachine is en dat al die mensen die hen vooraf gegaan zijn onlosmakelijk met hen zijn verbonden. Dat is dikwijls al een hele ogenopener, vooral bij de wat jongere deelnemers die zich nog niet voldoende uit het volle leven hebben teruggetrokken om zich in hun verleden te verdiepen.

Ik heb helaas gezien de situatie binnen ons onderwijs, waarin meer over administratie en geld dan over inhoud wordt gebakkeleid, niet de hoop dat dit zal veranderen. Wat ik wel hoop is dat mensen die door deze tv-programma’s worden geïnspireerd om hun eigen stamboom uit te zoeken zullen leren dat er ook nog een andere geschiedenis is: die van de gewone man, zijn gezin, zijn werk, zijn huis en zijn omgeving. Ik hoop ook dat dagboeken en brieven meer gepubliceerd zullen worden, desnoods als blog. Ik hoop dat al die archiefgegevens die inmiddels op internet staan ervoor zullen zorgen dat iedereen zijn familiegeschiedenis kan onderzoeken en publiceren. En dat dan in de naaste toekomst historici onderzoek naar al die ‘verhalen’ kunnen doen en die in een genuanceerdere geschiedenis van het Nederlandse (maar in andere landen, die nog niet zover zijn als wij, natuurlijk ook) volk zullen verwerken. En dat dan heel veel andere Nederlanders dat zullen gaan lezen en zich eindelijk eens voor kunnen stellen hoe het vroeger nu echt was, in plaats van te geloven in een kruising tussen nostalgie en horror. Dat hoop ik.

Historie teruggeven

Ik zit de laatste tijd met mijn hoofd diep in de dertiende eeuw en merk eigenlijk weinig op van wat er zich rondom me heen afspeelt. Het heeft ervoor gezorgd dat ik mijn Apud Thuredrech blog niet meer kan bijhouden, want de tijd ontbreekt me gewoon. Toch werd ik afgelopen week, woensdag 17 januari 2018, ruw uit mijn historische isolement gerukt. Op pagina 4 van het lokale huis-aan-huisblad De stem van Dordt (ik noem het Ons Sufferdje) knalde namelijk een kop op me af die me even deed schrikken. Er stond, inclusief de aanhalingstekens, namelijk:

 ‘Geef Joodse historie terug aan Dordt’

 

Daar keek ik toch wel even van op. Wanneer en hoe was Dordrecht zijn joodse historie dan kwijtgeraakt? Even niet opgelet? Of had iemand hem meegenomen? En hoe zou je hem dan weer terug moeten krijgen? Dat soort vragen kwam er bij me op.

Het blijkt een uitspraak van ene Eduard Huisman te zijn. Die vette kop wordt direct in de eerste zin van het artikel verduidelijkt:

‘De Joodse geschiedenis in Dordrecht, die driehonderd jaar omvat, willen we (?) weer teruggeven aan de stad. De verloren leegte – vooral door de tweede wereldoorlog – verdient het om aangepakt en weer ingevuld te worden.’

Als ik het goed begrijp wordt hier gesuggereerd dat door het verdwijnen van “circa 100 (moet zijn 285 HtJ) Joodse Dordtenaren”, zoals ook in dit artikel staat, de geschiedenis van deze bevolkingsgroep is uitgewist. Toch staat even verder:

‘In Dordrecht is gelukkig nog iets zichtbaar van Joods cultureel erfgoed: de begraafplaats …. Een plaquette met een plattegrond aan een muur van een flat is de enige (met de begraafplaats dus) herinnering aan de Joodse omgeving van Dordt, die door de tweede wereldoorlog en de sanering van de binnenstad in de jaren zestig van de vorige eeuw werd gesloopt.’

Hij vergeet het Joodse monument aan het Dordtse stadhuis maar even  . Over de Joodse gemeente in Dordrecht is trouwens, ook op internet, het nodige terug te vinden.   Bovendien worden hier al sinds 2014 de zogenaamde Stolperstenen hier in de trottoirs gelegd, een initiatief van Ary Boogerman, journalist Gert van Engelen, Harriët Hartog, Maarten Heijkoop en historicus Kees Weltevrede. Het zijn er inmiddels al zo’n stuk of 80. Er is zelfs een werkgroep met een eigen website. En op die website kun je niet minder dan 171 Dordtse Joodse verhalen lezen. Daarnaast hebben we sinds 2012 hier notabene een Ivrietkoor Al Naharot dat zeer succesvol  Joodse liederen ten gehore brengt en nauw verbonden is met diverse herdenkingen. Dus: hoezo verdwenen Joodse geschiedenis?  Die is nog wel degelijk te vinden in Dordrecht.

Huisman lijkt het wiel nog eens te willen uitvinden en is bezig in diverse gemeenten een ‘breed overleg’ over dit onderwerp op gang te brengen en wil met ‘mensen die betrokken zijn bij Joods cultureel erfgoed’ afspraken maken. Hij wil Joodse geschiedenis teruggeven aan Dordrecht en de inwoners. Maar dat hoeft toch helemaal niet?

Trouwens: kan je geschiedenis wel teruggeven? Geschiedenis is er gewoon. Hij is niet altijd zichtbaar, maar zijn gevolgen wel. Mensen vergeten hun geschiedenis nogal eens, maar dat wil niet zeggen dat hij verdwijnt. Historie is gewoon niet zo opdringerig, behalve als hij door een bepaald soort mensen voor hun eigen doelen gebruikt wordt. Dan wordt er luidkeels beweerd dat iets in het verleden mis is gegaan en dat we er hier en nu wat aan moeten doen, wat natuurlijk helemaal niet kan. Politieke populisten hebben er een handje van om op die manier historische gebeurtenissen, dikwijls behoorlijk verminkt, voor hun eigen karretje te spannen om aandacht te trekken. Mensen die hun geschiedenis  een beetje vergeten zijn en de feiten niet allemaal op een rijtje hebben zijn daar dikwijls nogal van onder de indruk. Ze zijn zelfs bereid om mee te huilen met dat soort volksmenners. Dat vind ik een kwalijke zaak. Mensen hebben recht op verantwoorde, eerlijke voorlichting over het, hun eigen, verleden. Ze horen niet opgepord te worden om onzinnige acties te ondernemen om hun stad een stukje van zijn geschiedenis terug te geven. Onze stad bezit dat verleden al en iedereen die er een beetje moeite voor wil doen kan dat controleren. En er meer over te weten komen.

Het lijkt me dat de heer Huisman, die voor het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK) de Joodse begraafplaatsen in ons land beheert, hier bezig is aan een persoonlijke actie en dat hij zich daarmee nogal opvallend in het spotlight wil zetten. Hij is daarmee in mijn ogen verkeerd bezig; wij kunnen hier zelf onze boontjes wel doppen. De Joodse historie is hier in goede handen en zo levend als in het huidige klimaat maar mogelijk is. Onze Joodse historie is nooit weggeweest.  Dat kan ook helemaal niet.

En nu ga ik weer terug naar de dertiende eeuw…