Hoe middeleeuws zijn middeleeuwse jeugdboeken?

“Geef me de ruimte” noemde Thea Beckman het eerste deel van haar trilogie over de Honderdjarige Oorlog in 1976. De heldin, Marije Wartelsdochter, een vijftienjarige koopmansdochter uit Brugge, ontvlucht het ouderlijk huis naar de ‘vrijheid’. Ik las die serie als twintiger, vroeg-dertiger, louter uit belangstelling voor de middeleeuwen en kon hem toen wel waarderen. Voor zover ik me dat nog kan herinneren. Beckman had een aansprekende manier van schrijven en heeft in haar lange carrière wel bewezen dat ze de jeugd kon boeien. En bleef boeien. Dat haar werelden bol stonden van anachronismen en historische fouten zag ik toen nog niet. En de jeugd zal het worst geweest zijn. Die kon zich wel identificeren met de zelfstandige, onafhankelijke types die haar romans als helden bevolkten. Zo zouden zij ook wel willen zijn. En het speelde zich allemaal af in lekker romantische landschappen en gebouwen met aan de ene kant veel ellende (om te overwinnen) maar ook veel eenvoudige en soms niet zo eenvoudige genoegens vooral als beloning na opgelopen en overwonnen tegenslagen. Zo horen romans, films, strips en soaps ook te zijn. En niet alleen historische verhalen lopen zo. Ook de avonturen die zich in het heden afspelen hebben diezelfde eigenschappen.

Dat is klassiek. Het is van alle tijden. Van Enkidu tot Krishna, van Odysseus tot Parceval: allemaal waren het helden die het nodige moesten overwinnen om de beloning van een lang en gelukkig leven, al of niet in een hiernamaals, op te kunnen strijken. En elk verhaal had de boodschap: doe zoals deze en je zult een beter mens worden. Of: wie goed doet, goed ontmoet. Of: zet door tegen alle tegenwerking in en op de duur komt alles goed. Moraal en ethiek streden om de voorrang. Het kwaad strafte zichzelf (met wat hulp van de held(in)), de goedheid overwon. Hollywood en zijn epigonen teren al meer dan een eeuw op deze uitgangspunten. En beïnvloeden op hun beurt weer de (historische) roman.

Ik heb al meer betoogd dat de invloed van het beeld dat Hollywood met name van de middeleeuwen heeft geschapen onuitwisbaar op het netvlies van de hele filmkijkende wereld staat gebrand. Tot in de meest moderne uitingen toe is dat het beeld dat geldt. In computerspelen, Live Role Playing en zelfs Second Life (bestaat dat nog?) staan de architectuur, decoratie, kleding en gebruiken die de Amerikaanse en daarvan afgeleide Europese film ons presenteerden model voor de vormgeving van de digitale middeleeuwen.

Ook de stereotype hoofdpersonen en bijfiguren in de films en series, die eigenlijk oeroude archetypen van menselijke eigenschappen zijn, veranderen niet. De koene mannelijke held (de laatste 25 jaar ook soms vrouwelijke), de ‘love-interest‘, de slechte tegenstander (let op hoe vaak de kleur zwart bij deze figuur typerend is), de wijze edelman/koning/kluizenaar, de alwetende magiër, de ‘comic-relief‘, de opofferende medestander (die dikwijls sterft), van van kwaad tot goed omturnende speler, etc. etc. En dan die hang naar vrijheid van de hoofdfiguur. Het op eigen benen willen staan en niet meer willen gehoorzamen aan autoriteiten, ouders, heren, goden, noem maar op. Eigenlijk zijn de meeste romans en films gewoon ‘coming-of-age‘ verhalen van pubers. Want als het verhaal eindigt trouwen ze meestal en stichten een gezin, dat op zijn beurt wel weer een rebelse tiemer op zal leveren, waarover een sterk verhaal te schrijven is.

Het blijft maar doorgaan. Ook de vorm en de plot. De queeste, de zoektocht met veel afzien en de ontknoping/beloning aan het eind, met meer of minder geweld tussendoor, is de standaard voor dit soort boeken en films. Het kan een redelijk simpele reis van een paar dagen zijn, maar hij kan ook jaren duren, en alles wat er tussen zit. Het kan zich binnen een klein gebied afspelen, maar ook de hele bekende wereld bestrijken. Het kan een dun boekje opleveren of een hele meerdelige serie nodig maken. De cast kan een groepje van minder dan een tiental zijn of wel 100 met name genoemde spelers tellen. De Lord of the Rings trilogie is het klassieke voorbeeld van zo’n queeste – de Ring moet naar de Doemberg – maar eigenlijk bevat bijna elke historische roman er wel één. En soms meer. En dan heb ik het, met de Ring in gedachten, nog niet eens over de vermenging met fantasy. Die de middeleeuwers overigens zelf al begonnen.

Is dat allemaal erg? Niet echt. De uitgevers en filmproducenten weten dat steeds nieuwe generaties lezers en kijkers dit soort verhalen nodig hebben om zichzelf te vergeten in de avonturen van iemand die waarschijnlijk een stuk doortastender is dan zijzelf. Ze hoeven niet zelf de baan op om een queeste te gaan ‘doen’, maar steken er hopelijk wat van op dat nuttig kan zijn voor hun leven. En goed voorbeeld doet goed volgen, zeg maar…

Niettemin zou ik nou eindelijk wel eens een wat realistischer beeld van het verleden voorgeschoteld willen krijgen in een boek of film. De vraag is natuurlijk of dat zo instructief zou zijn, maar dat dacht men van de start van de realistische roman in de 18e eeuw ook. Nu nog worden de (auto)biografische levens, al of niet met verhulde namen, van schrijvers en andere historische personen gevreten. Het gebodene is bepaald geen escapisme. Het is echt, fel, schandalig, smerig, corrupt, komisch, tragisch, absurd, noem maar op. En toch leerzaam. Ik weet dat er ook dergelijke jeugdromans zijn. Ze zijn specifiek opvoedend bedoeld en hebben sterk maatschappelijke kanten. Ze zijn echter altijd (voor zover ik weet) in het nu gesitueerd. Ik ken geen historische, laat staan middeleeuws geörienteerde verhalen met zo’n ingang. Wie dat wel weet mag het me schrijven, mailen of doorbellen, want zo’n boek schaf ik direct aan.

Zelfs die moderne realistische literatuur/lectuur bevat romantische elementen uit de queeste-verhalen en ook stereotype (bij)figuren worden soms niet geschuwd. Voor historische romans lijkt me dat veel moeilijker te vermijden. Ik lees de laatste tijd mijn middeleeuwse (kinder)romans op een andere manier. Ik let minder op de details. Dat is toch verloren moeite, want die zijn meestal fout (zie ook de blogs die ik daar nog wel eens aan wijdde). Meer van: geloof ik bij het lezen dat ik me in een middeleeuwse wereld bevind? Meestal is dat niet het geval. De beschrijvingen van landschappen, steden en kastelen zijn maar al te vaak stuitend cliché-matig. Je komt geen net onderhouden dijk of landweg tegen, maar steeds die bijna onbegaanbare bospaden, geen gewone leefomgeving maar een stinkende modderpoel van een stad, geen comfortabele zaal maar een tochtig, kaal kasteel. En altijd weer die herbergen en taveernes. Maar erger nog zijn de personen die ik tegenkom: het zijn gewoon moderne mensen in een vreemd apepakkie, die antiek ogende dingen doen, maar die verrassend hedendaagse denkbeelden hebben en die zeer eigentijds reageren. Het is voor mij maar al te duidelijk dat de schrijvers zich niet hebben verdiept in de mentaliteit van de middeleeuwers en de praktijk van hun leven.

Ik zit eigenlijk te springen om een gewone middeleeuwse jongen of meid die zich goed voelt in zijn omgeving, met zijn ouders, buren, pastoor en schepenen, maar die vanuit die optiek iets bijzonders meemaakt. En dan mag dat gerust oorlog, een ramp of de belangstelling van een edelman zijn, want het moet natuurlijk wel leesbaar blijven. Wat mij betreft mag het zelfs in de vaderlandse politiek van voor 1500 gezet worden, maar laat de opgevoerde personen in ’s hemelsnaam eens reageren op de manier zoals men dat toen deed. Met echte emoties, geen cliché’s. En zonder de omgeving als iets exotisch te beschrijven, tenzij het voor de verteller of hoofdpersoon echt exotisch is.

PS: de basis van dit blog is al in 2007 geschreven. In 2018 heb ik die versie gereviseerd. Inmiddels heb ik de laatste maanden wat in de middeleeuwen spelende (jeugd)romans gelezen, zowel voor de lol als in mijn rol van historisch adviseur (ik noem geen titels) en vind mijn oproep nog steeds urgent. Misschien wel urgenter.

Je verborgen verleden

Het patroon is eigenlijk steeds hetzelfde bij Verborgen Verleden. Op de enkele uitzondering na die ergens in een ver weg liggende zijlijn via bastaardij van adel of zelfs een koninklijk huis  afstamt, hebben de meeste mensen behoorlijk laag op de maatschappelijk ladder staande voorouders. Na het lezen over de eeuwen durende ellende van hun familie is er dan die na-oorlogse opleving van de voorvaders en –moeders, die zich ontworstelden aan de armoede en zich opwerkten tot arbeiders met een cao of middenstanders die hun kinderen konden laten studeren. In de ene famiie was dat moment er wat eerder dan bij andere, maar het blijkt inmiddels dat de laatste generaties in Engeland, Schotland, Ierland, de USA en in Nederland het niet zo slecht doen.

Wel zijn de, uiteraard meestal bekende, slachtoffers van Who do you think you are of Verborgen Verleden steeds geschokt als ze horen over de zware omstandigheden waaronder hun voorouders overleefden. Des te meer zijn ze onder de indruk van de creativiteit en het koppige doorzettingsvermogen waarmee men zich opwerkte tot een beter bestaan. Ze zijn dan ook standaard zeer trots op (bet)(over)grootvader of –moeder. Bij vrouwen (en dan probeer ik niet te discrimineren) gaat dat meestal gepaard met wat tranen. Al zijn er natuurlijk ook mannen die het soms niet droog houden.

Wat mij hierin zo treft is dat het die mensen zo verrast dat hun voorouders zo’n zwaar leven hadden. Slechte woonomstandigheden, zwaar werk of werkloos, ongezonde, slechte of te weinig voeding, rampen als overstromingen, misoogsten, hongersnood, besmettelijke ziekten en oorlog met alle gevolgen vandien. Hoe verder terug men komt hoe meer misère men in een mensenleven meemaakte. Al was de nog tamelijk nabije negentiende eeuw wat dat betreft ook best een zware  tijd voor de Europese en Amerikaanse bevolking. Ze weten het niet of realiseerden zich dat niet. Ik wed ook dat men daarover op school niks hoorde tijdens de geschiedenisles.

Dat tekent dan ook het klassieke geschiedenisonderwijs. Men leert over koningen, hertogen en graven, de almacht van de kerk na kerstening en opstand, veldslagen en vredes, kolonisatie en de grachtengordel, maar het leven van de gewone man/vrouw blijft onderbelicht. Ik merk het bij mijn studie naar de graven van Holland gedurende de twaalfde en dertiende eeuw (en dat is natuurlijk een vroeg en slecht gedocumenteerd stukje geschiedenis) waarin je boeren en zeker burgers met een zwak lantaarntje moet zoeken. Dat geldt echter ook voor de veel beter gedocumenteerde opstand, oftewel onze eigen gezellige 80-jarige oorlog (1568-1648). Ik ken eigenlijk maar één studie die aandacht besteedt aan de gevolgen voor het volk van zo’n langdurig conflict: Ronald de Graafs, Oorlog, mijn arme schapen… (2004). Dat is wel weinig.

Er zullen ongetwijfeld mensen reageren met: ja maar, in dat en dat boek en bij die en die historicus hoor je toch ook over roof en plundering, onderdrukking en inkwartiering en kijk eens naar al die boeken over de Tweede Wereldoorlog met zijn concentratiekampen en hongerwinter. Ik weet het. Om maar een paar titels te noemen: Geert Mak, De eeuw van mijn vader (1999, twintigste eeuw), Peter Stokvis, red. Geschiedenis van het privéleven (2007, middeleeuwen tot twintigste eeuw) en Auke van der Woud, Koninkrijk vol sloppen (2010, negentiende eeuw). Mak had er een bestseller mee omdat veel mensen zijn familiegeschiedenis heel herkenbaar vonden. En dat is dus tekenend voor dit onderwerp. Het was verrassend dat iemand op zo’n toegankelijke, journalistieke manier over een eeuw Maks schreef. Die andere boeken kostten echter tussen de 30 en 40 euro en dat is toch geen bedrag  dat de gemiddelde Nederlander snel op de toonbank zal leggen.  Die zullen dus veel minder impact hebben. En zeker niet op het onderwijs.

Bovendien is er nog steeds een voorkeur voor de modernste geschiedenis en wordt die van verder terug als minder relevant voor nu gezien. Met name de laatste oorlog roept immer weer een nostalgisch beeld op van saamhorigheid rond het met bielzen gestookte kacheltje, de fiets met houten banden, eten op de bon en het saboteren van de ‘mof’. Maar je komt pas echt wat over de geschiedenis van je opa of oma in de oorlog te weten als die een min of meer eerlijk dagboek hebben nagelaten of een serie brieven waarvan je hoopt dat die geen vertekend beeld van de werkelijkheid geven. Behalve die van Anne Frank komen die echter ook niet in de geschiedenisles terecht (ik overdrijf hier natuurlijk enigszins, maar toch…).

De bestudering van de geschiedenis lijkt altijd behoefte te hebben gehad aan helden. Aan spektakel en drama met veel rook en vuur. Voor de stille ellende van alledag was weinig plaats. Die werd min of meer uit de geschiedenisboekjes gehouden, zeker in de tijd der zuilen. Alleen de socialistische zuil wilde nogal eens uithalen over het onderdrukte proletariaat en de daarom nodige opstand tegen het kapitaal. Dat was in de jaren zestig van de vorige eeuw echter geen item meer toen elke arbeider een auto voor de deur kreeg en tien dagen per jaar in Torremolinos doorbracht. Achtereenvolgende generaties hebben nationalistisch getinte en konings (of in ieder geval Oranje) gezinde geschiedenislessen ontvangen. Zelden hebben ze geleerd om kritisch naar dergelijke geschiedschrijving te kijken en hun mond open te trekken.

Vandaar dat ze nu niet beter weten te doen, nu anderen hen wijzen op zaken als het slavernijverleden en de VOC mentaliteit, dan in een stuip schieten. Of men zet de hakken in het zand en weigert te luisteren naar het beroep op ons geweten, dat inderdaad dikwijls nogal bot wordt opgedrongen. Of men wil gelijk maar alle standbeelden van zeehelden, politici en koloniale militairen omver trekken en voor van alles en nog wat zijn of haar excuses aanbieden. Historiegevoel is duidelijk nooit aangekweekt al hebben pedagogen en didactici dat altijd als ultieme doel in hun handboeken  gesteld. Er kwam niets van terecht. Scholieren werden opgescheept met heldhaftige verhalen en één en al vooruitgang sinds de donkere middeleeuwen en zij zijn de volwassenen van nu die niet beter weten. Zij worden, als ze hun familiegeschiedenis gaan uitpluizen, geconfronteerd met de armoe en ellende van hun eigen (bet)(over) opa’s en oma’s en zijn geschokt.

Cartoon door Tom in Trouw, 27.1.2018

Dat krijg je als je geschiedenis  gemanipuleerd werd en de context waarin gebeurtenissen plaatsvonden helemaal niet werden genoemd. De nuance tussen wat mensen sociaal, economisch en maatschappelijk gewend waren en wat hen overkwam is kwijt: die realiseert men zich niet. Het voorstellingsvermogen met betrekking tot levensomstandigheden in het verleden beperkt zich tot de vergelijking met nu en die is volkomen zoek. Vandaar de enorme afstand die men al met de jaren twintig of dertig van de vorige eeuw voelt, terwijl men zich tegelijkertijd realiseert dat opa en oma in die tijd leefden en kinderen op de wereld zetten die hun eigen ouders werden. De uitzendingen van Verborgen Verleden (en zijn Engelstalige origineel) leveren steeds weer van die inkijkjes in het gebrek aan historiegevoel op. Het enige dat men zich bij afloop echt realiseert is dat men het laatste, meest recente radertje in de familiemachine is en dat al die mensen die hen vooraf gegaan zijn onlosmakelijk met hen zijn verbonden. Dat is dikwijls al een hele ogenopener, vooral bij de wat jongere deelnemers die zich nog niet voldoende uit het volle leven hebben teruggetrokken om zich in hun verleden te verdiepen.

Ik heb helaas gezien de situatie binnen ons onderwijs, waarin meer over administratie en geld dan over inhoud wordt gebakkeleid, niet de hoop dat dit zal veranderen. Wat ik wel hoop is dat mensen die door deze tv-programma’s worden geïnspireerd om hun eigen stamboom uit te zoeken zullen leren dat er ook nog een andere geschiedenis is: die van de gewone man, zijn gezin, zijn werk, zijn huis en zijn omgeving. Ik hoop ook dat dagboeken en brieven meer gepubliceerd zullen worden, desnoods als blog. Ik hoop dat al die archiefgegevens die inmiddels op internet staan ervoor zullen zorgen dat iedereen zijn familiegeschiedenis kan onderzoeken en publiceren. En dat dan in de naaste toekomst historici onderzoek naar al die ‘verhalen’ kunnen doen en die in een genuanceerdere geschiedenis van het Nederlandse (maar in andere landen, die nog niet zover zijn als wij, natuurlijk ook) volk zullen verwerken. En dat dan heel veel andere Nederlanders dat zullen gaan lezen en zich eindelijk eens voor kunnen stellen hoe het vroeger nu echt was, in plaats van te geloven in een kruising tussen nostalgie en horror. Dat hoop ik.

Historisch toerisme

Zolang ik me kan herinneren heb ik op vakantie historische locaties bezocht. Eerst in Nederland met mijn ouders en zus, later ook in het buitenland, maar dan alleen of met gezin. Mijn historische belangstelling en kennis zorgden er door de jaren heen steeds beter voor dat ik wat ik zag in context kon plaatsen en erover kon vertellen tegen mijn reisgenoten. Ik vraag me wel eens af hoe mensen die die belangstelling en kennis moeten ontberen lol beleven aan zo’n historische locatie. Dat zijn dan meestal oude dorpen of stadskernen, met eventuele historische musea, kastelen of de ruïnes ervan en andere erfgoederen. Als je die inmiddels door de moderne tijd aangetaste locaties niet kunt begrijpen omdat datgene wat je op school aan geschiedenis hebt geleerd of wat je uit de populaire media kent je daar bepaald niet bij helpt dan mis je toch wat? Ik vraag me dat regelmatig af als ik naar mijn medebezoekers kijk en hun opmerkingen hoor.

Historisch erfgoed is natuurlijk al lang een aanvaard begrip, zeker in Nederland. Ik moet ook zeggen dat de diverse instellingen dikwijls hun geschiedenis adequaat presenteren in goed vormgegeven tentoonstellingen en begrijpelijke informatie, maar als er, zoals in Dordrecht, het één en ander mankeert aan de betrouwbaarheid van de informatie dan sla je toch een paar planken mis. Zonder dat de gemiddelde toerist dat merkt uiteraard, want waaraan zou hij/zij dat kunnen controleren. Gevolg: het gebodene wordt voor zoete koek aangenomen en de toerist wordt bedot, zoals de journalist van Trouw uit mijn vorig blog. Ik heb ook geleerd dat die foute kennis, zeker als hij overtuigend wordt gebracht, heel gemakkelijk wordt doorgegeven aan vrienden en familie en zich dus als een lopend vuurtje verspreidt. Met alle gevolgen van dien.

Een andere toeristentrekker is het historische evenement, dat niet zelden in een erfgoedlocatie plaatsvindt. En daar bedoel ik ook historische dorpskernen of stadscentra mee. In het verleden was zo’n evenement dikwijls vooral gekoppeld aan een stads- of dorpsjubileum, maar tegenwoordig kan het gewoon een jaarlijks (of tweejaarlijks) terugkerend festival zijn dat al of niet een commerciële opzet heeft. Het is meestal gratis toegankelijk, maar als het maar genoeg bezoek aantrekt is het in ieder geval goed voor de lokale middenstand en dan met name de horeca. Er bestaan ook door commerciële organisatoren opgezette festivals waar je entree moet betalen en ter plekke van een niet goedkoop natje en droogje kunt worden voorzien. Dat is dus minder nuttig voor de horeca.

Sinds de jaren negentig worden dergelijke evenementen dikwijls voor een deel bevolkt door mensen die aan levende geschiedenis of re-enactment doen. Zelf ben ik daar via ons historisch adviesbureau tScapreel jaren bij betrokken geweest, tot ik er in 2011 een punt achter heb gezet. De bedoeling was oorspronkelijk om bezoekers via het tonen van kleding, ambachten en entertainment een beeld te geven van de periode van het gevierde jubileum of de gebeurtenis die herdacht werd. Dat vergde van de mensen die daarvoor ingezet werden aanvankelijk een behoorlijke inzet en kosten. De Scaprelers brachten een achtergrond van opleiding en werkervaring bij Archeon of het lidmaatschap van Die Landen van Herwaerts Over mee en wisten waar ze het over hadden. In de jaren tussen 1996 en 2011 hebben we nooit anders dan complimenten van organisatoren ontvangen. Evenals van de toeristen die ons zagen en spraken.

Helaas werd de kwaliteit van genoemde evenementen door de loop van de tijd steeds minder. Ook vanwege de bankencrisis was er op den duur steeds minder geld voor subsidies en lieten sponsors het afweten. Als zo’n festival dan toch doorging zocht men liever naar goedkopere vervanging van onze tamelijk dure Scaprelers. Of men zette publiekstrekkers in die niet echt binnen de historische periode pasten maar die wel geld in het laatje brachten. Toen dat in 2011 gebeurde tijdens het Gebroeders Van Limburgfestival in Nijmegen, nadat ik het al een paar jaar had zien afglijden, heb ik het bijltje er definitief bij neergegooid.

Ik denk nog steeds dat levende geschiedenis en re-enactment perfecte middelen zijn om de gemiddelde toerist een beeld te geven van een stuk geschiedenis. Hij/zij krijgt dat nergens anders door. Maar dan moet het wel goed gebeuren, want anders ben je net zo fout bezig als bij het vervalsen van je verleden in je historische museum. De toerist is dan weer de dupe, want die kan niet (voldoende) controleren of het echt zo was. Bovendien nemen vele historische evenementen het verleden ook op andere manieren niet serieus meer.  Ze zien geen onderscheid tussen geschiedenis en fantasy, waarbij gerust draken, elfjes en heksen tussen ridders en bedelaars het beeld vervormen. Of steampunk. Of diverse soorten kelten.

Er zijn ook erfgoedinstellingen genoeg die dergelijke mixen in hun programma opnemen, niet inziende dat het een hellend vlak is. Straks gaan toeristen nog denken dat er echt heksen bestonden (als ze dat al niet denken)  of dat in de middeleeuwen muziek ook al electronisch versterkt werd. De door films, tv series (zoals Game of Thrones), strips en games verspreide alternatieve middeleeuwen worden echt al jaren door elkaar gehaald; ik hoor en zie het overal om me heen. Ik zie ook nog geen verbetering optreden. Sterker nog: ik zie een verslechtering om zich heen grijpen. Re-enactmentgroepen en ‘historische’ handelaars worden steeds minder authentiek. Of oorspronkelijk om één jaartal draaiende feesten worden overspoeld door acts die je jaren, soms eeuwen, vroeger of later moet situeren. Bovendien zien lokale marketingbureaus (ook van gemeenten zelf…) er geen been in de geschiedenis te manipuleren om maar volk te trekken.

Ik vind dat verontrustend. Ik ben al een jaar bezig om Dordrecht te wijzen op de foute aannames die men rondom de zogenaamde eerste vrije statenvergadering doet, maar men luistert niet en gaat ijzerenheinig door. Zelfs in het tweejaarlijkse Dordt in Stoom festival, dat altijd een oase van verantwoorde nostalgie was, zijn al dieselmotoren gesignaleerd en op elektriciteit lopende kermisattracties. Wat is dat toch? Wordt daar wel eens onderzoek naar gedaan. Ik heb ik de tijd dat ik met dit soort werk bezig was, diverse kleine en leuk begonnen evenementen  zien uitgroeien tot enorme publiekstrekkers en vervolgens zien afglijden naar anachronistische schaduwen van zichzelf en vervolgens zien verdwijnen. Is dat een natuurlijk proces? Is een periode van 5 à 10 jaar een natuurlijke levensspanne voor zo’n festival en moet er dan wat anders komen? Waren de late jaren negentig en de vroege jaren nul een hoogtepunt voor historische feesten en zitten we nu in een dal voor er een nieuwe opleving komt? Ik weet het niet.

Ik heb soms oubollige oudheidskamers zien opbloeien tot volwaardige en leuke musea. Ik heb gedreven amateurs daar prachtige exposities over het verleden van hun dorp of stad zien maken, maar nu zie ik afgestudeerde conservatoren en andere museummedewerkers pretentieuze tentoonstellingen met speurtochten en multimedia presentaties neerzetten die er esthetisch prima uitzien, maar waar historisch weinig van klopt.  Mensen die de recensies van deze flops op mijn andere blog hebben gelezen kennen mijn mening daarover. Gaat dat nog verbeteren? Of moet de toch al van weinig historisch besef of kennis voorziene toerist het zelf maar uitzoeken? Ik houd mijn hart vast.

Waarom geschiedenis? 2

In het vorige blog, waar dit een onvoorzien vervolg van is, heb ik het over de gevaren van het misbruik van de geschiedenis gehad. Ik heb al eerder geschreven over het manipuleren ervan voor ideële , meestal politieke, doeleinden. Of voor naamsbekendheid, zoals in Dordrecht. Overigens stond er vorig weekend een stukje over een bezoek aan mijn stad in de Trouw waarin verbaasd werd geconstateerd dat het op een zonnige dag tijdens de vakante zo stil was in het oude centrum. Zelf heb ik de indruk dat we elk jaar meer toeristen zien en de terrassen bij mooi weer steeds vol zitten. Ook komen er elk jaar nieuwe horeca gelegenheden bij, zodat je je afvraagt of die zaakjes en zaken buiten de vakanties om wel voldoende bezoek krijgen om te overleven. Ik heb ook geen idee of het museum in het Hof goed loopt; ik kom er tegenwoordig nog zelden in de buurt. De journalist van Trouw kwam er in ieder geval vandaan met een volkomen verkeerd, en door mij al voorspeld, idee van de geschiedenis van Dordrecht. Hij schreef letterlijk:

Op 23 juli 1572 werd hier een soort onafhankelijkheidsverklaring getekend.

Om daarna (bewust?) Herman Pleij te citeren die zei dat in de VS of Frankrijk

…iedereen zo’n datum zou kunnen opdreunen en de historische locatie zou worden platgelopen.

Waarna hij het aan ons gebrek aan nationalisme weet dat wij dat niet doen. Om te vervolgen met dat het jammer was want

… de idealen die toen werden vastgelegd zijn alles behalve eng en bovendien heel actueel. “In dit gebouw werd de basis gelegd voor een onafhankelijk land waar je vrij bent om te denken wat je denkt, te geloven wat je gelooft en te zijn wie je bent” staat op het toegangskaartje van het klooster…

Hij is er dus ingestonken, want niets van het bovenstaande is waar. Afijn, als u niet weet waarom het niet waar is kunt u het vanaf hier nog eens nalezen. Zo verspreidt de boodschap zich dus over het land. Het is niet te hopen, en daar lijkt het ook niet echt op, dat dit idee nu duizenden (Nederlandse) toeristen naar Dordrecht trekt om te offeren op de altaren van de zogenaamde vrijheid. De ontwikkeling blijft niet minder zorgelijk.

Intussen lopen de kwesties van de controversiële standbeelden en nu ook de straatnamen  van ‘foute’ Nederlanders, zoals de 17e eeuwse admiraal Witte de With (zie boven een foto van de uitgaansstraat van die naam in Rotterdam). Historicus Sander van Walsum weidde in de Volkskrant een column aan met name dat laatste fenomeen. Protesten, aangezwengeld door de usual suspects, tegen (straat)naambordjes en beelden van zeehelden die op één of andere manier met de slavenhandel te maken hebben gehad lopen inmiddels de spuigaten uit.

Van Walsum verwoordt kernachtig wat hier aan de hand is:

… wie zich onder verwijzing naar het Nederlands verleden gekwetst zegt te voelen, vindt gehoor. Want anders dan vaak wordt gesuggereerd, vormt de nationale geschiedenis voor meer mensen een bron van gêne dan van trots. Of het nu – van achteren naar voren – gaat om de dekolonisatie van Indonesië, de Tweede Wereldoorlog, de ‘ethische politiek’ van het Indisch gouvernement, het Cultuurstelsel, de Gouden Eeuw – die steeds vaker tussen aanhalingstekens wordt geplaatst: de teneur van de historiografie is zelfkritisch. Dat is geen modegril van de laatste jaren, dat is al decennia het geval.

En dat klopt. Tijdens de colleges historiografie van de geschiedenis kregen we daar voorbeelden van te horen en te zien/lezen. Wat het recente verleden betreft, de Oorlog dus, hebben we eerst de heldenverering van de verzetsstrijders gehad, toen de volkomen  afbraak en ontmaskering van die zogenaamde ‘goede’ Nederlanders en pas de laatste tijd ontstaat er wat nuance. Verder terug gelegen historie is ook allemaal door die fases gegaan. We hadden eigenlijk mogen hopen dat de nuance over het verleden is blijven hangen, maar dat is helaas niet het geval. Sterker nog: hoe verder terug in de tijd hoe meer zwart-wit denken over goed en kwaad, beschaafd en barbaars, vroom en bijgelovig er over is gebleven. Tenminste: bij de bevolking, die in de gemanipuleerde geschiedenisboekjes dit beeld op zijn bord kreeg, zoals ik het vorige blog heb uitgelegd.

Historici zien die nuances wel degelijk, maar doen er eigenlijk veel te weinig aan om die aan scholieren over te brengen. Dat en het terugbrengen van geschiedenisonderwijs tot zo goed als niks en dan nog verouderd en clchématig ook zal in de toekomst geen helderder licht op ons verleden  doen schijnen. Natuurlijk blijven er altijd mensen die gewoon willen weten hoe het vroeger was en waarom de mensen toen deden wat ze deden. Dat worden (amateur)historici.  Er is, en dat weet ik zeker, genoeg belangstelling onder de Nederlanders voor hun eigen geschiedenis. Er wordt ook genoeg min of meer populaire literatuur uitgebracht over ons verleden, maar of dat voldoende zoden aan de dijk zet is de vraag.

Ik denk dat geschiedenis geen vrijblijvende vrijetijdsbesteding meer is of een beroep waarbij je zoveel mogelijk moet publiceren om gewaardeerd te worden en blijven. Historici moeten de  moderne communicatiemiddelen aangrijpen om hun kennis te verspreiden, want scholen doen het binnenkort niet meer. We moeten eigenlijk de straat op en ons losmaken van universiteiten die inhalige leerfabrieken dreigen te worden, van musea die toeristentrekkers zijn geworden en van erfgoedlocaties die de kinderen een spannend  dagje moeten bezorgen om te kunnen overleven. Ik vind het tijd worden dat we gaan uitleggen ‘hoe het eigenlijk geweest’ is. En dat we alle sprookjes, legenden en sagen moeten gaan ontkrachten om te laten zien hoe onze voorouders waren en wat ze deden en waarom.

Ik zie in programma’s als Verborgen Verleden hoe de ‘slachtoffers’ omgaan met hun eigen opa’s en oma’s en wat voor conclusies ze trekken uit wat ze horen. Dat vind ik soms zelfs al zorgwekkend. Aan de ene kant zijn ze dikwijls trots op een voorouder die zich door hard werken, creativiteit en doorzettingsvermogen aan zijn of haar droevig lot heeft onttrokken, maar aan de andere kant is er zo weinig bewustzijn over de leefsituatie van die mensen dat ze echt geschokt zijn over wat ze in de bronnen tegenkomen. Begrip over het leven in vroeger tijd is volkomen afwezig en zeker de kennis over hoe het zo gekomen is. Ook begrijpt men niet hoe mensen in de tijd zelf tegen hun eigen situatie aankeken. Men reageert met de kennis en ervaring van nu en beoordeelt geschiedenis ook daarnaar. Plaats voor de nuance lijkt er niet te zijn. Kortom presentisme

De gemeenteraden die in het verleden beslisten over welke ‘held’ een standbeeld kreeg of waar een straat naar werd genoemd, bestonden uit kinderen van hun tijd. De Staatslieden- en Zeeheldenbuurten, laat staan de Indische en Zuidafrikaanse buurten werden in de late 19e en vroeg 20e eeuw gebouwd en genoemd naar wat men toen  als voorbeelden van patriottisme beschouwde. Die mensen wisten dikwijls ook niet beter. Het is al erg genoeg dat er in die tijd historici waren die dat wel wisten maar niks zeiden. Moeten daarom die standbeelden weg en de straten andere namen krijgen? Nee. Het zijn voorbeelden uit een andere tijd, uit onze eigen geschiedenis, en ze zeggen iets over hoe het ‘toen’ was. Dat is historie. We hebben nu de mogelijkheden en kennis om er een betere uitleg van te geven. Laten we dat dan ook doen, en onze oren niet laten hangen naar mensen die geen historisch besef hebben (kunnen ze ook niet helpen; hebben ze nooit geleerd) en die maar wat roepen omdat ze zogenaamd gekwetst zijn.

Van Walsum eindigt zijn column met:

Geschiedenis moet niet worden misbruikt voor morele chantage. Laten we niet doen alsof we ons diep schamen voor de daden van in vergetelheid geraakte vlootvoogden.

En daar kan ik het alleen maar hartgrondig mee eens zijn.

Waarom geschiedenis? 1

Ik zit al 20 jaar, als één van de twee Nederlanders, op een e-mail-forum voor mediëvisten, dus ver voor ik zelf een echte historicus werd. Het is een internationaal forum en je komt er mensen op tegen uit de hele wereld, van New Zeeland tot Noorwegen, van de USA tot Zuid-Afrika en van eenvoudige amateurs tot university professors. Soms hebben we dagenlang durende discussies over Amerikaans geschiedenisonderwijs, dan weer over Robin Hood in de film of een portret van Eleanor van Aquitanië dat haar niet bleek te zijn. We stellen de lijst ook vragen over literatuur, waar bepaalde boeken te vinden zijn (als Google ze niet heeft gescand) of wat een bepaalde oud-franse zin betekent. Er worden congressen aangekondigd en papers gevraagd, boeken en artikelen besproken en films bekritiseerd.

Met de komst en bredere verspreiding van het internet zag het er even naar uit dat de list leeg zou lopen, maar we zijn er nog steeds. We zitten ook op Facebook en diverse leden hebben eigen blogs of websites. En nog steeds hebben we diepgaande discussies over het vak en het onderwijs erin, waar ik, gelukkig, sinds 2009 regelmatig ook als echte collega mijn steentje aan bijdraag. We hebben het nog niet over de standbeeldenkwestie gehad, maar wel over het gebruik van geschiedenis (en dan natuurlijk voornamelijk de middeleeuwse) voor dubieuze doeleinden, zoals hier in Dordrecht door de gemeente gebeurt. Ik heb het daar niet zo erg over, want dan moet ik veel te veel vertalen en daar heb ik geen tijd voor, maar het onderwerp komt aan bod.

Afgelopen week, 31. 8.2017, kwam Kurt Sherry, een docent geschiedenis op een Amerikaans college, met de vraag of de list hem kon helpen aan begrijpelijke literatuur voor highschool kids die nu, eigenlijk voor het eerst, iets over Europese middeleeuwse geschiedenis zouden gaan horen. Maak niet de vergissing dat in de USA de middeleeuwen niet leven; dat doen ze wel. Maar wel dikwijls, net als hier, in een nogal verwrongen, door Hollywood geïnspireerde  versie. Scholen en universiteiten zijn, net als hier, door bezuinigingen hun docentenbestanden en faculteiten aan het inkrimpen en de geesteswetenschappen zijn daar, net als hier, de eerste slachtoffers van. Kurt kreeg veel hulp en tips, maar er werd ook doorgedacht over wat de leerlingen nou eigenlijk moesten weten en hoe die stof het beste aan hen aangeboden kon worden. Skip Knox, een andere Amerikaan en professor in Boisie, Idaho, zag het wat somber in en poneerde dat je nou eenmaal kinderen hebt die goed of slecht zijn in maths, net zoals kinderen die aanleg hebben voor geschiedenis of niet. Maths wordt bovendien moeilijk gevonden, terwijl het denkbeeld bestaat dat geschiedenis een eitje is. Maar dat gewoon niet iedereen het leuk of interessant vindt. Jammer dan…

Hij kreeg direct weerwoord van Karen Schousboe, een voormalige assistent professor aan de Deense universiteit van Aarhus. Zij kon niet begrijpen dat Amerikaanse kids zo weinig over hun eigen geschiedenis weten en dus niet door hebben wat er in Charlottesville met het beeld van general Lee aan de hand was. Dat had niet veel met de middeleeuwen te maken, maar het is de trend in de USA om, net als bij ons, steeds minder eisen aan de kennis van het eigen verleden te stellen, zodat kinderen opgroeien tot volwassenen die geen idee meer hebben waarom ze, bijvoorbeeld, in een democratie leven en wat dat inhoudt. Waarom ze moeten stemmen en wat hun rol in de maatschappij is, behalve die van consument en gebruiker van infrastructuur. Zij gaf voorbeelden uit het Deense aanbod van lessen zoals die aan de scholen en universiteiten worden onderwezen en dat loog er niet om. Daar kunnen ook wij nog een puntje aan zuigen. Niks leuk of niet leuk: iedereen moet gewoon de geschiedenis van zijn land, zijn continent en zijn wereld kennen. Want anders…

Deze mail werd een uur of vier later gevolgd door een reactie van emeritus professor Bernie Bachrach (1939), de bekende Amerikaanse historicus van de Karolingische oorlogsvoering, het Jodendom in de middeleeuwen en het adellijke huis van Anjou. Hij benadrukte het gevaar van de moderne geschiedenis bestudering als politiek en sociaal smeermiddel. Ik wil mijn bloglezers deze zeer interessante mail niet onthouden en heb hem dus vertaald. Hij sluit aan bij mijn beschuldigingen aan het adres van de Dordtse cultuurbobo’s, maar legt nog duidelijker dan ik uit wat het gevaar daarvan is en wat er in het verleden met deze manier van geschiedenis bedrijven is gebeurd.

Sommige mensen bestuderen het verleden om de vraag te kunnen beantwoorden: hoe zijn we hier terecht gekomen? En ‘hier’ is dan de locatie in het heden die hen interesseert. Dit veroorzaakt een proces waarbij we feiten gaan selecteren over dingen die gebeurd zijn waarvan we geloven dat die ervoor hebben gezorgd dat we ons juist op deze plek bevinden. Tijdens dat proces worden feiten verzwegen waarvan we vinden dat die niet hebben bijgedragen aan het vorm geven van ons hier en nu. Anders gezegd: informatie uit het verleden wordt uit zijn context gehaald om onze moderne vragen te beantwoorden.

Methodologisch is deze benadering al lang geleden losgelaten en van het label ‘nuïsme’ (presentism) voorzien. Door deze benadering worden we namelijk niet geholpen het verleden op zijn eigen voorwaarden te begrijpen, maar vervormen we het tot een bron van selectieve informatie om hedendaagse politieke of sociale doelen te bereiken. Pogingen om het verleden te gebruiken voor politieke denkbeelden waren de basis van geschiedschrijving zowel in Nazi Duitsland als in de communistische Sovjet Unie. Dit principe wordt trouwens nog steeds toegepast door populisten die een bruikbaar verleden zoeken om hun doeleinden te ondersteunen.

Historici zouden van zulk gebruik van het verleden rigoreus afstand moeten nemen, net zoals we het werk van de Nazi-historici hebben verworpen die ‘historische’ rechtvaardigingen schreven voor Hitlers politiek ten opzichte van de Slaven en de Joden. Het is ons werk om het verleden op zijn eigen voorwaarden te leren begrijpen, zodat we toegang krijgen tot het denken van mensen die we anders niet zouden leren kennen. Juist dat verbreedt ons begrip over wat het betekent mens te zijn.

We zien allemaal om ons heen hoe politici de Nederlandse geschiedenis manipuleren om een punt te scoren of hun aanhang te vergroten en dan heb ik het niet alleen over de populisten. Of hoe gemeenten, en niet alleen Dordrecht, hun eigen geschiedenis misbruiken om toeristen te trekken. Het is een gevaarlijke weg, zeker omdat het ‘gewone volk’ steeds minder bagage krijgt om tegengas te bieden (als het die al had…) en bepaald niet wordt klaargestoomd om te leren denken over hoe ze gemanipuleerd (dreigen te) worden. Het is een verontrustend idee dat plannen voor het onderwijs in het vak geschiedenis alleen maar minder inhoud en steeds meer vervlakking van die inhoud laten zien, tot er in 2032, zoals gepland, niets meer van geschiedenisonderwijs over is.

Denk er maar eens over na.

Wordt vervolgd

Hoe oud is Dordrecht nou eigenlijk?

Ik heb hier geschreven over Dordrecht Marketing, dat niets ziet in 800 stadsrecht maar in 2020 een lekkerder bekkend festival wil, dat ze 1000 jaar Dordrecht gaan noemen. Ik heb ook aangeduid dat er hier in 1020 niks noemenswaardigs gebeurde. Dat is te zeggen: niet iets dat in de weinige bronnen uit die periode is opgetekend. In de Annalen van Egmond staat op de bewuste pagina 149v alleen maar: Annus M XVIIII. Annus M XX. (jaar 1019, jaar 1020), met niks erachter. In het jaar 1021 stierf aartsbisschop Heribert van Keulen en in 1022 gebeurde er weer niets. Pas in 1023 is er weer iets het vermelden waard: een zonsverduistering en de wijding van de nieuwe St Maartenskerk, de dom dus, in Utrecht. Etcetera…

utrecht 1040
Gezicht op Utrecht ca 1040. Reconstructie in 3D van de mannen van Bouwdomtoren. Links de toen nog nieuwe St Maartenskerk oftwel de Dom (https://www.facebook.com/Bouwdomtoren/photos)

Maar is Dordrecht dan wel 1000 jaar oud? Jawel. En nog wel ouder ook. Het schijnt dat onze stadsarcheologen recent aanwijzingen hebben gevonden dat we nog verder terug kunnen. Ze zullen daar binnenkort wel mee naar buiten komen. Nou is die vroege bewoning in dit gebied niet ongewoon. Al lang is bekend dat in de Alblasserwaard, de Zwijndrechtse Waard en de Sliedrechtse Biesbosch ten zuiden van de Merwede al in de Romeinse tijd werd gewoond. Na het midden van de derde eeuw moet deze streek echter verlaten zijn, waarschijnlijk vanwege te veel wateroverlast. Ook de toenemende onveiligheid door de invallen van Germaanse stammen in het Romeinse Rijk kan een oorzaak geweest zijn voor het wegtrekken van de oorspronkelijke bevolking. Tot aan de zevende eeuw is daar nauwelijks verandering ingekomen. Alleen op de geestgronden achter de duinen en in het rivierengebied van de Betuwe lijken nederzettingen te hebben overleefd. Inmiddels zijn er de laatste tijd meer bewoningssporen gevonden in onze streken, die zich vanuit het oosten naar het westen verspreiden. Gorinchem en Woudrichem en meer plaatsen in die omgeving behoren tot de vroegste nederzettingsnamen in de streek grenzend aan ons gebied. Archeologische opgravingen hebben voor de Karolingische periode (ca 750- ca 900) niet alleen bewoning aangetroffen in het geestgebied, of er net buiten (Koudekerk, Rijnsburg) maar ook ten zuiden van de Maasmond (Geervliet, Poortugaal, Spijkenisse) en ten noorden ervan langs de Gantel (Wateringen, Delft). Verder zijn Karolingische vondsten gedaan langs de Alblas in de Alblasserwaard en langs de Dubbel en de Waal (Heerjansdam) in de Zwijndrechtse Waard. Ook langs de Dubbel in de Dordtse Waard (Wolbrandskerke) moet in de negende eeuw al zijn gewoond.

archeologie 850 1000
Kaart met de vindplaatsen van Karolingische stukken in zuidelijk Zuid/Holland (850-1000)

Wat betreft de periode van de vroegste ontginningen: ten noorden van Heerjansdam is een kerkhof uit de (vroege?) elfde eeuw opgegraven, dat hoorde bij het uit overlevering bekende Serheienkerk of Heinkerk. Men neemt aan dat dit de hoofdkerk van de Zwijndrechtse Waard is geweest. Dat deze waard al in 1028 zo genoemd wordt, houdt in dat het voor die tijd al nodig was om het ontgonnen gebied te omdijken, want anders kun je het geen waard noemen. Er is ook een bron die wijst op een eerdere schenking van dit gebied, dat van de bisschop van Utrecht was,  dan die uit 1028. Beide waren gericht aan het in 1010 gestichtte klooster Hohorst bij Leusden (UT). Het gebied is dus al zeer vroeg ontgonnen, snel na 1005 toen Dirk III zich in Vlaardingen vestigde, nadat hier op de oeverwallen van de beide riviertjes in de waard, de Waal en de Dubbel, al eeuwen was gewoond.

De Dubbel en zijn beide oostelijke zijriviertjes, de pas van veel later bekende Vaart en de Thuredrecht (die misschien één riviertje waren), vormde de zuidgrens van de Zwijndrechtse Waard.  In het uiterste zuidoosten van de waard kan dan waarschijnlijk ook al gewoond zijn op de daar aanwezige oeverwallen. Het was de perfecte plaats om een soort wachtpost te plaatsen die de boel over de Thuredrecht in de gaten hield.  Ik heb al meer betoogd dat de graaf daar best een versterking kan hebben gehad. Het is een feit dat hij in de dertiende eeuw aan die kant van het water, de Thuredrecht dus, een eigen stuk van de nederzetting bezat, waar op den duur een grote stenen zaal voor hem gebouwd werd. Die staat nu nog bekend als het huis Henegouwen.

huis henegouwen
Het huis Henegouwen zoals het er ca. 1905 uitzag (foto Regionaal archief Dordrecht).

Omdat er een stad op staat en omdat in de beide straten langs de Thuredrecht niet gegraven mag worden, zullen we waarschijnlijk nooit weten of er hier in de negende eeuw al mensen woonden. Het is in ieder geval, gezien de bewoning in de naaste omgeving, niet onmogelijk. Dus hoe bedoelt u: 1000 jaar Dordrecht? In ieder geval weten we dat het vroeger dan 1020 moet zijn en misschien was de nederzetting langs het  riviertje nog veel ouder.

Voor de volledigheid moet ik hierna nog melden dat uit de bronnen niet blijkt dat er hier ooit een rivier heeft gestroomd die Thure heette. Die naam is ontstaan in het brein van mensen die ervan uitgingen dat de naam Thuredrecht betekende dat er een doorwaadbare plaats  in een Thure genoemde rivier was. Ward van Osta heeft dat idee in een zorgvuldige etymologische studie uit 1996 voorgoed ontkracht. Een ‘drecht’ is een waterloop waar schepen doorheen of langs getrokken moeten worden en ‘thure’, ‘thur’, ‘dur’, is gewoon het oude woord voor ‘door’. De Thuredrecht was dus gewoon de ‘Doortrek’ of ‘Doortocht’ en de eraan gebouwde nederzetting werd op den duur ook zo genoemd. Net zoals dat bij plaatsen als Vlaardingen gebeurde, dat naar de Vlaarding, een water, was genoemd en net als bij (Oud) Alblas, dat naar het gelijknamige water werd vernoemd. In ons gebied was dat klaarblijkelijk een normaal gebruik.

U zult begrijpen dat die nederzetting aan de Thuredrecht in het jaar 1000 nog lang geen stad was. We gingen in 2020 ook niet vieren dat Dordrecht 800 jaar stad was, maar dat er in 1220 een serie rechten en plichten werd gegeven die men al heel lang ‘stadsrecht’ noemt. Dordrecht verkeert in de uitzonderlijke positie dat de oorkonde waarin die staan nog, gedeeltelijk, bewaard is gebleven. De andere nog in het origineel bestaande stadsrechten in Holland en Zeeland dateren alle van ongeveer het midden van de dertiende eeuw en later. U begrijpt uit het feit dat ik stadsrecht tussen aanhalingstekens zet dat hier meer aan de hand is dan het op het eerste gezicht lijkt. En dat klopt. Ik ga in de volgende reeks blogs in op het fenomeen stad en de daarbij horende rechten (en plichten). Als u op de hoogte gehouden wilt worden van de verschijning ervan, denk er dan eens over om abonnee te worden. Zie de rechterkolom bovenaan.

1000 jaar Dordrecht

Even een pijnlijk blogje tussendoor. Hierna komt weer een echt historisch blog dat deze keer over ‘tollen’ gaat.

De gemeente Dordrecht heeft erkend dat er in 2020 wat te vieren valt. Dan is het namelijk 800 jaar geleden dat de stad van de toenmalige graaf Willem I een setje van 15 voorrechten en eisen ontving ter gelegenheid van zijn huwelijk met de Brabantse hertogendochter Maria in juli 1220. Één van de cadeautjes die ze bij haar trouwen kreeg was namelijk de heerschappij over de stad Dordrecht – ze werd dus stadsvrouwe –  en blijkbaar was er behoefte om bepaalde zaken wat aan te scherpen. Dit lijstje van punten staat sindsdien bekend als het oudste stadsrecht van Dordrecht. En omdat zo’n stadsrecht inmiddels een mooi aantal van honderden jaren geleden werd gegeven, wordt het tijd voor een feestje. Zoals dat al eeuwen over heel Nederland gebeurt.

stadsrecht 1220
Het Dordtse stadsrecht van 1220 (GAD-0001-0032).

Meestal bestaat zo’n jubileum uit een mengsel van feestelijkheden dat, al naar gelang het belang dat eraan gehecht wordt en het geld dat men ervoor over heeft, van een week tot een heel jaar kan duren. Daarin kan van alles gebeuren: sportevenementen, klassieke en popconcerten, wijkfeesten, Bruegheliaanse maaltijden voor de hele bevolking, officële herdenkingsbijeenkomsten, een congres of een jubileumboek, maar vooral een historische dag of weekend. Bij die gelegenheid verkleden de inwoners zich als ‘middeleeuwers’, worden er aanbiedingen van stadsrechten opgevoerd, lopen er bedelaars en heksen door de gemeente en klinkt er middeleeuwse muziek en ruik je aan het spit bradende speenvarkens. Traditie dus.

Ik heb 20 jaar lang als historisch adviseur ruim dertig van dergelijke evenementen van informatie, ideeën en mensen voorzien en kan wel zeggen dat ik zo ongeveer weet hoe het er bij dergelijke feesten aantoe gaat. Niet zelden kwamen een paar jaar tot een jaar van tevoren delegaties van de op jubileren staande gemeente bij al volop feestvierende collega-dorpen of steden kijken om te zien hoe zij het deden. Daarop deden zij net zoiets. Als ik op die 20 jaar terugkijk was het eigenlijk altijd meer van hetzelfde. Een enkele zeer pittoreske gemeente had dan het voordeel dat er een mooi decor was waartegen zich alles af kon spelen. Dat kon er soms heel sfeervol uitzien, maar meestal gebeurde het op een plein omgeven door winkels. Tegenwoordig heeft elke jubileumcommissie een website en worden inwoners uitgenodigd om met ideeën te komen. En die zijn dan in wezen ook weer bijzonder traditioneel, want ook die hebben ze van het bezoek aan andere jubilea.

monnickendam 650
Deel van een optocht tijdens de viering van Monnickendam 650 jaar stad in 2005. Fotograaf onbekend.

Dordrecht heeft in 2020 dus inderdaad een reden om iets te vieren. Ik heb daarom al in 2011 aan vertegenwoordigers van het Dordtse culturele leven een plan gepresenteerd waarin ik eens van een andere dan de traditionele visie uitging. In het kort: geen congres of duur boek voor de elite, maar een aantrekkelijk educatief programma voor de gewone Dordtenaren en hun kinderen. Op moderne manier dus, met gebruik van digitale, voor iedereen toegankelijke media. Mijn bedoeling hiermee was de vragen die Dordtenaren zichzelf al generaties stellen over het verleden van hun stad nu eens te beantwoorden, zonder te vervallen in fantastische verhalen, zoals gewoonlijk gebeurde. En om via 3D technieken te laten zien hoe de stad er bijvoorbeeld in de middeleeuwen uitzag. Bovenaan deze blog ziet u een still uit een kort filmpje van wat nu de Oude Haven wordt genoemd, maar dan in ca 1220. Mijn vriend Per Bos en mijn zoon Laurens hebben dat naar mijn werktekeningen vormgegeven en geanimeerd. Toen ik het vertoonde op 12 september 2011 waren de reacties, o.a. van de mensen van het gemeentelijk erfgoedcentrum, bijzonder lovend.

Helaas: omdat het idee ondersneeuwde in allerlei evenementen in de jaren naar 2020 toe (het is nog acht jaar: we hebben nog tijd zat…) ben ik ermee gestopt. Maar gelukkig kwam eind 2014 de vraag uit de Dordtse Academie of een aantal archeologen en historici ervoor voelden te brainstormen over een Biografie van Dordrecht ter gelegenheid van het jubileum van 2020. Daar voelden we wel wat voor en ik stelde een vragen- en activiteitenlijst op, gebaseerd op de plannen die ik al in 2011 had gelanceerd. Inmiddels had ik me ook verdiept in stadsrechten en die van de Hollandse steden in het bijzonder. Er bleek veel meer te vertellen te zijn dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Er moest dus nog het nodige aan onderzoek gedaan worden. De Academie had echter niet al te veel geld en het plan werd op de lange baan geschoven. Ik stopte ook direct met mijn onderzoek naar graaf Willem I, een bijzonder kleurrijk figuur, en de redenen waarom hij die stadsrechten aan Dordrecht, maar ook aan Geertruidenberg en Middelburg (en misschien Zierikzee) toekende.

Er bestaat bij ons zoiets als Dordrecht Marketing, een samengaan van VVV en het Evenementenbureau en overgoten met een saus van new speak, zoals die in de mode is bij dit soort takken van cultureel management. Ik citeer:

“Marketing, en in het bijzonder citymarketing, is een breed begrip en een veelomvattende activiteit. Gestoeld op missie en visie en ter realisatie van een aantal overkoepelende doelstellingen wordt door Dordrecht Marketing een keur aan activiteiten ontwikkeld om Dordrecht uit te laten groeien tot een sterk merk, met toegevoegde waarde voor uiteenlopende doelgroepen.”

Afijn, u begrijpt het wel en desnoods leest u de website er maar op na.

koning ondertekent
Tijdens Koningsdag 2015 ondertekent de koning in het Hof een verdrag over verdraagzaamheid.

Het is ook de club die de onzin-naam voor het nieuwe historisch museum van Dordrecht heeft verzonnen en die daar verantwoordelijk is voor een sterk staaltje geschiedvervalsing, met als dieptepunt het ondertekenen door de koning van een zogenaamd hierop gebaseerd vrijheid-van-meningsuiting-verdrag.

Dordrecht Marketing heeft niet zoveel met 1220-2020 – 800 jaar stadsrecht  Dordrecht. Niet aansprekend genoeg. Het moet 1000 jaar Dordrecht worden in 2020. Waarom? Geen idee. Volgens de Annalen van Egmond, u inmiddels wel bekend, gebeurde er in 1020 niks dat het vermelden waar was. We hadden in 1018 net de overwinning van Dirk III op het keizerlijke leger gehad (in Vlaardingen gaat men dat uitgebreid vieren) en men vond het waarschijnlijk wel goed zo. De ontginningen waren in volle gang en rond die tijd moeten ze de Thuredrecht wel genaderd zijn. De archeologen hebben in ieder geval al resten uit die tijd gevonden en ook bewijs dat er toen toch al minstens 20 jaar, zo niet langer, gewoond werd. Dus waarom dan 1000 jaar Dordrecht? Het bekt lekkerder, was vorige week één van de antwoorden die ik kreeg toen ik er naar vroeg.

Dat deed voor mij de emmer overlopen. Ik heb daarom mijn onderzoek voor de gemeente definitief beëindigd. Ik ga echter wel door met dit blog, want het bloed kruipt toch waar het niet gaan kan. En zoals Dordrecht Marketing in zijn powerpoint  over het zogenaamde Merkkader zegt:

“Dordtenaren zijn ondernemend van geest, soms eigenzinnig en koppig, met de wil om tegen stromingen in toch vooruit te komen en ze doen dat zonder opsmuk of bla-bla. Ze zijn namelijk op een nuchtere manier vindingrijk.”

Ik kan me daar heel goed in vinden en ga dus gewoon op de ingeslagen weg voort.

 

Het falsum van 1064 (5)

falsum citaat

Eindelijk de ontknoping! Ik leg hier de (hoogstwaarschijnlijke) reden uit waarom de bisschop de kans greep om de graaf van Holland te dwingen zijn bezit terug te geven. Er hoort wel een lesje geschiedenis bij, met jaartallen, maar daarna weet je dan ook alles. 

Maar waarom werd dit document dan vervalst? Om daarover meer te weten te komen, moet je naar de politieke situatie van rond 1145 kijken. Dat vraagt om het ophalen van een stukje geschiedenis en daarvoor gaan we eerst even terug naar de laatste alinea van het eerste deel van dit blog. Daarin schreef ik dat de grafelijke familie in 1070 naar Vlaanderen moest vluchten, waar Robrecht de Fries zijn broer na wat moeilijkheden als graaf opvolgde. Rond 1076, toen hij zijn handen daar wat vrijer had en zijn stiefzoon, de jonge Dirk V, inmiddels rond de 21 was en waarschijnlijk een degelijk getraind krijgsman, was het tijd voor actie. Eerst werd hertog Godfried met de Bult tijdens een wc-bezoek vermoord (als je wilt weten hoe, lees dan het verhaal hierover van Kees Nieuwenhuijsen) en vervolgens vielen Dirk en Robrecht Holland binnen. Dat de krijgshaftige bisschop Willem in datzelfde jaar overleden was kwam daarbij goed uit. Dirk veroverde tijdens die inval een burcht van de bisschop bij IJsselmonde en nam daar de toevallig (?) aanwezige opvolger van Willem, de elect Koenraad, gevangen.

[Een elect is een gekozen, maar nog niet officieel gewijde bisschop]

Dirk kon zo de teruggave van zijn graafschap doordrukken en sloot zich direct maar aan bij de oppositie tegen de keizer, Hendrik IV, die in 1064 zijn graafschap aan de bisschop had gegeven. Over zijn verdere regering en die van zijn zoon Floris II is niet veel bekend. Er zijn geen grote, dramatische gebeurtenissen in Holland opgetekend over de periode 1076-1121. Vooral de dood van pausen en bisschoppen (en wie hen opvolgden) en weersomstandigheden (strenge winters en hete zomers) plus kometen en wonderen waren de enige zaken die in de Egmondse annalen werden opgetekend. Pas na de dood van Floris II in 1121 kwam er weer wat leven in de brouwerij onder de opvolger, Dirk VI, die als jong volwassene de eerste jaren onder invloed van zijn moeder, gravin Petronilla, stond. Zij regeerde volgens de Egmondse monniken het graafschap met vaste hand. Rond 1130 kreeg Dirk ruzie met zijn broer Floris de Zwarte die in opstand en geweld eindigde. Er werd wel vrede gesloten, maar Floris werd in 1133 in Utrecht om andere redenen vermoord. Dirk trouwde en maakte in 1140 met zijn vrouw een pelgrimstocht naar het Heilige Land. Op de terugweg droeg hij in Rome de grafelijke abdij van Egmond en het door zijn moeder gestichte klooster te Rijnsburg aan de paus op.

abdij rijnsburg
Reconstructie van de abdij van Rijnsburg 1133-1574 (verzameling museum Oud-Rijnsburg, Rijnsburg).

De bisschop van Utrecht, inmiddels Hartbert (een stijfkoppige Fries volgens de kroniekenschrijvers), was daar niet blij mee. Dirk trok zich daar niks van aan. Sterker nog: hij deed verschillende invallen in het bisschoppelijk grensgebied en plunderde en brandde daar verschillende dorpen af. Zijn zwager, Otto van Rheineck, deed daar dapper aan mee, maar werd door de bisschoppelijke troepen gevangen genomen. Dirk beantwoordde deze actie door in 1146 de stad Utrecht te belegeren. Daarmee was hij te ver gegaan. Bisschop Hartbert trok in processie de stad uit naar het Hollandse kamp en dreigde Dirk in de ban te doen. De eigenlijk wel vrome Dirk was daar zo van onder de indruk dat hij blootsvoets en geknield om vergeving smeekte. Nu had de bisschop zijn zin en kon hij zijn eisen stellen. Het is waarschijnlijk bij deze gelegenheid geweest dat de graaf de lijst van Utrechtse bezittingen in Holland voorgelegd kreeg. De bisschop moet hem even daarvoor, al in 1145 of pas in 1146, hebben laten maken, naar het voorbeeld van de oorkonde van 30 april 1064 en zal hem hem hebben ge-antedateerd op 2 mei 1064. Hij hoopte zo, nu hij de graaf op zijn knieën had, zijn claim waar te kunnen maken.

munt hartbert
Munt geslagen door bisschop Hartbert van Bierum (1139-1150) met zijn heel primitieve portret (zilver, Collectie Centraal Museum, Utrecht; foto CMU/ Joanneke Hees).

Helaas voor hem stierf bisschop Hartbert al in 1150 en kwam na hem, na veel geruzie, de kandidaat van Dirk VI op de troon: Herman van Horne. Als de bisschop langs Maas en Merwede eerder al invloed had gehad was die nu in één klap verdwenen, want bisschop Herman durfde niet meer tegen de graaf in te gaan. Latere bisschoppen hebben geen kans meer gezien hun invloed in Holland waar te maken. Ze hebben het dan op den duur ook maar opgegeven. Het falsum heeft dus maar vier jaar gefunctioneerd en is daarna vergeten. Tot het opdook in de negentiende-eeuwse lijsten van oorkonden van zowel de bisschoppen van Utrecht als de graven van Holland.

Natuurlijk had Dirk in 1146 niet in de gaten dat hij een vervalsing voorgeschoteld kreeg. Maar hij had het gemerkt als die plaatsnamen niet hadden geklopt met de werkelijkheid. Hij las een lijst van plaatsnamen (of kreeg die voorgelezen: we weten niet of Dirk kon lezen) en die moet hij gekend hebben. Misschien wist hij zelfs dat de bisschop in die plaatsen bezittingen had, want in de Annalen van Egmond was de goederenlijst van het Cartularium van Radbod gekopieerd, dus hij kon weten dat in ieder geval die plaatsen aan de kust gedeeltelijk bezit van de bisschop bevatten. De plaatsen langs de Maas en Merwede en die andere riviertjes moeten dan ook geklopt hebben, anders had hij het niet geloofd. Zo kunnen dus de plaatsen in een vervalsing toch echt bestaan hebben en kun je erop vertrouwen dat Dordrecht 15 jaar na de dood van graaf Dirk IV inderdaad langs de Thuredrecht lag en een nieuwe kapel bevatte.

Een falsum is dus wel vals, maar daarom niet onwaar. Als historicus moet je dat echter wel aannemelijk maken en ik hoop dat ik dat voor mijn lezers gedaan heb.

Het werk van de historicus (2)

Tweede en laatste deel van het blog over het gebruik van literatuur bij het overbrengen van kennis aan de leek op geschiedenisgebied. Zo’n blog is geen discussieplatform voor vakhistorici.

Één van de, afgesproken, taken van de historicus is dat hij zijn kennis op een begrijpelijk manier overbrengt aan ten eerste scholieren en studenten en daarna aan alle andere belangstellenden. Helaas gebeurt dat veel te weinig. Dat heeft verschillende oorzaken. Ten eerste is het niet makkelijk en ook veel werk een al voor de collega’s geschreven artikel of boek om te werken tot een voor iedereen begrijpelijk ‘verhaal’. Niet iedereen is daar ook goed in. Dikwijls hebben historici ook helemaal die tijd niet. Het tweede punt is namelijk dat er vooral bij aan universiteiten les gevende geschiedkundigen een flinke druk is om juist voor de collega’s te publiceren. Universiteiten worden namelijk ook afgerekend op wat hun docenten en professoren produceren over hun vak. En dan heb ik het dus niet alleen over het vak geschiedenis. Het derde punt is wat controversieel. Sommige historici hebben namelijk helemaal geen zin om hun werk te ‘populariseren’ zoals ze dat wat geringschattend noemen. Het is soms een beetje een lelijk woord binnen het vak.

Ik denk echter dat het feit dat het te weinig gebeurt de reden is – of in ieder geval één van de redenen – dat het geschiedenisonderwijs zo’n laag niveau heeft. Ik heb tussen 2009 en 2011 de Nederlandse geschiedenismethoden voor BO en VO bestudeerd om te zien wat ze over de middeleeuwen zeggen en laten zien. Daar ben ik zeer van geschrokken.  De situatie is trouwens nog niets verbeterd. Zo is er een uitgever, die vooral kinder- en kleutertijdschriften uitgeeft, in het onderwijsvak gedoken en heeft o.a. een geschiedenismethode ontwikkeld voor digitaal gebruik.

Bovenaan dit blog ziet u de uit deze methode afkomstige afbeelding van wat een middeleeuwse stad ten tijd van graaf Floris V (1254-1296) moet voorstellen. Ik heb eind vorig jaar bij de uitgever geklaagd dat er werkelijk niks van klopte en noemde zonder probleem 20 fouten op. Ziet u ze ook? En dat waren ze nog lang niet allemaal. De reactie op mijn kritiek was doorspekt van smoezen en uitvluchten: dat het zo moeilijk was goede bronnen voor dergelijke illustraties te vinden. En dat ze toch gerenommeerde mediëvisten in de arm hadden genomen om het te controleren. Voor mij was dat geen excuus. Ik weet uit eigen ervaring maar al te goed dat als het op de kennis van de dagelijkse omgeving of het dagelijks leven aankomt ze dat niet op de universiteit leren. Ik zal daar nog wel eens een blog over schrijven.

Het komt erop neer dat uitgevers geen probleem zien in het verkeerd weergeven van het verleden en dat ze het ook helemaal niet erg vinden dat de geschiedenis zo versimpeld wordt dat het eerder geschiedvervalsing is. Je kunt hoog en laag springen: ze gaan gewoon gewetenloos hun eigen gang.

eindadvies onderwijs 2032
Het uiteindelijke rapport over hoe ons onderwijs tot 2032 zou moeten gaan worden. Lees en huiver.

Bovendien zijn er allerlei krachten aan het werk om dat wat nog aan geschiedenisonderwijs gegeven wordt terug te brengen tot  het ‘lesgeven’ over enkele kale feiten die niet bepaald zorgen voor ‘historisch besef’ bij leerlingen. Die feiten hebben per onderwerp (de tien tijdperken en de 50 canon-vensters) nauwelijks diepgang en er is geen verband onderling te ontdekken. En als in de nieuwe plannen voor Ons Onderwijs 2032  allemaal doorgaan, verdwijnt geschiedenis als vak gewoon uit de school, voor zover dat al niet het geval is. Op diverse VMBO opleidingen bestaat  het vak namelijk in het geheel niet meer of alleen het stuk vanaf ca 1900. Geen wonder dat jeugd al jaren niets meer weet van een wat verder verleden, behalve wat kreten en sensationele feitjes.

Ik heb in dit blog al geschreven over het schokkende gebrek aan voorkennis  van mijn Dordtologie cursisten over het ontstaan van onze stad en omgeving. Het is één van de redenen geweest om met dit blog te beginnen.  Ik wil mensen over het verleden van hun eigen omgeving onderwijzen, want ik weet dat je daarmee moet beginnen om belangstelling voor geschiedenis op te wekken. Maar ik wil ook laten ziet hoe historici aan hun kennis gekomen zijn  en begrip wekken voor het belang van het vak. Ik hoop dan ook op reacties van mijn lezers. Wat echter niet opschiet zijn reacties van historici.

Daar bedoel ik het volgende mee. Ik schrijf mijn blogs zonder noten met literatuurverwijzingen, want niet alleen is daar geen ruimte voor, maar de meeste niet-historici willen dat gewoon niet lezen. Natuurlijk heb ik voor elk blog wel zelf mijn huiswerk gedaan. De bronnen ken ik en kan ik gewoon, zoals gezegd, op de pc raadplegen. De literatuur staat bij me in de kast en desnoods zoek ik er ook naar op het internet. Of ik ga naar ons rijke regionale archief,  zoals bibliothecaris Alleblas vorige maand nog suggereerde. Ik gebruik zelfs Wikipedia wel als het om niet controversiële zaken gaan, zoals bijv. de biografieën van de Duitse keizers (in het Nederlands, Duits, Engels en desnoods Frans of Italiaans), al is dat voor sommige historici vloeken in de kerk.

Ik beweer dus nooit zomaar iets. Over alles is nagedacht, soms al heel lang. Natuurlijk kunnen er, met zo weinig bronnen voor, bijvoorbeeld, de Nederlandse elfde eeuw, verschillen van mening heersen over bepaalde conclusies. In het verleden hebben historici dingen beweerd die inmiddels achterhaald zijn, maar die niet iedereen kent. Ook ik soms niet. Ook kunnen er nog ongepubliceerde meningen circuleren en die dus nog niemand onder ogen heeft gekregen. Dus aanvullingen op die kennis zijn altijd welkom, maar ik zie ze liever niet in de reacties. Mail me erover, spreek me erover aan of spendeer er een bezoek aan. Dan kom ik er later in een blog nog wel eens op terug. De historische leek raakt er alleen maar van in verwarring en zou zelfs de indruk kunnen krijgen dat we vechtend over straat rollen. Terwijl de verschillen van mening eigenlijk heel miniem zijn.

Beschouw mijn blogs daarom als geconcentreerde samenvattingen van een lading door mij opgedane kennis die ik graag wil doorgeven om aan iedereen die dat leuk vindt een idee te geven wat hier 1000 jaar en korter geleden gebeurde. Wil je meer weten, reageer met een vraag en ik mail je met een antwoord, een boek- of artikeltitel of een andere verwijzing naar een plek waar je meer over het bewuste onderwerp kunt lezen.

Vanaf morgen ben ik ruim een week weg, dus een volgend blog is pas in week 21 te verwachten.

Het werk van de historicus (1)

Dit blog in twee delen gaat over de verantwoordelijkheid die historici hebben ten opzichte van hun publiek als dat leken zijn op het gebied van de geschiedeniswetenschap. En met name wat ik daar via dit blog aan bij wil dragen. Maar dan moet men wel begrijpen dat dit soort blog geen platform is voor controverses tussen historici onderling.

Toen ik studeerde in de gebouwen die u hierboven op de foto ziet (aan het eind van de Doelenstraat in Leiden, met recht voor u het gebouw Lipsius met de grote collegezalen en links gebouw Huizinga, waar de geschiedenisfaculteit zit, en in het midden de koffiehoek) werd ik er door al mijn docenten van doordrongen dat ik een zekere verantwoordelijkheid had ten opzichte van de maatschappij. Wij zijn er om het verleden te verklaren voor de niet-gestudeerde belangstellende, bijvoorbeeld als geschiedenisleraren. En misschien ook wel voor de niet zo belangstellende. De universiteit draait gedeeltelijk op belastinggeld dat door alle inwoners van ons land wordt opgebracht. De inwoners mogen daar wat voor terug verwachten. Wetenschappers, en dus ook historici, worden geacht hun vak te leren van andere, eerder opgeleide collega’s. Ze worden geacht onderzoek te doen naar stukken uit het verleden die of nog niet onderzocht zijn of die een nieuwe, frisse blik vergen omdat, bijvoorbeeld, nieuwe gegevens beschikbaar zijn gekomen. In ons geval kunnen dat nieuw ontdekte bronnen zijn of een studie naar een al eerder behandeld onderwerp dat nieuwe vragen oproept. Vervolgens moeten ze hier verslag van uitbrengen.

Op de universiteit hebben ze geleerd hoe ze dat aan moeten pakken. Ze leerden om een vraag (of meerdere)  te stellen aan die (nieuwe) gegevens, een probleem te benoemen en een methode te verzinnen voor de aanpak van het beantwoorden van die vraag of het oplossen van het probleem. Ze moeten dat verantwoorden door te laten zien wat ze daarover gelezen hebben (bibliografie, noten) en als het eindrapport een zekere dikte heeft er ook nog eens een index op maken (of meerdere) om het zoeken in het werkstuk, de scriptie, het artikel, het proefschrift, etc. makkelijker te maken. Het stuk moet een zekere structuur hebben. Het moet beginnen met die probleemstelling, daarna de te volgen zoekprocedure duidelijk maken, daaruit een verhaal destilleren dat alle argumenten meeneemt (het betoog) en tot slot moet er een conclusie komen te staan.

robert fruin
Portret van professor Robert Fruin, de eerste hoogleraar in de geschiedenis in Nederland (Foto Jan Goedeljee, 1879).

Dit gebeurt allemaal, in het geval van het onderzoek naar het verleden, al enkele eeuwen over de hele wereld. Dus ook in Nederland, waar de eerste leerstoel voor geschiedenis in 1860 in Leiden werd geïnstalleerd. Inmiddels zijn waarschijnlijk al duizenden historici in Leiden en elders afgestudeerd en die hebben al die tijd artikelen en boeken geproduceerd over alle perioden en honderden onderwerpen van de Nederlandse en buitenlandse geschiedenis. Bovendien hebben er ook buitenlanders zich over onze geschiedenis uitgelaten.

Als je echt wilt weten wat er in een bepaalde tijd op een bepaalde plaats gebeurde en waarom dat is heb je de keuze uit een overvloed aan literatuur. Het jammere echter is dat al die artikelen en boeken dikwijls niet makkelijk te vinden zijn. Veel boeken zijn inmiddels uitverkocht en alleen in of via speciale bibliotheken op te vragen. Ze waren en zijn ook niet goedkoop: 30 euro voor een boek is weinig en veel prijzen liggen tussen de 50 en 100 euro. Niet iets dat je als amateur-historicus even op de toonbank legt.

Artikelen staan meestal in soms al meer dan 100 jaar bestaande vaktijdschriften in binnen- en buitenland. Ook die zijn voor de leek alleen maar in archieven en speciale bibliotheken, zoals die van universiteiten, te vinden. Dat kost dus moeite en tijd. De buitenlandse zijn trouwens nog zeldzamer te krijgen en als ze al beschikbaar zijn moet je toch wel de betreffende taal beheersen. Die ook per land weer zijn eigen vakjargon heeft.

De 17e eeuwse poort van het Spinhuis waar tegenwoordig het Huygens Instituut is gevestigd.

Gelukkig doen bepaalde groeperingen en instituten op hun websites de laatste jaren moeite om veel van die uitverkochte of moeilijk te vinden literatuur beschikbaar te stellen. Voor iedereen. Gratis. En dan noem ik in het geval van de Nederlandse geschiedenis vooral het Huygens Instituut  dat niet alleen literatuur maar ook allerlei bronnenuitgaven heeft gedigitaliseerd. Zonder hen zou een historicus of die boeken zelf moeten aanschaffen, als ze nog verkrijgbaar zouden zijn zijn, of telkens weer naar zijn alma mater moeten om onderzoek te doen. Nu kan veel gewoon thuis voor de pc gedaan worden. Heerlijk dus…

Ook de amateur en leek zouden dit kunnen doen en ik neem graag aan dat het ook regelmatig gebeurt. Al dat drukwerk is echter wel op de hierboven beschreven methode geschreven. Ik hoor veel mensen dan ook zeggen dat het wel erg veel vaktaal is en dat het voor een niet-ingewijde toch wel pittig is om te lezen en dat het niet meevalt om er zelf conclusies uit te trekken. De gewone belangstellende leek gaat daar natuurlijk helemaal niet aan beginnen. Het kost hem gewoon te veel tijd en geld en hij loopt het risico dat hij het helemaal niet begrijpt.

(Wordt vervolgd)